De toorn van God door J. Narver Gortner.

Dit onderwerp is niet populair, maar het is belangrijk. De een hoort liever over de liefde Gods en Zijn barm­hartigheid, of over de vrede met God. De ander hoort liever over “de rijkdom Zijner goedertierenheid en ver­draagzaamheid en lankmoedigheid” dan dat hij over Gods toorn hoort spreken. Maar Paulus spreekt over de “schrik des Heren” als over iets waaraan hij kennis heeft. “Wij dan wetende de schrik des Heren, bewegen de mensen tot het geloof.” Hoe wist hij dat? Door openbaring. En wij kunnen dit ook, ja. wij moeten dit ook weten, indien wij het Woord lezen en geloven wat wij lezen. Want zij beide, de liefde van God zowel als Zijn toorn worden door de; Schrift geleerd. Zij zijn in feite met elkander verbonden en kunnen niet van elkander gescheiden worden.

In onze dagen wordt van vele kansels deze “schrik des Heren” niet meer geleerd als een aansporing tot gerechtig­heid. Maar zo was het niet in de dagen van onze voorouders niet. Zij spraken over de toorn van God en wel op zulk een wijze, dat zondaren verslagen werden onder hun prediking. God sprak door hun boodschap als in een onweer tot de harten der mensen. Velen werden machtig overtuigd en schreeuwden tot God om genade. Dikwijls onderschatten wij deze betoningen van Goddelijke kracht, die de prediking karakteriseerden ten tijde van de Wesleys, of in de dagen van George Whitefield, die door zijn welsprekendheid de menigte boei­de. omdat zij aangeraakt werd met het Goddelijke vuur. Zo was het toen Jonathan Edwards geen onzeker geluid voortbracht over wat Paulus eeuwen van te voren schreef onder de werking van de Heiligen Geest: “Want de toorn van God wordt geopenbaard van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensen.”

Jonathan Edwards hield die wonderlijke preek over: “Zondaren in de handen van een toornig God ‘. Honderden, die in de zaal vertoefden, werden door de Geest ge­grepen, toen hij zijn tekst ontvouwde; “ten tijde als hun voet zal wankelen.’ (Deut. 32:35). Zij voelden dat zij naar het verderf snelden; zij dachten dat de vloer onder hun voeten wegzonk, dat de fundamenten van het gebouw schenen te wankelen en zij konden zich bijna voorstellen, dat zij de vlammen van de “poel des vuur” hoorden, die de niet geredde zondaar zou verslinden. Was het de per­soonlijke aantrekkingskracht van de spreker waardoor zij zo beïnvloed werden en waardoor zij op zulke krachtige wijze bewogen werden?

Neen! Het was de machtige werking van dat Woord, dat in de Schrift vergeleken wordt met een “hamer ” en een “vuur , het Woord, “dat levend en krachtig is, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en dat doorgaat tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en dat een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten is.”

Edwards predikte onder de zalving van de Geest. De toorn van God was een werkelijkheid voor hem. Als hij dit onderwerp behandelde, bracht die Geest door hem de verschrikkelijke realiteit onder de ogen, dat “de toorn Gods geopenbaard wordt over alle goddeloosheid, over alle soort van kwaad”. Velen werden door deze woorden over­tuigd. zij vielen als dood ter aarde, zij rit pen om genade alsof zij de oordeelsdag reeds meemaakten. De stem van de prediker werd overstemd door de kreten om genade. Berouwvolle zondaars smeekten God om genade voor hun ziel en om redding van dit verderf door de macht van Christus, die in de wereld gekomen is om “te zoeken en te redden wat verloren was”.

De vreugde der geredden was groot, niet alleen omdat de liefde Gods in hun harten was uitgestort, maar ook om­dat zij wisten dat zij gered waren van de toekomende toorn. De vaderen geloofden niet alleen in een hemel, zij geloofden ook in een hel. Zij geloofden, indien het belangrijk was dat men de eerste zou verwerven, het ook gebiedend was de laatste te ontvlieden.

Maar in deze gecultiveerde eeuw zijn de mensen zo ge­civiliseerd en beschaafd, dat het niet behoorlijk meer is om te prediken, dat de mensen zonder Christus verloren zijn, en dat zij, tenzij zij berouw hebben, en Jezus Christus als hun Plaatsvervanger en Redder aanvaarden, zij de een of andere dag, evenals de rijke man, in de hel zullen ontwaken.

