Manoeuvre op de tweesprong

Zo is er dan nu geen verdoemenis voor hen, die in Christus Jezus zijn.

(Rom. 08:01)

Nadat de mens gevormd was door de hand van Zijn schepper en levend was geworden door de adem van Zijn adem, ontwaakte hij in de hof van Eden.

Daar werd hij geplaatst voor de opdracht de ganse schepping aan zich te onderwerpen, als een Koning te heersen en Gods hand door te dringen in de geheimen der natuur, gehoorzaamheid aan Zijn Schepper zou hij het volle, blijde leven genieten en toenemen in macht en kennis.

Doch daar was ook de mogelijkheid van de weg buiten God, de weg der ongehoorzaamheid. Door te eten van de boom van kennis van goed en kwaad zou hij de dood sterven.

De mens werd verleid tot ongehoorzaamheid. Duivels was de influistering dat er een weg was om de straf des doods te ontkomen (…gij zult de dood niet sterven), een weg die tot macht leidde (…gij zult als God zijn) en tot een kennis die veelzijdiger, prikkelender was dan de reine kennis Gods (…kennende het goed en het kwaad).

De mens heeft gekozen. Hij at van de vrucht, die macht en kennis zou brengen.

En vanaf dat ogenblik kwam de angst in zijn leven. De angst die de onlosmakelijke, wrange nasmaak was van de verkregen kennis.

Toen God kwam in het ruisen van de wind, verborg hij zich tussen de schamele takken.

Als een smartkreet uit het Vaderhart klonk in die avond de roepstem van God: ”Adam waar ben jij?”

De mens dat is het verloren schaap.

De méns… dat is de verloren zoon, vér verdwaald van het Vaderhuis, levend in eigen gekozen ellende. En hoe tra­gisch zien we na deze historie van de aanvang aller dingen, de lijn zich ontwikkelen van de vrucht van kennis van goed en kwaad.

Altijd en altijd zoekt de mens vurig het leven, de macht studeert hij en bestrijdt, gewapend met zijn injectienaald, de ziekte, die de dood zou is wat hem steeds hoger doet grijpen, wat

hem stromen bloed doet vergieten, wat hem rusteloos voort­drijft tot nieuwe bewapening.

Kennis zoekt hij, kennis die hem de geheimen leert kennen van de natuur, van de sterrenwereld, van de menselijke ziel, van de opbouw der schepping, kennis die hij dan weer dade­lijk tracht te stellen in dienst van zijn honger naar macht.

Dit verlangen zien we scherp naar voren treden in Lamech. Hij staat met de uitvinding van zijn zoon in handen, en terwijl zijn vinger voorzichtig glijdt langs het scherpe lem­met, droomt hij van macht, zevenvoudig wraak over een geslagen wonde. Zeker de angst is er dat straks een ander ook zo’n zwaard zal hebben. Hij wil niet aanvallen, hij wil slechts zich verdedigen.

En deze jacht naar kennis die hem sterk en machtig moet maken heeft de mens zoveel eeuwen later gebracht tot proefnemingen met de atoombom.

De mens heeft wel zeer diep geheten in de verboden vrucht. Zijn kennis is zeer groot geworden, doch on­losmakelijk er mee verbonden is de angst, de vrees voor wat gebeuren gaat.

De proefneming met de atoombom droeg de naam: “Ma­noeuvre op de Tweesprong”. Uit deze naam spreekt de valse hoop dat de mensheid zelf nog de weg tot het leven zal kunnen terugvinden. Dat hij Zijn kennis vrijwillig zal begraven of in ieder geval slechts aanwenden tot het goede, tot vooruitgang en niet tot vernietiging.

Deze hoop is ijdel, dwaas. De weg der vloek, die begint met de beet in de verboden vrucht, is nooit een weg tot het leven doch tot steeds diepere ellende en angst. De Satani­sche influistering: je zult de dood niet sterven is een valse, onwaarachtige bemoediging, een voorspiegeling die altijd weer een fatamorgana bleek te zijn.

De mens, die waken moest over de hof en als een goed koning de dieren moest regeren, offerde voor deze proefne­ming 4500 dieren op, fl. 291.500.000 en dan weet hij… hoe machtig hij is om straks duizenden medemensen te doden.

Maar achter deze proefneming grijnst de angst, hij weet hoe gevaarlijk zijn spel is. hij zou als hij kon terug willen, keren, doch dit is onmogelijk, hij wordt steeds verder op deze weg voortgejaagd. In Australië verborgen de mensen zich in de heuvels, in Parijs waren die Zondag de kerken voller dan ooit… Straks volgt een 2e en een 3e proef en we hopen dat het alles goed afloopt. Het is een spelen met oerkrachten, een spelen met de dood. Doch de mens gaat verder… Totdat eenmaal de mens der zonde alle macht aan zich heeft getrokken, en door zijn kennis wonderen doet aan de hemel en op de aarde… en de dood vindt in volle ver­schrikking, onder de toorn God.

Dit is de mens… dit is Adam zwervend buiten het Para­dijs, jagend naar leven, macht en kennis en. vrezend, hui­verend voor ’t eeuwige, met een nooit gestild verlangen in zich naar blijvende vrede, zegenrijke kennis en ongestoorde blijde rust.

Een vloekdrager is hij, en alles wat hij in handen krijgt, alle gaven van God zelfs, verandert hij in een vloek.

Doch God laat de mens niet los.

Tegenover de duivel, die het in zijn haat gelukte de mens zo diep en diep ongelukkig te maken, stelt Hij in Zijn on­meetbare liefde een weg terug naar het verloren Paradijs.

Alzo lief heeft God de wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft…

Jezus Christus, die als priester, als middelaar tussen de ongehoorzame mens en God gaat staan, is de nieuwe Adam, die de wil Gods volmaakt volbrengt en de vloek op Zich neemt.

Doornen en distelers zou de aarde voortbrengers als vrucht van de vervloeking.

Jezus Christus draagt op Goeden Vrijdag een kroon van deze doornen gevlochten en het is het symbool dat Hij alle vloek op zich liet neerkomen. Hij is de tweede Adam die niet vluchtte, doch zei: “Zie hier ben Ik” en de straf voor ons droeg.

