De ware schuilplaats

Wees mij tot een Rotssteen om daarin te wonen, om gedurig lijk daarin te gaan, want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burcht.         (Ps. 071:003).

Er is misschien niets waar de moderne mens meer be­hoefte aan heeft dan aan rust en zekerheid. Zijn dit eigenlijk niet twee begrippen, die voor velen onbereikbaar zijn, twee idealen, die ze reeds lang hebben losgelaten?

Rust? Is niet het leven van duizenden van de vroege morgen tot de late avond onrust! Onrust in hun zaken, onrust in hun gezin, onrust in hun vermaak. Zij voelen zich steeds overspannen en hebben de vakantie nodig om weer wat tot rust te komen. De rust van het land lijkt hun iets begeerlijks, doch ze vergeten, dat niet de omgeving de hoofdoorzaak is, doch hun innerlijke toestand en dat ze het in een rustig milieu spoedig niet uit zouden houden. Hun hart is onrustig.

En zekerheid! Wel, wat is er zeker in onze dagen? De toekomst van de wereld is zo, dat geen mens durft te vóór­spellen waar we heen gaan. Zal het oorlog worden of vrede blijven? Zal ons land nog tot welvaart komen, hebben we nog toekomst? Wat zal er van onze kinderen worden?

O, als ze konden, zouden velen weg willen kruipen in een heel stil hoekje, als ze daar slechts vrede en stilte zouden vinden.

De Psalmist was iemand, die de onrust in zijn leven ge­kend heeft. Opgejaagd door zijn vijand heeft hij gezworven van de ene plek naar de andere. Nergens was rust.

Toch …

Toch getuigt hij in deze psalm van de rust, die hij kent. Van een schuilplaats tegen iedere bedreiging, een zekerheid die zijn leven krachtig maakte.

Hij kende de rust in God.

Dit is een grote rijkdom. En daar deze rust nog steeds de enige ware rust is, willen wij spreken over deze goddelijke schuilplaats als de enige toevlucht voor de nerveuze, on­zekere en onevenwichtige mens van onze tijd.

Let er op, dat dit getuigenis persoonlijk is. De psalmist zegt niet: Gij zijt een Steenrots en een Burcht om daarin te wonen, doch: gij zijt mijn Steenrots.

Wat baat het u of anderen rust vonden, of uw vrome vader of moeder hiervan konden spreken? Vele mensen spreken gaarne over hun grootmoeder, die zo heerlijk is heengegaan en zo innig kon bidden en met de Heiland leefde, doch zij kunnen zelf niet getuigen van dit heil. Wat hebben zij daaraan?

Wij moeten persoonlijk deze rust vinden; ieder die dit leest moet “ja” kunnen zeggen op de vraag: ”Is Christus ook uw Toevlucht, is Hij uw Rotssteen in tijden van be­nauwdheid?” Voor velen is de toevlucht hun geld, dat hen door vele moeilijkheden heen helpt. Gebrek behoeven zij niet te lijden, zelfs niet in dagen van distributie. Anderen heb­ben machtige vrienden, weer anderen hebben een filosofische levenshouding gevonden, die hen tot steun is. Alle stormen van het leven breken op hun hoge, menselijke geest en inwendige zekerheid.

En toch.       

Toch kan in het leven plotseling alle zekerheid worden weggeslagen. Huiselijke ellende, smartelijk verdriet ons aan­gedaan, slepende, langdurige ziekte, ze maken soms van de meest verzekerde mens een hulpeloos wrak, een stakker.

Er is Eén die sprak: Kom tot Mij, Ik zal u rust geven. Hoe komt het, dat zo weinig naar deze stem luisteren?

Velen geloven niet in de waarheid van dit woord. Zij kunnen zich niet indenken, dat dit werkelijkheid kan wor­den. Als gelovige christenen er van getuigen is steeds de twijfel in hun hart, is het geen zoete verbeelding?

Waarom gelooft gij niet, dat Christus u rust zal geven? Is Hij niet de Waarheid? Heeft Hij ooit een woord ge­sproken, dat Hij niet waar maakte? Ook in onze tijd?

Hebt gij het ooit met Hem geprobeerd?

Sommigen geloven wel, dat er rust is bij Christus, doch zij begrijpen ook, dat hun onrust zijn diepste oorzaak vindt in de begeerlijkheid en hartstocht. Zij zien het instinctief, dat ze moeten kiezen tussen de rust van Christus en de onrust van hun eigen felle verlangens.

