Vernieuwing

“Daarom vertragen wij niet; maar hoewel”, wel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag.”

(2 Kor. 04:16).

In dit gedeelte worden ons twee dingen vermeld, het eerste is dat de uitwendige mens verdorven wordt, en het tweede dat de inwendige mens vernieuwd wordt van dag tot dag.

Het eerste ervaren wij dagelijks, niets van de uitwendige mens blijft bestaan. Alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan. Doch wij willen thans niet spreken over deze uitwendige mens, die wij zien en voelen kunnen, maar we willen een ogenblik stilstaan bij de verborgen en inwendige mens. Aan de ene kant is er verderf, maar, dank God aan de andere zijde kan daar een dagelijkse vernieuwing zijn. Dit is volkomen naar de Schrift. Het is niet voldoende dat wij eens een wonderbare ervaring gehad hebben dat we misschien met Paulus zouden kunnen zeggen dat we in hemelse gewesten geweest zijn; het is noodzakelijk voor een gezond geestelijk leven, dat wij vernieuwd worden van dag tot dag, ja met verse olie overgoten zijn. Gods Woord spreekt vele malen over deze vernieuwing. De Psalmist zegt “Die uw jeugd vernieuwt als een arend”. Wanneer de arend oud wordt, zegt men, groeit een dik stevig vlies, waardoor hij het voedsel niet meer tot zich nemen kan. Daardoor worden de krachten minder, ja het dier zou moeten sterven van honger, maar het instinct in de vogel stoot de bek tegen de rotswand en het vlies breekt. Dan kan hij weer voedsel tot zich nemen en worden weer de krachten vernieuwd. Zo is het ook met ons leven. We moeten vernieuwd en verjongd worden. Het behoeft niet zo te zijn, dat wanneer de jaren klimmen, onze geestelijke krachten afnemen! Dit is gebrek aan vernieuwing. God zegt ons; “Die Hem verwachten zullen de kracht vernieuwen.” Dus niet een vermindering in geestelijke kracht, maar vernieuwing. Hoe? Door het gelovig ver­achten van de Here en Zijn werking in onze harten. Het is niet voldoende dat we éénmaal de nieuwe mens aangedaan hebben, de Schrift zegt, dat die nieuwe mens, die in ons geboren is, vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld van Hem, die Hem geschapen heeft.

Het geheim van een dagelijkse vernieuwing. ligt dan ook niet in oorzaken die van buitenaf invloed hebben, maar op de innerlijke verhouding van ons hart. Alleen Christus in ons kan dit tot stand brengen. Er wordt zo weinig met Christus in ons gerekend, en daarom is er ook geen dagelijkse vernieuwing. Het moet zo zijn, dat de verborgen mens dus de innerlijke mens, die door anderen niet wordt gezien, gevoed wordt door de verborgen Christus in ons. Op geen andere wijze is het mogelijk deze innerlijke vernieuwing te ervaren. Waarom zoveel dorheid, droogte, waarom kan de ziel zich niet in vettigheid verheugen? Het komt doordat deze innerlijke voeding, die de verborgen Christus in ons wil geven, ontbreekt. We zoeken immer de voeding van buitenaf door goede invloeden en sfeer, door mensen en samenkomsten, terwijl men nog niet verstaan heeft dat ook in deze betekenis, het Koninkrijk Gods binnen in u is. Ja dat het Koninkrijk Gods niet komt met uiterlijk gewaad. We moeten leren, dat hoe goed al deze dingen kunnen zijn ze toch niet de kracht tot vernieuwing ons schenken. Zoek het niet buitenaf, maar zorg ervoor dat Christus in u, de Voe­der en Onderhouder van uw geestelijk leven zij.

Paulus rekende niet meer met een werking, die van buitenaf in hem inwerkte, dat had eenmaal plaatsgegrepen bij zijn bekering, maar nu kon hij zeggen, “niet ik, maar Christus leeft in mij”. En Deze sterkte en voedde hem van dag tot dag. En in deze sterkte kon hij alles verdragen en dragen.

