Verlangen naar God

Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstro­men, alzo schreeuwt mijn ziel tot U. o God. (Ps. 042:002).

Het lot van de kunstenaars en dichters is, dat zij het heim­wee naar God, ondanks alle zakelijkheid en vitalisme niet kunnen uitroeien uit hun hart. Het blijft de bekoring van de waren dichter, dat de magische luister van het eeuwige altijd weer de ban van de dagelijkse woorden doorbreekt.

Het is dit weten, dat de dichter Boutens eens deed zeggen:

Laat mij nimmermeer berusten,

God, dien ‘k niet met namen zeg:

Uw verlangens zeek’re lusten

neem niet van mijn lippen weg.

Leeft eigenlijk niet in het hart van ieder mens dit ver­langen naar de eeuwigheid? Het verlangen naar God. ‘ Hoe dood’ en doodarm is de ziel, die slechts leeft bij sport­uitslagen, krantennieuws en een Bonte Dinsdagavondtrein.

In een denksportwedstrijd, die enige weken geleden voor de radio werd gehouden, vroeg de leider aan een meisje of zij wist waar het Paradijs gelegen had. Zij antwoordde dat zij niets van het Paradijs wist. “Dat is jammer” zei de leider en dit woord was veel tragischer dan hij misschien zelf ver­moedde. Wat is een mens arm, die zelfs het heimwee naar het Paradijs, de plaats van de ongestoorde gemeenschap met God, niet meer kent.

Toch is het verlangen van de dichter der 42ste psalm niet gelijk aan dat van de dichters en dromers aller eeuwen. Het is feller en meer belijnd. Het is niet, als dat van de mo­derne cultuurmens een onbestemd verlangen naar opheffing van het dagelijks leven, een verre, vage droom naar een verloren geluk. Neen uit onze tekst spreekt een zeer concreet verlangen naar die God, die de dichter kent, die zijn God is.

Voor deze belijdenis naar een persoonlijke God. die Zich geopenbaard heeft en Wiens wil wij kennen, heeft de moder­ne mens slechts spot of schampere minachting over. Het blijft voor hem: een God, Dien ‘k niet met namen zeg, iets heel vaags.

Het is bij de psalmist ook niet een opwelling in een schemeruur of onder een poëtische ontroering. Neen, het is alles grauwe en harde werkelijkheid. waarin hij verkeert. Om hem is de eenzaamheid van het brongebergte der Jordaan. Om hem is de duistere nacht, waarin onafgebroken het doffe dreigende neerstorten van het water wordt ge­hoord: de afgrond roept tot de afgrond.

Dan ziet de dichter in het vage maanlicht ergens op een rots een uitgeput hert, dat doodvermoeid en dorstig schreeuwt naar het frisse water in de diepte.

En opeens herkent hij in dit fel begeren, beeld van eigen verlangen. Ver van de tempel, ver van de gemeenschap met andere Israëlieten voelt hij, de oudtestamentische gelovige, zich ver van Gods nabijheid.

Een niet te stillen heimwee naar God maakt zijn ziel onrustig.

Is deze onrust niet in het hart van alle vromen geweest? Zij kenden zowel het rusten in Gods genade, als het on­rustig verlangen naar inniger gemeenschap met Hem.

Juist omdat zij kennis hadden aan zijn onbegrijpelijke grote liefde, daarom dorstten zij naar Hem.

Wie eenmaal gesmaakt heeft, dat de Here goed is, wie Zijn genadige zondevergeving en de vreugde van Zijn vrede kent, verlangt steeds meer Hem te kennen.

De dichter laat zich niet troosten door iets anders. Hij vraagt niet naar de schone tempel of de zang der priesters, doch enkel naar de levenden God.

Wie verlangt naar een vernieuwde ontmoeting met de Genadige, kan door mensen niet geholpen worden. Geen samenkomst of redevoering stilt deze dorst. O als dit ver­langen in uw hart is ontstaan, laat het dan niet terugdrin­gen door de drukte van de wereld en de bezigheden van iedere dag. Laat u niet tevreden stellen met surrogaten: een zuivere leer, een nieuwe kerkordening, een grootscheepse evangelisatie.