En zij willen niet loslaten.

Er is een vrees, dat hun een diepe teleurstelling wacht, als ze hun leven aan Christus overgeven.

Toch is dit de grootste vergissing, die een mens kan maken. Het dienen van Christus is het leven eerst recht ontdekken. Het is de zekerheid verkrijgen, dat ons bestaan hier en in het volgend leven veilig is in de handen van Eén, die sprak: ”Mij is gegeven alle macht.”

Velen zijn benauwd, dat de blijdschap in Christus, die ze vonden, slechts kort duurt. Dat het afhangt van hun omgang met bepaalde mensen, dat ze. als ze alleen zouden zijn, alles weer kwijt zouden raken. Dat deze rust slechts een oase in de woestijnreis is.

Laat het toch diep tot u doordringen. Het is Christus’ bedoeling niet, dat ge u slechts enkele ogenblikken in Zijn omgang zoudt verlustigen en dan weer aan de onrust en onzekerheid worden overgegeven. Neen, de psalmist weet dat God een rotssteen is om gedurig daar in te gaan. De Hebreeënbrief zegt, dat wij tot de rust zijn ingegaan, gelijk God tot de Zijne (Heb. 04:10-11).

Hij, Die gezegd heeft “Kom tot Mij zegt ook “Blijf in Mij’’. Klem u vast aan Christus. Laat de zonde niet schei­ding maken tussen Hem en uw ziel. Velen verschuilen zich achter hun onmacht om bij Hem te blijven, velen spreken alsof een Christen steeds weer moet zondigen. Doch de Bijbel leert ons uitdrukkelijk, dat de zonde geen macht meer over u heeft, dat dus iedere zonde een zich losrukken is uit de kostelijke gemeenschap met Christus. Dit maakt iedere zonde steeds zwaarder, wij waren immers bevrijd uit de zondemacht.

Doch ook dan, als wij gezondigd hebben, mogen wij niet buiten Hem blijven leven. Hij is getrouw en waarachtig, dat Hij u de zonde vergeven zal. Immers, toen gij Hem niet liefhad, stierf Hij voor u, hoeveel te meer heeft Hij u nu lief, nu ge Zijn eigendom zijt. Geen enkele zonde geeft ons het recht Christus te verlaten.

Gij zijt bevreesd, dat gij te zwak zijt om te volharden? Doch is een schuilplaats niet juist voor zwakken, die zich overgeven aan de Sterke? Voor ontrouwen, die zich over­geven aan Hem, Die getrouw is?

Zo ontvangen wij rust, een rust, die niet in het minst zijn grond vindt in ons, zelfs niet in onze overgave, doch enkel in Hem, die u deze rust wil geven als een voorsmaak van de eeuwige rust, die niet meer verstoord kan worden. En deze rust zal heerlijk zijn.    

Br.

 

De verantwoordelijkheid van Een christen

“Maar Ik verschoonde hen om Mijn Heilige Naam, die het huis Israëls ontheiligde onder de heidenen, waarheen zij gekomen waren. Daarom zeg tot het huis Israëls: Zo zegt de Here Here: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israëls, maar om Mijn Heilige Naam, die jullie ontheiligd hebt onder de heidenen, waarheen gij gekomen zijt. Want Ik zal Mijn Grote Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, die jullie in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten dat Ik de Here ben, spreekt de Here Here, als Ik aan U voor hun ogen zal geheiligd zijn.” (Ez. 36:21-23).