Want indien de hel een realiteit was in de dagen onzer vaderen, zo is zij het nu nog. Indien zij toen de toekomende toorn moesten ontvlieden, zo moeten wij deze nu nog ont­vlieden.

Iemand heeft Gods toorn gedefinieerd als “de wil van God, die voor altijd zonde en lijden samengevoegd heeft; zodat altijd en overal het leed volgt op de goddeloosheid. Deze toorn is kalm en niet hartstochtelijk; onverbiddelijk doch niet wispelturig, zij is altijd rechtvaardig, zoals des mensen toorn maar al te dikwijls niet is, zij is nooit zelf­zuchtig, zo als de onze maar al te vaak is.”

God doet Zijn best om het menselijke geslacht gedurende deze eeuw der genade te redden. Hoe geduldig en ver­draagzaam is Hij! Hij wil niet dat er enigen verloren gaan! Hij verlangt dat allen zalig worden. Dit is de reden waarom de Heer Zijn komst nog uitstelt! Maar deze eeuw der genade heeft haar einde. Dat leert ons het Woord van God. God heeft het uiterste beproefd om de mens te red­den; de tijd zal spoedig komen dat de volle toorn Gods over het menselijk geslacht uitgestort zal worden, over hen die zo ver van God zijn afgeweken dat God zelf ziet, dat er geen hoop meer is.

De wereld zegt, dat het nooit te laat is om zich te ver­beteren. Maar God zegt dit niet. Er is geen enkele aan­duiding dat dit waar kan zijn. Het is een duivelse misleiding. Ofschoon mooi uitgedrukt, is het toch een leugen. Want eenmaal zal het te laat zijn.

De angst, die deze twee woorden opwekken bij hen, die dan de hopeloosheid van hun lot zullen inzien, zal bitter zijn. Want zij hebben de dag der genade verzondigd. Zij zullen bemerken dat de zomer van hun leven voorbij is en dat de oogst voleindigd is. Als de winter komt zullen zij niet opgenomen zijn. Och Here, geef dat zij zich nu schuldig mogen weten. Geef hen te ervaren dat, ofschoon hun zonden groot zijn, Uw liefde en genade geen grenzen kent. Leer hen te zien, dat het met U nooit te laat is.

Toch blijft het feit er, dat het voor velen al te laat is en dat het voor anderen eenmaal te laat zal zijn. Want zij hebben de laatste gelegenheid om met God verzoend te worden, verzuimd. Zij zullen als de rijke man in de ge­westen der wanhoop ontwaken. Deze hoorde dat er tussen hem en Lazarus een grote kloof was. Zij was ontstaan door die onveranderlijke wet van God, dat rechtvaardigheid en zonde nooit dooreengemengd worden en geschei­den zullen blijven tót in eeuwigheid. Deze kloof was niet over te trekken en er was geen brug en er was ook geen aanduiding, dat de tijd eenmaal zal komen, dat God er een zal bouwen. Want de gerechtigheid Gods is onveranderlijk. Zij brandt tegen alle goddeloosheid, zij kan geen zonde zien en is even onveranderlijk als de on veranderlijke en eeuwige God zelf.

De Bijbel spreekt niet over een “tweede kans”. En de prediker die dit leert is een werktuig van de duivel, want de bewering, dat de mens nog eens een kans zal hebben is een lering van de duivel.

We lezen in de Openbaringen, dat de zeven engelen de zeven laatste plagen hebben, waarin de toorn van God ver­vuld wordt. Als de gouden fiolen, die de laatste zeven plagen bevatten, door een van de vier dieren aan de zeven engelen gegeven worden, dan lezen we, “dat de Tempel vervuld werd met rook uit de heerlijkheid Gods en uit Zijn kracht; en dat niemand in staat was in de Tempel te gaan, totdat de zeven plagen der zeven engelen geëindigd waren ‘.

De Tempel, waarin niemand kon gaan, was de binnenste Tempel, de plaats der voorspraak en bemiddeling. De be­doeling hiervan is, dat in de tijd van het einde alle voor­spraak en bemiddeling onmogelijk zal zijn.

Op dit ogenblik pleit, in heerlijkheid, onze Hogepriester ten behoeve van verloren zondaars en “Hij kan ook vol­komen zalig maken degenen die door Hem tot God gaan; alzo Hij leeft om voor hen te bidden ’.

