Bij de ingang van de tiende jaargang

hebben wij behoefte onze dank aan God uit te spre­ken voor de buitengewone voorzienigheid, waarmee Hij ons dit jaar door vele moeilijkheden heeft heengeleid. Menigmaal hebben wij ondervonden, dat God wonderlijk helpt.

Gezien de hoge onkosten hadden wij het plan om met ingang van 1 Juli de abonnementsprijs te verhogen op f 5.-. Wij zijn echter zo boven verwachting geholpen, dat wij vertrouwend verder gaan en de prijs op ƒ 4 – laten. Naast God brengen wij onze dank aan die vele lezers, die door hun spontane gif­ten het mogelijk maakten door te gaan met ons werk. Weliswaar hebben wij nog een tekort, doch wij ver­trouwen, dat ook dit zal verdwijnen.

Er waren deze week drie abonnees, die schreven door geldelijke omstandigheden te moeten bedanken. Dit moet niet voorkomen. Wij schreven reeds eerder: Wie niet in staat is het volle bedrag te betalen, be­taalt de helft of anders in het geheel niet.

Misschien is het niet overbodig om hier even te ver­melden, dat redactie en medewerkers steeds belangeloos werken. Het geld dat wij ontvangen, wordt geheel besteed in het werk van de Heer. Laat dus ieder wanneer hij straks zijn abonnementsgeld stort, vrijmoedig geven, wat hij denkt te moeten geven.

We hopen met Gods kracht zo sterk mogelijk de roepstem tot bekering en persoonlijke voorbereiding op de komst des Heren door te geven. Ons blad richt zich tot alle kinderen Gods en wekt hen op tot heilig­making zonder welke niemand de Heer zal zien.  Deze heiligmaking is vrucht van de volle werking van de Heilige Geest en zal zijn diepste uiting vinden in vurige liefde tot God, tot de broeders en tot hen die de weg des heils nog niet hebben gevonden. Wij willen geen nieuwe super-kerkelijke organisatie, die immers altijd ongewild weer leidt tot een nieuwe kerk of kring naast de bestaande, doch een waarachtige eenheid onder hen, die hoewel kerkelijk van elkander geschei­den, een Meester liefhebben en volgen.

Zo te mogen medewerken aan de voorbereiding van de gemeente voor de ontmoeting met Christus, beschouwen wij als onze heilige opdracht.

 

Bij een gesloten feestzaal

“en gij zult beginnen buiten te staan en aan de deur te kloppen.” (Luc. 13:25).

Er komt een tijd, dat God de eindrekening gaat presente­ren aan wereld en kerk. De dag breekt aan dat de genadetijd op het meest onverwachte moment moet plaats maken, voor het gericht. Onze nieuwste geschiedenis zal het veld moeten ruimen voor een tijdperk, dat als een wervelstorm zal los­breken en uiteen zal rukken alle solide bouwsels van mense­lijk organisatietalent in staat en maatschappij. En de bazuinstoot, die de plagen aankondigt, wordt nu reeds onderkend. Het signaal staat reeds op onveilig, om ons te waarschuwen voor de aanrollende donder van de gramschap van God. Het déraillement der wereldsystemen is voorspeld, als de Here zal uitgaan uit Zijn plaats, om de ongerechtig­heid van de inwoners der aarde over hen te bezoeken. (Jes. 26:21). In dat angstjaar, die aan de grote invasie van het Godsrijk zal voorafgaan, zal de aarde de olijven hof zijn, waar de pers wordt getreden, omdat de dag der wrake ge­komen is. Dan zal er een worsteling zijn om te ontkomen, maar de mogelijkheid om te evacueren zal uitgesloten zijn voor ieder, die met de toebereidselen hiervan tot het laatste ogenblik gewacht heeft.

Velen, talrijken zullen dan zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen, nadat de Here des huizes zal opgestaan zijn en de deur zal gesloten hebben. Men zal door de angst der tijden eindelijk rijp worden voor een opwekking, maar het is dan te laat: men heeft de gelegenheid verzuimd en daar­door zijn kans gemist. Het bord, dat reeds gedurende duizenden jaren naast de poort hing, en waarop stond: “Klopt, en u zal opengedaan worden!” wordt weggenomen. Dan zal men het verschrikkelijke zien, dat een schare van telaatkomers zich bij de gesloten poort zal ophouden. Zij zijn van de wereld en God verlaten. Zij zijn weggevlucht uit de plaats, die door God omgekeerd zal worden. Zie hen in radeloosheid de handen wringen omdat het verderf over hen gekomen is. Achter hen laaien de vlammen, die hen tot bezitloze maken. In grote wanhoop beuken zij de deur van het kasteel, binnen welks muren zij zich veilig weten. Zij heffen dit tragische spreekkoor aan. dat door de gierende storm wordt meegedragen: ”Here, Here, doe ons open!”

Wie van ons zal het niet de moeite waard vinden, eens over deze hoogst belangrijke zaak na te denken? Want zij is urgent. Wij kunnen in onze dagen met God te doen krijgen en wee ons, wanneer dit oordeel ons zal treffen. De Here. de God der profeten, maakt Zijn volk duidelijk, dat er veranderingen op til zijn.

Jezus’ woorden gelden de belijders van Zijn Naam en be­treffen hen, die pretenderen tot Zijn Kerk te behoren. De Meester geeft ons het ernstige advies, om waakzaam te zijn en niet in te sluimeren op dat kritieke ogenblik, wanneer wij nog maar een steenworp afstand verwijderd zijn van het gericht Gods. Zijt gij, broeder of zuster, wakende?