Hoe staat het met het tegenwoordige christendom, wat betreft het ontheiligen van Gods Naam onder de heidenen, of ongelovigen? Beseffen wij wel voldoende onze ontzag­lijke verantwoording, niet alleen tegenover God en onze medegelovigen, maar ook tegenover hen, die de Here Jezus nog niet kennen? Schrijver dezes is tientallen jaren van Christus afgehouden door de bedroevende wijze waarop vele christenen hun Heer en Heiland hier op aarde vertegenwoor­digen. Hij was reeds ruim vijftig jaar en in al die tijd had hij slechts ééns een christen ontmoet, waarop hij jaloers was door zijn vrede, blijdschap en vriendelijkheid. Op de vraag hoe hij dat geluk had gekregen, antwoordde hij: ”van Jezus Christus”. Verder deed hij echter geen moeite hem de weg tot Christus te wijzen, ofschoon zij in hetzelfde huis woon­den. Ook in zijn zaak deed hij slechte ervaringen op met velen, die zich christen noemden. Enerzijds verschool hij zichzelf achter deze ervaringen, omdat hij wel begreep dat het ware christen-zijn vele consequenties meebracht, maar anderzijds is het toch een bewijs hoe weinig er in die tijd, door de christenen werd getuigd van hun Heiland. Is het tegenwoordig wel beter? Hoe weinig hoort men in het da­gelijks leven, in zaken, op kantoor of in werkplaatsen, in bussen of treinen, spreken van de liefde van God in Christus Jezus? Hoe weinig ziet men in de wereld b.v. zaken­mensen, ambtenaren, huisvrouwen, of in welke geledingen in de maatschappij ook, een opvallend verschil tussen ge­lovigen en ongelovigen. Vele ongelovigen zijn zelfs veel betrouwbaarder in het beantwoorden van brieven, terug­geven van geleende boeken en ander geleend goed, het hou­den van afspraken, het punctueel betalen van schulden, dan vele gelovigen. Uit de tijd vóór mijn bekering weet ik hoe scherp ongelovigen daarop letten en daardoor van Christus worden afgehouden. En toch is er een grote geestelijke nood bij velen, die nog volkomen vreemd staan tegenover de heerlijke beloften Gods en tegenover het wondere werk dat Christus volbracht heeft, voor ieder die het maar in eenvoudig kinderlijk geloof wil aannemen. Hoe velen weten nog niet dat ieder mens wordt geboren onder de macht van drie ontzettende vijanden: de zonde, satan en de dood? En het ergste is dat dezen ook niet weten, dat Christus ons niet alleen door Zijn kruisdood en bloedstorting met God heeft verzoend, maar dat Hij ook deze vijanden overwonnen heeft, ook voor hen, maar dat zij deze genade Gods eiken dag verwerpen en versmaden en daardoor verloren gaan.

Het is nog juist zoals in de tijd van Hosea: duizenden gaan verloren omdat zij zonder kennis van deze Goddelijke waarheden zijn. Het is de plicht van elk kind van God hiervan door woord en wandel te getuigen op de plaats waar God hem heeft neergezet. En toch, hoe weinigen “stel­len hun gelaat als een keisteen”, zijn getrouw door dik en dun aan Gods geboden, ook als deze zelfverloochening vra­gen. het opgeven van aardse, vergankelijke dingen of z.g. genoegens, of het erkennen en goedmaken van schuld.

Gods Woord en de zondaars zijn nog dezelfde als op de Pinksterdag, maar zij die de “Blijde Boodschap” verkondi­gen zijn, enkelen uitgezonderd, niet meer dezelfde. Petrus was vervuld met de Heilige Geest en daardoor kwamen door zijn rede drieduizend tot geloof. Maar toen de ge­lovigen niet voldeden aan het bevel van de Here Jezus, om het Evangelie overal te verkondigen. (Hand. 01:08) werden zij met geweld uit Jeruzalem verdreven (Hand. 08:01). Laat dit voor ons een ernstige waarschuwing zijn, evenals het lot van de Joden, als straf voor het ontheiligen van Gods Naam onder de heidenen. (Ez. 36:21-23).

  1. v. d. W.

 

Kerstnummer en Liederenblad

Reeds zijn vele bestellingen binnengekomen op ons Kerst­nummer. Wanneer u werkelijk met een mooi blad wilt col­porteren, bestel dan nog vandaag. Ook kunt u nog tekst­bladen bestellen voor uw evangelisatie of Zondagsschool. De prijs is slechts ƒ 3,-per 100. Op de achterzijde vindt u de meest bekende Kerstliederen, op de voorkant het Kerst­evangelie volgens Lucas 2.

 

Het gebed

Misschien is de vruchtbaarste pauze in ons leven die van het gebed! Het gebed heeft meer wordende muziek in zich dan iets wat ik ken en toch zijn er zo weinig mensen, die er gebruik van maken. Gebed is de kracht, waarvan een weldadige invloed terug kan kaatsen op ons.”

Als ik hier spreek van “Gebruikmaking van het gebed”, denk ik niet aan het gebed als rustig nadenken en mediteren, waarvan een weldadige invloed terug kan kaatsen op ons leven. Ik bedoel meer. Ik bedoel, dat in het gebed mijn lagere geest in contact kan komen met de Hogere Geest, die God genaamd wordt, dat ik kan komen tot een weder­zijds begrijpen met Hem, mijn wil kan aanpassen bij Zijn wil, en door dat contact mijn persoonlijkheid op een hoger niveau gebracht wordt, wordt verhelderd, gesterkt, gebruikt. Is dat enkel een terugkaatsen van mijn eigen gedachten? In alle nederigheid antwoord ik: “Dat weet ik beter. De ervaring leert dat zij, die het gebed alleen zien als een reflex-werking, het spoedig opgeven. Want “het is niet mogelijk onze geest voortdurend te projecteren op iets dat niet reageert.”

