De opgedroogde beek

En het geschiedde ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde, want geen regen was in het land geweest.   (1 Kon. 17:07).

Wanneer wij een les mogen nemen uit het leven van Elia, dan is het wel deze, dat hij, hoewel “een mens van gelijke bewegingen als wij ”, dat wil dus zeggen zwak zoals wij zwak zijn, toch machtig was in zijn God. Hij bracht een gans volk voor een korte tijd weer tot God terug en deed dit door de kracht, die ook ons ten dienste staat. Toch was deze pilaar in Gods tempel van nature slechts een riet be­wogen door de wind. Hoe kon hij dan machtig zijn? Het was alleen door zijn geloof en gehoorzaamheid. Dat maakte hem tot wat hij was. buiten dit was hij een man van gelijke zwakheid als wij.

Het waren donkere dagen in Israël. Hongersnood heerste in het land en de oorzaak van deze ontzettende nood was de zonde van Israël. Het was hun zonde, die de akkers deed verdorren, het was hun zonde die de beken deed uitdrogen, die mens en beest van dorst deed versmachten. Het was de zonde van Israël, die onder hun goddeloze koning Achab en zijn nog goddelozer vrouw Izebel dit oordeel over het land had gebracht.

Na het woord van Elia regende het niet gedurende 3 ½ jaar. Het was in deze tijd, dat het woord des Heren aan Elia zei zich te verbergen bij de beek Krith. Dat was de van God gegeven plaats. Het was daar, dat God de raven geboden had om het voedsel te brengen, het was daar dat God zijn profeet water zou geven. Ik leg bijzondere nadruk op het woordje daar, want alleen de plaats, die God aan­gewezen had, kon de plaats zijn waar God in het onderhoud van Elia zou voorzien. Misschien zou Elia liever een andere plaats gewenst hebben, maar alleen daar was Elia in het centrum van Gods wil. Hoe nodig is het dat we steeds in de plaats zijn waar God ons hebben wil. God zal dan eerder een wonder doen geschieden, dan dat Hij ons van honger of dorst zal doen omkomen. In het centrum van Gods wil wordt alleen de volle zegen genoten.

Het was een heerlijke plaats voor Elia waar hij heen werd gezonden. Hier heerste een weldadige stilte na de drukte van iedere dag en de strijd. Rustig klonk het gekabbel van het beekje, de raven kwamen telkens op tijd het eten bren­gen. Werkelijk Elia kon zeggen: ”De snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen”.

Hoe nodig is het voor een kind van God zo nu en dan zich te verbergen in de stilte, los te komen van het rumoer der wereld en te leven onder de vleugelen van Gods liefde en slechts te luisteren naar wat Hij tot ons te zeggen heeft. Ja wij kunnen zeggen: een machtige openbaring Gods als Op de Karmel waar hel vuur van de hemel valt, wordt altijd voorafgegaan door de stilte van de beek Krith. De geloofsoverwinning bij de beek Krith brengt ons naar de overwinning op de Karmel. De openbaring op de Karmel is eerst mogelijk als we ons eerst door God laten verbergen. Dat hebben alle godsmannen erkend, ja dat was zelfs de weg van onze Heiland.

Maar op een morgen zong de kleine beek niet meer vro­lijk, het gekabbel der golfjes werd minder, totdat het geheel ophield. De beek was uitgedroogd. Dan vinden we Elia de getrouwe profeet, zittend bij een opgedroogde beek. Dit is een ervaring van vele kinderen Gods. Hoe schoon was onze beek, helder als kristal vloeide het water, de vruchtbomen gaven hun vrucht, de bloemen geurden, totdat opeens de beek uitdroogde de moeilijkheden kwamen en wij verston­den het niet. Wij waren toch op het woord des Heren onze weg gegaan. Onze eer en gezondheid verging, vrien­den verlieten ons, geliefden, die we node konden missen gingen heen uit ons leven. De beek droogde op. Plotseling of langzaam zien we het proces zich voltrekken, het gaat alles verdorren en de eens zo schone erfenis is een huilende woestijn geworden.

Weet u wat zo heerlijk is? Telkens lezen we in de ge­schiedenis van Elia: “Daarna geschiedde het woord des Heren tot hem zeggende…” Als hij een les geleerd had, dan stond God klaar om hem een andere les te geven. Hij behoefde ook niet naar een nieuwe plaats te zoeken: deze werd hem aangewezen door het woord des Heren.

De vraag dringt zich aan ons op; Waarom droogde de beek uit?

Is hier eigenlijk wel een voldoend antwoord op te geven? Heeft Elia zelf hier een antwoord op ontvangen? Wel ik geloof de beek droogde niet op, omdat God zijn knecht ver­geten had of dat Hij te druk bezig was met andere zaken en daarom Zich niet kon bemoeien met deze zaak. U en ik kunnen vergeten, maar God vergeet nimmer. “Jezus denkt aan mij” zingen we. Hij, Die zo groot en machtig is, dat de zon en maan en sterren gaan naar Zijn wil, is dezelfde, die geen musje vergeet en de lelie, die daar bloeit, wordt door Hem bekleed-