Maar in die tijd, als de zeven engelen de zeven fiolen gegeven zullen zijn, opdat zij op de aarde, op de zee, op de rivieren en fonteinen der wateren, op de zon. op de troon van het beest, op de grote rivier de Eufraat en in de lucht, de toorn van God zullen uitstorten, dan zal er geen bemiddeling, geen gebed zijn ten behoeve van zondaars. De troon der genade, die nu nog toegankelijk is, zal dan ver­sperd zijn; de binnenste Tempel zal gevuld zijn met rook uit de heerlijkheid Gods en Zijne kracht, en geen mens zal in staat zijn daar binnen te treden, totdat de zeven plagen der zeven engelen geëindigd zullen zijn. De tijd zal komen dat de ganse toorn van God over deze aarde zal worden uitgestort. Inderdaad, dagen der verschrikking. Het zal de tijd zijn, waarvan Paulus spreekt als hij zegt: “dat een haastig verderf over hen zal komen en zij het geenszins ontvlieden zullen”.

Maar wij, die wederom geboren zijn, wij zullen dan niet meer hier zijn. De heiligen zullen opgenomen zijn voordat die verschrikkelijke storm in die eindtijd zal losbreken. De Here heeft gezegd: ”Zie Ik kom als een dief. Maar het zal niet als een dief zijn voor de wachtende heiligen. Het zal als een dief zijn voor de onvoorbereide zondaars en voor de wereld, die in de macht ligt van de Boze.

Paulus schreef aan de Thessalonicenzen: ”Maar gij, broe­ders, gij zijt niet in de duisternis, dat u die dag als een dief zou bevangen”. Gods genade verlost de heiligen, niet alleen van de zonde, maar ook van de toom.

De zonde verdient het Goddelijk misnoegen; door Zijn onveranderlijke Wet is zonde en leed, goddeloosheid en smart tezamen gesnoerd. Het is een onmogelijkheid ze te scheiden. Daarom was het nodig voor onzen Heer om te lijden en te sterven, om onze zonden te dragen in Zijn lichaam op het hout. Hij stelt zich op de plaats van de zondaar. Hij droeg de schuld en de straf van de zondaar, opdat deze vrijuit mocht gaan.

God kan de zondaar niet vriéndelijk toelachen, of de zonde oogluikend goedkeuren. Hij kan ze niet vergeven; zij moet gestraft worden. Hij, die niet inziet, dat Jezus Christus dit alles gedragen heeft en die Hem niet ontvangt als de Plaatsbekleder en Redder, moet zelf de straf dragen en de schuld met zijn eigen persoon betalen. Dat wil Zeggen eeuwige scheiding van God in de regionen der wanhoop en dood.

De prediking over de toorn Gods is essentieel verbonden met die over de liefde Gods. Indien het niet waar is, dat’, Gods toorn zich openbaart tegen de zonde en dat er geen verlossing is behalve door een volkomen aanvaarding van Jezus Christus als de persoonlijke Redder, dan is er ook geen oorzaak van het lijden en sterven van onze Zaligmaker.

Daarom verwerpt de prediker, die niet in Gods toorn gelooft, hij miskent de leer der verzoening door het kostbaar bloed, dat vergoten is tot een verlossing van zondaren.

Het recht van God, die oneindig rechtvaardig is, eist dat de zonde zal gestraft worden. Zijn liefde eist, dat er een poging zou gedaan worden om verloren mensen te redden. Daarom gaf Hij Zijn Zoon om te lijden en te sterven in de plaats van de mens, “opdat God rechtvaardig zij, en rechtvaardigende diegene, die uit het geloof van Jezus is”. (Rom. 03:26).

Een studie van wat Gods Woord zegt aangaande de” toorn Gods, die zich openbaart tegen de zonde en haar straf eist, zal ons er toe brengen de zonde te haten en haar als onze grootste vijand te vlieden.

Pentecostal Evangel.

 

Dateren

Gods Woord spreekt niet voor alle tijden hetzelfde. Daarmee bedoelen we niet, dat niet in alle tijden de hele Bijbel Gods Woord is. Maar voor bepaalde tijden brengt Gods Woord ook een bepaalde boodschap.

De Here God denkt namelijk niet altijd eender over Zijn volk in deze wereld. Er zijn tijden, dat de Here Zich ver­blijdt over de Zijnen, zoals een bruidegom vrolijk is over zijn bruid.