Bosworth zegt: “Iedere beantwoording van het gebed zouden we kunnen verklaren, wanneer we ‘slechts geloven in de mogelijkheid, dat God een gedachte legt in het hart van een mens.’’ Kan God een gedachte leggen in het hart van een mens? Een gedachte? Zijn eigen leven’ De grondslagen van het gehele leven van een mens kan Hij bevesti­gen door hem deel te geven aan Zijn eigen Leven. Leven vloeit in het leven. Wil in de wil. Liefde in liefde dat is de betekenis van het gebed. Het komt alles, wanneer wij eenmaal afgestemd zijn en het gebed is een afstemming op de Eeuwige God.

Laten we ons toch losmaken van bepaalde voorstellingen aangaande het gebed. Gebed is geen bliksemafleider, die ons vrijwaart voor de bliksem van Gods toorn. Er zijn mensen die dat denken: als ze niet bidden, overkomt hun iets. “We bidden of danken hier helemaal niet in huis en toch is er nog niets gebeurd’, zei een klein meisje en haar stemmetje beefde, toen ze het zei. Nee kindje, er is nog niets gebeurd, behalve dit ene: dat jullie er zelf schade door geleden hebt. En misschien zal er ook nooit iets gebeuren, maar dat is genoeg. Ontaarding is echter zon langzaam proces, dat we het bijna niet opmerken en ons dus ook niet ongerust maken. Onthouding van gebed betekent een langzaam wegrotten, geen plotseling te gronde gaan.

Ook is het gebed geen buigen van Gods wil in de rich­ting van onze wil: het is een brengen van onze wil tot God. Als we onze bootshaak uitsteken en vasthaken in de oever, trekken we dan de oever naar ons toe? Ik zou haast denken dat we onszelf naar de oever toetrekken. Gebed trekt God niet naar ons toe, maar trekt ons naar God. Het brengt onze wil in overeenstemming met Gods wil, zodat Hij door ons dingen doen kan, die anders onmogelijk zou­den zijn. Een Almachtige wil werkt door onze zwakke wil en wij kunnen dingen doen die volkomen buiten proportie zijn met ons normale kunnen. Gebed is dus niet het overwin­nen van een aarzeling Gods, maar een beslag leggen op Zijn hoogste bereidwilligheid. Wie bidt, slaat zijn bootshaak vast in Zijn bereidwilligheid. Als God bepaalde dingen in deze wereld heeft overgelaten aan de wil van de mens, dingen die niet in orde komen, tenzij de mens handelend optreedt, is het dan zo vreemd, als Hij ook dingen overlaat aan het gebed: dingen die nooit in orde komen, tenzij we ze in orde brengen door het gebed?

In een werkelijk gebed vallen onze wil en Zijn wil samen. Dat is wat we bedoelen, wanneer we bidden “in Jezus” naam. Dat betekent, dat wij bidden, zoals Hij gebeden zou hebben. Maar het is een verkrachting van Zijn naam, die te voegen bij een gebed buiten Zijn wil.

Stanley Jones

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Weelde.

Ik zit in een Pulmann. Een heel makkelijke fauteuil is m’n zitplaats, ik zit in de laatste wagen en de ronde achterzijde van dit appartement is van glas. Ik heb zo een uitzicht aan alle kanten. M’n stoel is draaibaar. Er is, helaas, een radio, maar nu ja, voor je rust reis je niet. Conducteurs zijn hier gekleed als lakeien. Op mijn stoel ligt een kaartje met beschrijving van alle plaatsen, die we passeren, maar ik hoef het niet te lezen. Een loudspeaker verkondigt van tijd tot tijd waar we passeren en wat er te zien is,

San Francisco vertoont zich voor het laatst voor m’n ogen “in de wolken”. De stad van nevel en schaduwen, maar ook van helder, buitengewoon stralend licht en perspectief. Geen stad, die ik zag, is zo mooi, zo kleurrijk met z’n blauwe baai, lichte huizen en groene heuvels. En toch ben ik blij, dat ik het verlaten mag. Is het, omdat ik mij er eenzaam heb gevoeld en niet die kansen kreeg, die andere plaatsen mij gaven? Of zijn hier inderdaad duistere machten in de geestenwereld, die wij weten en soms aanvoelen, maar niet zien kunnen.

