Kom dan en volg Mij

Lezen: (Mark. 10:13-32).

“Verkoop al wat gij hebt en geef het aan de armen.” Dit is de zware eis, die de “goede’ Meester aan de rijke jongeling stelde. Het is een voorwaarde, die ook ons ver­slagen kan doen uitroepen: “Maar wie kan dan zalig worden!’

We gevoelen zelfs de onmogelijkheid hiervan zo goed, dat we de letterlijke vervulling maar liever overlaten aan de bedroefden rijkaard of aan de Pinkstergemeente te Jeruzalem. Want zulk een oplossing van de sociale en economische nood der armen is, gezien de structuur onzer maatschappij, in onze ogen een verregaande dwaasheid, waarbij niemand wel zou varen.

Toch is de vraag van de rijken overste, aangaande de beërving van het eeuwige leven, de ingang in het Koninkrijk Gods, voor ons urgent. Zij krijgt zelfs in onze dagen een eschatologisch aspect, daar de Heilige Geest door het pro­fetisch Woord en door de tekenen der tijden ons waar­schuwt. dat de openbaring van dit Koninkrijk ophanden is.

Met onheilspellende zekerheid zien we de volken zich opmaken voor een laatste slotacte van het werelddrama. We ontveinzen ons geenszins de mogelijkheid, dat we per­soonlijk die Dag des Heren zullen aanschouwen, die als een verwoesting zal komen van de Almachtige. Wij leven in een tijd van ongehoorzaamheid, afval en verwording. Ja, wij ondervinden zelf de zuigkracht van wereldzin en geeste­lijke traagheid; we houden met moeite onze ogen open om wakende te zijn bij de komst van onzen Meester. In de strijd tegen de geestelijke boosheden in de lucht, in de worsteling tegen de geest der eeuw, is ons gebed verslapt. We boeken maar al te zeer verlies en de ernstige vermaning: ”Houd wat ge hebt, opdat niemand uw kroon neme”, komt tot allen, die de ontstellende wereldgelijkvormigheid en zucht naar genot om zich zien.

Indien wij het onbeweeglijk Koninkrijk in ons hebben, dan zal dit ons bewaren voor de destructie om ons. Wel­licht beleven wij de tijd, dat we zullen moeten prijs geven ons huis, broeders of zusters of moeder en vader of kin­deren of akkers, terwille van de prediking van het volle evangelie van Jezus Christus. De tijd zal komen, dat zij. die het Koninkrijk Gods waardig zullen geacht worden, lijden en verdrukking zullen ondergaan van wereld en af­vallige kerken. Als onze rijkdommen worden weggevaagd, onze invloed geëlimineerd, als we een restant worden, dat van alles beroofd is, dan zullen we onze hoofden opheffen, omdat onze verlossing nabij is. Dan zal voor ons ook gel­den: ”Wij, die levend overblijven zullen, na zoveel ver­volging, tot de toekomst des Heren” (1 Thess. 04:15).

Jezus geeft de rijke overste een kans om dit eeuwige leven te beërven. Het is beter, dat hij nu vrijwillig afstand doet van zijn goederen, dan dat men het hem zal ont­nemen bij de komende vervolgingen, die de gemeente des Heren o.a. na de dood van Stéfanus had te doorstaan. Hij moet nu reeds leren de veranderlijke dingen los te laten, ter wille van de onveranderlijke. Indien hij Jezus wil volgen en deel wil hebben aan het eeuwig verbond, dan zal hij nu het stelen van zijn goederen met blijdschap hebben te aan­vaarden. wetende, dat hij in zichzelf een beter en blij­vend bezit heeft (Heb. 10:34).

Waar de technische prestaties bij een komende wereld­brand de steden en landen in puinhopen zullen doen ver­anderen, daar zal het kind van God het blijvend bezit heb­ben, datgene wat niet te splitsen is, het atoom van de Geest Gods, opdat blijven zouden de dingen, die niet be­weeglijk zijn (Heb. 12:27).