Natuurlijk wordt hier verondersteld, dat ons hart en lichaam een tempel van de Heiligen Geestes is geworden en dat wij leven in gehoorzaamheid aan Zijn wil.

Laat ons een voorbeeld nemen. Het meel in de kruik en de olie in de fles in de dagen van Elia. het klein beetje dat er was, was voldoende om Elia en de weduwe met haar zoon in het leven te behouden. Elke keer herhaalde het wonder zich, ongezien en verborgen: ”het meel in de kruik werd niet verteerd en de olie in de fles ontbrak niet, naar het woord des Heeren.” (1 Kon. 17:16)

Laat mij u zeggen, dat wonder wil God nog dagelijks doen, wanneer Christus in ons de verborgen Voeder van ons geestelijk leven is. Dat kan een gezegende ervaring zijn of worden. Ge zult dan zien dat er dagelijks genoeg kracht tot u komt, want dan wordt ge met een verborgen manna gespijzigd en gij drinkt uit de verborgen en geslagen steen­rots Jezus Christus. Dan zijt ge niet meer een speelbal van uiterlijke omstandigheden, die ons geestelijk leven bepalen maar er is een inkering tot de verborgen inwonende Christus in u.

De openbaring van God in het vlees was wonderbaar en een groot mysterie, maar door de kruisiging van ons vlees, is het mogelijk geworden, dat er een nieuwe incarnatie in elke ziel kan plaatsvinden. De nieuwe mens neemt het vol­komen verlossingswerk van Christus aan Golgotha ‘s kruis aan, als zijn of haar kruisiging. Evenals we door genade mogen zeggen dat we kinderen Gods geworden zijn, zo mo­gen wij zeggen door genade “Christus in mij”, de Voeder en Onderhouder en Vernieuwer van mijn geestelijk leven. Dat is dan niet alleen theorie, maar een dagelijkse en prak­tische ervaring in dit moeilijk leven. Dat is een geestelijk leven, dat zich moet openbaren in het leven, niet alleen in wat wij noemen in “hogere sfeer”, maar midden in deze harde en ruwe wereld. God wenst het wonder van Bethlehem te herhalen. Een nieuwe incarnatie. Christus in ons. Paulus wenst dat als hij schrijft. “Mijne kinderkens’ die ik wederom arbeidde te baren, totdat Christus een gestalte in u gaat krijgen.” (Gal. 04:19).

God wenst niet alleen dat Christus in ons worde geboren, maar dat Christus tot een voile gestalte in eenieder van Zijne kinderen zal komen. Dat is het streven van de Heili­gen Geest in deze tijd en hoe weinig wordt dat verstaan. Daarom zoveel oppervlakkigheid, zoveel bewogenheid in het zieleleven. De invloeden van buiten zijn zo vaak de thermo­meter van ons geestelijk leven. Wij zoeken het zo ver, en het is heel dicht bij ons, ja het is in ons. Christus zoekt zich te manifesteren in ons en wenst de controle over ons leven uit te oefenen. O dat verborgen leven met Christus is de bron wel, waaruit de ziel telkens weer het levend water mag putten. Ze behoeft het niet van buitenaf meer te ver­wachten, hoewel ze dankbaar is voor alles wat God ons van buitenaf wil toevoegen. Er is een innerlijk zien op Jezus de Overste Leidsman en Voleinder van ons geloof. Dan ervaren wij dat Hij meerder is. Die in ons is, dan die in de wereld zijn. De wereld heeft geen licht, dus kan zij geen licht geven, ze is duisternis, maar zij die leven door de inwoning van Christus, die zijn “licht in de Here”.