Daar is een weg geopend.

Of we zijn “in Adam ‘, d.w.z. we behoren nog tot het menselijk geslacht met zijn zonden, driften, angsten, boos­heid die we met de moedermelk inzogen en waaruit we ons nooit kunnen losmaken, verbonden met de aarde, altijd zoekend een god te zijn en altijd weer teruggeworpen in onze sterfelijkheid en kleinheid… óf we zijn “in Christus”.

“In Christus”, deze uitdrukking komt 164 maal in de brieven van Paulus voor.

Nooit kunnen we ons door eigen wil of kracht los weken uit onze lotsgemeenschap met de ouden Adam, slechts door “wedergeboorte ‘, door een absoluut nieuw begin uit God zelf, worden we “een nieuw geslacht’. Toch schakelt God onze wil in dit nieuwe begin in. Hij zegt tegen ons: ”Be­keert U..”

“In Christus” zijn we op weg naar ’t nieuwe Paradijs, zijn we weer verbonden met onzen Schepper, zijn we ver­lost van de angst.

Eén met Christus, dat betekent: gekruisigd aan het oude en op gestaan tot een nieuw leven met Hem. (Rom. 06:05. Rom. 06:04, Ef. 02:06) Dit zijn de twee realiteiten: óf we zijn “in Adam” en gaan onvermijdelijk mee de gruwbare weg van kennis die naar de dood voert, óf we zijn gezegend met onuitsprekelijke zaligheid “in Christus”.

Dan zijn we Zijn verkregen eigendom, dan behoren we tot het nieuwe koninkrijk, dat eenmaal de aarde zal be­heersen.

De goddelijke roeping tot heersen en tot kennis is dan weer ontdaan van de angst voor de dood. Want nog één worsteling en dan zal de tijd komen, waarin wij met Christus zullen heersen en de kennis zal openbloeien schoon en rijk doch zonder smart of angst.

Nog steeds is de mens “in Adam” bezig te eten van de boom der kennis en tracht zichzelf een God te maken. Doch nimmer gelukt het hem de vloek van Adam te ontko­men; de angst voor de dood.

Doch wie in Christus is, eet van de boom des levens, hij is verlost van de angst die de dood geeft (Heb. 02:15).

Deze mens heeft de Goddelijke roep van liefde: “Adam waar ben jij?” verstaan en mag met blijdschap zeggen “Abba, Vader!”

De toorn Gods zal neerdalen op de mens die altijd maar weer weigerde deze roepstem gehoor te geven,

Er komt een dag, dat de angst zo ondragelijk zal zijn, dat allen die leven, zullen schreeuwen: “Bergen valt op ons en heuvelen bedekt ons voor de toorn van het Lam”.

Doch, zoals, voordat de atoombom werd uitgeworpen, de inwoners van het eiland Bikini in veiligheid waren gebracht, zo zullen straks, als de toorn Gods uit de hemel neerdaalt op de ongehoorzame, helemaal door zonde geleide mens, de gelovigen zijn weggerukt. Zij zijn dan veilig bij hun Meester, zij zullen wandelen in de hof waar de boom des levens is, waar geen vervloeking meer tegen iemand zal zijn. Zij zul­len God, de bron der hoogste wijsheid, kennen en als koningen heersen in alle eeuwigheid.

 

Gods antwoord op onze problemen

En allen, die geloofden waren bijeen en hadden alle dingen gemeen: en zij verkochten hun goederen en have en verdeelden ze aan allen naar dat elk van node had: en dagelijks eendrachtig in de tempel vol­hardende en van huis tot huis brood brekende aten zij samen met verheuging en eenvoudig­heid des harten, en prezen God en hadden genade bij het gans volk, en daar was grote genade over hen allen. Want daar was ook niemand onder hen, die gebrek had; want zo velen als er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten ze en brachten de prijs van de verkochte goederen en legden die aan de voeten der apostelen; en aan een iegelijk werd uitgedeeld naar dat elk van node had.

(Hand. 02:44-47; Hand. 04:33-35)

Na een dag van drukke arbeid keerde mijnheer B. naar zijn woning terug.

Toen hij in de straat kwam waar hij woonde, stak hij zijn hand in zijn broekzak om de huissleutel eruit te halen.

Maar tot zijn verbazing vond hij zijn sleutel daar niet. “Dat is vreemd.” dacht hij “zou ik misschien die sleutel in mijn jaszak gestopt hebben!”           

Hij begon nu alle zakken van zijn jas door te zoeken; de buitenzakken, de binnenzakken; ook alle zakken van zijn vest en broek, maar nergens kon hij de sleutel vinden.

Nu was net een van zijn kinderen naar binnen gegaan en had de deur open laten staan.

Maar mijnheer B. bleef buiten voor de deur staan, zoékende naar zijn sleutel.

Inmiddels begon het te regenen.

Hij zocht en zocht terwijl het water langs zijn kleren droop, maar tevergeefs.

Totdat eindelijk zijn vrouw hem bemerkte.

Zij greep hem bij de hand en bracht hem binnen.

Een vreemde geschiedenis!

Wie blijft er nu in een stortregen buiten staan, terwijl de, deur open staat?

En toch is dat het beeld van deze wereld.

Deze wereld is vol van allerlei vraagstukken, waar de mensen niet mee klaar kunnen komen.

En ze zien niet, dat God ons bijna 2000 jaar geleden in Jezus Christus reeds de oplossing geschonken heeft voor alle problemen.

Men zoekt en zoekt om te komen tot een duurzame vrede.

Maar de Vredevorst, die God ons geschonken heeft neemt men niet aan; men rekent niet met Hem.

De mensen zoeken naar blijdschap en verzadiging. Maar hun ziel blijft dor en ledig.

Want zij kennen niet de Geest van Christus, die ons eet vrede en blijdschap schenkt, die alle verstand te boven gaat-

De knapste koppen zoeken en zoeken om de oplos^ te vinden van allerlei economische en sociale problemen. 5

Maar zij kennen niet de liefde, die God in de harten van Zijn kinderen uitstort door Zijn Geest, waardoor zij elkaar gaan dienen met hun goederen.