Het was ook niet omdat Elia gezondigd had of dat hij niet meer in het middelpunt van Gods wil was, hoewel dit soms de oorzaak is. dat onze beek opdroogt. Hoe smartelijk is het voor een kind van God, als hij dan moet erkennen, dat er dorheid kwam door eigen zonden, Sommigen lijden om eigen zonden, er zijn echter ook die lijden om de zonden van anderen. Dit is moeilijk te verstaan, doch wij hebben hier een voorbeeld. Elia leed niet om zijn eigen zonden. Want wat was de reden dat de beek opdroogde? Wel het eenvoudige antwoord is: de beek droogde op, zoals overal in Israël de beken opdroogden door gebrek aan water. Op de achtergrond van dit alles staat de zonde van Israël en daaronder leed Elia, hoewel hij er geen deel aan had. Ons leven is met dat van de naaste zo nauw verbonden, dat als hij lijdt, wij menigmaal ook lijden, en als hij zich verblijdt, wij ook genieten. Het gaat ons als kinderen Gods maar niet voorbij als de aarde door oordelen gestriemd wordt. Maar tevens is het zo dat God dan menigmaal een weg ter ontkoming heeft. Als wij onze les geleerd hebben bij de beek Krith, dan heeft God reeds de weduwe te Sarfath geboden ons te onderhouden.

Het is ongerijmd om de rampen en onheilen aan God te wijten. Het is het gevolg van de zonde, waarom Hij straffen moet. Wat zegt de Schrift? “Niemand als hij verzocht wordt, zegge; ík word van God verzocht, want God kan niet verzocht worden met het kwade en Hijzelf verzoekt niemand. Maar een iegelijk wordt verzocht als hij door zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verzocht wordt. Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde: en de zonde voleindigd zijnde, baart de dood. (Jak. 01:13-15).

De mens is gesteld voor de vrije keuze: hij kan God dienen of verwerpen en als wij dan Gods oordelen zien komen is het niet anders als het gevolg der zonde. Wanneer iemand de bekwaamheid heeft om te klimmen, heeft hij dit ook om te dalen.

Het lijden dat wij met anderen moeten medelijden, heeft een heerlijk gevolg. Het heiligt ons meer en meer en doet ons Christus beeld gelijkvormig worden.

De opgedroogde beek is dus niet het bewijs, dat God ons verlaten heeft, nog minder dat Hij ons niet liefheeft of dat er bepaalde zonden in ons leven zijn, het kan een leerschool van het lijden zijn, een klasse, die we zeker doorlopen moeten, willen we straks op de Karmel kunnen staan om het vuur van de hemel te bidden op het toebereide altaar. De opge­droogde beek is geen reden om te wenen of moedeloos neer te zitten, neen het is een deel van de weg des geloofs, die leidt naar de overwinning. We gaan dan op weg naar Kar­mel. waar de plasregens zullen komen, de volle openbaring van Pinksteren, waarnaar we uitzien en waarop we wachten. En wanneer die komen, zal ook onze beek Krith weer gevuld worden.

Tot slot nog dit. Misschien zit ge neer bij uw uitgedroog­de beek. Wil toch deze vraag aan uw eigen hart stellen: Waarom overkomt me dit? Is er zonde in uw leven die de beek heeft uitgedroogd? O ga dan tot Jezus, belijd Hem uw zonden en Hij zal u vergiffenis schenken. Ga tot het kruis van Golgotha en ge zult ervaren: Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden.

En is het niet om uw zonde, maar is het dat God u in de leerschool van lijden heeft geplaatst, weet dat die opge­droogde beek het bewijs is, dat God een andere weg voor u heeft, die u eenmaal zal brengen op de Karmel, waar het vuur Gods het offer zal verteren en de plasregens zullen neerstromen. Pinksteren zal dan in volle heerlijkheid be­leefd worden. God geve u en mij zo’n Pinksteren.

  1. K.

 

De optimist is verhuisd!

Enige tijd geleden was ik in het geteisterde Groningen. Er­gens, waar vroeger een straat was geweest, stonden nog wat overblijfselen van gebombardeerde huizen. Herinnering aan de oorlog, die hier fel en grimmig eindigde. Eén grote kale vlakte met ruïnes herinnert aan fleurige winkelstraten.

Maar de tijd gaat voort. Een ogenblik is er de verbijste­ring geweest, in enkele dagen werd onherstelbaar vernield, wat eens met moeite werd verkregen, toch, we moeten voort hier beneden, het leven blijft kloppen en wanneer we ons niet spoedig bezinnen gaat er nog meer verloren. Zo ook in Groningen. De winkeliers hebben spoedig aangepakt, omgezien naar andere panden om hun bedrijf voort te zetten en zo leest u daar op de ruïnes allerlei adreswijzigingen.

Ik stond daar een ogenblik te kijken. Groningen heeft meer dan één mooie herinnering voor me, en ik liet hier op dit historisch plekje even een stukje van mijn leven voorbij­trekken. Daar viel mijn oog op een opschrift: “De Optimist is verhuisd’’. Het adres stond er bij waar de “Optimist” nu te vinden was. Ik denk, dat velen natuurlijk dat nieuwe adres zullen opzoeken om zo de als vanouds bekende kwaliteiten, hoog geroemd, weer te bekomen.

De Optimist is verhuisd! Ja, zo is het toch eigenlijk. Voor ons oog ligt een geschonden brok wereld, waar grim­mig de laatste oorlog gewoed heeft en van bloeiende steden een brok ruïne gemaakt heeft. Ergens op die wereld was ook een winkel “De Optimist”. Een drukke zaak. Ik -weet niet of er maar precies één zo’n winkel was. misschien zijn er wel meer geweest, en dan heeft de een zich “De ware Optimist” genoemd en de ander “De oude Optimist’ en misschien is er ook wel een “Eeuwige Optimist” bij ge­weest, Optimisten waren het allemaal, hetzij ze bouwers waren van het Vredespaleis, van de Volkerenbond, van een verlicht Christendom of van een Humanisme. Het zou een goede wereld worden. Wie kocht in “De Optimist”, waar, echt, oud of eeuwig, hij werd niet bedrogen. De lichtrecla­mes van deze wereld hebben het ons verteld, en ik geloof, dat de verkopers ontzettend grote mensenvrienden waren, wie uit “de Optimist” zijn waren kocht, hij had de ware levenskunst.