Ongetwijfeld gelooft gij wel dat Jezus eens zal komen en dat de tijd van Zijn wederkomst voor velen reden zal zijn tot ontzetting. Maar misschien hebt ge verder geen be­langstelling voor dit onderwerp, omdat ge meent dat gij zelf er niet bij geïnteresseerd zijt. Mag ik u dan dit zeggen: ”De Here stelt Zijn komst uit terwille van u en van mij.” Hij vertraagt de belofte niet, maar is lankmoedig over ons. (2 Petr. 03:09) Hij wil dat wij ontwaken zullen uit de diepe slaap, want er zullen dit maar meer zielen gered worden, dan in de dagen van Noach. Zijn huis zal vol worden, en indien wij weigeren Zijn vermaningen ter harte te nemen, dan zal Hij zich wenden tot Tibetanen. Hindoes en zal Hij spre­ken met N.S.B.-ers en de paria’s onzer maatschappij, opdat zij zullen aanzitten in het Koninkrijk Gods.

In Zijn barmhartigheid zal Hij onder ons nog eenmaal Zijn Geest krachtig doen werken, want de landman is lank­moedig, totdat het land de vroege en de spade regen zal ontvangen hebben. (Jak. 05:07). Dan zullen wij als belijders van Zijn Naam tot de uiterste consequentie s gedreven wor­den: ”Wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd.”

Onder die schare daar buiten de poort kunnen gij en ik ons bevinden. Wat zegt de grote heidenapostel? “Opdat ik niet enigszins, daar ik anderen gepredikt heb. zelf verwerpelijk worde.” (1 Kor. 09:27) Paulus kent de arglistigheid van het eigen hart. Wij zijn niet voor ons gemak en genoegen op deze wereld. Tot het einde toe zullen we te worstelen hebben met onze zelfgenoegzaamheid en hoogmoed. Alleen zij, die blijvend hun eigen onmacht erkennen en voortdurend kracht blijven putten uit de bron van het reinigende bloed van Jezus, alleen zij gaan in.

De zonde van hen, die niet meer binnen kunnen gaan, is de zelfgenoegzaamheid.

Zij zijn niet klein geweest in eigen ogen. Met zelfbewuste houding beroepen zij zich op hun afkomst. Zij waren bekend met de rechten van het Koninkrijk. Zij waren theologisch volleerd en hadden van kindsbeen af de Schriften beluisterd. Zij zeggen het daarom. “Gij hebt in onze straten geleerd. Onder deze dwazen bevinden zich mensen die trouw naar het avondmaal gingen, die in Zijn tegenwoordigheid gegeten en gedronken hebben, maar die geen gemeenschap hadden aan Zijn bloed en geen deel vormden van Zijn lichaam. Zij hadden wel de leer, maar misten de werken, en daarom worden zij werkers der ongerechtigheid geheten. Zij hadden Jezus geannexeerd voor eigen kerk en kring. Zij spreken er over, dat Hij in hun straten zich vertoond heeft, en zij begrijpen niet dat de stad Gods zo ontzaglijk uitgebreid is. Zij reikt van het Oosten tot het Westen, van de aarde tot de hemel. Hun straatje was slechts een klein stukje van die grote wereld, waar de Here met Zijn veelkleurige wijsheid laat arbeiden. Zij konden zich ter­nauwernood voorstellen, dat er buiten hun wijk ook nog bewoners waren van de stad Gods.

En binnen deze omtuining, die zij zelf hadden opgericht verstarden zij. Zij begroeven het levende Woord van de Meester onder hun stelsels en systemen. Zij meenden langs de afgesleten trappen van overlevering en vormendienst het heilig Godsrijk binnen te treden. Maar de Here had hen ver­worpen vanwege hun koudheid, hun liefdeloosheid, hun broedertwisten, hun onwaarachtigheid in leer en leven. Zij kenden geen ootmoed, geen bekering, geen zondenbesef. geen schuldvergiffenis. Hun toon was te hoog. Zij schreven wel leerstukken, maar Jezus zelf zagen zij er niet in. Heel deze categorie van eigenwillige dwazen mist het hoogtepunt van de heilsgeschiedenis: de ingang in het Koninkrijk Gods. Bij de opname der gemeente bemerken zij te laat, dat zij van het ware Christendom eigenlijk nimmer iets hadden ver­staan.

Welk een ernstige waarschuwing zijn Jezus woorden voor ons. Zijn wij traditie-christenen, gelovigen uit sleur? Verkwisten wij onze tijd met twisten en geschillen, in plaats dat wij ons gereed maken voor Zijn komst. Heersen wij waar wij dienen moeten? Dragen wij onze orthodoxe begin­selen uit op het terrein van het maatschappelijk en politieke leven, omdat wij de macht willen hebben, opdat wij ontziet en geëerbiedigd zullen worden, of omdat wij weten dat wij in dienstknecht gestalte ons voor God hebben te verootmoedigen en in die gestalte te getuigen hebben?

Hoe diep staan wij toch in de schuld. Laten wij het maar bekennen, dat het geestelijke peil laag is. Men blaast wel de bazuin onder een afvallig volk, maar zelfs onze medestanders vertrouwen en begrijpen haar geluid niet meer. Worden onze bidstonden goed bezocht of bezitten wij die niet meer, omdat zij in schrille tegenstelling zouden staan met onze werken in het maatschappelijke en politieke leven? Strijden” wij voor onze kerk, onze leer, onze partij, of strijden wij die bloedige strijd om in te gaan door de enge poort? Zoeken wij gemeenschap met de religieuze mens, de humanist, de man die van goeden wille is en die allen trachten een poort van genade te forceren? De Here zegt ons echter “Gaat in door de enge poort. Eng is zij, niet omdat er niet velen doorheen zouden kunnen, maar omdat het menselijk hart er altijd weer mee in botsing komt. Zij stelt slechts die’ ene alles omvattende voorwaarde, met terzijdestelling van alle mogelijke goede bedoelingen van de mens; Het geloof’ in Jezus Christus.