Dit is het gevaar van het gecultiveerde leven in onze dagen, dat de afleidingen voor het oprapen liggen, dat kerkelijke actie, of christelijke kunst of lectuur ons dit goddelijk heim­wee doen vergeten.

Voor de nieuwtestamentische gelovige is deze gemeen­schap met de levenden God niet meer het neerbuigen op het tempelplein, het is dieper en werkelijker en heerlijker. Het is de innige omgang met Christus in Wien de volheid Gods zich heeft geopenbaard. Laat ons niet het zwijgen opleggen aan het verlangen naar Hem. De levende Heiland is geen begrip, geen dogma. Hij is een persoon, Die ons liefheeft en troost en medelijden heeft met onze zwakheden.

Als het verlangen naar Jezus in II ontstaan is. laat dan alle andere dingen rusten en zoek Zijn gemeenschap.

O die nachten van wenend verlangen, vervuld,

naar de stem en de troost van mijn Heer,

In de stilte, die roerloos me als een wade omhult,

daalt zijn duisternis zwaar op mij neer.

 

O die hunk’ring, die mij in haar leegte verteert,

de onhoorbare schreeuw van het hart,

als de ziel in ’t heelal slechts Zijn liefde begeert,

o gezegende heilige smart.

Laat ons nimmer trachten door eigen oefening of met geweld door lichamelijke onthouding, door mediteren of in­spanning ons verlangen te stillen. Laat ons onszelf ook niet verliezen in boeken, die het verstand slechts voeden. Want deze honger is niet naar een kennen van God door het na­tuurlijk verstand doch naar een kennen van Hem door lief­desgemeenschap.

Laat ons niet moede worden als wij lang moeten wachten doch waken dat we innerlijk bereid zijn Hem te ontmoeten. Al schijnt tijdens het gebed de armoede onzer ziel groter te worden, laat ons toch niet onze gewone tijden van gebed en afzondering verzuimen. Laat ons bovenal staan in het geloof, dat we nooit tevergeefs op God wachten. De dichter spreekt in deze psalm tot zichzelf en vermaant zichzelf niet toe te geven aan de twijfel, doch in het geloof naar God uit te zien. Hij houdt een tweegesprek met zichzelf en zegt:

Wat buigt ge u neder o mijn ziel en wat zijt ge onrustig in mij?

Hoop op God want ik zal Hem nog loven.

Laat óns zo vasthouden en gelovig Hem verwachten. Die wij niet gezien hebben en nochtans liefhebben, in welke wij ons nu, hoewel Hem niet ziende maar gelovende, ons verheugen met ’n onuitsprekelijke en heerlijke vreugde.

Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Vanuit Zuid-Californië, waar sinds Februari (’t is nu Augustus) geen regen is gevallen en het altijd helder zonneweer is, brengt de auto ons in San Francisco. De stad is gebouwd op zeven heuvelen. De auto, waar ik in zit, gaat steil naar beneden en dan weer steil naar boven. Verschrik­kelijk is dat. Ik houd me vast aan een deurknop, de rand van mijn stoel en alles wat ik grijpen kan.

Vanaf een hoge heuvel zien we de stad, een stad met hoge, witte huizen rondom een blauwe baai, een natuurlijke haven van de Pacific oceaan.

Een schaduw’ valt over de stad. Een wolk schuift onder de zon. Kleuren worden donkerder. Nu wordt het uitzicht belemmerd door een mist, een motregen maakt alles vochtig. San Francisco is een heidense stad. We horen dit van verscheiden kanten. Ik heb nog zolang ik in Amerika ben, niet zoveel dronken mensen gezien. In het ouderwetse tram­metje ligt een man op het balkon. Als de tram stil staat, dragen twee matrozen hem eruit, zetten hem op het trottoir en springen weer de rijdende tram in. De dronken man staat hulpeloos op het trot­toir en leunt tegen een huis. Hij kijkt triest om zich heen.