De ware levensvernieuwing komt alleen doordat Christus in ons woont, maar ook zo alleen. We kunnen misschien zeggen, gelijk als in Korinthe, dat het ons aan geen geeste­lijke gaven ontbreekt. Toch verstonden ze daar niet wat dit verborgen leven was. Luister maar. “En ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot geestelijke maar als tot vleselijke mensen, als tot jonge kinderen in Christus”. Neen het gaat om de openbaring van Christus in ons, Die van binnenuit naar buiten het Godsleven alleen kan openbaren. Het meel in de kruik en de olie in de fles zullen dan zeker niet ontbreken (Ef. 04:13) zegt: “dat we moeten opgroeien tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus”. Dit kan alleen komen wanneer die dagelijkse vernieuwing door de inwonende Christus in ons er is.

God moge dat schenken aan eenieder van ons.

  1. K.

 

Contact PER BRIEF

“De heer B. schrijft ons: “Ik ben overtuigd, dat de on­sterfelijkheidsgedachte, die U verdedigt, geheel on-Bijbels is. Ik beschouw het aldus, dat het “geschapen naar Gods beeld en gelijkenis” dit inhoudt, dat de mens, gelijktijdig met het leven, redelijk verstand en persoonlijke vrijheid van hande­len van God heeft ontvangen, welke gaven met het leven tot Hem zullen wederkeren en in Hem worden opgenomen, totdat Hij over het stof zal opstaan. De wetenschap van Paulus dat na het sterven de gemeenschap met Christus pas volle werkelijkheid wordt, is geen deugdelijk bewijs, dat hij die als gelijktijdige overgang na zijn sterven verwachtte. Ten slotte de uitspraak van Jezus tot de moordenaar aan het kruis: daarin moet óf een fout zijn geslopen óf Jezus moet hier iets geheel anders bedoeld hebben dan de al­gemene opvatting is”.

De leer, die de heer B. verdedigt, de zgn. leer der zieleslaap, is reeds zeer oud. Zij leert, dat gelijk het lichaam tot de aarde, zo de zielen tot God wederkeren en bij Hem tot de opstanding toe een bestaan leiden zonder waarneming of gedachte, zonder lust of onlust.

Nu is er -we wezen er reeds eerder op -een groot onderscheid tussen de wijze waarop het O.T. over de dood spreekt en die van het N.T. In het Oudtestamentische be­grip van de Sjeool staat de negatie van het aardse leven op de voorgrond: de doden weten niet met al, zij zijn al tezamen in rust en niemand prijst er ’s Heren lof. In het N.T., nadat Christus de overwinning over het dodenrijk heeft be­haald, is dit echter geheel anders, dan wordt het oog der gelovigen veel meer gericht op de heerlijkheid, die hen wacht.

Toch leert ook het O.T. geen zieleslaap. De onderaardse bewoners van het dodenrijk begroeten spottend de koning van Babel, Jesaja 14, en de machtige helden spreken uit het midden van het dodenrijk Egyptes vorst en volk toe, Ezechiël 32.

Als de Bijbel in het Oude (en ook in het Nieuwe Testa­ment) van de dood spreekt als van een slaap, een rusten, een stilzwijgen, dan wijst ze hiermee duidelijk op de totale breuk, die de dood brengt tussen het aardse leven en het leven na de dood. Ten opzichte van het wereldgebeuren is de dood een slapen, alle verkeer met de ons bekende wereld heeft dan opgehouden. De doden hebben geen deel meer in alles wat onder de zon geschiedt (Pred. 09:05-06; Pred. 09:10). Hun kinderen komen tot eer of tot armoede, doch zij weten het niet (Job 14:21).

Dat ook Christus over de doden in het Oude Testament spreekt als levend, en niet slapend, voor Gods aangezicht, blijkt uit (Luc. 20:37-38) waar Hij zegt: God is de God van Abraham, Izaäk en Jacob, God nu is geen God van doden maar van levenden.