Maar de winkel van de “Optimist” is stuk gebombardeerd. Er is nog een brokje muur over en er hangt een bordje op, dat de “Optimist” verhuisd is. Hij biedt nu geen oude waar meer aan, die rommel is allemaal opgebrand bij het bombardement, de fles met het papiertje “Kellogpact” ligt nog ergens op de ruïne en ook vind je daar de bus met balletjes van Streseman. Alles afgedaan. Nu verkoopt hij die rommel niet meer. Of hij weer een nieuwe zaak begint? Men fluis­tert wel, dat het maar kwakzalverij was en dat zijn concur­rent de “Pessimist” tegenwoordig een drukke zaak heeft. Die verkoopt waar, die volledig aan de reclame beantwoordt. Je gaat er op de duur mee kapot, maar bedrogen word je niet.

Is er nu helemaal geen plaats meer voor de “Optimist”? Ik geloof, dat de “Optimist” weer opnieuw zijn zaak kan openen, als hij begint met in zijn winkel die waar te nemen, die tot waarachtig optimisme leidt. We leven in een tijd van vernieuwing. Daarom moet er ook in de winkel van de “Optimist’ een radicale vernieuwing plaats hebben. Waarachtig optimisme kan er dan alleen zijn, als het Evan­gelie van Jezus Christus de basis wordt, waarop de ver­nieuwde wereld gaat bouwen. Dan zal er geen broedertwist zijn, dan zal er geen scherpe tegenstelling tussen New-York en Moskou komen, dan zal er geen verpletterd Duitsland zijn. En dan hoeven we niet met de zorg in ons hart te lopen over de volgende oorlog, waarbij we in de schuilkelder ook niet meer veilig zijn, omdat we dan de oorlog krijgen van de atoombom. Helaas, naar deze vernieuwing grijpt de wereld nog niet. De winkel van de “Pessimist” heeft meer klanten en nog meer klanten hebben de kwakzalvers, die luide roepen, dat ze het ware geneesmiddel hebben,

De “Optimist” is verhuisd! Hij zit nu in een noodwoning. Weet U zijn adres niet? Och, hij woont ergens in een kerk­gebouw, ergens in een zaaltje van het Leger des Heils, ergens, waar mensen zijn, die hun leven gaven aan Jezus Christus en die U uit hun eenvoudig geloof laten zien, dat je nog een oude, ware, eeuwige optimist kunt zijn, als je die waarachtige levensvreugde bezit.

Is U al eens in de noodwinkel geweest?

  1. van Wier Dzn.

 

  1. Wasserzug gedoctoreerd

Zojuist ontvingen wij het bericht, dat de faculteit te Aix- en-Provence aan de heer S. Wasserzug, leider van het bekende zendingscentrum Beatenberg, het doctoraat honoris causa in de theologie heeft verleend.

De heer Wasserzug is thans 84 jaar en ontving deze bijzondere onderscheiding op grond van zijn arbeid in het werk des Heren als leraar en zendeling, een werk, dat zijn bekroning vindt in de opleidingsschool te Beatenberg, waar hij nog steeds zijn leerlingen mag uitdelen uit de grote schatten van Gods Woord. Wij weten, dat deze onderschei­ding niet alleen de heer Wasserzug geldt, maar in het bijzonder de arbeid in Gods Koninkrijk, die gedaan wordt door hen, die de Bijbel geheel als het geïnspireerde Woord Gods aanvaarden en prediken.

Moge Herr Dr. Wasserzug nog lang gespaard blijven, om samen met zijn vrouw, Frau Dr. G. Wasserzug-Traeder, de gezegende arbeid van Beatenberg te blijven doen tot eer van de Naam van Jezus.

 

Bijblad Kracht van Omhoog

Naar de noodzakelijke Eenheid

De 10de Oktober werd te Oegstgeest een contactvergadering gehouden van werkers in Gods Koninkrijk. Een 47-tal voorgaande broeders uit allerlei kringen en uit alle delen van ons land waren hier tegenwoordig, terwijl nog een zevental bericht van verhindering hadden gezonden. Broeder De Heer was. daar hij juist voor de radio moest spreken, vertegen­woordigd door zijn secretaresse.

Deze vergadering getuigde van een sterk verlangen naar eenheid en tevens van het besef, dat samenwerking nood­zakelijk zal worden.

Na ernstig gezamenlijk gebed, waarin vooral om een geestelijke eenheid werd gevraagd zette broeder Van der Horst uit Leiden her doel van de samenkomst uiteen. Reeds 26 jaar geleden heeft men getracht de werkers in het Evan­gelie tot eenheid te brengen. Toen bleek de tijd daarvoor echter nog niet rijp te zijn. Geve God dat het nu gebeuren kan. Het is niet de bedoeling éen waarheid te laten overheersen, doch te beseffen, dat, waar de Here Jezus Christus is. Hij met al Zijn heilsgoederen komt. Moge God ons samenbin­den om nu niet meer met elkander te twisten over geloofs­waarheden, doch elkander liefdevol te zoeken. We moeten door Gods genade leren elkanders werk te steunen, te be­vorderen en te waarderen. Als praktische punten waarin zich deze eenheid kan openbaren werden door spreker ge­noemd: een jaarlijkse ontmoetingsdag, waar de arbeiders bepaald worden bij de heiliging van eigen leven door meer­dere vervulling met Gods Geest verdieping van Schrift­kennis en dieper gebedsleven. Daar velen in onze tijd geeste­lijke steun nodig hebben zou het goed zijn een tehuis te hebben waar ze korte of lange tijd kunnen doorbrengen onder liefdevolle leiding. Verder werd gesproken over mo­gelijkheden tot gezamenlijke evangelisatie door middel van de radio, een eigen orgaan, traktaatverspreiding, over een centraal bureau voor voorlichting over sprekers, een evangelisatieschool. een fonds tot steun aan evangelisten en nagelaten betrekkingen van hen die vielen. Spreker eindigde met de wens uit te spreken, dat wij als broeders en zusters de handen ootmoedig en oprecht ineen zouden slaan en God van de hemel zal het ons doen gelukken.