Een vriend neemt ons mee naar het dak van een hoog gebouw. Voor ons ligt San Francisco en de prachtige baai “The Gol­den Gate”. Wat ‘n prachtstad’ Alles nieuwe hui­zen. In 1906, meen ik, was de ramp, de aardbeving, die deze stad totaal ver­nielde. De huizen zijn wit en mooi, veel mooier dan in de andere steden van Amerika.

“Ja”, zegt de man naast mij, “dat was in 1906, maar we verwachten weer een aardbeving. De lijn van de aard-érupties wijst hierheen. Ik ben benieuwd of de wolkenkrabbers dat zullen doorstaan.”

In de haven liggen oorlogsschepen, mijnenleggers, in grote groepen bijeen. Grauw en grijs zijn de kleuren. In deze haven voer eens in en uit de grootste oorlogsvloot van de wereld.

Schaduwen vallen over deze stad, schaduwen uit het ver­leden en uit de toekomst, stoffelijke en vooral geestelijke.

 

Een Chinees geleerde

Dr. Chang was wel de laatste man, van wie wij dachten, dat hij zou toegeven aan de eis van Christus. Hij was over de vijftig jaar en had al de waardigheid van een mandarijn van de oude school, verenigd met de gracieuze en geleerde geest van een Confuciaan. Zijn voorvaderen behoorden ver terug reeds tot de vrome Boeddhisten; sommigen van hen had­den een plaats onder de meest beroemde priesters van de Yunnan en Kueicheo tempels.

Zijn moeder stierf en liet hem als enig kind van vier jaren, aan de zorgen van zijn vaders moeder achter. Zijn vader gaf, wegens het overstelpende verdriet over de dood van zijn vrouw, spoedig daarna de wereld op en ging in een tempel in Kueicheo, om zijn verder leven aan de dienst van Boeddha te wijden.

De grootmoeder zorgde uitstekend voor het jonge kind. Zij liet hem onderrichten in de Chinese klassieken en moe­digde hem in elk opzicht aan door te zetten, ijverig te wezen, een naam voor zichzelf te maken, zodat hij de naam van zijn vaders familie hoog zou houden.

Als jongeman liet hij zich bij het leger van de gouver­neur inschrijven en al spoedig had hij het zo ver gebracht, dat hij officier werd. Dikwijls werd hij gezonden door zijn overste, om de bandieten te onderdrukken, die ieder jaar talrijker werden over de gehele provincie. Yunnan is be­rucht geweest als toevluchtsoord van misdadigers en poli­tieke vluchtelingen. In deze strijd onderscheidde hij zich in verschillende gevallen en werd een gunsteling van de mili­taire leiders. Hij had het bevel over een klein regiment en kreeg ook spoedig de leiding, wanneer schermutselingen kwamen met soldaten van andere provincies.

Gedurende de jaren van zijn opvoeding en militaire op­leiding had zijn vader hem regelmatig bezocht om hem te onderwijzen in de leer en de meest oorspronkelijke vorm van het Boeddhisme en Taoïsme. Hij bracht dan voor hon­derden dollars aan waarde mee aan boeken en vertrouwde ze toe aan zijn zoon om ze te bestuderen.

Ondanks zijn succes en de gunstige uitslagen van zijn ondernemingen, was er diep in het hart van de jongen man een verlangen naar iets, waar hij geen naam aan kon geven. Hij gevoelde een ware behoefte en honger naar iets groots, dat buiten hem moest bestaan. In deze ogenblikken wendde hij zich tot de boeken van zijn vader en legde er zich op toe. om de geheimen van de geleerden der oude tijden te bestuderen. Hij besloot ten slotte Yunnan en het leven van voortdurend oorlog-voeren te verlaten en voor een tijd in een Boeddhistische tempel te gaan leven, niet ver van Peking.