Welk een onware, dwaze fantasie zou ook Jezus beschrijving van het dodenrijk zijn in de geschiedenis van de g rijke man en de arme Lazarus, als er noch van een bewuste pijn noch van bewust denken sprake was.

Ook Paulus verlangen naar de ontmoeting met Christus wijst niet op een slapen. Immers dan had het er weinig toe gedaan of hij nu reeds stierf of later. Daarmee zou bij het ontmoetingsogenblik met Christus toch niet vervroegd hebben. Ook de vraag van de zielen onder het altaar in (Open­b. 06:09-11) spruit voort uit een bewust leven.

Als de schrijver tenslotte het krachtige argument uit (Luc. 23:43) tracht te ontzenuwen door te veronderstellen dat hier een fout is ingeslopen, bewijst hij toch wel zeer duidelijk de zwakheid van zijn redenering. Zelfs de lezing die het wil doen voorkomen of Jezus gezegd zou hebben: Ik zeg U heden: ”Gij zult met Mij in het Paradijs zijn” wordt door niemand meer verdedigd, aangezien het woord ‘heden’ hier dan totaal overbodig zou zijn geweest. Jezus behoefde er: heus niet bij te zeggen, dat hij dit woord “heden” sprak.

Wanneer we dit alles in de Schrift lezen moeten we de ‘ leer der zieleslaap -die ook door de zgn. Jehovagetuigen wordt verdedigd -beschouwen als een der vele dwalingen, die voortgekomen zijn uit het verlangen om het bestaan van de zielen na de dood enigszins begrijpelijk te maken.

 

Brieven uit Amerika

Wij wonen hier in een prachtig ingericht landhuis, waar wel plaats is voor 30 mensen, met ons vieren. Het dorpje bestaat uit houten, huizen, verspreid door het bos. ’t Is lastig de weg te vinden en we zoeken naar het huis van de dominee. Hij woont hier pas kort en niemand kan ons op weg helpen. Eindelijk kloppen we aan de deur van een groot landhuis. Alles blijft stil binnen, maar van de veranda komt een aardige jonge Amerikaan in zwemuitrusting. ’t Blijkt de dominee te zijn. We vragen hem of het mogelijk is een meeting te organiseren, waar ik een lezing kan houden. Hij is dadelijk enthousiast en we spreken af dat ’s avonds bij hem aan huis de bidstond, die hij daar Woensdags houdt aan mij afgestaan wordt. Nu gaan we overal reclame «aken. We stappen de huizen binnen en vertellen van de lezing van een Hollandse, vers uit Nederland aangekomen.

Natuurlijk verdwalen we weer, maar iedereen, die we nu de weg vragen, inviteren we meteen.

Als we ’s avonds in ’t donker naar de pastorie gaan, lijkt het ons of het bos die verslonden heeft, ‘t is nergens te vinden. Na een uur zoeken komen we aan een kruispunt waar twee dames lopen. Zij blijken ook naar de vergadering te gaan en zo komen we waar wezen moeten. Het is geen groot gezelschap maar er zijn nogal veel kinderen, ook is er de directeur van de Bijbelschool van Los Angelos, Dr. Sutherland. Dat is heerlijk, want als ik mijn lezing gehouden heb is hij enthousiast om mij voort te helpen en in Los Ange­los kansen te geven. De dominee is een opgewekte christen, van het Bijbelschooltype, meer Evangelisatieman dan theo­loog.

In een gesprek over de wederkomst vroegen wij hem: “Verwacht U de Heer spoedig?”

“Definitely’ (beslist), is zijn antwoord, “is ’t niet binnen 5 jaar, dan binnen 15 jaar”.

Wij komen deze verwachting veel tegen onder de Ameri­kanen.

Het is aardig nu een kleine kennismaking hier te hebben, in dit bergdorpje in het heuvelachtige bos temidden van hoge bergen.

Ik heb echt contact met m’n hoorders gehad, veel meer dan bij mijn lezing in het huis van een miljonair, enkele dagen geleden.