Uit de discussie, waaraan werd deelgenomen door br. Snoeks (Haarlem), br. Verhoef (Aalsmeer), br. Visser (Amsterdam), br. Van Roon (Schiedam) en br. Sevensma (Amsterdam) bleek de grote sympathie, die bij allen voor dit doel bestond. Er is een groot verlangen naar eenheid.

In een voorlopig reglement, dat nader zal worden uitge­werkt. werden de plannen en mogelijkheden vastgelegd en oen deelname-acte, als geloofsbelijdenis, opgesteld, die door alle leden vrijwillig moet worden ondertekend. De stichting zal de naam dragen: ”Stichting werkers in Gods Koninkrijk”,

Als voorlopig bestuur werd gekozen br. van der Horst (Leiden), br. Dubbeldam (Rotterdam), br. van der Vlis (Vlaardingen), br. Zijp en br. Klaver (Amsterdam).

Na de koffietafel hield br. Zijp een referaat over de In­ternationale Gemeenschap van Christusbelijders, welke ge­meenschap zich volgens spreker hier volkomen thuis ge­voeld^ hoewel ze onafhankelijk van deze vergadering ontstaan is. Reeds jaren geleden was deze gemeenschap geboren. Ze is geen nieuwe kerk of groep, doch zoekt te komen tot nauwe samenwerking van allen, die Christus be­lijden. Ze grondt haar bestaan en werkzaamheid op de be­lijdenis (Matt. 16:18) dat “Jezus is de Christus de Zoon des Levenden Gods” Welke is (Rom. 04:20) “overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking” en op de woorden van de Here Jezus (Joh. 17:21) “opdat zij allen één zijn’ en (Joh. 15:16b) “Ik heb U gesteld dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en dat uw vrucht blijven zal’. In overeenstemming hiermee sticht de I.G.V.C. geen nieuwe “kerk”, “gemeente” of iets dergelijks, maar erkent zij alle gelovigen die persoonlijk belijden het eigendom van Christus te zijn, ongeacht tot welke kerk of gemeen­schap zij behoren, als Broeders en Zusters, leden van de ene gemeente des Heren, die Hij vergadert uit allerlei geslacht en taal en volk en natie en ook uit allerlei kerk en kring.

Het doel van de I.G.V.C. is alzo om de eenheid der gemeente van Christus tot openbaring te brengen, en haar medewerkers in staat te stellen tot praktische arbeid in de dienst des Heren.

Deze aaneensluiting is noodzakelijk. De machten van on­geloof en modern modernisme steken de kop op als nooit tevoren. De zogenaamde “vernieuwing” van de kerk dreigt te verworden tot een vergaande socialisering van het Evangelie. De officiële kerk die eeuwenlang het sociale aspect heeft ver­waarloosd, is nu geheel naar de andere kant omgeslagen en gaat de sociale problemen op de voorgrond stellen ten koste van het Evangelie. En zoals ze met het eerste de greep op de massa heeft verloren, zo zal ze door deze nieuwe, maar hoogst verdienstelijke omzwaai zonder twijfel de grote massa weer vangen. De kerk wil “wereldkerk” worden. Veie kin deren Gods zullen het door de ontwikkeling van deze dingen hoe langer hoe moeilijker krijgen. Wij zullen elkander nodig hebben, elke dag, straks elk uur. Wij Zullen elkander nodig hebben ook voor ons pleidooi bij de overheid om vrijheid van vergaderen en spreken, voor het gebruik van zalen, het recht van traktaatverspreiding enz. En denk nu niet dat dit ver weg ligt. Wij staan aan de drempel van deze dingen. Het sociale evangelie heeft in vele kringen het evangelie van het bloed der verzoening reeds verdrongen. Niet alleen in Amerika, ook hier in Nederland. In de krin­gen van “Kerk en Wereld” had men bezwaar tegen het zingen van het lied:

“Rijst op, rijst op voor Jezus, gij helden van het kruis”, en over het lied “Wilt gij van zonde en schuld zijn verlost? Daar is kracht in het bloed van het Lam” haalde men medelijdend de schouders op. Het waren de leiders van de jeugd, die zo spraken.

Met deze machten krijgen wij te doen, als wij blijven pre­diken, dat Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God, als wij tegenover de macht van zonde en ongeloof blijven stellen, dat het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon reinigt van alle zonden. Als wij de Bijbel blijven vasthouden als Gods onfeilbaar Woord en Jezus Christus als de enige Weg. waardoor zondaren kunnen behouden worden.