Maar er waren ook tijden, dat de Here Zich bedroeft of vertoornt over Zijn afwijkend volk, dat zich bakken uithouwt, die geen water kunnen houden en Hem, de Bron van levend water verlaat.

Ja, er kunnen zelfs tijden zijn, dat de Heer zijn volk in de steek laat, niet naar hen omziet, omdat het Hem de rug heeft toegekeerd.

Hij kan zelfs in een vijand veranderen, zodat het in de Here zijn God een tegenstander heeft, in plaats van een Helper.

Nu is het van het allergrootste belang, dat wij als christe­nen in de wereld, goed dateren in wat voor tijd wij leven, ‘ dat wij verstaan de situatie, waarin wij verkeren, dat wij weten – door het geloof – hoe de Here over ons denkt

Want ook al vrezen wij persoonlijk onzen hemelse Va­der, al hebben wij Hem van ganser harte lief en bewaren wij Zijn geboden, wij zijn toch niet los van de gemeenschap der christen gelovigen om ons heen. En wij moeten ons afvragen: ”Hoe staat het daarmee”.

Voortdurend onszelf toetsende aan het over ons oor­delende Woord des Heren, hebben we toch ook die roeping ten aanzien van de gemeenschap der christengelovigen rondom ons.

Henoch wandelde met God (Gen. 05:22), maar diezelfde Henoch, of moet ik zeggen, juist die Henoch heeft aan zijn tijdgenoten geprofeteerd: “Ziet de Here zal komen met Zijn heilige tienduizenden van engelen, om gericht te houden!”; (Judas 01:14).

Noach wandelde met God (Gen. 06:09) en daarom vreesde hij Gods oordeel dat spoedig te komen stond en was hij voor zijn tijdgenoten een prediker der gerechtigheid. Daar­om bouwde hij de ark om een schuilplaats te bieden aan wie met hem het komende gericht van God vreesden.

Dit kennen van onze situatie, dit “verstaan van wat de Here over ons denkt, dit weten van de boodschap, die Gods Woord juist voor onze tijd tot ons spreekt, is van ‘t allergrootste belang. Het is een levenskwestie.

Immers de geschiedenis leert, dat het mogelijk is, dat er onder Gods volk geroepen wordt: Vrede, vrede en geen gevaar terwijl inderdaad de toestand hoogst kritiek is.

Riepen niet de profeten in Jeremia’s dagen. Binnen twee jaren zal het juk van de koning van Babel verbroken worden, en zeiden ze zulke dingen niet in de naam van de “Here Here”? En beriepen zij zich daarbij niet op het “eeuwig beginsel”, dat de Here toch Zijn eigen werk, Zijn tempel, niet in de steek zou laten? (Jer. 07:04). Des Heren tempel zijn deze, geen nood, wij zijn veilig! Terwijl het metterdaad er zó kritiek voorstond, dat Jeremia niet eens meer mocht bidden voor dat ‘principiële’ volk, omdat Gods oordelen vast besloten waren? (Jer. 07:16). Dat is het ontzettende van wat de Schrift noemt: Zij zullen menen in te gaan en zullen niet kunnen. Vgl. de dwaze maagden.

Dan gaat Hofni en Pinehas met de ark des Heren juichend de strijd in onder de leus: de Here is met ons en dan gebeuren er die dag dingen, waarvan ieders oren zullen klinken bij het horen er van. Dan barst het oordeel des Heren los over Elias huis: Ikabod! (1 Sam. 04:21).

Wat Gideons bende mocht roepen: Het zwaard des Heren en van Gideon. dat mocht Israël in Kades Barnea niet zeggen en zij zouden dat ook niet gedaan hebben als zij hun situatie hadden “gekend” in geloof, Numeri 14.

Een volk dat de Here getergd heeft door ongeloof en bijna stenigen van Zijn profeten. Jozua en Kaleb, moet niet de volgende dag al zeggen; Wij gaan toch maar Kanaän in. Het vreselijke gevolg is dan, dat zij “versmeten” worden door de vijand tot Horma toe. (vs. 45).

David verstond zijn situatie, toen Simeï hem al scheldend – met stenen gooide, (2 Sam. 16:10-12). Hij boog toen onder het recht des Heren, omdat hij in deze dingen met zijn zon­den te doen kreeg. Hij beriep zich toen niet op zijn konings­recht, maar erkende in de eerste plaats Gods recht over hem.