Daar in Peking sloot hij nauwe vriendschap met priesters, geleerden en mannen van de cultuur, gedurende een periode van veertien jaren. In deze tijd studeerde hij ook in de medicijnen, doch ondanks al zijn toewijding en werkzaam­heid voor het Boeddhisme en Taoïsme, was er toch altijd het besef van nederlaag, een bewust gevoel van rusteloos­heid in zijn hart.

Dr. Chang bewonderde de geduldige voortzetting en on­verdeelde toewijding van de priesters in de godsdienst­oefeningen voor Boeddha en de afgoden. En toch, in spijt van al deze opofferingen, werd hij door een nauwer studie van hun zeden ertoe geleid te geloven, dat zij waarschijnlijk, ondanks hun ophoping van verdiensten door vrijwillig lijden, ten slotte in de Boeddhistische hel zouden belanden’ Zover hij kon zien was er geen geneesmiddel van hogerhand voor de zonde, de oorsprong van menselijke ellende en smart. Altijd bleef die vuile vlek bestaan, die door niets in enig godsdienstig systeem ooit kon worden gereinigd of uitge­wist. Niets kon verlossen van de kwelling, die de overtuiging van zonde met zich mee brengt.

Grotelijks verontrust door deze gedachten, besloot hij terug te keren naar zijn geboorteplaats en het meisje te trouwen, aan wie zijn grootmoeder hem reeds in zijn jeugd verbonden had. Als een man van naam en als een bekend leraar bezocht hij dagelijks de tempels, om de priesters en priesteressen te onderrichten in een hogere leer van het zieleleven. Hij trachtte het morele leven van de priester op een hoger standpunt te brengen door meerdere reinheid.

Hij werd spoedig in plaats van de priesters gekozen om de plechtigheden en ceremoniën bij begrafenissen in de huizen en bij de graven te houden.

Intussen was een Christelijke kerk gesticht in Lusi en of­schoon deze veel tegenstand ontmoette van verschillende groepen van mensen, was de kleine gemeente steeds hechter in de diepte geworteld en had ze vruchten naar boven voort­gebracht. Gedurende de laatste tijd, dat wij daar werkten, was de innerlijke kracht der gemeente steeds toegenomen. De meeste gemeenteleden waren gedoopt met de Heiligen Geest en zelfs sommigen uit de betere stand bezochten de samenkomsten. Velen van de tegenstanders gevoelden, dat. als er niet een einde aan gemaakt werd, dit alles-door- dringende evangelie de ondergang van het Boeddhisme be­tekende,

Dr. Chang was erg verontrust door deze geruchten. Hij en de Boeddhisten gebruikten al hun energie om deze leer te bestrijden. Doch hoe meer zij vochten, des te overvloedi­ger werden de stromen van zegeningen en de kerk bloeide onder dit alles. Nimmer zijn wij getuigen geweest van zulke machtige golven van zegen, als in deze tijd.

Iedere dag van de week was er iets gaande: we evange­liseerden, er waren straat- en huisbijeenkomsten; dorpen werden bezocht; tweemaal in de week hielden we een bidstond, er was dagelijkse Bijbelstudie; ziekenbezoek; kindersamenkomsten werden gehouden, ook was er een actie om door rondgaande Chinese literatuur de studenten te be­reiken. Dit was zeer nodig, daar de scholen overstroomd werden met goedkope, laagstaande, rood gekleurde lectuur, afkomstig uit Sovjet Rusland.

Wij werden telkens geroepen in huizen, waar zelfmoord was gepleegd en vonden er mensen, die een einde aan hun leven wilden maken, door een grote hoeveelheid opium te nemen, We baden in de Naam van Jezus en lieten de slachtoffers sterk zout water drinken. Dit middel werd zeer gezegend en zoals de Chinezen het uitdrukken: ”de zielen werden terug geroepen (‘een uitdrukking voor het terug­komen uit bewusteloosheid).