Ter illustratie van dit alles verhaalde spreker, wat zeker voor velen nog onbekend is, dat The Youth-For-Christ-actie hier in Nederland van officiële zijde is tegengestaan o.a. met het argument, dat de leiders tot de fundamentalisten beho­ren. Dus omdat zij geloven dat de Bijbel Gods Woord is, omdat zij geloven dat Jezus Christus waarlijk is de Zoon des levenden Gods, omdat zij geloven in de absolute verdor­venheid van het menselijk geslacht, omdat zij geloven dat er geen redding voor de mens is dan alleen door het bloed der verzoening dat de Here Jezus heeft gestort voor onze zonden, omdat zij geloven in een hemel en in een hel.

Een der andere argumenten was dat The Youth-For-Christ- movement alle nadruk legt op het persoonlijk zielenheil en het hiernamaals.

Wij weten dus ongeveer wat ons te wachten staat, indien wij als Evangelische Christenen het evangelie van Christus blijven brengen, zoals God dat ons gegeven heeft. Misschien is niet ieder van u overtuigd, dat de dingen reeds zo ver ge­vorderd zijn als wij hier aanduiden. Maar U allen weet toch dat de wereldbond van kerken reeds bestaat, en U weet toch ook, dat de meeste der grote kerken zich daarbij reeds hebben aangesloten, en dat de anderen nu juist in deze maan­den een beslissing moeten nemen Deze wereldbond van kerken biedt echter niet de waarborg, dat het Evangelie van Christus zal worden gehandhaafd. In een van de afdelingen van deze bond in Amerika stond aan het hoofd iemand, die het openlijk uitsprak, dat hij niet gelooft in de Godheid van Jezus Christus, die loochent dat wij zondaren zijn, die niet gelooft in de lichamelijke opstanding van de Here Jezus, die niet gelooft in de wederkomst van Christus, kortom die een groot deel van de Bijbel verwerpt. En, denk nu niet, dat het hier in Europa anders zal zijn. Ook hier zullen de mo­dernen weldra de boventoon voeren de vrijzinnigen zijn nu reeds van harte welkom.

Nu hebben vele Evangelische Christenen in Amerika zich afgescheiden van de wereldbond uit protest tegen de looche­ning van de Godheid van Christus en van de verzoening door Zijn bloed. Zij hebben zich, verenigd in, wat in onze taal zou heten: ”De nationale vereniging van Evangelische Christenen”. Naar mijn volle overtuiging moeten wij als Evangelische Christenen hier in Nederland hetzelfde doen, om daarmee ons met beslistheid te stellen tegenover het werelds worden van de kerk die wij voor onze ogen zien vol­trekken. Geleidelijk aan kan dan ook het internationale con­tact met onze gelijkgezinde Evangelische broeders en zusters in heel de wereld worden verstevigd,

Rev. Spencer de Jong uit Amerika die voor de Youth for Christ actie gedurende enkele weken in ons land werkt wees er in een kort, kernachtig betoog op hoe een arbeid die in het klein begint door Gods genade kan uitgroeien tot een machtig werk. Als voorbeeld wees hij erop, ace iemand in Amerika begon om ui huizen waar geen Bijbel was, een af te geven. Dit begon in een dorp en thans werden bijvoorbeeld in Grand Ra pi os door RXC werkers reeds 35000 bijbels weggegeven.

Broeder Dubbeldam uit Rotterdam gaf daarna een schriftstudie naar aanleiding van (1 Tim. 01:12-17). Hij begon met er op te wijzen, dat dit heerlijke samenzijn iets was, waar hij jaren naar had uitgezien. Hierna sprak hij over Paulus als model van een dienstknecht des Heren wegens zijn duidelijk en klaar belijdenis, zijn ootmoedige houding, het feit dat hij zich geheel net leiden door de Heilige Geest en zijn wei­gering om eer van mensen aan te nemen.

Tijdens het liefdemaal vertolkte broeder Sevensma de hartelijke dank van allen, naast God, in het bijzonder aan broeder en zuster Van der Horst. Na dankzegging door br. H. van de Brink en het zingen van enkele liederen was het einde van deze rijk gezegende dag gekomen.

Zij, die belangstellen in de “Stichting: Werkers in Gods Koninkrijk kunnen zich in verbinding stellen met br. van der Vlis, Vlaardingen.

 

van Hart tot Hart

Lieve vrienden

Uit R. ontving ik van een lieve zuster een medelevend schrijven, waarin zij mij onder meer verzekert, dat zij mij in haar gebed niet vergeet. Ik weet, dat er velen zijn, die even­als mij, trouw voor mij bidden en ik ben daar van harte dankbaar voor.

Onze zuster vraagt de Here: “dat Hij vooral Uw ogen weer geheel moge doen herstellen’’. (Volgens de doctoren is het nl. niet ónmogelijk, dat ik op korte termijn blind zal worden). En, als U zelf goed medewerkt tot dit herstel en sterk gelooft, zal dit ook gebeuren. Als wij er Hem maar dringend om vragen, in Hem gelovend.

Eens in 1940, tijdens het bombardement op onze stad, zat ik met het gehele personeel in een slechte schuilkelder onder het gebouw van ons kantoor. Enkelen van ons en ikzelf baden tot Hem, die gezegd heeft; Roep Mij aan in de dag der benauwdheid. Ik zag Christus als het ware zelf door de gangpaden gaan, en ik nam Hem in gedachten bij Zijn kleed. Hem smekend om het behoud van al die men­sen. En de bommen vielen niet op ons gebouw. Geen haar op ons hoofd werd gekrenkt. ” Tot zover zuster V.”