De rijke jongeling gaat bedroefd heen. Want hij zoekt een rechtvaardigheid, die uit de wet is en die niet uit God is door het geloof (Filip. 03:09). Hij kan. met zovelen na hem, niet inzien, dat het Koninkrijk Gods geen steun heeft in het tijdelijke, het veranderlijke. Voor hem is het zonder rijkdom een onmogelijkheid God te dienen. Want hoe zal hij anders die eindeloze inzettingen en geboden onderhou­den? Zijn leven wordt van de ochtend tot de avond be­heerst door het in acht nemen van de reinigingswetten en de spijswetten, de wassingen en de offeranden. En dat kostte toen en nu nog bij de Joden, tijd en geld. Zijn rijkdom stelt hem in staat God te dienen en de wet is voor hem geen tuchtmeester tot Christus, omdat zijn geld hem nog de kans geeft al deze dingen te volbrengen van zijn jeugd af aan. De rijke jongeling is nog allerminst failliet in eigen ogen.

Daarom moet de rijke jongeling arm worden. Hij moet gelijkgeschakeld worden met de schare, die de wet niet kent en haar niet kan onderhouden. Hij moet als Petrus worden, die tot de erkentenis kwam, dat hij, noch zijn vaderen dit juk hadden kunnen dragen (Hand. 15:10).

Tot allen, die zo vermoeid en belast waren, die de on­mogelijkheid inzagen de wet te volbrengen, roept Jezus het toe; “Komt tot Mij en Ik zal u rust geven. Mijn juk is zacht en mijn last is licht!”

De rijke overste vreesde en vreest altijd weer voor zijn bezit. Hoe zal hij met af getrapte schoenen in de vooraan- zittingen kunnen plaats nemen? Zijn armoede zal een han­dicap worden bij zijn theologische studiën. Hij zal geen patriciërs huis meer bezitten met een mooie studeerkamer, waar hij zijn vrienden kan ontvangen om met hen te debat­teren over de problemen van het Koninkrijk Gods. Zijn kostbare bibliotheek met de dogmatische werken, zijn studie­clubs, de organisaties, die hij krachtens zijn stand en positie moet presideren, alles zal hem ontnomen worden. Hij meent, dat het Koninkrijk Gods niet zal komen zonder het schrij­ven van proefschriften, het verdedigen van stellingen, het vergaderen in commissies en subcommissies.

De zwaar beladen kameel staat voor de poort van het Koninkrijk Gods en wenst binnen gelaten te worden. Maar de Meester, Wiens handen hij zegenend heeft zien rusten op de hoofden der kinderen, verspert hem de toegang. Want één ding ontbreekt hem. Het is de steile afhankelijk­heid van die kleinen. Het geld, waarop hij zijn vertrouwen ge­zet heeft, is het geestelijke blok aan zijn been. Vervolging en lijden zullen dat ganse kaartenhuis van bezit doen in­eenstorten. Hij moet nu kiezen, wie hij dienen zal. Hij moet het beweeglijke, het veranderlijke, inruilen voor het onbeweeglijke, het onveranderlijke.

Jezus ziet hem vriendelijk aan en bemint hem. Verkoop al wat gij hebt, geeft het de armen, kom dan en volg Mij”, zo noodt Zijn stem. Zeker, dan zal de jongeling wel arm worden aan vrienden, aan invloed; dan zal het hem ónmogelijk worden wetten en geboden te onderhouden, dan zal hij zich straatarm gaan gevoelen. Maar dan zal Hij Jezus ontmoeten, dan zal hij gedragen worden door de goeden Herder, dan zal ook hij Diens zegenende handen op zich voelen. Dan zal hij weten, wat het is, door het geloof gerechtvaardigd te worden, enkel uit genade. Kom dan en volg Hem, gij niet-bezitter, gij niets hebbende naar de wereld, want gij zult rijk zijn in God. Gij. met uw klein inkomen en uw vele kinderen, gij. die achteruit gezet wordt in de kring van uw geestverwanten, die intellectueel en financieel boven u staan, weet dat in het Koninkrijk Gods en dus ook in de samenkomsten der gemeenten, andere maatstaven gelden dan in de wereld. De minste is hier de meeste, en die dient is heer.

Kom dan, gij rijke, als niets bezittende, als arme en volg Jezus Dan is er geen angst over mogelijk geldverlies, dan is de macht der aardse schatten verbroken. Dan hebt gij de armen altijd bij u en dan moogt gij een medearbeider zijn, ook met uw geld, in het Koninkrijk der hemelen.

Mijn lezer, bouw op het enig fundament, zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle andere dingen zullen u toe­geworpen worden.

  1. E. v. d. B.

 

En als Hij uit de tempel ging…

(Mark. 13:01).