Daar in die Gemeente te Jeruzalem, daar waren geeft sociale problemen meer.

Men was er volledig mee klaargekomen.

Er was niemand onder hen, die gebrek had; een iegelijk kreeg wat hij nodig had.

Dat was Gods oplossing; de oplossing door Zijn Pinkstergeest.

Lucas heeft het gezien en hij is tot de conclusie gekomen:”Daar was grote genade over hen’.

Maar dat neemt de wereld niet aan.

Men zoekt en zoekt naar een andere oplossing.

En nu heeft God ons een taak gegeven n.l. te doen wat die vrouw van mijnheer B. deed; de mensen bij de hand te nemen en ze binnen te leiden door de Deur, die nog open staat.

Het is onze taak in deze wereld de deugden van Jezus Christus te verkondigen; een openbaring (een tentoonstel­ling) te zijn van de machtige en heerlijke werking van de Geest van Christus.

Opdat de mensen met al hun moeilijkheden tot Jezus zullen komen.

Zij zullen in ons moeten zien die vrede en blijdschap die alle verstand te boven gaat.

Maar zij zullen ook moeten zien, dat wij in ons midden ‘klaargekomen zijn met alle sociale problemen: dat Jezus Christus door Zijn Geest ook alle stoffelijke vraagstukken heeft opgelost.

Het is erg als de oplossingen, die God geschonken heeft, niet bij ons gezien worden.

Maar nog erger wordt het, als men doet wat velen doen; als men naar buiten gaat om met deze wereld te zoeken naar    een andere oplossing.

Dat is het zitten in de raad der goddelozen, waar men de oplossing die God ons in Christus gegeven heeft niet aanneemt.

Als in het midden van de gemeente te Jeruzalem mannen gekozen moesten worden om te zorgen voor de stoffelijke noden van de leden, dan zeggen de Apostelen: Kiest u mannen uit vol van de Heilige Geest (Hand. 06:03).

Maar wanneer in deze wereld voor de armen gezorgd moet worden, dan neemt men mannen of vrouwen met een diploma voor maatschappelijk werk.

Dat is de weg waarin de wereld de problemen wil oplos­sen namelijk door kennis en wetenschap, door het trotse mense­lijke verstand.

Dat is de boom der kennis, van goed en van kwaad.

En wat heeft die boom aan vruchten gedragen?

Ziet maar naar de laatste, geweldige vrucht: de atoombom.

Wat een kennis, wat een vernuft!

Maar met de vraagstukken komt men niet klaar.

Met de dag wordt de verwarring groter; elke dag zakt men dieper in het moeras.

En nu is het onze taak aan de wereld te presenteren de god­delijke oplossing voor al haar moeilijkheden.

Jezus Christus is Gods antwoord.

Daarom willen wij niet anders weten dan Jezus Christus en Die gekruisigd.

Buiten Hem is er geen oplossing.

Buiten Hem is de duisternis, de gebondenheid, de verwarring.

Buiten Hem is, de toorn Gods.

Maar in Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen.

Hem is de kracht en de macht en de heerlijkheid.

Tot in alle eeuwigheid.

Amen.           

  1. Th. de C.

 

Contact per brief

  1. K. te F. schreef over het treurige feit, dat zo veie gelovigen en predikanten met wie hij sprak, de schouders optrekken als men getuigt van de komst van Christus, en waar­schuwt om waakzaam te zijn tot Hij komt. “Het is”, schrijft hij “of men op rotsen ploegt. Telkens weer word ik ge­troffen door het sleurleven van het tegenwoordige Christen­dom, maar Halleluja, de Here gaat door met de toebereiding van Zijn volk.”

Antw: óndanks de teleurstelling moeten wij doorgaan met ons getuigen. Wij geloven dat God Zelf straks velen, die nu nog slapen, zal wakker schudden door ernstige ge­beurtenissen. Als deze roep gaat: “ziet de Bruidegom komt” dan is het van het grootste belang dat wij gereed zijn. Mis­schien kunnen we hen die twijfelen te hulp komen en on­kundigen onderrichten. Laten wij daarom altijd zorgen dat onze lampen gevuld zijn met de olie des Geestes.

  1. B. te H. vraagt zich af. waarom de Christenen niet meer afwijzend staan tegenover het tabaksgebruik, omdat het toch nadelig is voor de gezondheid en voor velen een hartstocht is geworden.

Antw.: Het roken is een punt waarover verschillend door de gelovigen gedacht wordt. Laten we allereerst er op mo­gen wijzen, dat het roken behoort tot die dingen waar Jezus woord geldt: “Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitkomt”. De Paulinische regel is hier toepasselijk: “dat niemand u zal oordelen inzake eten en drinken”. In deze zaken is ieder persoonlijk ver­antwoordelijk tegenover God. “Ik weet en ben overtuigd in de Here”, zegt Paulus in de Romeinenbrief “dat niets uit zichzelf onrein is. alleen voor hem, die iets onrein acht, is het onrein”. Er zijn oprechte kinderen Gods geweest (bijv. Sadhoe Soendar Singh die geen bezwaar hadden tegen matig roken, er Zijn er ook geweest (bijv. Vater Stanger) die absoluut overtuigd warén, dat zij het roken moesten laten.

Het is ongetwijfeld waar, dat roken, licht leiden kan tot gebondenheid. En daarom geldt hier het woord van Paulus: ”Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten knechten”. Wanneer iemand bemerkt, dat hij door het roken een gebondene is geworden, dan is het hem reeds tot zonde. Het zou daarom voor ieder, die meent hierin vrij te staan raad­zaam zijn het roken nu en dan eens voor enige weken te laten, om te weten of hij misschien ongemerkt geen slaaf werd van zijn genot. Ditzelfde echter geldt voor snoepen, voor lekker eten en drinken. Ja, Paulus past het zelf toe op het huwelijksleven als hij spreekt over de gemeenschappelijke onthouding met onderling goedvinden om zich te wijden aan het gebed. (1 Kor. 07:05).