Ik ben dankbaar, lieve zuster V., dat de Here heeft ge­antwoord op Uw gelovig gebed. Doch is er iets in Uw redenering, dat niet helemaal klopt. Als U maar sterk ge­looft zegt U. Moeten we dan de conclusie trekken, dat, als ik niet herstel, het aan mijn geloof ligt? Vele lieve kin­deren van God, ziek zijnde, hebben om genezing gebeden en -ze zijn ziek gebleven. Hebben wij het recht om ze te beschuldigen van gebrek aan geloof?

Of ik dan met geloof dat God machtig is tot genezing van welke ziekte dan ook 7 Tot bewaring in welke omstan­digheden dan ook Integendeel, ik geloof dat van ganser Harte. Ook bic ik zelf de Here om genezing. Maar Hij schenkt mij genade, om er bij te bidden “Niet zoals ik wil maar zoals Gij wilt.

Want noch in geval van een bombardement, noch in ge­val van ziekte weten wij met zekerheid wat Gods wil is,

God heeft ons nooit beloofd in Zijn Woord, dat Zijn kin­deren gevrijwaard zouden zijn van de beproevingen, die de anderen treffen: ziekte, dood, verminking, verlies van geld of goed, enz. Christen zijn is niet een verzekering hebben afgesloten tegen alle rampen’

Wat ‘n echt kind van God werkelijk wil, onder alle omstan­digheden is dat Zijn Here verheerlijkt moge worden. En de verheerlijking van Zijn naam kan bereikt worden door ziekte, door dood, door rampspoed van die in Hem geloven. Daar kan van een ziekbed een getuigenis uitgaan zo krachtig, dat velen er door tot Christus komen. De manier waarop iemand zijn kruis draagt, kan soms God meer ere geven dan een wonderbare bewaring of genezing.

Wat komt het er per slot van rekening op aan, of wij leven of sterven, gezond zijn, of ziek, als Hij maar in ons verheerlijkt wordt! Het is tussen ons en de Here een kwes­tie van liefde, van vertrouwen. Hij moge dan antwoorden op ons gebed op Zijn wijze, als Hij maar zelf ons nabij is ons omvattend met de armen Zijner liefde. Ik heb tijden van smartelijke ziekte gekend, die uitnemender waren dan welke periode van voorspoed ook. die ik voor niets ter wereld zou hebben willen missen, om der wille van de on­uitsprekelijke liefde des Heren, mij toen ten deel gegeven. En ik weet, dat er toen geweest zijn, die hebben gevraagd naar het geheim van mijn blijdschap, en tot de Here ge­komen zijn.

Gaat voort de Here te vragen om genezing van mijn ogen, lieve vrienden, maar laat niemand in zijn geloof ge­schokt worden, als de Here ons duidelijk zou maken, dat Hij er anders over denkt. En laat ons vooral het lijden van onze zieken niet verzwaren door twijfel te tonen aan hun geloof. Maar dat in ons ader leven God aan Zijn ere kome.

De Uwe in Zijn blijde dienst,

Joh. H. Ekering

Brieven aan Zuster Ekering kunnen gericht worden aan de redactie van “Kracht van Omhoog”, Bloemendaal, of rechtstreeks aan Mevr. H. Ekering. Paris 18e, Frankrijk.

 

Van het boek gevangene en toch…

Verschijnt thans de derde druk. Bestel het zo spoedig mogelijk!

Gorinchem.

 

Religieuze voorwaarden in Rusland

Her Russische Zendingsgenootschap deelt mede, dat men op het ogenblik onder het Sovjetbestuur volledig vrijheid van godsdienst heeft, natuurlijk met dien verstande, dat de predikers zich niet met politiek bemoeien of kritiek uitoefe­nen op het programma der Sovjets. Toen de Duitsers grote gebieden van Rusland bezetten, stonden zij het de Russen toe hun kerken, die de Sovjets gesloten hadden, weer te openen. De reden waarom, doet hier minder ter sprake, maar zij heten de bewoners in hun religieuze gevoelens vrij. Het Russische gouvernement wilde zijn volk later geen reden geven om te zeggen, dat de Duitsers edelmoediger waren dan de Opperste Raad. Zodoende werden de kerken weer geopend. De Baltische Staten, die nu bijna allen Russische provincies zijn geworden, kregen vrijheid van godsdienst, ja, in een land, waar er tien jaar dwangarbeid in Siberië opstond, als men enige religie propageerde, worden nu in de drie talen van Estland. Letland en Litouwen preken per radio uitgezonden, zowel van de Grieks Katholieken als van de Evangelischen. De gebouwen van de kerken behoren echter, evenals in het eigenlijke Rusland, aan de Staat en men moet ze dus huren.

Gezien de volksstemming van 1934-35 heeft het Opper­bestuur der Sovjets zijn antireligieuze propaganda gematigd en men probeerde de godsdienstige leiders gunstig te stem­men. De volksstemming van Januari 1937 bevatte een vraag aangaande de godsdienstige gezindheid, maar, terwijl alle andere antwoorden publiek gemaakt werden, bleef de reli­gieuze statistiek onbekend. Men zegt, dat 40% van de be­volking als religieus aangemerkt wilde worden. De stem­biljetten van 1939 lieten alle godsdienstige vragen maar weg. De conclusie is duidelijk.