Jezus verlaat de tempel. Een beslissend ogenblik! Doch de discipelen beseffen het niet. ”Meester, zie, hoedanige stenen en hoedanige gebouwen!” roept één van hen uit. En wanneer Jezus antwoordt, dat van deze grote gebou­wen “niet één steen op de andere gelaten zal worden’. blijken de discipelen alleen belangstelling te hebben voor wat wij zouden noemen “het sensationele” in het antwoord van Jezus. Zij vragen slechts naar het “wanneer” en het “hoe”. De draagwijdte van het feit zelf spreekt niet in het minst tot hen. Vermoedelijk worden zij bij dit alles door een vage jaloezie bewogen. Behoren deze imposante bouwwerken rechtens niet toe aan de rechte leerlingen van de rechten Meester?

Jezus verlaat de tempel. Maar diende Hij er niet te blijven en kwam het aan Zijn leerlingen niet toe in deze prachtige gebouwen te worden geïnstalleerd?

Het spijt hun, dat Jezus uit de tempel gaat. Zij hadden zich het gaan naar Jeruzalem anders voorgesteld. Het be­gon zo goed met de tempelreiniging. En nu verlaat Jezus de tempel en, naar het schijnt, geldt het hier een definitief afscheid.

Daarom hebben ze een weinig leedvermaak, wanneer Jezus de ondergang van de tempel aankondigt. Zij er niet in, dan de hele zaak maar aan diggelen, hoe eerder, hoe liever. Wanneer? Hoe?

Ach, de discipelen  zo! Maar wij zouden het er niet beter hebben afgebracht. Laten wij ons maar niets ver­beelden!

Jezus verlaat de tempel. Doch laat iemand het eens wagen iets te zeggen van onze kerken, van heel die wijd­vertakte en stevig georganiseerde onderneming, die bij ons “kerkelijk leven” heet’ De scheldwoorden liggen voor het grijpen.

Maar wat dan? Willen wij terug naar de sekte of willen wij “op eigen houtje” Christen spelen?

Niets van dat alles. Doch juist als “kerkmensen”, juist als Christenen, die weten, dat er buiten de gemeenschap der gelovigen geen heil is, willen wij ons rekenschap geven van de ernst van het feit: Jezus verlaat de tempel.

Want wat betekent dit? Het betekent, wat er staat: Jezus en “onze” godsdienst behoren niet bij elkaar. Van “onze” godsdienst blijft “geen steen op de ander” aan het einde van die dagen. Jezus’ kritiek op “onze” godsdienst is radicaal en vernietigend: Hij verlaat de tempel. Wij moe­ten dus wel weten, wat wij doen, als wij bezig zijn in en met ons kerkelijk leven; wanneer wij kerken bouwen, nieuwe predikanten beroepen, vergaderen en confereren. Hoe belangrijk dit alles ook is, het is slechts in de tweede plaats van belang. Niet wij zijn het Hoofd. Dat is Christus en            “zonder Mij kunt gij niets doen.”

Natuurlijk “weten” wij, werkelijke mensen, dit allemaal heel goed, maar houden- wij met dit ons weten ook vol­doende rekening in de praktijk? Rekenen wij er mee, dat Jezus de tempel verlaat en dat er straks van al onze schone en imposante bouwwerken geen steen meer op de andere blijven zal?

Jezus verlaat de tempel. En er blijft ons niet anders over dan Hem te volgen, willen wij niet onder het neerstortend puin bedolven raken. Wee ons, indien wij “onze” kerkelijke activiteit echt serieus nemen! Wee ons, indien wij menen, dat de komst van het Koninkrijk Gods door de staat van “ons” kerkelijk leven wordt verhaast of vertraagd! Onze verantwoordelijkheid reikt dieper. Zij ligt daar, waar wij uit niets anders meer leven kunnen dan uit het door Christus om onzent wil volbrachte werk: de dagelijks nieuw te ont­vangen vergeving der zonden. Slechts daar, waar wij niets meer in te brengen hebben dan onze onmetelijke schuld, kan onze verantwoordelijkheid wezenlijk “antwoord” zijn op Gods, ons in Christus om niet geschonken, liefde. En alleen zó kunnen wij Jezus volgen, wanneer Hij de tempel verlaat. Anders blijven wij in een godsdienstige leegte achter als mummies in een grafkelder.