In sommige gevallen werden kleine kinderen gered, die op het bed van hun vader waren geklommen en opium hadden geslikt, denkende, dat het kandijklontjes waren. Door dit alles werd de gemeente zeer bekend.

Dr. Chang werd door dit alles geprikkeld en dacht, dat het “vreemde gedoe” zijn zaken zou aantasten als doctor en zijn invloed zou verminderen als Boeddhist. In de kerk werden de mensen genezen van menige kwaal, louter als verhoring van het gebed, zonder enige betaling, terwijl hij zich liet betalen voor zijn diensten, welke die ook waren: geneesmiddelen voor het lichaam of magische krachten, die aangewend werden voor de ziel.

In het gehele gebied waarschuwde Dr. Chang de mensen voor de vreselijke gevolgen van “het eten van deze vreemde leer” en voor de vloek, die men zou ontvangen, wanneer hef Boeddhisme en de aanbidding der voorvaderen werden verlaten om dezen buitenlandse Jezus aan te nemen.

(Wordt vervolgd).

 

Oecumenische flitsen

“De ongerechtigheid zal vermenigvuldigd worden.”

Lucifers legioenen.

Geheime jeugdclubs in Los Angelos hebben namen als; Lucifers Legioenen, D.D.D., d.w.z. Damnet! Dirty Dogs (vervloekte vuile honden). Deze schooljongens en meisjes zijn juist, zoals de naam aanduidt. Een groep, bekend als de S.S.S., heeft als eis voor het lidmaatschap: You must Smoke, Swear and Steal (je moet roken, vloeken en stelen).

Ontuchtige uitvoeringen.

Toen de president van de vereniging van veldpre­dikers in het leger en op de vloot terugkeerde van een tocht door de Amerikaanse zóne in Duitsland, zei hij, dat de veldpredikers ten zeerste bezorgd waren over de bijna algehele morele ineenstorting van het leger na V.E.-dag. Hij gaf de schuld aan de goed­kope, smakeloze en ontuchtige ontspanningsavonden.

Een ontzettende toestand.

Een ontstellend rapport van de Marriage Guidance Counsil in Londen wijst er op, dat twee derde van alle eerstgeboren kinderen in Engeland ontvangen zijn vóór het sluiten van het huwelijk. Voeg aan dit rap­port de opmerking toe, die van welingelichte zijde gemaakt wordt, dat verreweg de allergrootste meer­derheid van Britten geen contact meer heeft met de kerk of met enig christelijk onderwijs en ge kunt be­grijpen. hoe deze betreurenswaardige toestand kon ontstaan.

“The Kings Business”.

De weg naar de hel

Automobilisten die over de weg tijden tussen Los Angelos en Las Vegas, in Nevada, worden opge­schrikt door grote borden langs de weg met de woor­den: ”Dit is de weg naar de hel” en “U is op de weg naar de hel ‘.

Als zij Las Vegas bereiken zullen zij nog meer opschrikken door een grote neon reclame van $ 5000 in de vorm van een duivel met een vork, die voort­durend beweegt en de weg wijst naar de “Hel- Maatschappij’’.

Een stuk land van $ 40.000 is gekocht, waarop de “Hel-Maatschappij” zal verrijzen. Het is de be­doeling dit bedrijf dag en nacht open te stellen, vierentwintig uur, iedere dag in de week en het zal be­vatten ieder soort van amusement en verleiding die bestaat.

Er was een tijd, dat geen zakenman in Amerika het zou gewaagd hebben zo’n brutale aanspraak te maken op het loon der ongerechtigheid. Doch de tijden zijn veranderd. Het is soms werkelijk, of de duivel reeds op deze aarde is geworpen, “hebbende grote toom, wetende, dal hij een kleine tijd heeft.”

“The Pentecostal Evangel”.

Afbraak van het huwelijk.