Er is over dit onderwerp veel gezegd, er zijn veel argumenten aan te voeren, doch de hoofdzaak is, dat we per­soonlijk leven in innige gemeenschap met Christus. Als dit zo is, dan zal Hij ons leren wat we niet mogen doen. De een kan afgodenvlees eten en God danken, de ander kan dit niet. Misschien zijn er velen voor wie de gebondenheid op een geheel ander terrein ligt. Steeds weer zullen we moeten leren afstand te doen van dat wat ons tot een val kan worden, en onszelf moeten onderzoeken of de Geest in ons niet bedroefd werd door iets in ons leven. Dan zul de een het oog der begeerlijkheid en de ander de voet, die zich steeds weer naar de wereldse vermaken richt, moeten missen, opdat hij zelf behouden worde.

  1. G. te B. las bij een familielid ons blad. Hij las daar onder anderen het getuigenis van een ex-politieke gevangene. Naar aanleiding daarvan schrijft hij het volgende;

“Ook ik, als ex-politieke gevangene, die rust en vrede ge­vonden heb in Christus, wil gaarne mijn vreugde uitspreken over het feit, dat mensen van tegenovergestelde richting elkander vinden in Christus, onzen Verlosser.

Juist als wij door de diepte gaan, heeft God ons iets te zeggen. Wanneer wij dan luisteren overtuigt de Heilige Geest ons van zonde en oordeel, maar ook van verlossing door het bloed van Christus.

Beiden waren we vijanden en beiden zijn we door Chris­tus behouden. We zijn nu van Christus er, verwachten zijn wederkomst. We vieren met onze broeders en zusters de gemeenschap der heiligen. Welk een getuige kunnen wij zijn ten goede. Dan vervult de liefde Gods onze harten en wordt Satans macht gebroken.

Hem die wij verwachten in heerlijkheid op de wolken des hemels, komt alleen daarvoor de lof en dankzegging toe.”

We zijn blij met dit getuigenis en bidden dat God nog vele harten, ook in de gevangenissen en kampen tot Zich zal trekken en vervullen met Zijn blijdschap en vrede.

 

Strijdend Zegepralen

Het Russische volk heeft iets in zijn karakter, waardoor het zich in sterke mate onderscheidt van West-Europa. Iéder volk heeft zo zijn bijzonderheden. Als kind reeds werd ik geboeid door de eigenaardige slaapgelegenheid van de Russen. Neen, dit was niet een bed achter groene gordijntjes, maar het gehele gezin of althans een groot deel ervan, vond zijn slaapplaats op de grote warme keukenkachel.

Maar meer nog door gewoonten, onderscheidt zich het volk daarginds van onze Westerse landen door zijn gees­tesgesteldheid.

De Russische volksziel is veel dieper en rijker dan die van onze streken. De Rus dringt dieper tot de zin van het leven door. Hij vraagt niet slechts te leven, zoals zovelen van ons, maar hij vraagt ook naar de betekenis van het leven.

Zwaar is een golf van lijden gegaan over de Russische Kerk.

Maar zij heeft verstaan wat God daardoor tot haar te zéggen had en gelouterd is zij uit de beproeving te voor­schijn gekomen. Ze heeft de vrucht van haar lijden geplukt. Ze heeft de zegen der beproeving van haar geloof gesmaakt. Deze ervaring heeft de Oost-Europese Kerk vóór op de Kerk van het Westen.

Gods Kerk kan zonder Kruis niet zijn!

Ze heeft het Kruis nodig!

Daar het Kruis alleen is zij met Christus verbonden.

Haar levensgemeenschap met hem is haar levensgemeenschap met Hem.

Zijn Kruis dragen is Zijn Beeld dragen.

Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen.

Wanneer wij Gods Woord én de tekenen van onze tijd verstaan, dan schijnt de tijd niet verre meer, dat de Kerk in haai geheel weer Kruiskerk gaat worden.

De geest uit de afgrond vergiftigt de volkeren en ver­voert de mensheid tot één Hinde Godshaat. Hij gaat uit om de volkeren te verleiden tot de grote strijd tegen God en Zijn Rijk.

Gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam, heeft de Heiland voorzegt.

  1. Martin Niemöller zegt: “De tijd van de gedroomde eenheid tussen de wereld en de Gemeente loopt ten einde en uit de windstilte breekt een geweldige storm los. Er is geen vrede, maar dit is er, dat de wereld haar Christelijk masker laat vallen, dat de wolf de schaapskleren aflegt, om zich op de kudde te werpen.”

De bisschep van Würtzburg in Duitsland, schreef in zijn Vastenbrief 1938: “Onze dagen lijken op het einde van de eerste Christelijke eeuw. Toen leden de gelovigen onder zware beproevingen en gevaren… Laat u niet door de be­proevingen van onze dagen in verwarring brengen. Meent niet, dat de Heer ons heeft verstoten of verlaten. Hij wilde slechts dat wij Zijn erfenis aanvaarden: het Kruis. Juist dat is een kenteken van de ware Kerk, dat zij bet Kruis moet dragen.

Wij willen het Kruis van de Heer verder dragen.”

Anderzijds draagt de Kerk ook een ontzaglijke schuld, waardoor zij de haat der wereld opwekt.

Neen, het is niet slechts om haaf goeddoen, als zij gehaat wordt in de wereld.

Daarom moet zij zich verootmoedigen!

Dat te doen heeft ook de Kerk van Rusland in haar bange lijden geleerd. De smart is haar ten zegen geweest. Zij heeft haar oog op God geslagen en Hij heeft haar rijk gezegend.

Moge het kostbaar martelaarsbloed voor de kerk niet ver­loren gaan, maar als een vruchtbaar zaad gestrooid in de akker der wereld, straks het oogstveld sieren, als de grote Maaier komt om de oogst der wereld in te zamelen!

De Kerk, die in zelfgenoegzaamheid en in wereldgelijkvormigheid zichzelf verliest, ligt voor de vijand open. Ze is ten ondergang gewijd.

Maar de Christen op de knieën, dat is de held in volle wapenrusting!