Er is hier in dit stille bergdorp zo’n grote rust en stilte. Een jonge vrouw zegt: ”Ik ben nog nooit zo getroffen ge­weest als door uw verhaal”.

“Heeft u het ook begrepen wat God u te zeggen had hier­mee! ‘vraag ik.

“Ja,” zegt zij. “en heel duidelijk ‘.

Straks ga ik weer naar de grote steden met hun grote zalen en kerken en hun skycrapers, maar wat is het heerlijk om ook eens in zo’n omgeving te mogen getuigen, waar mensen leven temidden van echte natuur, die je doet ver­dwalen als je elkaars huizen zoekt, maar die je met zijn stilte en paradijsachtige pracht geneest van de gejaagdheid van het drukke grotestadsleven.

 

 

 

Oecumenische flitsen

In de Daily Mail werd de volgende commentaar op de “Victory-Day” (de grootse overwinningsherdenking) te Londen opgenomen van Ds. Seebold van Royston:

“Schudt de oorlogsbegoocheling af bij de herden­king der overwinning.

In plaats van geweren en kanonnen moesten er krukken zijn en ziekenwagens. In de plaats van tanks moesten er wagenladingen wrakken zijn; wagens op- gestapeld met doodkisten.

Hierna zouden er duizenden bejaarde ouders moe­ten volgen, gekromd van verdriet, wier zonen het leven hebben verloren. Vervolgens de weduwen en vaderloze kinderen.

Dan sommige der ongehuwde moeders aan wie het recht op een echtgenoot en een eigen huis is ont­zegd. Daarna de ongewenste kinderen.

Vervolgens enkele van het uitgebreide legioen van lijders aan venerische ziekten, met hun idiote kinderen – slachtoffers van de oorlogsgeest.

In een zeer sprekende optocht zouden tienduizen­den kinderen moeten volgen, met hun ribben zichtbaar door hun huid en met de kenteken van Engelse ziekte. In plaats van vlaggen -een eindeloze rij banieren met de namen der gevallenen.

Luidsprekers zouden moeten vertellen van het ver­driet van die hopeloze en beroofde mens, wier snikken de plaats zou innemen van gejuich”.

Genaderd tot Habakuk.

Ds. A. P. Mijnarends. Ned. Herv. predikant te Amstelveen, vertelt in zijn kerkbode, dat hij op be­zoek bij een uit Indië gerepatrieerde hoorde, hoe deze

in het kamp het tekort aan sigarettenpapier had op­gelost. Een van de mensen had n.l. een bijbeltje en de dunne bladzijden daarvan werden gebruikt om er de tabak in te rollen. Toen eindelijk het ontslag uit het kamp kwam, was hij al tot Habakuk gekomen…

Ds. Mijnarends merkt op: “Ik zal niet oordelen en noem alleen de grote tragiek. Jaren in een kamp met alle vreselijkheden, die nu wel tot ons doorgedrongen zijn. Maar ook: in een kamp met een Bijbel. En elke dag een hand die scheurt, Niet: die omslaat om te lezen, maar die scheurt en dat spul, dat tabak moest heten, er in rolt. Genesis opgerookt; de Psalmen in rook vervlogen; Jesaja, Jeremia, de brand er in. Ellende, verlossing en dankbaarheid tot as gereduceerd. Jaren in een kamp met een Bijbel en het re­sultaat: louter verlies.

Laten wij vooral niet denken, dat ik deze historie vertel opdat wij ons op de borst zouden kloppen. Hoeveel huizen met Bijbels zijn er waar dit Boek praktisch nooit open komt? Ik weet niet wat erger is: dit of er dan maar sigaretjes van rollen.”

Uit “Kerknieuws”.

De stedehouwer van Christus zegent wielrenners!