Hizkia riep niet met “christelijk optimisme”: Geen on­heil zal de stad verstoren, waar God Zijn Woning heeft verkoren!” maar in de vreze des Heren zei hij: Deze dag is een dag der benauwdheid. Jesaja, bid voor het overblijfsel, dat gevonden wordt! (Jes. 37:04).

Zo moeten ook wij – in 1946 – weten, goed weten, hoe onze situatie is tegenover de Here. Het is – zo zagen we uit de historie – een levenskwestie. Er is immers niets ontzettender dan om in de mening dat de Here mét ons is, Hem verwacht als een vijand tegenover ons te zien staan.

Zo hebben de Joden in 70 tot het laatst toe gemeend, dat de Messias te hulp verschijnen zou en ze beseften niet, dat hun Messias bezig was Zijn “wraak” aan hen te volvoeren.

En zouden wij van het Woord des Heren, dat Hij in onze dagen tot ons spreken wil, niet zeker kunnen zijn? Zouden wij er minder voorstaan dan het Israël der oude bedeling?

Het woord van (Amos 03:07) geldt ook nu nog: ”Gewis, de Here, Here zal geen ding doen, tenzij dat Hij Zijn verborgenheid aan Zijn knechten, de profeten, geopenbaard zal hebben”. Heeft de Here ons, Zijn kerk van het Nieuwe Testament, niet gegeven de zalving van de Heilige, zodat wij alle dingen weten?

  1. B.

 

Wind

“De wind waait waarheen hij wil en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt en waar hij henen- gaat .

Waar ontwaakt de wind? In wat voor verre streken wordt , hij plots geboren en wie weet zijn weg? Hij klimt over ber­gen en valt in dalen en snelt door de landen… waarheen? wij zien hem niet komen en zien hem niet gaan, maar… we horen zijn stem.

Een zwoele, lome zomeravond. Zwaar en moe. doods en zwijgend ligt heel de natuur, geen gerucht of geluid of be­weeg. Dan komt onverwacht de avondwind aangevaren en ‘t is alles ineens leven en bewegen, buigen en keren. Ook is de lucht vol gerucht; de peppels beginnen te lispelen, het riet ruist en het nederige gras zelfs, nijgt suizend heen en weer.

Een onweersbui nadert. Zware windvlagen schudden en gieren en rukken. De pijnboom klaagt, de eik kreunt. Langs de schoorsteen fluit het met hoge schrille tonen. Alles buigt en beeft tot brekens toe.

De hele natuur is levend en heeft stem naar wil van de wind. En ieder ding, hoe dor en dood ook in zichzelf, reso­neert naar zijn aard. En al deze geluiden zijn als één klank­volle symfonie.

Wat weten wij van de Geest? Hij gaat uit van de Vader en de Zoon. Wat begrijpt ons nietig menselijk verstand van dit Goddelijk mysterie? Wat is de weg waar­langs Hij alle dingen terugleidt tot de Vader? Wij zoeken en speuren, maar ’t blijft altijd de achterzijde van het kunstig borduurwerk waarop wij de draad van Zijn weg willen vol­gen. Wij zien Hem niet komen en zien Hem niet gaan. Want menigmaal is Hij van Mannen Gods geweken of heeft Hij Zijn volk verlaten en zij weten het niet.

O, wanneer de gemeente des Heren zo mat en dor en ingeslapen is, in vorm verstard, kan de wind des Geestes plots gaan waaien en er komt weer leven en stem, al naar de Geest het wil. Soms is Zijn stem machtig en dreigend en het begint te klagen, te schreien, te buigen. Er komt verbreking en verootmoediging. Soms is Zijn werk als een zuiverende frisse wind. Er komt reiniging en de lofliederen weerklinken. Soms komt Hij als het suizen van een zachte koelte, en terwijl Hij troost en bemoedigt, zingt de ziel haar zoete liefdesliederen ter ere van haar Heiland.

Och. mochten wij slechts oren hebben om dit geluid van de Geest te verstaan en in die rijkdom van verslagenheid en boete, van lofzang en gejuich, de harmonie te horen, die de machtige Auteur daaraan ontlokt.

O, Heilige Geest, doorwaai ook mijn hof, dat er leven moge zijn in dit doodse hart en stem naar Uwe wil en naar de aard, die de Maker mij gaf, “want alzo gaat het de mens, die uit de Geest is geboren”.

  1. v. d. D.

 

Brieven uit Amerika

Wij ontvingen de volgende brief van een Canadees journaliste over het werk van mej. Corrie ten Boom.