Want Jezus is elders heengegaan…

Laten wij bedenken, dat elke “kerk” en ieder “kerkelijk mens” voortdurend onder deze bedreiging staat.

  1. K.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Bezoek aan de Angelus tempel

Bioscopen in Amerika hebben altijd een reusachtige reclameluifel. Men kan dan onder die overdekking in de rij staan en het geheel is dan schel verlicht. Aan de zijkan­ten zijn lichtreclames zodat men op grote afstand de titel van de film kan lezen,

In Aimee Semple Mc Phersons Angelus Temple is dezelf­de reclame. Gaat men de overkapping onderdoor dan komt men in een reusachtige zaal. Deze geeft met zijn geweldige gaanderijen plaats voor 5300 mensen.

Het gebouw is maar gedeeltelijk gevuld als wij binnen­komen. Voor het mooie podium zit een groot orkest, de musici hebben goudgele, glimmend satijnen uniformen aan. Ik zie een grote harp. Door de zaal lopen dames met blauwe gewaden, een wit kruis op de borst met in het midden een 4. De 4 zie ik in de hele kerk, op iedere pilaar en bank.

Deze 4 wijst heen naar de vier aangezichten in het visi­oen van Ezechiël. Aimee Semple Mac. Pherson zag in deze vier aangezichten vier fasen van het evangelie van Jezus Christus.

Het gelaat van de mens wijst op de Man van smarten die aan het kruis voor onze zonden stierf.

In het gelaat van de leeuw zag zij Christus, als de mach­tige Doper met de Heilige Geest.

Het gelaat van de os is het symbool van de Heiland, die onze krankheden op zich heeft genomen en dus van ziekte verlost.

Het gelaat van de arend wijst naar Christus, die spoedig als Koning zal verschijnen en als met arendsvleugels tot ons zal nederdalen.

Die vierhoekig evangelie, zoals zij het noemde is het volle evangelie voor lichaam, ziel, geest en voor de eeuwigheid. Jezus Christus is de enige Redder, de Doper met de Geest, de Grote Heelmeester en de komende Koning.

Aan de wand hangt een groot bord waarop staat:

Aimee Semple Mc Phersons Memorial


214.02023 Dollar

Help us reach our goal 1,000.000 dollar.

Het eerste getal is de ontvangen collecte, het tweede het doelwit.

Een groep deftige heren en dames komen het podium op. De zoon van Aimee, Dr. Rolf K. Mc Pherson leidt de mee­ting. Een van de heren heeft een telefoon, want voortdurend komen aanvragen voor voorbeden. In het gebouw is een gebedstoren waar dag en nacht gebeden wordt zonder on­derbreking sinds 26 jaar. Een grote groep kleine kinderen komt op het podium. Het voetlicht beschijnt hen. Ze zin­gen aardige liedjes, maar maken de meeste indruk door hun allerliefste verschijning. Een heel kleine kleuter staat te gapen en wrijft in zijn oogjes. Ineens begint hij luid te huilen. Een dame in blauw gewaad neemt hem in haar armen en brengt hem weg. Een lief jongetje zegt nu een versje op over: ”Toen Jezus een kleine jongen was”. Alles wordt door de eigen radio uitgezonden. Nu zingen ze: ”I am happy with Jezus in the Hallelujatrain, soon reach the station’.

Als de kinderen weggaan vertelt een van de heren, dat hij net 100 dollar toegezonden kreeg van iemand, die vond dat Rolf Mc Pherson zo mooi preekte, “Vinden jullie dat ook?” vroeg hij. Een applaus volgde,

Hij noemde verder de komende diensten op. “Ik zal om twee uur dertig over de Openbaring spreken, ik garandeer U iets heel bijzonders”.

De onderwerpen zijn pakkend; “Was Paulus een filosoof of theoloog “? “Hollywood versus Nazareth.” Hij nodigt alle zieken te komen op Woensdag waar de gebedsgenezing plaats heeft.