“Godsdienst is als een spijker”, zei Lunacharsky, Com­missaris van Opvoeding, “hoe harder je er op slaat, des te steviger gaat ze zitten,”

Het gouvernement had eenvoudig die feiten onder de ogen te zien. Bij de censuur viel het op, dat de brieven van de soldaten vol godsdienstige opmerkingen en gebeden stonden. Men stelde een onderzoek in en bemerkte, dat de Sovjet- vertegenwoordigers in het buitenland zelfs kerken, bezoch­ten. Om nu het moreel van de troepen te verhogen, werden er priesters aangesteld om de soldaten te vergezellen. Aan de Grieks-Orthodoxe Kerk werd toegestaan een synode te houden en een prelaat te kiezen. Sergi, een oud-zendeling uit Japan, een eenvoudig, toegewijd, Evangelische figuur, werd gekozen. Toen hij overleed, werd de tegenwoordige patriarch, Alexis, aangewezen. Ook aan de Mohammedanen werd het toegestaan te vergaderen. Tenslotte kregen ook de Baptisten, na dertien jaar, verlof te corresponderen met hun buitenlandse broederen en mochten zij ook conferenties houden. Het Gouvernement vormde twee commissies van elk vijf leden, een als verbinding tussen het Gouvernement en de Grieks-Katholieke Kerk en de andere tussen het Gouvernement en de “Stundisten”. Stundisten zijn de Evange­lische Christenen, Baptisten, Darbisten, Mennonieten enz. Aan de Grieks-Katholieke Kerk werd toegestaan een semi­narie te openen voor het opleiden van priesters. De Unie van Baptisten opent spoedig een Bijbelschool voor de opleiding van Evangelisten. Iedere groep van twintig gelovigen kan zich tot bovenvermelde commissies richten om ge­registreerd te worden als kerk en tot nu toe is nog nooit zo’n verzoek afgewezen.

Meer dan twee jaar geleden verenigden zich de Unie van Baptisten en de “Evangelische Christenen”, die ook Baptisten zijn, in de “Verenigde Raad van Evangelische Christenen van de baptisten”. Eind 1945 voegden de Pinkstergemeenten zich bij dit lichaam. Het was een compromis, de Pinkstergemeenten gaven de voetwassing op en de Evange­lischen en Baptisten erkenden de geestesgaven, onder voorwaar­de, dat deze Gave der Tongen slechts op Schriftuurlijke gronden werkzaam zou zijn, indien een uitlegger aanwezig was. Dit verenigde lichaam is nu de grootste na de Grieks- Orthodoxe Kerk en oefent een geweldige geestelijke invloed uit, die ver boven haar numeriek aantal ligt

Dr. L. D. Newton, van Georgia, U.S. ” de vicepresident van de Baptisten wereldalliantie, heeft enige weken geleden de Sovjet-Unie bezocht. In Moskou sprak hij in een van de 3000 Baptisten kerken van de U.S.S.R. voor 2000 mensen en verwonderde zich over hun wijze van aan­bidding.

De Russen buiten de Sovjet-Unie vroegen zoveel Rus­sische Bijbels aan, dat het Amerikaans Bijbelgenootschap een Russische vertaling van het Nieuwe Testament en van de Psalmen door foto-offset moest reproduceren.

Het Russisch Zendingsgenootschap heeft zich belast met het verspreiden van Schriftuurlijke traktaten in negen ver­schillende talen. Vanuit zijn Amerikaans hoofdkwartier worden maandelijks grote bedragen naar Moskou gezonden om de evangelisten te ondersteunen. In zijn verslag aan het Amerikaans Bijbelgenootschap deelde Dr. Newton aan het einde nog mede, dat Rusland vandaag aan de dag de grootste kans is voor de evangelische Christenen, meer dan ergens anders op de wereld.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

“Tell me of Jesus”

Een koor in zwarte toga’s staat achter me en wordt ge­leid door een dame in wit koorkleed. Ik kan haar goed bestuderen, terwijl zij het koor dirigeert. Ik zit vlak voor haar en moet straks spreken.

Ik wil iets van haar uiterlijk vertellen, want het is iets bijzonders. Zij draagt vele juwelen. Met gratie beweegt zij haar mooie handen en armen, gesierd met armbanden met vele schitterende diamanten. Zij is heus niet iemand die altijd in de maat slaat, want met vaardigheid geeft zij maat en dynamiek aan. Met haar sierlijke handen met rode nageltjes en prachtige ringen. Haar schoentjes zijn doorschijnend. Het meest opvallend is haar lach. Zij lacht schalks als ze opkomt, vergoelijkend als er een fout gemaakt wordt door de tenoren, bemoedigend bij een moeilijke passage en coquette als ze niets te doen heeft. Vreemd, in een kerk zo’n wereldgelijkvormige vrouw te zien medewerken aan de eredienst.

We zijn in Amerika.

Als ik haar zo bekijk, lijkt zij mij een representant van de filmwereld, die hier zo belangrijk is. We zitten vlak bij Hollywood. Haar platinablonde haren zijn prachtig opge­maakt, haar hele gezicht tot in de kleinste finesses bijgewerkt. Ik zie in haar de verpersoonlijking van een decadente wereld, waar coquette vrouwen de hoofdrol spelen.

Ineens zingt zij mee met het koor.

Zij heeft een prachtige stem, mooier dan enige andere die ik hier heb gehoord. Hoewel zij met haar rug naar de gemeente staat, moet haar stem boven het koor uitkomen. Ik let voor het eerst op de woorden. Eerst was ik te ver­diept in de beschouwing van haar uiterlijk. Zij zingt: “Tell me of Jesus”. (“Vertel mij van Jezus”).

Ik ben los van mijn omgeving. Ik hen niet meer in de kerk, ik zie en boor haar alleen. Hollywood spreekt “Tell me of Jesus”. De ten dode gedoemde wereld, de vergiftigde, onware, lege, wanhopige, opgeschilderde society vraagt: ”Tell me of Jesus”.