26 Mei arriveerde mej. Corrie ten Boom in Toronto, een stad van ongeveer een miljoen inwoners. De Bathurst Street United Church, waar zij een lezing gaf, is een van de cen­trale punten van Toronto en een kosmopolitische menigte luisterde aandachtig naar haar.

Zij is een vlot spreekster of beter gezegd “een ge­ïnspireerd spreekster”. De klemtoon die zij legt op de algehele overgave van lichaam, ziel en geest aan Jezus, liet een diepe indruk na bij vele toehoorders.

Velen die deze lezing bijwoonden, volgden haar naar andere samenkomsten en zo kwamen niet weinigen voor de eerste maal na vele jaren weer een Christelijke kerk binnen, b.v. een Canadese Boeddhistische dame. Tussen haar lezin­gen werden aan Mej. ten Boom de Provinciale Parlements­gebouwen getoond, waarvoor een kwart mijl lang perken met bloeiende tulpen zich uitstrekten. Deze tulpen behoor­den tot de velen, die door Koningin Wilhelmina naar Ca­nada waren gezonden, als dank voor onze kleine vriendelijk­heid aan Prinses Juliana, gedurende de vijf jaren, die zij met haar kinderen in Ottawa onze hoofdstad heeft doorge­bracht.

Dinsdagavond sprak Mej. ten Boom op een vrouwen­vergadering in het huis van Mej. Roy Reed, waar zij was uitgenodigd door Dr. George Little van de United Church of Canada.

Haar toespraak over Gods liefde en kracht en over haar leven gedurende de verschrikkelijke oorlogsjaren in Holland en Duitsland, zullen we nooit vergeten en vele dames voel­den zich na de vergadering geleid om verschillende moeilijk­heden met Mej. ten Boom te bespreken.

De kranten schreven zeer sympathiek over haar werk en haar plannen en vele inwoners van Toronto kwamen samen om haar te horen in huiselijke en openbare ver­gaderingen.

Zondagmorgen leidde zij de dienst in de Faith Baptist Church in het oostelijk gedeelte van Toronto, in de middag sprak zij tot een grote vergadering in de Centennial United Church. De gemeente was buitengewoon onder de indruk van haar beschouwing over het Christelijk leven, dat absoluut overgegeven moet zijn aan Christus, willen we mee kunnen bouwen aan Gods Koninkrijk.

Dien avond was Mej. ten Boom de geëerde gast aan een souper in het Nathaniël-instituut, een kerk van de Engelse Zending in Canada, gewijd aan de bekering van Joden.

Hier ontmoette zij Prof. Juz van Parijs, het gewezen hoofd van de school voor Oosterse talen. Prof. Juz met zijn vrouw en zoon Paul waren in dezelfde gevangenis van Ravensbrück.

Om 9.30 in de avond wensten ongeveer 1500 jonge men­sen, die de Nazarenerkerk der jongemannenvereniging vulden, haar te horen vertellen van Gods liefde en kracht in haar leven.

Na deze toespraak was zij omringd door padvinders, mu­sici, zakenmensen enz. Deze kwamen tot haar in hun geeste­lijke nood, of wensten haar te helpen op een stoffelijke wijze.

Deze kerk heeft als prediker de jonge Charles Impleton van “de Jeugd voor Christus” in Toronto. Hij was juist teruggekeerd uit Europa en was buitengewoon verheugd over de grote welsprekendheid en geestelijke kracht van Mej. ten Boom en haar invloed op zijn jonge mensen.

Het Joods-Canadese vrouwencongres vroeg Mej. ten Boom om voor hen te spreken en de grote balen klederen te zien, die gereed lagen om naar Europa gezonden te worden. Deze vereniging heeft grote invloed op het Joodse reliëfwerk. Meer dan enig andere organisatie dient zij de volkeren van verschillende landen. Hier had Mej. ten Boom een buitengewone gelegenheid om aan deze vrouwen de noodzakelijkheid aan te tonen van Jezus kracht in hun leven.

Er zullen vele Canadese Joodse vrouwen zijn, die deze boodschap nooit zullen vergeten.

De Canadese radio-omroep was blij dat Mej. Corrie ten Boom en de heer ten Have 15 minuten in een interview voor de microfoon spraken. Zij vertelden over de Gestapo en de gevangenis in Holland. Zoals in al haar toespraken legde zij de nadruk op het persoonlijke en gemeentelijke leven geheel gewijd aan de dienst van God.