Nu vertelt hij van een vrouw die aan de drank verslaafd is. “Wilt U allen voor haar bidden!” vraagt hij. De hele zaal staat op en begint hardop te bidden. Boven alles uit klinkt de stem van de leider die voor de microfoon staat. Sommigen heffen de handen op, velen gillen en schreeuwen. Bij een handbeweging van de leider gaat ieder weer rustig zitten. Nu wordt er een groot boek op het podium gezet. Op de eerste bladzijde staat: “Strange but true”. De dominee vertelt nu achtereenvolgens vele wonderen uit het Oude Testament en slaat bij ieder nieuw verhaal een bladzijde om. Lelijke tekeningen stellen voor Jonas, in de walvis, de muren van Jericho, David met Goliaths hoofd in de hand, griezelig groot. Hij vertelt van Goliath t het steentje ging “right into his brains”, dat kwam omdat hij geen “brains” genoeg had om in God te geloven. Tot slot sprak hij over het grootste wonder: het Vleesgeworden Woord en de Op­standing van Christus.

Als ik later het gebouw bezichtig zie ik een kamer vol krukken, gipsverbanden en kunstledematen, die bewijzen dat de zieken genezen zijn. Ik heb vroeger over deze sekte gelezen en was toen verontwaardigd. Is het dat ik al zo­lang door Amerika zwerf, dat ik nu waardering voel?

Wordt het Evangelie hier toch gebracht, al is het onder een bedekking? Men brengt hier de Bijbel, predikt Christus en bidt om Gods Geest. Velen vinden hier troost en rust in Christus.

Soms denk ik dat in Amerika de sekten er zijn en dan is er ook nog de kerk. Als ik ’s middags weerkom, tref ik juist het gezamenlijk bidden. Hysterisch geschreeuw en ge­huil hoor ik en ik zie wuiven van armen en heen en weer wiegen van extatische mensen. Ik keer mij om. ‘t Is mij te machtig. En toch… Ik lees in Filippenzen 1: ”Nochtans wordt Christus op allerlei wijze, hetzij onder een deksel hetzij in waarheid, verkondigd, en daarin verblijd ik mij. Mag ik dat ook toepassen op deze wonderlijke sekten in Amerika? Ik weet het niet.

Voor Nederland zou ik deze wijze van Evangelie brengen zeker afwijzen, maar ik ben in Amerika. En ik herhaal wat ik al vroeger schreef: Ik ben dankbaar dat aan Amerika op z’n Amerikaans de boodschap gebracht wordt.

Deze kerk heeft vele honderden eigen zendelingen, die overal de Four Square Gospel Tabernacle stichten.

 

Tien jaar onder de melaatsen door zr. E. Weiss (14)

Ondanks haar grote ellende was Jenny weer gelukkig. Van tijd tot tijd vroeg zij aan de zuster of het nog geen tijd was om naar de kerk te gaan…

Nog zie ik haar op die eerste avond voor mij in de bank zitten. Het was de eerste keer na lange tijd dat zij weer Gods huis bezocht. Op haar bleek gezichtje kon ik iets lezen van haar innerlijke vreugde. Nu had ze wat ze zo lang ge­wenst had: frisse lucht, speelgenoten en een bedehuis.

Drie maanden slechts is Jenny op Bethesda geweest. Op een morgen gevoelde zij zich zo zwak, dat ze op bed bleef liggen. Ze is er niet meer van opgestaan. Zuster Philippine en zuster Martha verpleegden haar met grote liefde en trouw. Toen ik op een avond haar nog een bezoek wilde brengen was de zuster juist bezig Jenny’s bed te verschonen. Zij riep een andere zuster te hulp, omdat Jenny niet meer rechtop kon zitten en telkens omviel. Er was jammer ge­noeg geen zuster in de nabijheid op dat ogenblik, zodat ik Jenny in de rug steunde. Doch toen ik haar goede nacht had gewenst en weer in de frisse buitenlucht kwam, werd ik onpasselijk van de vreselijke ontbindingslucht, die ik had ingeademd en toen ik thuis kwam zei ik tegen mijn man: “Nu weet ik pas wat een ontzettend opofferend werk onze diaconessen verrichten!”

Jenny’s moeder kwam naar Bethesda om de laatste dagen nog zoveel mogelijk bij haar kind te zijn. Jenny werd zwak­ker en zwakker. Ze kon niet veel meer spreken. Toen nam ik de grote tekening van de Goede Herder uit onze slaapkamer en bracht haar die met de woorden: “Zie Jenny hoe de Heer zijn schaapje op zijn schouders neemt; zo wil Hij je ook op zijn schouder nemen en naar het huis dragen, waar geen ziekte, geen smarten en geen nood meer zijn?”