Als ik even later voor de gemeente sta en mijn bood­schap breng is er in mijn hart een gebed, een verlangen, een innig verlangen: och, laat mij haar en velen vertellen van Hem, Die kwam, omdat de Vader deze wereld, deze arme, slechte, wanhopige wereld, liefhad.

 

Tien jaar onder de melaatsen door Zr. G. E. Weiss (Slot)

Toen we terugkeerden van onze reis door Noord-Amerika was het werk onder hen, die de ellendigste mensen op aarde zijn, zo lang zij Christus niet kennen, ons dubbel gewichtig en lief geworden. Velen waren gedurende deze tijd achteruit gegaan in hun gezondheid, maar innerlijk gegroeid. Mijn echtgenoot ging na twee jaar nog eens naar de Verenigde Staters. Ik herinner mij nog, dat in deze tijd, op een Zondag­morgen, het reeds vroeg erg heet was. Ook hing er een onaangename lucht. Toen wij uit de samenkomst weer thuis kwamen was het nog warmer geworden, maar ook de stank was erger. Ik verzocht mijn beide meisjes overal rond te kijken of er ook iets aan het bederven was. Opeens riep Emma: “Missie, mi fini hem” (Mevrouw, ik heb het ge­vonden). Toen ik ging kijken lag er een reusachtige Boa Constructor. Zij lag met de kop dicht bij ons huis in het hoge gras. De dikte achter de kop verraadde, dat zij juist een ander beest had verslonden. Zij lag met het lichaam dwars door de gracht en dan nog een twee à drie meter in het bananenveld aan de overzijde van het water. Was ze gestikt in haar prooi of lag ze stil te slapen, zoals slangen onbeweeglijk liggen, nadat ze hun buit verslonden hebben? Ik weet het niet. Ik liet enige landwerkers komen, doch eerst na drie uur, toen er door de vloed weer volop water in de gracht was, konden ze de tentboot in de gracht brengen. Een sterk touw werd om het midden van de reuzenslang, die zeker wel 28 voet lang was, gelegd. Daarna roeiden de mannen met de boot de brede diepe stroom op, waar zij het beest loslieten, dat dadelijk door de golven werd verslonden. Wat een bewaring was dit. Immers, als de slang geen buit had gevonden zou ze zeker het huis ingekropen zijn, waar ze slechts enkele meters van was ver­wijderd. De Heer wilde menigmaal voor ons zorgen en ons bewaren. Dat ondervond ik kort daarop ook toen ik geheel alleen in huis was. Ik werd midden in de nacht wakker door een vreselijk krabben in mijn keel. Ik stond op en na langdurig hoesten was een kever blij, dat hij uit zijn gevangenschap was verlost, maar ik was niet minder blij en dankbaar aan Hem. Die mij uit groot gevaar gered had, want ik was bijna gestikt.

Nadat mijn man uit de Verenigde Staten terug was, mochten wij nog anderhalf jaar in Bethesda dienen. Op verzoek van het bestuur zouden wij toen een voordrachtreis in Holland maken. Toen alles gepakt stond, gingen mijn man en ik de laatste avond nog eens op zolder om door het ronde raam nog een blik te werpen op het door de tropenmaan beschenen Bethesda. dat ons zo dierbaar was, De volgende morgen hield mijn man zijn laatste dienst in het kerkje van Groot Chatillon en sprak nog eens van Hem, die deze zieken zo teer beminde en vertrouw­de het gehele werk in ge­meenschappelijk gebed aan Hem toe.

Deze laatste ochtend, het zal ongeveer elf uur zijn geweest en wij waren juist weer terug in het Zendingshuis, hoorden wij plotseling een ontzettende slag. Wat was er ge­beurd? De kroon van de grote koningspalm. die vlak voor ons huis bij de in­gang van de tuin stond, was met een hevig ge­kraak afgevallen. Alleen de hoge stam stond er nog! Wij keken elkander aan en mijn man zei: “Sedert enige weken viel het mij wel op, dat de palm haar frisheid ging verliezen.”

Om één uur s middags stapten wij in het rivierbootje, dat ons naar Paramaribo bracht. De melaatse kinderen ston­den aan de oever en zongen ons ten afscheid toe. Toen voeren wij langzaam van ons geliefde Bethesda weg en diep bewogen hoorden wij over het water nog lang de afscheidsliederen klinken van onze zieke Bethesdakinderen, aan wie wij zo zeer gehecht waren.

Een brief, die men ons meegegeven had, mochten wij eerst op de boot openen. Wat sprak er veel liefde en dank­baarheid uit deze afscheidsgroet. Wat waren wij beschaamd er onder. Wij konden alleen God danken uit het diepst van ons hart, dat Hij ons tot dit heerlijk werk had willen ge­bruiken.

Het verheugde mij, onlangs in het blaadje der Broeder­gemeente te hebben gelezen, dat onze geliefde prinses Juliana, die na de dood van haar grootmoeder Koningin Emma, beschermvrouwe van Bethesda was geworden, bij haar be­zoek aan Suriname ook Nieuw Bethesda heeft bezocht om de melaatsen een bezoek te brengen en het gesticht in ogen­schouw te nemen. Wat zal dit een vreugdedag in Bethesda zijn geweest!

Laat alles, wat ik U verteld heb, U opwekken deel te hebben aan dit heerlijke werk onder de melaatsen door in uw gebed aan deze zwaarbeproefde lijders te denken en des Heren leiding en kracht te vragen voor hen. die ze verplegen en verzorgen. Schenk hun uw liefde, terwille van Hem, Die u heeft liefgehad.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)