Hoe hunkeren velen naar de gemeenschap met Gods volk. Zij voelen zich, vaak onder eigen geloofsgenoten, zo eenzaam. Zij kunnen zo weinig met deze spreken over wat hun het hart beroert, over “echt geestelijke dingen’. Wanneer zij spreken over het verborgen leven met hun Heer, over Zijn liefde en kracht, dan stuiten zij op een muur van onverschilligheid.

Wij hebben in Nederland een opwekking hard nodig. De kinderen Gods moeten elkander in hun huizen gaan opzoeken en de Here gaan smeken om nieuw leven. Laten wij dit doen in het bewustzijn, dat we zeer arm zijn. En wij gaan nog zienderogen achteruit in onze geestelijke welstand. Laten wij onze tijd verstaan. Want zij is zeer gevaarlijk met haar eenheidsstreven en nationale godsdienstigheid. Het is nu het ogenblik om in ootmoed God te smeken om ont­ferming en behoud. Laten wij niet door grootscheepse actie iets trachten te vernieuwen, wat innerlijk niet verbroken is. Indien wij erkennen en belijden, dat al onze touwen gebroken zijn, dan kan God de kabel uit de hemel werpen, die het schip in veilige haven zal doen landen. Indien God zelf niet ingrijpt, worden wij meegesleurd door de stortvloed der onstuimige wateren.

Laat ons dan bidden dat de Here Zijn werk in ons ver­richte, opdat wij bij Zijn komst Hem hebben verwacht.

  1. E. v. d. B.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (Slot).

Zoals wij reeds eerder opmerkten, achtte de oudste Christenheid de wederkomst van Christus zeer nabij. Zelfs ‘ de Apostelen, althans Paulus, hoopte aanvankelijk, dat dit nog geschieden zou bij zijn leven. Later heeft hij ingezien, dat de zo vurig verwachte Dag nog wel wat uit kon blijven en heeft hij, evenals de andere apostelen, gewaarschuwd! tegen overdreven verwachtingen, die hier en daar in de gemeenten voorkwamen.

Op het eind van zijn leven was Paulus er volkomen mee verzoend, dat hij de doods Jordaan door zou moeten gaan. Hij wist, dat die dood, hoe gruwzaam ook voor de natuurlijke mens, hem de kroon der rechtvaardigheid, die Christus voor hem had weggelegd, niet zou kunnen ontroven. Ook na de dood der Apostelen bleef de hoop der jonge Christengemeente aanvankelijk nog levend en krachtig. Toen kwamen echter al spoedig de vervolgingen en strijd van buitenaf en van binnenuit, dwalingen slopen binnen, de noodzakelijkheid van de verdediging van het geloofsbezit deed zich gevoelen, men ging zich bezinnen op de leer en de organisatie, de ambten kwamen in aanzien, terwijl de activi­teit van de gewone gemeenteleden en die van de vrouwen in het bijzonder, terug werden gedrongen; de werking der charismata of genadegaven werd geremd. In één woord: men ging zich consolideren, d.w.z. de jonge kerk ging haar wortelen in de aarde slaan en zich instellen op een langdurig verblijf hier beneden. Vanzelf week toen langzaamaan het blijde verlangen naar Jezus’ spoedige wederkomst en daarmede de hoop op een zalige opstanding. De hemelse verwachting werd naar de achtergrond gedrongen, toen de kerk hier op aarde aan haar toekomst begon te bouwen.

In zoverre heeft de oude kerk gelijk gehad, dat achteraf is gebleken, dat zij nog een toekomst van eeuwen op deze aarde had. Maar dat zij haar schone jeugdverwachting verloor en dat zij tot op onze dagen zo weinig afweten en zo weinig verlangend bezig zijn met de wederkomst des Heren dat is toch een droeve teruggang, een groot verlies. Ja, een zonde. Wij zijn geworden als de dwaze maagden: wij gingen eenmaal uit, aan het begin van deze bedeling.” Met brandende lampen, de Bruidegom tegemoet… maar Hij toefde zo lang en we zijn in slaap gevallen. Als straks de roep klinkt (en we horen die roep steeds weerklinken in het wereldgebeuren van onze tijd): ”de Bruidegom komt, gaat uit. Hem tegemoet ‘, dan staan wij slaapdronken en verlegen, zonder olie in onze lampen en de mogelijkheid is groot, dat we pas “klaar zullen zijn om te gaan, als de deur van de bruiloftszaal reeds gesloten is.

De Here Jezus waarschuwt ook ons geslacht met grote ernst, “Waakt dan”, zegt Hij, “want gij weet niet de dag noch de ure, in welke Uw Heer komen zal’ Al wakende hebben wij ons te bereiden, om onze Bruidegom te ontvangen. Is er ooit een bruid geweest, die zich niet lang tevoren voorbereidde tot en zich verheugde in het vooruit­zicht van haar huwelijksdag? Alzo hebben ook wij, tezamen eenieder van ons persoonlijk, de dure roeping ons wakend en biddend voor te bereiden op de parousie van onze Heer.

Laten wij ons dan haasten om ons levens wil. Tien maagden gingen uit en zij vielen allen in slaap. Tenslotte kwamen er vijf in de bruiloftszaal en vijf werden er buiten gesloten. Dit verschillend lot berustte niet op willekeur van Gods

zijde, doch op het al of niet bereid-zijn der maagden.

Het is een der zegeningen van de zware tijden, waarin wij leven, dat de vraag naar de toekomst des Heren weer levend begint te worden in de harten van vele gelovigen. Laten wij ons dan niet laten meevoeren door mensen, die op het jaar en de dag weten te vertellen, wat er tot in de kleinste bijzonderheden gebeuren zal en die precies menen te weten aan welk hoofdstuk en welk vers van Openbaring we van­daag toe zijn.

Niemand weet die dag noch die ure, heeft Jezus gezegd, zelfs de engelen in de Hemel niet. Dat minutieuze uitpluizen bevredigd onze nieuwsgierigheid en onze sensatiezucht, doch het brengt ons hart niet dichter bij God, het “bereidt’ ons niet om onze Heer te ontmoeten. De Schrift wijst ons dan ook een anderen weg. n.l. die van levensheiliging en reinheid des harten.