De Kerk in de ootmoed, dat is de kerk in de aanval!

Zij heeft niet te vrezen! Zij is onoverwinnelijk!

Die bij haar en vóór haar zijn, ze zijn meerdere, ze zijn machtiger, dan die tegen haar zijn! De ure der beproeving nadert!

In de wereld zult gij verdrukking hebben, zo roept de verhoogde Christus de Zijnen toe.

Maar hebt goede moed! Ik heb de wereld overwonnen’!

Wij staan thans in de laatste strijd:

Het gaat om dood of leven, Blijft trouw de Heer der Heerlijkheid!

Hij zal u met begeven!

De oude wereld stort ineen

En Jezus’ Christus’ Rijk alleen

Zal uit haar puin herrijzen.

 

Met Majesteit en heerschappij

Zal Jezus wederkomen ‘

Hoort de bazuinstoot ‘ ’t Wereldtij

Heeft thans een eind genomen.

Blijft allen trouw! Geen voetbreed wijkt!

Laat Hij – of ook uw moed bezwijkt –

Aan t eind u staande vinden!

(Christoph Blumhardt)

 

Avondgebed

Heer, wij leggen het werk dat wij deze dag hebben verricht met schroom aan Uwe voeten, en wij vragen U, wilt Gij ons zegenen en door Uw Zegen de vruchtbaarheid schenken, die het behoeft om werk te zijn dat waarlijk in Uw Naam verricht is, wilt Gij het reinigen van het zondige en onvolkomene dat het  aankleeft van onzentwege, wilt Gij het zó maken dat het voor Uw heilige Ogen bestaan kan; wij danken U, dat Gij ook deze dag weer geduld met ons hebt gehad en dat Uw Lankmoedigheid ons nabij gebleven is; wij danken U, dat Gij ons voor hoogmoed hebt bewaard, en dat waar wij dreigden ons op Uw Werken te verhovaardigen, alsof het de onze waren. Gij ons met Uw Koninklijke Humor getuchtigd hebt, opdat wij zouden weten, dat wij zijn in des Pottenbakkers Hand.

Wij danken U, dat Gij niet aanziet ónze werken maar de gehoorzaamheid van Uw Zoon, die, naar wij geloven mogen, aan het kruis om onzent wil de zonde van de gehele wereld heeft teniet gedaan. Amen.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Na Amerika naar Canada. Twee en een halve maand was ik in Amerika en nu komt dit geheel nieuwe land voor mij. Wat een mooie maanden heb ik achter mij. Moeilijkheden en training in geloof en overwinning en vele kansen.

Als ik terug denk zie ik ze langs mij gaan, de mensen die na mijn lezingen mijn hand drukten.

“Praise the Lord ‘, zei een grote soldaat eenvoudig en ging verder om plaats te maken voor een ander, die zei: “God, heeft u nodig voor Amerika’ .    _

“Welnee”, antwoordde ik, “God heeft niemand nodig. Zijn Rijk komt, met of zonder ons, maar het is genade als God ons wil inschakelen”.

“I hope, you come again”. zei een klein meisje. Thank you for coming to us”.

Soms had ik drie lezingen op een dag, zeven in drie dagen mijn Engels is nu geen moeilijkheid meer zoals in het begin. ’k Ben goed geoefend.

En rondom ons doet een “strike de rustige voldane wereld schudden, een mijnstaking waar John Lewis ‘t hoofd van is, en in Washington was ‘t mij of ik ‘t hart voelde kloppen van een zieke wereld.

En ik ontmoette er mensen, die werken in de diplomatie en meer weten van de crisis die de wereld doormaakt dan menig ander. En deze mensen kwamen regelmatig bijeen om te bidden en zagen hoopvol de toekomst tegen, omdat zij Christus’ wederkomst verwachten als de grote oplossing van alle wereldellende en wereldzonde, de oplossing die zeker komt.

Ik ben blij dat ik in Washington ben geweest.

Wij naderen Canada. Vooraan in de Greyhoundbus, de luxueuze autobus, die overal door Amerika rijdt en die zo heerlijk gelegenheid geeft om veel van het land te zien, zitten wij nu al urenlang te genieten van een prachtig berg­landschap. De huizen zijn lelijk, grauw en lijken in geen enkel opzicht op de Zwitserse huizen, die ’t landschap zo versieren. Maar de bergen doen mij denken aan Zwitser­land. aan de Zwitserse Jura. Bij de grens moeten we uitstappen en worden wij dadelijk ondervraagd naar het doel van onze reis. Ik wandel wat rond en hoor de vele vogels, ’t Is het uur voor zonsondergang als ze hun avondlied zin­gen. Wat is het vredig hier en rustig, t Is een lenteavond zoals je n enkele keer beleeft als een grote vreugde, die je in je onderbewustzijn bewaart.

Voorbij de grenskantoren komen wij ineens aan het meer Champlain en rijden daarlangs. ’t Is een prachtig meer met bergen ver weg. Tegenover ons, aan de Westerhorizon gaat de zon onder. De lucht en ’t water zijn goud gekleurd, teer groen, blauw en zilvergrijs zijn de andere tinten. Het water wordt zacht gerimpeld door de avondwind.

Wat is het binnenkomen in Canada anders dan de entree in Amerika.

Toen de zee baai met de machtige skyline van New York, hier enkel natuur.

Zal ik in Canada veel natuur genieten?

Ik weet niet wat mij wacht, maar Christus’ levenwekkend licht zal mij omringen. Wat is de aarde mooi. Wat zal het heerlijk zijn als geen zonde de natuur meer bederft op de aarde waar gerechtigheid woont.

Toronto 2 Juni 1946.

“Ik hoor je helemaal niet meer over Afrika”, zet Jan gisteren. Nou, dat moest er nog bij komen, ’t Is geen kleinigheid als Canada je aan ’t werk zet. Ik zie hier zoveel mogelijkheden, dat ik best voor het verder gedeelte van mijn leven in Toronto kon blijven en werk genoeg zou hebben. In 10 dagen in Toronto had ik 24 lezingen. 4 kranteninterviews en een radiotoespraak.