Een vijfde deel van de Amerikaanse huwelijken eindigt in echtscheiding. In de groep van 20 tot 30 jaar nadert dit cijfer een derde.

 

Jonge mensen spreken over. Bekeerd en wat nu?

Wij horen hier in Zwitserland goede berichten uit het Vaderland. Er schijnen grote dingen te gebeuren en wij ge­loven, dat God bezig is om onze gebeden om een opwek­king te verhoren. Het “Youth-For-Christ”-team gaat het land door, er worden grote bijeenkomsten gehouden en er komen jonge mensen tot bekering. Deze zomer mochten we ook in verschillende kampen vele jongens en meisjes tot de Heiland zien komen.

En nu wil ik me in mijn artikel van deze week eens bijzonder richten tot jou, nieuwbekeerde. Je hebt je leven gelegd in de hand van de Heiland, je hebt de stap gedaan, om Hem aan te nemen en het is een nieuw begin geworden,

De duivel heeft het ook gezien en hij doet nu zijn best om je wijs te maken, dat het suggestie was. Och, je was die avond of die middag in een bijzondere stemming geweest, de spreker had je geboeid, je zag anderen komen en het gebeurde.  Maar is het werkelijk zo eenvoudig?

Dat zijn zo van die gedachten, die bij je opkomen, als je de volgende dag weer achter je kantoorbank zit, of op school, of achter de toonbank met lastige klanten vóór je. Dan komt het volle leven je weer tegemoet, met al zijn kleine en grote lastigheden, het is alles zo nuchter en koud; en de vraag komt bij je op, of het eigenlijk wel een echte bekering geweest is.

Het is goed, dat je je er duidelijk van bewust wordt, dat de duivel aan het woord is. Ik heb eens van iemand gehoord, dat hij de vertegenwoordiger van zijn zaak het meest stuurde naar diegenen, die het minste kochten. Dat is logisch. Maar even logisch is het, dat de Satan nu alle krachten inspant om jou weer van God af te krijgen.

Nu wil ik je alleen maar dit woord uit de Bijbel meegeven, dat je in de Kolossenzen brief, hoofdstuk 3, vindt: In­dien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn   

Zoeken, dat betekent activiteit.

Hoe kunnen we zoeken, datgene dat boven is?

Ten eerste door Bijbelstudie. God heeft nu een brief voor je, die je steeds meer zal blijken een grote hulp en kracht te zijn, in het nieuwe leven met Hem. Ik heb nooit geweten, dat in de Bijbel zoveel geweldige dingen stonden, vóór ik hem ging lezen als een kind van God, in afhankelijkheid van Hem.

En dan het gebed. Regelmatig Bijbellezen en gebed zijn de vleugels. waarmee een Christen vliegen kan. Gods Woord is een lamp voor onze voet, maar de olie komt door het gebed om de leiding van Gods Geest, zodat de lamp wer­kelijk branden kan voor ons.

We kunnen de dingen, die boven zijn, zoeken door ge­meenschap met andere Christenen. Hoe grote zegen kan er voor je persoonlijk leven uit voortkomen, wanneer je één- of tweemaal in de week met een vriend of vriendin samen bidt. Laat je niet door valse schaamte tegenhouden, maar zoek een ander, waarmee je samen bidden kunt. Ook kan de Heer je leiden in een Gemeente, waar gebeden wordt in de kracht van de Heilige Geest. En dan vooral; getuig van Hem, die je het nieuwe leven gaf. Laat geen gelegen­heid voorbij gaan en je zult merken, dat het een bron van zegen en nieuwe blijdschap is.

Dit zijn maar enkele raadgevingen. Als er andere dingen zijn, schrijf erover, dan kunnen we het in deze rubriek met elkander bespreken. God wil je helpen aan een leven vol van overwinning en kracht. Hij, die het in je begon, Hij zal het ook voleinden!

  1. v. W.

 

Wie helpt?