Is het zó met ons, dat wij blij zouden zijn, als Jezus vannacht of morgen kwam? Of verschrikt ons die mogelijk­heid nog enigszins? In Efeze 6 beschrijft Paulus ons de juiste verhouding tussen man en vrouw in het huwelijk, van bovenaf gezien. Daarbij wijst hij dan op Christus en de Gemeente. d.w.z. de ware gelovigen, de Kerk met een hoofdletter. Van deze Gemeente, dus als het goed is ook van ons, van U en van mij, wordt dan gezegd, dat “Christus de Gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven, opdat Hij haar heiligen zou en opdat Hij haar Zichzelf heerlijk zou voorstellen (d.w.z. voor Zich zou Stellen), een Gemeente, die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk.

Ongetwijfeld ziet dat “voorstellen” der Gemeente ook op Zijn wederkomst en de daarmee gepaard gaande opstanding en opname van de gelovigen. Bereide de Here ook ónze harten voor Zijn heerlijke toekomst.

  1. V.

 

Avondgebed

Onze Vader, nu wij gereed zijn ons ter ruste te be­geven, gedenken wij allen, aan wie de zorg is toevertrouwd voor ons welzijn en voor de instandhouding van ons leven gedurende de uren van vergetelheid, die gij ons schenken wilt in onzen naam.

Wij denken aan hen, die arbeiden in mijnen en fa­brieken, terwijl wij op bed met  liggen met gestrekte leden; wij denken aan hen, die op eenzame posten, in weer en wind, onze bezittingen bewaren voor schending en roof, terwijl wij sluimeren op ons kussen; wij denken aan allen, die, waar ook ter wereld, in naam van Uw Zoon het Evangelie verkondigen, aan allen, die Gij in naam van de Liefde door Uw Zoon in deze wereld van onrecht, haat en duisternis hebt gebracht; wil hen mét ons de vrede schenken van Uw mild en vaderlijk Hart.

Amen.

 

Jonge mensen spreken over: de “Ene kerk”.

(Vervolg).

Het leek mij goed, om deze keer nog eens terug te komen op het onderwerp, dat wij de vorige maal bespraken naar aanleiding van de vraag van Gerard van M.

Wij hadden het toen over de éénheid, die wij vinden wanneer wij ons gaan bepalen bij de heerlijkheid die Christus ons gegeven heeft.

En nu bleek mij later, dat er vrienden zijn, die vinden dat ik in dat artikel eigenlijk allesbehalve nuchter ben geweest, “’t Klinkt wel heel mooi en idealistisch, als je ze hoort zeggen, dat je samen kunt neerknielen en samen in Christus die éénheid beleven. Maar lees nu eens ’s Zater­dagsavonds de krant, en kijk eens naar de rubriek van Godsdienstoefeningen, dan zie je een klein beetje hoe erg het is; dan vraag je je af: zou er wel één kerk zijn, die ’t werkelijk bij het rechte eind heeft?”

Ik herinner mij nog heel goed dat ik enkele jaren geleden rondliep met de moeilijkheid, dat ik niet wist bij welke kerk ik mij moest aansluiten. Ik had het idee, dat ik, door mij bij een gemeente te voegen, niet anders deed dan de strijd en de verdeeldheid nog maar een stukje groter maken.

Natuurlijk, ook onder jullie, die dit lezen, zijn er die daarmee in de knoop zitten.

Och, ’t kan soms heel makkelijk wezen, als je vader en moeder je opgevoed hebben met het Evangelie, en je hebben doen opgroeien in één bepaalde kerk.

Dan gaat ’t als het ware vanzelf.

Maar ik weet, dat er velen zijn, die een tijd hebben gehad in hun leven, dat ze met het Evangelie in aanraking kwa­men en de roepstem van Jezus hoorden. Jonge mensen, die in zulke ogenblikken hun leven hebben toegewijd aan de Heer, omdat ze wisten, dat ze zonder Hem niet konden. En hoe vaak is het niet, dat dan langzamerhand dat nieuwe leven weer wegebt, en een plaats krijgt in de dier­bare herinneringen uit het goede verleden.

Totdat op een goede dag zo iemand tot zijn schrik be­merkt, dat hij als een losgeslagen stuk hout op de golven heen en weer geslingerd wordt.

Want dit wil ik je zeggen: de gemeenschap met andere Christenen hebben we nódig, anders verwelkt ons geestelijk leven.

Daarom is het nódig voor je, dat je bij een gemeente bent. En denk nu maar niet, dat je in die grote verscheidenheid van kerken en gemeenschappen de ware kerk vindt, dan kom je verkeerd uit. Maar maak er een zaak van gebed van, dat de Heer je leidt in een gemeenschap, waar je geestelijk leven opgebouwd wordt, waar je broeders en zusters kunt vinden, met wie je één kunt zijn, en met wie je samen de strijd kunt aanbinden tegen de machten der duisternis.

Ga dan niet naar de kerk of de gemeente, waar je het prettig vindt, of gezellig, of mooi. Maar ga waar Hij je leidt en roept, en ik heb de ervaring, dat als wij werkelijk daarom bidden, Hij ons hierin zeker duidelijk zal leiden.

Ik heb eens Prof. de Zwaan horen zeggen; ’t is met die kerken net als met een eiken boom, hoe meer takken er op de stam staan, hoe meer eikels hij voortbrengt. Ik kan hem dat niet helemaal nazeggen, want ik vind die verdeeldheid toch erg. Maar iets daarvan zal je voelen, wanneer we behoren tot de gemeente, waar wij weten dat de Heer ons roept en waar we mét elkaar stilstaan bij de heerlijkheid die Jezus ons gaf, en bidden om het vuur van de Heilige Geest, hoe niet nuchter en idealistisch het je misschien ook in de oren klinkt  P. v. W.