En daartussen in vele gesprekken en bezoeken van mensen die getroffen waren door mijn boodschap. Als ik aan hen denk, zie ik voor me de verschillende massa’s mensen, de ontroerde kinderen op de Zondagsschool, waar ook vele volwassenen kwamen, de Joden met hun melancholische gezichten in de Jodenzendingskerk, de duizenden in Charlie templetons’ kerk waar ik om tien uur ‘s avonds nog mijn enigszins gehaaste toespraak hield. Ik ben nog nooit zo dikwijls gezoend als gisteren en mijn hand deed pijn van de stevige handdrukken.

‘n Wonderlijke ervaring. Eerst dat niet willen luisteren, dat beleefd terugtrappen en die uitnodiging maar zo gauw! mogelijk naar je land terug te gaan.

En nu. open deuren en open harten aan alle kanten. Een aan het werk zetten ongeremd. Met een onbeperkt vertrouwen sturen ze me overal heen. Zij willen dat ik voor psychiaters, regeringspersonen, militairen, universiteiten spreek, dat ik boeken schrijf, voor de radio redevoeringen houd. O, als ik het in eigen kracht moest doen, waar zou ik blijven. Maar nu werk ik, waar ik geroepen word en bid om de vervulling van de Heilige Geest.

Men bereidt de “Coast to coast” reis voor door Canada in de maanden September en Oktober. Ik heb mijn boek gebracht bij de Evangelies! Publishers. ’t Gesprek met de uitgevers was prettig en bemoedigend. Ik voelde er een zuivere sfeer en had goede moed toen ik keuring gaf.

Gisteren waren ze onder mijn gehoor in de Church.

Na afloop bespraken ze de uitgave van het boek. Het zal nu in Canada en Amerika uitgegeven worden.

Niagara,

Als je je hele leven Niagaaara gezegd hebt, is het lastig te wennen aan Nai-jégere. Maar zo hoort het, dus ik probeer het. t Woord betekent: “Hear to the thunder’, (luister naar de donder). Wij staan op ’t punt Canada te verlaten en hebben twee dagen vakantie genomen om de watervallen te zien. Wij varen in een kleine stoomboot langs het neerstortende water. Ieder krijgt een leren jas en zuidwester aan, want we gaan dwars door de “mist”, ’t bruist en kookt en dondert rondom ons. Van drie zijden dondert het water van de hoogte in de woelende kolken.

Later staan we op de rotsen langs de oever en zien de watervallen van boven af.

De zon breekt door de wolken heen en ineens vormt zich een regenboog dwars door het water.

De lucht wordt diep blauw. De waterval is groen en schuimend wit, de rivier donkerblauw. Tussen twee stromen die van de geweldige hoogte afdonderen is een schiereiland waar bomen groeien, een heel klein vogeltje zit tjilpend op een van de takken. Tussen de geweldige rotsblokken aan mijn voeten bloeien bloempjes. Wat zijn er een contrasten van uiterst groot en geweldig en uiterst klein en teer, vlak bij elkaar.

Wij lopen onder de watervallen door. De kragen van onze lange oliejassen worden zorgvuldig vastgeknoopt. Waar gaan we heen? Waar worden we voor aangegord?

Moeizaam lopen we met de zware laarzen door de lange tunnel en dan ineens in een zijgang, staan we vlak onder de waterval.

Vanaf een berghoogte komt een zee naar beneden. ’t Dondert om ons heen, de grond trilt. Een ondoorzichtig gordijn van water is voor ons. Wij staan veilig in onze gang maar ’t is of wij midden in een groot gevaar zijn. Ik voel ineens de betekenis van het woord “schuilplaats”, en in mijn hart, zing ik

Als de levensstormen woeden

Rondom mij op zee of land,

Dan zal ik mijn schuilplaats zoeken

In de schaduw van Zijn hand.

 

Gods belofte en eis ook voor nu!

“Zie gij zult een volk roepen, dat gij niet kende, en het volk, dat U niet kende, zal tot U komen, om des Heren uws Gods wil, én om des Heiligen Israëls wil, want Hij heeft u verheerlijkt. (Jes. 55:05).

Omdat God het wil, daar komen uit de verre landen,

De eerstelingen door Zijn hand geleid:

En vragen deel aan ’s Heren heerlijkheid.

’t Zijn de gebond’nen: denk aan hunne banden.

 

Zij vragen deel aan ‘s Heren heerlijkheid!

Hoort gij die stemme? Maakt hen deelgenoten.:

God heeft hen in Zijn eeuw’ge raad besloten.

Kent gij uw roeping, Neêrland’s Christenheid’

 

Was Jezus niet de machtige Getuige.

gegeven als Gebieder, aller Heer?

Opdat, die verre staan, voor Hem zich buigen

en ’t heidenvolk gaat leven tot Zijn eer.

 

Hoe groot is het getal der trouwe helden

die door ’t geweld des krijgs zijn weggerukt.

Maar het geloof ziet nochtans witte velden

Al schijnt het Zendingswerk helaas mislukt.

 

Daarom opnieuw de handen aan de ploeg geslagen

Nu, na een nacht van naamloos leed en strijd,

De dag van vrijheid op God’s tijd mocht dagen

Opnieuw ons aan Zijn werk. Zijn Kerk gewijd.

 

Nu Indonesië verward, verwoest blijft dolen

de volk’ren als verdwaalde schapen gaar.

Ten heil’gen kruistocht op’ God heeft het ons bevolen.

Opdat zij met ons saam voor God in Sion staan.

 

Bij de problemen die ons heden scheiden

waar ’t menselijk verstand geen uitweg ziet

Kan slechts de Heer, tot vrede en vreugde leiden,

en worden Oost en West, vereend, Zijn rijksgebied.