“Mag ik dit schilderij houden?” was haar vraag. Ik zette het rechtop op een stoel naast haar bed, zodat zij het steeds kon zien. In de Zaterdagavonddienst smeekte Vader Weiss in zijn gebed met ons allen aan God om het lieve kind toch uit haar groot lijden te verlossen en de hemeldeuren voor haar te openen. Tijdens dit gebed stierf Jenny in de armen van haar moeder, die met Celina de Mesquitta bij het kind was gebleven.

Celina vertelde ons die avond dat Jenny ineens luid had geroepen: “Maak de deuren wijd open, er komen zoveel binnen!” Celina antwoordde: “Dat zijn de engelen, die je naar Huis willen dragen!” Zij opende daarop de deuren en toen ze zich weer omkeerde en naar Jenny keek, was deze reeds de eeuwige heerlijkheid binnengegaan.

Op de 24ste Mei werd onze lieve Jenny naar haar rust­plaats gebracht en Vader Weiss kon aan de groeve geen beter woord gekozen hebben dan het woord waarover hij sprak, de vraag van Jezus: “Wilt gij gezond worden”.

Jenny was de eerste die op onze begraafplaats in Bethes­da begraven werd. Een eenvoudig houten kruis, wijst haar rustplaats aan. Wat zal het heerlijk zijn haar boven weer te ontmoeten straks in het opstandingslichaam.

Wat is het heerlijk, dat zij, evenals velen van degenen die ik niet vermeldde, haar Heiland lief had en haar armzalig, aards lichaam in Zijn machtige handen had gelegd.

Er zijn zovele van deze arme zieken, op deze wereld, die de Heiland nog niet kennen! Wilt U ook in uw gebed aan hen denken opdat zij Hem vinden, die in dit grote leed hun enige Troost kan zijn. Zij hebben uw gebed nodig. Hoe meer wij bidden, hoe inniger wij zelf komen in de gemeen­schap met Hem die Zijn heerlijkheid bij de Vader heeft verlaten om Zich geheel en al voor ons ten offer te geven.

(Wordt vervolgd).

 

Werkplaatsen Gods. Zending in België

“Zending in België? zal een lezer vragen, “is België dan niet een gekerstend land?”

Mijn lezer, mag ik U dan eens uitnodigen om met mij een bezoek te maken aan een van die werkplaatsen van God in het kleine landje onder Nederland.

Hoort U maar, wat die kleine, rustige man vóór me, een Evangelist in Brussel en omgeving, mij daarvan vertelt. Over een klein balkonnetje met bloemen, kunnen we het pleintje zien met hier en daar een schrale boom, en een grote telegraafpaal erop.

Het is een verloren plekje, ergens in een voorstad van Brussel. Onder ons bevindt zich de “kerk”, eens een groot café met een gladde stenen vloer, en mooi bewerkte panelen aan de kant. Nu is het één van Gods werkplaatsen gewor­den, waar de blijde Boodschap mag klinken tot Zijn eer. en tot redding van velen,

De Evangelist vertelt mij, hoe daar in de laatste paar jaren een gemeente is ontstaan. Hoe daar mensen kwamen, die nog nimmer een regel van het Evangelie gehoord of gelezen hadden. Zij kwamen uit een wereld vol bijgeloof, haat en jalousie, en wat zijn er velen onder hen, wier bekering een ‘vervolging en smaad van het gehele gezin meebrengt!

Daar was een vrouw, die van haar man niet meer naar de Evangelische samenkomst mocht. Als ze op een Zondag­middag lag te slapen, deed hij de deur op slot, maar ze wist raad en klom het raam uit. Zo was ze nog op tijd om de samenkomst mee te maken.

Daar was dat lid in de gemeente, die in de hongertijd naar de Kempen, een gebied in het Noorden van België, ging om eten te halen. Hij was een getuige van zijn Meester, en liet twee Evangeliën achter in een plaatsje waar men nog nooit van Jezus gehoord had. Deze twee Bijbeltjes, ze werden stuk gelezen en ze mochten het middel worden tot de bekering van enkelen.

Nu komt de Evangelist daar iedere week het Woord brengen. Hij moet er 4 uur voor reizen, maar dat geeft niet, want het gaat om kostbare zielen.