In de dagbladen lazen we dezer dagen het volgende bericht:

De Paus heeft een openbare audiëntie verleend aan 74 wielrenners, die te Rome arriveerden voor de be­langrijke wielerwedstrijd van Italië, de Ronde van Italië. De renners reden het binnenplein van St. Damascus op en de Paus verscheen op het balkon om zijn apostolische zegen te geven.

Als Paulus de worstelaars en kampvechters zegent dan bedoelt hij hen, die de geestelijke strijd tegen vlees en wereld strijden achter hun Meester.

Van de anderen zegt hij slechts: “de lichamelijke oefening is tot weinig nut”.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zr G. E. Weiss. (11)

Ik kan mij nog goed herinneren, dat ik op zekere dag Christiaan vond, zittend op de achtergalerij van zijn ka­mer, bedekt met een groot laken tegen de muskieten. Hij beefde ontzettend, want hij geloofde, dat hij ging sterven en vreesde er zo voor. De zuster, die hem verpleegde, ver­telde mij ook, dat het beven en sidderen niets anders was dan de angst voor het sterven.

In deze tijd gaf de Here hem een droom, die hij aan zijn onderwijzeres Celina de Mesquita vertelde, die hem niet alleen lezen en schrijven had geleerd, maar hem ook van de Heiland had verteld. “Ik droomde”, vertelde hij. “dat ik voor een hoge muur stond. Op die muur stond een zeer vriéndelijk man, die mij de hand reikte om mij naar boven te helpen, maar ik was bang om zijn hand te grijpen. Deze droom”, zo vervolgde hij even later, “laat mij duide­lijk zien, dat ik nog niet gereed ben de hemel in te gaan!”

Van dat ogenblik af was het hem heilige ernst om zich voor te laten bereiden op het ingaan in zijn eeuwige woning. Gedurende dit laatste jaar was broeder Monsanto zijn buurman en met innerlijk verlangen om veel uit Gods woord te ontvangen, ging Christiaan hem dagelijks op­zoeken. Wat was het heerlijk toen deze jongen persoonlijk zijn Heiland vond. Het bleek weer opnieuw, dat niemand in dit leven te arm. te zwak is, dat God hem niet kan ge­bruiken om een zegen te zijn voor zijn omgeving. Mon­santo, uiterlijk een beeld van ellende, was een priester onder dit volk van melaatsen en heeft menigeen van zijn lotgenoten getroost en de weg tot de eeuwige zaligheid gewezen.

Christiaan was deze laatste tijd in gedachten veel bij zijn sterven. Op een goede dag gaf ik hem een rozenstek. Een der zusters heeft hem gadegeslagen, toen hij deze stek plantte en zij vertelde mij het volgende: ”Christiaan hield een hele toespraak toen hij het rozenstekje plantte, hij zei “Rozenstek, ik plant je. Wanneer je groot zult wezen zal je prachtige bloemen voortbrengen, maar wanneer je bloeit ben ik niet meer op Bethesda, want spoedig zal ik een grote reis maken. Vader Weiss zal de kapitein zijn, de dokter de stuurman en de verpleegsters de matrozen. Roze­stekje, ik zal niet meer beneden zijn wanneer je groot bent, maar ik plant je opdat anderen van je bloemen zullen ge­nieten!”

Al was er thans vrede in zijn hart, toch kwam de vrees voor de dood hem nog soms benauwen. Toen op een nacht de wachtzuster Bethesda rondging en zij ook de deur van Christiaans’ kamer heel zacht opende, ontwaakte Christiaan uit zijn onrustige slaap en zei: “O zuster, ik weet wel waar­om U gekomen is: U wilde zien of ik reeds gestorven was om mij in het lijkenhuis van Groot Chatillon te brengen, maar ik wil hier op Bethesda blijven liggen’”

De 9e Mei hoorde broeder Monsanto Christiaan hard schommelen in zijn schommelstoel. Hij riep: “Wat is er met je Christiaan!’ Toen op Monsanto’s roep een zuster Christiaans’ kamer binnenging was hij schommelend dit leven ontvlucht. Hij heeft de dood niet gezien, maar zijn Heiland heeft het kind, dat Hem liefhad, in Zijn armen genomen. Dromend ging hij door de poort des doods binnen in het Rijk van het eeuwige licht, waar alle vrees heeft opgehouden.