Vele telefoongesprekken kwamen binnen na afloop van Canadese moeders, wier zonen gehuwd waren met Holland­se meisjes.

In het neurologische departement hoopt men. dat Mej. ten Boom in de loop van de zomer een bezoek zal brengen en tot de zenuwpatiënten zal spreken.

Haar nieuwe boek: “Gezond verstand niet nodig” zal als het verschenen is, door vele Canadese doctoren gelezen worden. De geestelijke therapie zoals zij die hierin geeft, is de belangrijkste van alle.

Een Engelse kerk in Canada, de St. Olave’s kerk, ver­welkomde Mej. ten Boom met grote vriendelijkheid. Haar invloed werd hier zeer diep gevoeld en velen gingen heen, met een diepe indruk van Jezus Christus in hun harten.

Woensdag zal de laatste dag zijn van haar verblijf. Een van haar belangrijkste samenkomsten hoopt zij dan te hou­den in de Eglinton Baptisten kerk.

We gevoelen, zij laat een grote geestelijke opwekking achter in Toronto en wij zien verlangend uit naar haar terugkeer in September als zij opnieuw wil spreken en ver­tellen de oude, oude geschiedenis van Jezus en Zijn liefde.

Miss Audrey Collyer.

 

Meisje

22 jaar, in bezit diploma Mulo en machine- schrijven, zoekt plaatsing in inrichting om opgeleid te worden voor de admi­nistratie. Brieven onder No. 150, bureau van dit blad.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss.

Er waren in Bethesda ook zieken, die nog niet zo erg door de melaatsheid waren aangetast. Omdat ledigheid en zwaarmoedigheid hun grootste vijanden waren, werden zij tot lichte arbeid aangespoord. Dit gaf hun de voldoening, dat zij, hoewel afgesloten van de buitenwereld voor hun gehele leven, toch nog voor hun omgeving nuttig konden zijn.

Het werk dat zij verrichtten was natuurlijk geheel afhan­kelijk van hun ouderdom en geslacht maar vooral ook van hun lichamelijke toestand. Ieder hield zijn kamertje zoveel mogelijk zelf in orde.

De eenvoudige parken en wegen, die het kleine dorpje omgaven, werden door hen met grote liefde in orde gehou­den. Zij verblijdden zich in het groeien van planten en bomen. Ook had iedere melaatse een stukje land achter zijn kamer waar hij groente en bananen verbouwde. Ze mochten kippen houden voor eigen gebruik. De vrouwen en kinderen hielpen gaarne de Diaconessen een handje, b.v. door het sorteren van het wasgoed en het opbergen in de kasten, het oprollen van zwachtels, enz. De zusters hielden natuurlijk het oog op dit werk, zij kenden de wonden van hun zieke kinderen, zij wisten of deze pijnlijk waren of niet, want zij moesten ze twee keer per dag verbinden. Zij kenden ook de karakters van hun zieken zo goed als een moeder die kent bij haar eigen kinderen.

Ook de mannen hadden hun eigen werk. Onder hen be­vonden zich schoenmakers, lampenpoetsers enz. Onze zieke broeder Monsanto gaf, al was hij geheel verlamd, enige jongens les in het vlechten van rieten stoelen. Ook een kleine timmermanswerkplaats was aan Bethesda verbonden. Charles Entingh was hier de meester. Alle meubels in zijn kamertje waren door hem zelf gemaakt.

Ledige tijd of ontevredenheid kende hij niet. Het was een grote vreugde voor hem, toen een jonge medepatiënt zich aanmeldde om het timmermanshandwerk bij hem te leren. Onze Charles zorgde voor de verschillende bruggen, alsook voor de reparaties aan deuren en meubels.

Voor allen die uit het aardse Bethesda opgeroepen werden naar het hemelse Salem, heeft hij het laatste huis getimmerd.’

Ook de houten grafkruisen heeft hij voor hen gemaakt. In de hoek van de timmermansloods stond het zijne, met het inschrift van zijn naam en geboortedatum. Toen hij het aan mijn echtgenoot liet zien zei hij: “Nu hoeft Vader Weiss alleen nog de datum in te vullen van mijn overlijden. Hij leefde nog toen wij ons geliefd Bethesda moesten verlaten, maar als hij zijn lijdenskruis aan de voeten van zijn Verlosser zal neerleggen, zal men hem zijn houten kruis op zijn graf planten.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)