Op mijn vraag, hoe hij de boodschap brengt tegenover de Rooms-Katholieke bevolking, antwoordt hij:

“Wij proberen nooit hen van hun kerk af te trekken. Dan willen zij niets meer van ons horen, maar we komen om hen te helpen in hun geloof: om hun geloof te ver­beteren. Wij brengen ze in aanraking met de Bijbel zelf, en dan werkt God zelf in hun harten, en maakt hen duidelijk, dat wij niet door goede werken, noch door ceremoniën of tradities een kind Gods kunnen worden, maar alleen door het geloof in Jezus Christus.

Maar het grote geheim van onze arbeid is het gebed. Iedere morgen om half tien in de “kerk” open, en dan komen de leden, die kunnen, bij elkaar, om samen neer te knielen en te bidden.

Dit is de grote kracht van ons werk!”

’s Zondagsmorgens wordt er gesproken in het Vlaams, maar elke zin wordt vertaald in het Frans. Het werk is niet gemakkelijk, maar zo horen zij, die de twee talen ken­nen (en die zijn vele) alles tweemaal, en zij zullen het niet licht vergeten.

Zeker, Gods werk gaat door, ook in België, maar de nood is groot, en als wij zo met elkander over deze dingen spreken, groeit in ons beider hart het verlangen, dat God toch de zaak van het arme België zal vastbinden op het hart van vele gelovigen, en arbeiders zal uitstoten in deze wijngaard, die het zo nodig heeft…

Aan de overkant van het pleintje klinkt een jazzband uit één van de honderden Brusselse kroegjes…

België is in nood!

Maar wij hebben een machtigen Heiland!

  1. v. W.

 

De afval der moderne religiositeit

Hoe ernstig komt het Evangelie tot ons.

Toen iemand onzen Here Jezus de vraag stelde: Here, zijn er ook weinigen, die zalig worden? antwoordde Hij: “Strijd om in te gaan door de enge poort; want velen, zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan en zullen niet kunnen. Zij zullen straks aan de deur kloppen: Here, Here, doe ons open’ en Hij zal antwoorden: Ik ken u niet, van waar gij zijt” (Luc. 13:22-30).

Hoe wordt echter dit Evangelie van ernst, van het zalig worden door het geloof alleen, van het wederom geboren moeten worden, in onze tijd droevig vervlakt, verbasterd, verleugent! Alsof er geen schrik des Heren, geen eeuwig oordeel meer bestaat. Alsof het met alle “christenmensen’ die van goeden wille zijn wel terecht zal komen. Men is toch gedoopt, een braaf en fatsoenlijk kerkmens geweest: men was voor het godsdienstige niet onverschillig en dan mag men toch het goede hopen.

Ja, dit Evangelie is nog ruimer. Als men zijn leven voor het vaderland heeft gegeven, of als men als ‘verzetsman’ voor het vuurpeloton heeft gestaan, dan is er “heilig bloed” geofferd en dan worden wijdingsdiensten gehouden en ver- lossingsliederen gezongen en dan mogen we al onze doden bij Christus weten. Dan staat het partizanenbloed met Christus’ verlossingsbloed “in principieel verband ‘.

Ik denk hier aan de z.g. dodenherdenkingen, waar bijna heel de kerkelijke wereld van tegenwoordig aan mee doet. Ik denk hier ook aan de godsdienstige plechtigheden, die de vorige week op het Airborn-kerkhof te Oosterbeek werden gehouden. De helden van Arnhem werden herdacht: de mannen van de Rode Duivels-divisie, die hun leven lieten bij de bevrijding van ons land. Allemaal zalig gesproken. De generaal las: “Ik zag de doden staan voor God, be­kleed met witte klederen en de palmtakken in de handen”. De Britse legerpredikant preekte over (Heb. 12:01-02) en gaf aan de gevallenen de hoogste eer: “Ze zijn dicht bij Christus en bij Hem te zijn is verreweg het beste”. En de schare keert dan na godsdienstige liederen gezongen te heb­ben diep onder de indruk naar huis. En ook de christelijke dagbladen geven ontroerende en waarderende verslagen.

Ziet, dat is een voorbeeld van de leugenprofetie van de valse profeten onzer dagen. De verbastering van het heilig Evangelie. Een miskenning van de ontzaglijke ernst, waar­mee Gods Woord oproept tot geloof en bekering.

“Wij dan wetende de schrik des Heren bewegen de men­sen tot geloof’. “Tenzij iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet ingaan”.

Ds. B. Telder.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)