Alle jonge mensen, die deel willen nemen aan ons maan­delijks gesprek, dienen hun brief te zenden aan de redactie Noordlaan 11, Bloemendaal, met vermelding: Jeugdrubriek.

 

Ziet, hij komt Bespreking van de Openbaring van Johannes (40).

Het zesde zegel (Openb. 06:12-17),

Het verschrikkelijk visioen, dat ons na de opening van het zesde zegel beschreven wordt, is de dag, die reeds voor het geestesoog van vele profeten en zieners in Israël in al zijn gruwelijkheid was opgerezen (zie bijv. Jes. 13:09-11; Joël 02:31-32). Ook Jezus spreekt over deze dag waarop de zon zal worden als een haren zak en de maan rood als bloed (Matt. 24:29; Luc. 21:25-27).

Wij geloven dat dit de dag zal zijn waarop of waarvoor de gemeente zal worden weggerukt. Israël zal daarna wor­den toebereid voor de ontmoeting met hun verworpen Koning. We vinden de beschrijving hiervan in het volgende hoofdstuk, waar gesproken wordt over de verzegeling van de twaalf stammen. Ook lezen we daar hoe de schare, die niemand tellen kan (de gemeente) staat voor de troon van God. Ook de Heiland heeft deze gebeurtenissen nauw aaneen verbonden als Hij zegt: “Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen. En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle volkeren der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels met grote macht en heerlijkheid. En Hij zal Zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen Zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere” (Matt. 24:29-31). Ook in (Luc. 21:25-28) vinden we deze volgorde.

Laat ons voor we hier dieper op ingaan, lezen wat in ons tekstgedeelte beschreven wordt.

We lezen daar over een geweldig natuurgebeuren en de indruk, die dit maakt op de mensen. Wie deze beschrijving niet letterlijk neemt, doch vergeestelijkt, vervalt tot allerlei speculaties, waarbij de fantasie vrij spel heeft. Er is ook niets in deze beschrijving wat ons dwingt tot een allegorische verklaring.

Er wordt gesproken over een geweldige, de ganse wereld omvattende aardbeving. Toch is het woord aardbeving eigenlijk te beperkt, letterlijk staat hier: een grote schudding. In het volgende vers wordt ditzelfde woord gebruikt voor het schudden van de vijgenboom. Mattheus gebruikt dit woord voor de heftige beweging van de zee en in Joël wordt het gebruikt voor een heftige beroering in de hemel. Deze schudding omvat dan ook niet alleen de aarde, doch, zoals uit de volgende verzen blijkt, ook de dampkring, de ons omringende luchtlagen.

Geweldige natuurcatastrofen als aardbevingen, maans­verduisteringen, sterrenregens, worden in de Bijbel meer­malen beschouwd als voortekenen van de grote dag des Heren. “Echter” zegt Ds. Rignalda in “Het Koningschap

van Christus” “moet er door ons van meet af op gelet worden, dat die grote dag des Heren in het O.T. niet altijd als de laatste dag der wereld wordt gezien en beschreven dat ook deze voortekenen niet speciaal de jongste inluiden ‘.

Deze aardbeving doet niet alleen bergen scheuren, ze doet ook de eilanden (die immers bergen zijn in de oceaan van hun plaats bewegen.

De zon werd zwart als een haren zak. De tenten der Arabieren zijn dikwijls gemaakt van zwart geitenhaar. Duister en onheilspellend ziet Johannes de zon aan de hemel staan. Deze verduistering herinnert aan de verduistering op Goede Vrijdag. Gelijk toen letterlijk het licht veranderde in duisternis, zo zal het ook zijn op deze dag van ontzetting. En evenmin als we de duisternis op Golgotha kunnen verklaren, evenmin behoeven we te trachten een fysische verklaring voor dit gebeuren te zoeken. Een natuurlijke zonsverduistering zal het niet zijn, daar tevens de maan rood als bloed aan de hemel zal staan. Ook kan een natuurlijke verduistering nimmer de gehele aarde treffen en zou ook niet die schrik te weeg brengen, die hier ons beschreven wordt.

Als de zon eindelijk duister ondergaat, zal de verschrikking niet voorbij zijn. Immers we lezen dat de maan niet langer haar vredig zilveren schijnsel geeft, doch als bloedrode schijf aan de hemel staat, somber en onheilspellend.

Doch nog een andere reden van grote ontsteltenis ons dan genoemd namelijk het vallen van de sterren. Er is geen bezwaar om ook dit letterlijk te nemen als we maar niet denken aan die onmetelijke, vele lichtjaren van ons verwijderde lichtbronnen, die duizenden malen groter zijn dan de aarde en nooit op deze zouden kunnen vallen. Dat deze sterren niet bedoeld worden blijkt wel uit (Openb. 08:12) waar we lezen, dat een derde deel der sterren verduisterd wordt. We moeten hier denken aan wat ook in de gewone taal “vallende sterren” worden genoemd. Een sterrenregen als nooit tevoren zal de mensen opschrikken. Een gruwelijke nacht zal dit zijn: door het bloedrode schijnsel van de maan schieten onafgebroken de lichtstrepen van de sterren, die bij duizenden omlaag vallen. Er staat zoals een vijgenboom die geschud wordt zijn wintervijgen laat vallen, zo zullen de vallende sterren in een dichte regen de nacht verlichten. De wintervijgen zijn vijgen, die laat aan de vijgenboom groeien en onder het blad overwinteren, maar zelden rijp worden en vooral bij een sterke wind bij massa’s afvallen.

Dat hier niet eenvoudig staat “de sterren” doch de sterren aan de hemel” wijst er ook op, dat hier sterren worden bedoeld, want het woord hemel wordt dikwijls gebruikt voor deze atmosfeer.