Noord-Holland ten Noorden van het IJ is, zoals bekend, zeer modern. We ontvingen een verslag van twee zusters, die hier met grote moeite het evangelie brengen. Zij schrij­ven over het heidendom en de tuchteloosheid in de dorpen. Een Zondagsschool, die ze oprichtten, wordt door twintig kinderen bezocht; helaas trekken de meisjes, als ze veertien jaar zijn, vaak de wereld in en zoeken hun vermaak op de kermissen en bals.

Toch wordt hun werk zeer gezegend. Hun doel is hier een tehuis op te richten voor verwaarloosde kinderen. Van de Koningin kregen zij toestemming. Ze hebben een grote villa gehuurd en moeten deze nu meubileren. Alles is echter zeer moeilijk te krijgen, zoals ieder weet. Ze willen geen bedelcampagne hiervoor beginnen en geloven, dat alles door de Here gezegend zal worden.

Om de vijftien kinderen onder dak te brengen en een vriéndelijk tehuis aan te bieden, hebben ze nodig: ledikantjes, matrassen enz. Het is voor de leeftijd van 1 tot 12 jaar. Misschien zijn er onder onze lezers, die iets kunnen missen. Ook kinderen kunnen medehelpen door in hun kast eens te neuzen of ze iets voor deze kinderen kunnen missen.

Geldelijke bijdragen zijn ook zeer welkom Het enige doel is deze kinderen tot de Heiland te brengen en een kans te geven in het leven. We bevelen dit werk van harte aan. De namen en het adres van deze zusters zijn; Zr. N. C. de Weger en Zr. E. K. Hutte, “’t Kraaiennest”. Aarts- woud (N.H.).

 

God met Zijn brief vol beloften in de hand

Ziedaar, dus stelt God ons zijn brief voor; wie wil nu komen en zijn naam daarin optekenen? De beloften vliegen, als het ware, rondom uw hoofd en oren heen; vliegen er dan nu ook geen in uw hart? Maakt gij dan geen gebruik, o mens van enige er van? Helaas, het is treurig, dat God met de belofte in Zijn hand, onder u geen geloof verkrijgen kan. Maar indien gij de belofte begeert, neemt ze dan aan, met des Heren zegen er bij, en Christus in de schoot er van; want de belofte is de plaats, waarin de Here ligt. Zeg niet: Wie zal in de hemel opklimmen, om Christus van boven af te brengen, of in de afgrond nederdalen, om Hem uit de doden op te brengen (Rom. 10:06-07). Want het geloof kan Hem vinden in de belofte.

Ralph Erskine

 

Moody en de vijfentwintig Dollars

In verband met het leven van Moody las ik een verhaal over een ernstig Christen, die er naar smachtte een bewijs te zien, dat God de gebeden verhoort.

Op zekere morgen vroeg hij aan de Heer: “Wat kan uw dienstknecht deze dag voor U doen! Onderricht hem, opdat hij iemand blijmoedig in Uw naam moge dienen.”

In de loop van de dag werden zijn gedachten bepaald bij Moody en diens opwekkingssamenkomsten te Brooklyn. Hij ging zitten en schreef een brief aan Moody met de vol­gende inhoud: “Ik weet niet door wie u doorgaans ge­steund wordt en ook ken ik uw behoeften niet, maar ik gevoel, dat ik u moet helpen in uw werk. Ingesloten vindt u een cheque van vijfentwintig dollars, neem ze, gebruik ze voor uzelf, indien u ze nodig hebt en indien niet, doe er dan mee, wat ge wilt.”

De volgende dag kwam dit wonderlijke antwoord van Moody: “Uw brief kwam met dezelfde post, op hetzelfde ogenblik met die van een broeder, welke in grote geld­verlegenheid verkeerde voor hetzelfde bedrag. Nu heeft u hem blij gemaakt, mijn hart is vol vreugde en de Here zal u hiervoor zegenen.”

Let op deze woorden: met dezelfde post -op hetzelfde ogenblik -hetzelfde bedrag.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)