25 Juni 1946.          Albert Zaaier.

 

Oecumenische Flitsen

Het herleven van de Islam stelt ons voor het probleem der Godsdienstvrijheid en stelt daarmede ook de vraag naar mogelijkheden van Zendingswerk in het Nabije Oosten op de voorgrond. De Zendingsgenootschappen hebben de ervaring opgedaan, te leven aan de rand van een vulkaan, die ieder ogenblik kan uitbarsten. Met bezorgdheid zien de Christelijke minderheden in de gebieden van het Nabije Oosten hoe zich het Nationalisme in stijgende mate met de Islam verenigt. Er staat de Christenen een zeer moeilijke tijd te wachten. ‘

Door deze verhoudingen zal in de toekomst het werk voor buitenlandse zendelingen nog moeilijker worden en het stre­ven van het Zendingswerk moet er heden met volle energie op gericht zijn, de inlandse kerken te versterken en de inlanders zodanig op te voeden, dat zij op ieder gewenst ogenblik het werk van de zendelingen kunnen overnemen.

(Naar een artikel in de “International Review of Missions”)

Bijbelvertalingen voor Indië

(We lazen, dat zich onder de uit Ned.-Indië geëvacueerden) ook Dr. H. v. d. Veen bevond. Deze Dr. v. d. Veen keerde na zijn vorig verlof in 1933 naar Indië terug als afgevaardigde ter Bijbelvertaling van het Nederlands Bijbelgenoot-’ schap. Op Celebes werkte hij toen aan een woordenboek in het Zuid-Toradjaas. Doordat er veel meer materiaal te verwerken bleek, dan oorspronkelijk werd verwacht, duurde het tot 1939, voor het Koninklijk Instituut voor de taal- en land- en volkenkunde van Ned.-Indië het kon uitgeven.

In April 1940 werd het vertaalwerk voortgezet. Achter­eenvolgens werden vertaald het Marcus Evangelie, het Jo hannes Evangelie, het Mattheus Evangelie, de Handelingen der Apostelen en de Romeinenbrief.

In 1942 werd ook Ned. O.-lndië in de oorlog betrokken.

Dr. v. d. Veen poetste niet de plaat. maar kon nog juist per vliegtuig Java bereiken en vestigde zich te Bandoeng. waar \ hij zich gaf aan de moeilijke arbeid van de samenstelling van een sa’danse spraakkunst. Tweederde van deze spraak­kunst had hij gereed, toen ook hij door de Japanners werd geïnterneerd. Zijn studiewerk werd verborgen op de galerij van de Oosterkerk te Bandoeng, doch is thans nog niet weer terecht.

Ook van zijn vertaalarbeid op Celebes verricht, is nog een deel verloren. Zijn vertalingen van Marcus en Johannes in de taal der Toradja’s – zijn thans door het Neder­lands Bijbelgenootschap ter perse gelegd. Het handschrift van Mattheus en dat van de Handelingen der Apostelen is nog steeds zoek. Of de vertaling van de Romeinenbrief ook terecht is, weten we niet.

In zijn interneringstijd kon Dr. V. d. Veen zijn vertaalwerk niet voortzetten. Hij heeft thans 25 jaar verblijf in het Toradjaland achter de rug, benevens 3 ½ jaar concentratiekamp. Zo spoedig mogelijk hoopt hij weer naar Indië terug te keren, omdat voor zijn vertaalwerk nader contact met de, sprekers van die taal altijd weer noodzakelijk is.

De afgevaardigden ter Bijbelvertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap hebben aan de arbeid der zending reeds onschatbare diensten bewezen. Ze behoren mee tot de pioniers van de zending in Indië. (Uit: “De Christen”)

Enige feiten over Europa.

Van de 500 miljoen mensen op het vasteland zijn meer dan 100 miljoen zonder enige Godsdienst. Ongeveer 75 ‘miljoen Zijn Protestant – hoeveel zullen het slechts in naam zijn? Nemen we Italië, Joegoslavië. Albanië, Bulga­rije, Griekenland en Europees Turkije samen, dan hebben, wij ongeveer 75 miljoen bewoners, waarvan slechts ongeveer 420.000 Protestant zijn. Er zijn 9 miljoen Mohamme­danen in Europa. 70% van de bevolking van Albanië zijn Mohammedanen.           (Uit: “Bijbel en Gebed”).

 

Overdenkingen op de pelgrimsreis

Heb Ik u niet gezegd, dat gij indien gij gelooft, de heerlijkheid Gods zult zien

(Joh. 11:40).

Wanneer wij zeggen: ”Heb ik ’t je niet gezegd” dan heeft dit meestal een bittere klank. Er spreekt dikwijls een verborgen triomf uit, een soort leedvermaak, omdat iemand niet naar onze raad luisterde en het nu toch maar ondervindt hoe juist die raad was.

Doch in dit woord van Christus is niets dan grote liefde Het is een bemoediging om vertrouwend op Hem het te wagen in het geloof. Maria en Martha durfden niet blij te zijn, ze durfden geen grote dingen verwachten. Nu klinkt de aanmoediging om toch volstrekt te geloven in Christus’ liefde en macht. Dan zullen zij de heerlijkheid Gods zien.

Dit is een woord voor ons. Misschien in het bijzonder voor u mijn zuster die zo terneergeslagen zijt door de druk en moeite van het leven. U wordt geschommeld tussen hoop en vrees. Als u op Christus ziet is het of niets te wonderlijk is of Hij nog steeds Zijn hand kan uitstrek­ken tot hulp, doch als ge let op wat mensen zeggen, op de gewone gang van zaken dan zinkt uw blijdschap ineen, Jezus zegt tegen u: geloof, geloof en vertrouw op Mij, dan zult ge de heerlijkheid Gods zien.

Misschien is het een woord voor u, mijn broeder, die altijd vreest dat het verkeerd zal gaan, dat God u niet liefheeft, dat ge de hemelpoort gesloten zult vinden. Jezus wijst u op Zijn grote liefde, die Hij had toen Hij zich voor de zonde van de gehele wereld aan het kruis liet nagelen. Zijn offer was voldoende voor ons aller schuld. Zijn enige vraag is’ wilt gij geloven? Durft gij onvoorwaardelijk vertrouwen op Mijn liefde?