De dag daarop maakte Christiaan, zoals hij bij het plan­ten van de rozenstek gezegd had, zijn laatste reis. De zende­ling ging als kapitein aan het hoofd van de lijkstoet, de dokter ging aan zijn zijde als stuurman en wees de ver­pleegsters de weg aan, de matrozen, die de kist naar het open graf droegen.

In Bethesda bloeien Christiaans’ rozen tot vreugde van degenen, die nog op weg zijn naar het land waar de dood niet meer zijn zal, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite.

 

Een herinnering

Toen A. S. Thelwall. predikant bij de Engels Episcopale kerk te Amsterdam, destijds in zijn “Christelijke opwekking aan de Nederlanders bij gelegenheid van de overstromingen in Februari 1825” land en volk aan zijn zonden ontdekte en het tot verootmoediging en bekering opriep, vond zijn boetprediking maar bij weinigen weerklank.

Fel waren de reacties. Het merendeel onzer natie miskende Gods slaande hand en verzette er zich tegen. De meeste dominees namen het Thelwall hoogst kwalijk, dat hij hun eerwaardige stand verantwoordelijk stelde voor de het ingezonken zijn van de kerk.

Het godsdienstig leven in Nederland liet immers niet te wensen over. De mensen gingen ’s zondags naar de kerk, gebruikten doop en avondmaal en gaven hun aalmoezen; Het was vermetel van Thelwall, om uit de droevige overstromingen een oordeel Gods over ons volk af te leiden. Zijn handelwijze leek op die van Jobs vrienden, door God afgekeurd. Neen, God had met de watervloed hogere doel.

Wat deed deze vreemdeling hier de profetenmantel aan te trekken? Was hij geroepen om ons de bestellingen der voorzienigheid voor ogen te houden?

Allerlei grofheden en schimpwoorden en hatelijkheden werden over het hoofd van deze trouwe dienstknecht des Heren uitgestort.

Men leze nog eens het boekje, 100 jaar daarna door Ds. J. C. Rullman uitgegeven: “Keert U tot Hem, Die slaat Thelwall’s christelijke opwekking aan de Nederlanders bij gelegenheid van de overstromingen in Februari 1825, na honderd jaren opnieuw uitgegeven en van een historische toelichting voorzien, door J. C. Rullman, Amsterdam, W, Kirchner, 1925”.

Uit dit boekje is veel te leren ook voor deze tijd. In de vreselijke oorlogsjaren die achter ons liggen, werd de prediking die tot verootmoediging onder de slaande hand des Heren opriep op allerlei wijzen weersproken. Men had meer met het onrecht van de Duitsers te doen, dan met het recht des Heren, die ons met deze vreselijke roede kwam bezoe­ken vanwege onze nationale en kerkelijke zonden.

De zelfgenoegzame, ongebroken kerkelijke levenshouding openbaarde zich op soortgelijke wijze als in Thelwall’s da­gen. Men begeerde niet zulke profeten, die de mensen de bestellingen der Voorzienigheid voor ogen hielden. Maar de Here heeft Thelwall’s trouw getuigenis voor de kerken in ons vaderland tot een rijke zegen willen stellen.

  1. Telder.

 

Aan onze lezers

Wij verkregen het auteursrecht van de veel gevraagde! liederenbundel

“Glorieklokken”

Waar deze bundel reeds langs uitverkocht is besloten we hem opnieuw uit te geven.

Een keur uit deze schone liederen is reeds ter perse. De prijs en omvang hopen we spoedig bekend te maken.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)