Een voorspel van deze ontzaglijke sterrenregen heeft plaats gehad in de nacht van 13 Nov. 1833. Gedurende de drie uur, dat dit duurde waren duizenden personen dodelijk beangst. Vurige ballen, lichtend en talrijk als de sterren schoten van de hemel terwijl ze vurige lichtstrepen achter zich lieten. Het scheen of iedere ster plotseling van het firmament was losgerukt van zijn plaats en op aarde viel. Radeloos zullen de mensen heen en weer rennen en zich trachten te verbergen voor wat om hen heen gebeurt. Wat een dag zal dit zijn: de zon zwart als een grauw kleed, een maan rood als bloed en dan een onophoudelijke sterrenregen steeds weer de machtige aardtrillingen waardoor huizen onder donderend gekraak ineen storten en de bergen wankelen.

Boven dit alles lezen we dan nog, dat de hemel terugweek als een boekrol. Ook hier wordt niet de hemel der zaligen doch de lucht en wolkenhemel bedoeld. Deze zal niet meer gelijken op een onbewogen, strak gespannen doek waarmee de Schrift haar meermalen vergelijkt, doch ze zal in een geweldige rollende en schokkende beweging worden gebracht. Hoe dit zal geschieden weten we niet. Bij de geweldige schudding die ook de bovenste luchtlagen beweegt is dit alles zeer wel in te denken. Ook de profeten hebben dit in hun felle visioenen gezien. Zo schrijft Jesaja: “En al het heir der hemelen zal uitteren en de hemelen zullen toegerold worden als een boek en al hun heir zal afvallen gelijk een blad van de wijnstok afvalt en gelijk een vijg afvalt van de vijgenboom.

Zoals op kleine schaal reeds in onze dagen soms eilanden verdwijnen door een zeebeving, bergen worden geschud en rivieren hun loop veranderen, zo zal dan op een afschuwelijke wijze de gehele aarde bewogen worden. Als de mensen deze heftige schokken zullen voelen, de bergen zullen zien afbrokkelen en de oceanen tegen de kusten zien beuken zal vervuld worden wat Jezus heeft voorzegt: “Er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen.”

Doch tegen hen die geloven zegt Hij als een blijde troost:

“Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt ‘(Luc. 21:25-28).

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Het algemeen Ned. Verbond arrangeerde een diner ter ere van de verjaardag van de Prinses. In het Holland House, een prachtig, modern gebouw, waar ook het Consulaat is gevestigd, kwam men bijeen. t Was een geroezemoes van stemmen, we kenden er weinig mensen, maar het was leuk zo overal Nederlands te horen spreken.

Ds. Burggraaf stelde ons aan enkele mensen voor; een dame vertelde dat haar zuster in Nederland het zo moeilijk had.

Ik inviteerde haar in Schapeduinen en dacht: “Misschien moet ik hiervoor op dit diner komen”. De prijs was n.l. griezelig hoog geweest: ƒ 2.50 per persoon. Zou het dat waard zijn? We keren elk dubbeltje om.

Daar ging Min. v. Kleffens spreken. Hij liet een moedige, optimistische klank horen. Vroeger had Amerika eens in een kritiek moment gezegd: “Op de Amsterdamse Bank heeft men vertrouwen in Amerika”. Nu was ’t omgekeerd en vertelde hij dat Amerika vertrouwen had in de Nederlandse regering. In de korte tijd dat we vrij zijn, is er al heel wat opgebouwd.

Na zijn rede ging Zijne Excellentie ’t gezelschap rond en sprak met iedereen. Hij vroeg mij wat ’t insigne was, dat ik droeg. ‘t Was van een Nederlandse Serving Club, van Hollandse dames die naaien voor Nederland. Ik vertelde dat ik “erelid” was en zei toen waarom ik in Amerika was.

“Bent U door de regering uitgezonden’ vroeg hij. “Nee.” antwoordde ik. “ik wist niet dat dit nodig was en dat eigenlijk zo’n reis vooruit georganiseerd behoort te worden. Ik heb daardoor wel moeilijkheden maar twijfel niet of ik zal kansen krijgen.

“Maar dan moet u voortgeholpen worden, ik zal er over spreken”, zei hij. “Mijn doel is, zoals ik u zei, de mensen te vertellen wat Jezus in mijn leven is geweest in het concentratiekamp, ik kan nu van de realiteit van Christus spreken uit ondervinding. Mijn tweede doel is voor Schapeduinen te collecteren, waar een stukje wederopbouw bedoeld wordt van mensen die door de oorlog geleden hebben. Ik vertrouw dat mijn Hemelse Manager mij zal leiden en het mij zal doen lukken. “Ik twijfel daar niet aan, zei hij toen, “maar toch moet u geholpen worden”.

Ik bood hem toen mijn boek aan en zei: “Ik wil hierbij uitspreken, hoe dankbaar ik ben voor alles wat u voor ons land gedaan heeft in de zo kritieke tijd”. “Dat is heel vriendelijk’ van u”. zei hij, “maar nu moet u nog uw naam in uw boek schrijven”.

Wat was ik dankbaar voor deze kans. Maar er gebeurde nog meer. Ik zat tegenover een dokter, zijn moeder was een Schotse, zijn vader ’n Ier, hij in Engeland geboren.

Hij was drie jaar in Japanse krijgsgevangenschap geweest. Ik vertelde hem iets van mijn ervaringen en zei: “Als alle vastigheden ons ontvallen, dan wordt de zekerheid van Christus onze sterkte. Ik ben dankbaar voor wat ik doormaakte, nu weet ik dat de beloften uit de Bijbel waar zijn, uit ondervinding; hebt U het ook niet ondervonden?”

“Neen,” zei hij, “vroeger ging ik wel naar de kerk en zei mijn gebeden maar het leven heeft mij zo afgeleid van God, dat ik niet meer over zulke dingen denk”. “Dat is jammer, dan lijkt het of Uw lijden zijn doel gemist heeft.” Had ik goed gedaan dit te zeggen?