Niemand die deze stap heeft gedaan is teleurgesteld uitgekomen. Het is altijd weer: indien gij gelooft. O, wat is het simpel, wat is het heerlijk eenvoudig, juist voor kinderen doch wat hebben wij het moeilijk gemaakt door al onze drogredenen. Geloof, vertrouw op Christus en gij zult het ondervinden, dat Hij u liefheeft met een eeuwige liefde.

Wat zal het heerlijk zijn, mijn broeder en zuster, als straks de hemelpoorten voor ons open gaan en Christus ons ont­vangt in het Huis met de vele woningen en ons rondleidt door die stralende luister en het als met een glimlach ons zegt: Heb Ik u niet gezegd, dat, indien gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zien zult.’

 

 

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. Weiss (2)

25 juni 1900 mochten mijn echtgenoot en ik onze intree houden in Bethesda. Hier waren reeds een achttal melaatsen, die hier hun laatste tehuis hadden gevonden. Ook waren er twee diaconessen voor de verpleging uit Europa aangekomen.

Het is eveneens op 25 Juni in het jaar 1922 dat mijn lieve man, twee uur nadat hij nog het evangelie had verkondigd, zijn intrede deed in het eeuwige Vaderhuis boven, waar hij vele van zijn melaatse kinderen in heerlijkheid mocht ont­moeten.

Laat mij U in kennis brengen met deze melaatsen, die ons zo blij begroetten bij onze komst. Laat mij U vertellen hoe zij leefden. leden en hoe enigen hunner zalig ontsliepen.

Zoals ik reeds zei was Louis Kantpf de eerste patiënt in Bethesda. Hij was waarschijnlijk van Europese afkomst, ge­zien zijn lichte kleur. Reeds 33 jaar was hij melaats, hij was bijna blind geworden en om het afgrijselijke van zijn ogen te bedekken, bond de zuster hem overdag een wit katoenen doek voor de ogen.

Als jonge man stond hij op het punt te trouwen, doch drie weken voor de bruiloftsdag ontdekte hij witte vlekken aan zijn lichaam. Hij ging naar de dokter en deze moest hem het vreselijke feit mededelen, dat hij melaats was. Van zijn huwelijk kon natuurlijk niets komen, alle plannen waren stukgeslagen. Hij moest zich bij zijn zuster terugtrekken op een zolderkamertje. Veel heeft hij hier, in deze kleine ruim­te. geleden hij de tropische hitte.

Toen Louis Kampf naar Bethesda kwam, was hij door het jarenlange lijden verbitterd. Hij was in opstand tegen God en kende geen vrede. Doch hoe meer het licht in zijn ogen verdween, hoe meer het licht werd in zijn ziel. Door de liefdevolle verpleging der diaconessen in Bethesda heeft hij Zijn Heiland en Verlosser gevonden. Hij werd een stille rustige lijder, die dankbaar was als een der kinderen hem dagelijks een hoofdstuk uit de Bijbel voorlas.

Wonderbaar heeft de Here hem eens op een nacht be­waard. De diaconessen zetten altijd ’s avonds een water­kruik op het voorbalkon van zijn kamertje, zodat hij het ondanks zijn blindheid dadelijk grijpen kon. Op een morgen vertelde me de zuster hoe, toen zij de kruik wilde wegnemen om hem met fris water te vullen, er een kleine, zeer vergiftige slang rond de kruik lag gekronkeld. Ons hart was natuurlijk vol lof en dank voor de wonderbare bewaring.

Lichamelijk ging Louis Kampf van dag tot dag achteruit. Meestal lag hij tot over het hoofd toegedekt op zijn bed. Hij leed smarten door het gehele lichaam. Men kon dade­lijk opmerken, dat hij schier ondragelijke pijnen had. Het gehele lichaam van het hoofd tot de voeten was letterlijk één wond. Zijn getrouwe verpleegsters pleegden te zeggen: “Het is maar goed, dat Kampf niet kan zien, hoe vreselijk zijn wonden zijn”.

Hij ging tenslotte klagen over kou, en dit bij de drukkende tropische hitte. Dit was een teken, dat zijn einde naderde. Terwijl zijn innerlijke mens dagelijks groeide, werd hij steeds meer afhankelijk van de zusters en van zijn lotgenoten. Onze lieve Alexander Monsanto, die al 35 jaren melaats was, doch geheel en al zich had overgegeven aan zijn Heiland, vertelde ons eens het volgende: “Sinds Kampf steeds het bed moest houden, ging ik hem iedere morgen opzoeken. Toen ik eens zijn kamer binnenkwam, had hij mij niet ge­hoord. Ik hoorde hoe hij met zijn Heiland sprak, zo eenvou­dig en toch zo diep doordringend. De laatste Zondag, dat hij op aarde leefde, ging ik nog eens naar hem toe. voordat ik naar de godsdienstoefening ging. Toen hij hoorde, dat ik naar ons kerkje zou gaan, zeide hij:”Monsanto, bid voor mij tot de Here, dat Hij spoedig moge komen om mij te verlossen!”

Na de godsdienstoefening hebben wij allen, met de zieken oud en jong, rond zijn bed gestaan. Óp zijn wens hebben wij daar enige troostliederen gezongen.

Ik herinner mij nog duidelijk, dat ik, toen allen weer ver­dwenen waren, innerlijk gedrongen werd nog eens zijn bed te naderen en hem te spreken van de liefde van zijn Heiland, Dien hij spoedig zou mogen ontmoeten. Zijn dankwoorden en zegewens, die hij toen stervende over mij uitsprak, met zijn gebroken stem, zal ik nooit vergeten. Zij zijn mij bij gebleven op mijn verdere levensweg.

Het was een aangrijpend ogenblik toen wij enige uren later wederom bij het bed van onze eerste Bethesda patiënt stonden. Vader Weiss smeekte de Here een einde te willen maken aan het lijden van de stervende en voor de blinden, afgematte pelgrim de poorten van Zijn heerlijkheid wijd te openen.

Op de 12den December, nu 40 jaren geleden, mocht Kampf zijn Heer en Heiland aanschouwen. Wat zal dit wonderheerlijk geweest zijn I De Here had Zijn machtwoord gesproken. “Ik wil, wordt ziende!”

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)