Ineens zei hij: “Ik woon in Toronto, geef mij Uw adres, ik zal U introduceren bij mijn kennissenkring en u een aan­bevelingsbrief sturen, u hoort nog van mij.” Bij ’t weggaan kwam een rabbijn naar mij toe. Ik had zijn naam al gehoord en wist zijn adres in een van de plaatsen waar ik heen hoopte te gaan. Hij vroeg mij enkele dingen en zei toen: “Ik wil u voor een kring uitnodigen, als u in onze stad komt. Wat wilt u het liefst, een kring van rabbijnen en andere geestelijken of een kring van kapitaalkrachtige mensen 2”

Ik antwoordde hem: ”Mijn hoofddoel is om te getuigen wat Christus in mijn leven is, ik zou het een voorrecht vin­den daarover te spreken, voor welke kring ook.

Zal God mij die kans geven? Iemand zei: “Och, hoogstens zullen ze je aanhoren en als een verschijnsel beschouwen”. Maar ik weet dat Gods woord niet ledig tot Hem weder­keert. maar zal doen wat Hem behaagt, het is levend en krachtig en scherpsnijdender dan enig zwaard.

’t Lijkt mij heel moeilijk voor rabbijnen te mogen getuigen, maar toch hoop ik dat het doorgaat.

In een grote kamer, waar veel mensen bijeen zijn, zit een jong meisje en bidt. Zij dankt de Heer, dat zij mijn getuige­nis heeft gehoord. Het verhaal van mijn lijden en Christus’ overwinning heeft haar geloof gesterkt. Er is een bevende ontroering in mij, als ik haar hoor uitspreken haar blijd­schap. dat ik in Amerika ben gekomen.

De laatste dagen heb ik dit meermalen beleefd. Ik lees instemming in de ogen van hen voor wie ik mijn eenvoudige geschiedenis vertel. Ik voel mij zo gesterkt door hun aan­vaarding van mijn getuigenis, dat zelfs mijn Engels als vanzelf komt. De schuchterheid is weg. ik sta niet meer voor een muur, worstel niet meer door kreupelhout.

Ik kan blij getuigen en men maakt plannen, organiseert bijeenkomsten en er worden brieven geschreven naar andere steden. Mijn dagen zijn zo gevuld dat we erover denken om ’s nachts te reizen.

“Zeker mag U niet in Juli en Augustus naar huis gaan, er is hier heel veel werk te doen, in onze kringen is er geen sprake van niet kunnen werken in de zomer. Er zijn kampen en conferenties, waar heel veel te doen is “, Heb ik mijn les in afhankelijkheid geleerd, dat God nu mijn weg zo baant? En ik hoef niet te vrezen, als God mij de kansen geeft, dat ik ‘t niet zal kunnen volbrengen.

Als ik werkelijk zal moeten spreken voor de kringen die genoemd zijn, dan zal ik soms komen te staan voor mensen die oneindig veel geleerder en knapper zijn.

In Christus zal ik overwinnaar zijn 1

 

Van pasteur Réné Fauvel te Parijs

ontvingen we een brief, waarin hij ons verzoekt zijn hartelijke dank over te brengen aan hen, die door het zenden van levensmiddelen hebben geholpen in de nood van de broeders en zusters in Parijs.

Wel is waar heeft hij regelmatig getracht aan iedere af­zender een bericht van ontvangst te sturen en hen tévens te bedanken, doch enkele adressen waren bij aankomst zeer slecht leesbaar. “Wilt ge” vraagt hij “onze tolk zijn door middel van “Kracht van Omhoog” om hen onze dank te betuigen in naam van de Heer?”

Wij willen dit gaarne doen en zijn dankbaar, dat zo velen aan de oproep tot hulp gehoor hebben gegeven.

 

Boekbespreking

Van de internationale gemeenschap van Christusbelijders ontvingen we een boekje inhoudende 24 lessen, die ten doel hebben in grote lijnen een algemeen begrip te geven van Gods weg tot verlossing van de zondaar. Iedere les bestaat uit een serie vragen, waarop men zelf het antwoord in de Schrift moet trachten te vinden. Achterin zijn antwoorden op deze vragen opgenomen.

Daar deze lessen geschreven zijn als een algemene in­leiding is ieder onderwerp slechts zeer kort behandeld. De bedoeling is bepaalde onderwerpen in een nog te verschijnen serie uitvoerig te behandelen.

Dit boekje kan o.i. nuttige diensten bewijzen voor zelf­studie en bij onderlinge bijbelbespreking. Met de meeste vragen en antwoorden zijn wij het geheel eens. Een enkele opmerking willen we maken, In de twintigste les wordt ge­vraagd. “Welke vier trappen van opwassen in de genade worden ons genoemd in (Ef. 01:12-13)?” Het antwoord luidt: “Eerst hopen op Christus, dan horen naar het Evan­gelie, daarna geloven en ten slotte het verzegeld worden door de Heilige Geest.”

Wij zijn het hiermee niet eens. Iemand, die nog niet ge­looft, kan niet hopen op Christus. De nieuwe vertaling leest deze tekst: wij die tevoren onze hoop op Christus hadden gebouwd. Alleen een gelovige bouwt zijn hoop op Christus. De bedoeling van deze tekst wordt ons duidelijk als we ze leggen naast de voorafgaande woorden. “opdat wij zouden zijn tot lof van Zijn heerlijkheid”. Het gehele leven van de christen is een hopen op Christus. Dit gaat vooraf aan het leven tot Zijn heerlijkheid, dat ten volle zal vervuld worden in de hemelse heerlijkheid.

De prijs van dit boekje, dat we van harte aanbevelen, is ƒ 1,20. Aan personen voor wie de prijs een bezwaar is, kan tegen verminderde prijs worden geleverd.

Men kan bestellen: Intern. Gemeenschap van Christus­belijders, Amsterdam.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss. (1)

In dit nummer beginnen we met een nieuw vervolgverhaal. Het is de beschrijving van het werk onder de melaatsen in Suriname. Zuster Weiss heeft samen met haar overleden man, 10 jaar te midden van deze ongelukkigen geleefd.

 

Het is mij een vreugde, na zo lange tijd en op mijn oude dag, nog eens in gedachten te mogen terugkeren naar het werk in het verre Suriname. Hier heeft de Here in Zijn grote genade een heerlijk werk laten doen door zwakke mensenkinderen, van wie Hij wist dat ze Hem lief hadden en dat ze zich door Hem wilden laten gebruiken. Het is mijn bede, dat Hij mijn pen in Zijn hand wil nemen, opdat nu ode door het lezen van deze regels, velen gezegend mogen worden en liefde mogen leren kennen voor de uit de maat­schappij gestoten melaatsen en ook in hun gebeden hen niet zullen vergeten.

Om het werk goed te begrijpen moeten we even iets over Suriname vertellen.

De stoomboot van Amsterdam bereikt Paramaribo, de hoofdstad, maar ook de enige stad van Suriname, in 18 dagen. Suriname is ongeveer 5 maal zo groot als Holland. Als men in de regentijd de Surinamerivier opvaart, treft ons dadelijk de weelderige intensieve plantengroei. Gaan we daarna Paramaribo binnen, dan zien we op de straten een heel bijzondere bevolking zoals misschien nergens anders in de wereld. De Indianen, in het oerwoud verdreven, zijn de eigenlijke inwoners. Dan vinden we er de hoofdbevolking van deze tijd namelijk de negers, afstammelingen van de slaven, die uit Afrika zijn ingevoerd om op de plantages te werken. Verder zien we er Chinezen en Brits-Indiërs. Deze laatste zijn degenen, die na de slavenbevrijding in 1863, het werk op de plantages doen. Behalve hen, liet men later ook nog Javanen komen voor hetzelfde doel. Ook moesten we de negers niet vergeten, die indertijd de plantages ontvluchtten, en die thans de naam Bosnegers dragen. Er zijn verder Engelse. Franse en vanzelf ook Hollandse en Duitse immigranten, als ook inboorlingen van de Engelse eilanden, van Frans Guyana enz. woonachtig.

In het jaar 1735 trokken de eerste Hernhutter zendelingen naar Suriname om de negerslaven in hun zwaar lot de blijde boodschap van de Heiland te brengen.

Verschillende ziekten heersen in Suriname zoals malaria, gele koorts, elefantiasis, en melaatsheid. Het is van de lijders aan deze vreselijke ziekte, welke ook reeds ten dage van de Heiland voorkwam, en die door Hem zo menigmaal zijn genezen, dat ik U iets wil vertellen.

Ik herinner mij, dat toen wij na onze bruiloft nog enige weken bij vrienden in Holland logeerden, mijn echtgenoot mij zei. dat hij zo gaarne in Suriname als zendeling-dokter zou willen geplaatst worden aan het daar op te richten Protestantse Melaatsengesticht. Mijn antwoord was toen heel; kort: “Neen, daar zal ik niet met je naar toe kunnen gaan. Toch zijn de jaren, die ik daar heb doorgebracht, als ik nu terugzie, de heerlijkste tijd in mijn leven geweest. Loof, de Here mijn ziel, dat Hij het zo heeft geleid!

Er was een algemeen melaatsen-gesticht van regeringswege. Dit lag echter zeer afgelegen, zodat het moeilijk was, vanuit Paramaribo zieke familieleden op te zoeken. De regering wilde daarom het gehele gesticht verplaatsen naar het. door de Surinamerivier gevormde schiereiland “Groot Chatillon”, en wel op een oude, totaal vervallen suikerplantage. De protestantse kerken; de Hervormde en de Lutherse kerk en de Broedergemeente vroegen toestemming om een eigen asiel, naast het regeringsgesticht op groot Chatillon te mogen oprichten voor alle evangelisch-gelovige melaatsen. De toestemming van de regering kwam en Hare Majesteit Koningin Emma werd beschermvrouwe van het op te richten gesticht, dat de naam “Bethesda” zou dragen. Nadat een groot stuk van het oerwoud met zijn boomreuzen, bewoonbaar was gemaakt werd het protestantse asiel opgericht in 1898 geopend. De zendeling, leraar en directeur Br. Slink en zijn echtgenote deden het pionierswerk met veel liefde. Zuster Lina Perchner kwam kort daarop met de tentboot: de eerste melaatse brengen. Het was Louis Kampf, die al meer dan 30 jaren aan deze vreselijke ziekte had geleden en nu o zo blij was dat hij hier verzorgd en verpleegd zou worden. Nu kon hij weer van de vrije lucht en de natuur ge­nieten. Jarenlang was hij opgesloten geweest op een zolderkamertje. waar hij bij de grote hitte ontzettend had geleden.

Helaas moest zuster Lina, na een jaar gezegende arbeid voor een operatie naar het Militaire hospitaal in Paramaribo.’ Zij is daarvandaan niet weer tot ons teruggekeerd doch door; haar Heiland tot hoger heerlijkheid bevorderd.  

Toen haar oude moeder de doodstijding van haar dochter ontving zei ze: “Toen mijn Lina mij vertelde, dat ze diacones wilde worden, heb ik gezegd: “Indien de Heiland je wil gebruiken, zal Hij je hebben. Toen zij mij schreef, dat zij melaatsen wilde verplegen in een ver gelegen land, heb ik opnieuw gezegd: “Als de Heiland haar nodig heeft, dan zal Hij haar hebben”. En nu Hij haar tot Zich heeft genomen zeg ik het nog eens: “Indien Hij haar wil hebben. Hij zal haar krijgen, zij is van Hem!”

(Elefantiasis is een ziekte die de huid gerimpeld maakt als die van een olifant en die de opzwelling veroorzaakt van de celweefsels.)

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)