San Francisco, de stad van de schaduwen, maar ook de stad van kleur en wijd uitzicht. Ik zie de jonge enthousiaste gezichten op de Youth-For-Christ meeting, ik hoor er dat vrolijke, blijde zingen.

Ik zie voor mij de kerk in “de basement”, waar een jonge dominee aan het bouwen is. De tekening van een grote Kerk staat op het bord aan de voorkant Nog komen de mensen samen in de lage zaal beneden de grond, maar ik weet, dat geloof hier opbouwt en worstelt tegen het on­geloof van San Francisco in en het zal overwinnen. Ik verwacht, als ik weer eens hier komen mag, de mooie kerk te zien, die aan het worden is.

Maar het mooiste van San Francisco was voor mij een negerjongen, die met blije, donkere ogen, mij aankeek en zei: “I love the Lord Jesus”!

“In deze wagen is Moody gestorven”, vertelt mijn gast­heer en chauffeur.

Ik zie een lange wagon, geschoven op een dood spoor. Er woont een jong, ondernemend dominees echtpaar in. Zij reizen naar plaatsen, waarvan zij weten, dat er behoefte is aan een kerk. Eerst verzamelen zij de mensen in hun wagon en prediken hen het evangelie. Dan bezoeken zij huis aan huis de mensen en wekken op tot het bouwen van een kerk. Is er enthousiasme voor, dan verzamelen zij vrijwilligers en ieder bouwt en timmert onder hun leiding, tot het nood- kerkgebouw staat. Is zo de kerk gebouwd en als gemeente in een voldoend stadium, dan komt een eigen dominee en de wagon wordt ingeschakeld in de trein en reist naar een ander onontgonnen oord. Wat spreekt deze wagen van moed en geloof en een romantisch stukje bouw van Gods Koninkrijk.

In deze wagen sliep eens de grote Moody zijn laatste slaap. “In het harnas gesneuveld.”

“Ik heb de Here Jezus lief.”

 

Der Waarheid gehoorzaam zijn

Paulus heeft in zijn brief aan de Colossenzen (Kol. 02:08) ge­schreven. dat zij zich niet moesten laten verleiden door de een of andere filosofie of door menseninzettingen. Want, zei hij, die richten zich tegen Christus. Paulus heeft niet twee “waarheden” naast elkaar gezet, zijn theologie en de theologische systemen der valse broeders en hij heeft ook nog niet eens zonder meer tegenover elkaar gesteld hun theologie en zijn evangelie, maar hij stelde het zo: mensen­inzettingen tegenover Christus. En zo moest het ook. In Christus woonde al de volheid der Godheid lichamelijk (Kol. 02:09). Jezus Christus was de Waarheid.

Johannes had van Hem geschreven, dat zij, zijn discipelen, Zijn heerlijkheid gezien hadden vol van genade en waar­heid. Ja, Hij was nu als de Waarheid in eigen Persoon lichamelijk verschenen. Hij, van Wie Jeremia profeteerde: De Here God is de Waarheid; dat in tegenstelling tot de afgoden (Jer. 10:10). Alles wat tegenover Hem staat is “leugen”. En daarom kon Paulus zijn Woord der Waarheid, zijn Evangelie (want dat is synoniem, Ef. 01:13, Kol. 01:05) zo scherp stellen tegen allerlei mensenbedenkingen. Het had een vaststaande inhoud, nl. Jezus Christus Zelf, het Woord, in Wie de volheid der Godheid woont.

Paulus heeft niet gemeend, dat ’t Evangelie voor tweeërlei uitleg vatbaar was. Neen, als iemand het anders leerde dan hij, dan sprak hij van een “ander Evangelie ‘, maar hij voegde er dan bij: “Wie zulk een Evangelie verkondigt, al is het ook een engel uit de hemel, die zij vervloekt! (Gal. 01:08). Juist omdat het een ander “Evangelie’ is.

Zeker, men kan verkeerd onderwezen worden en onze Heiland kan ook verkeerd voorgesteld worden, maar dan gaat dat tegen het Evangelie in, dan is het niet zoals het waarheid is in Jezus’ (Ef. 04:20). Het Evangelie laat geen tweeërlei uitleg toe, het heeft een vaststaande inhoud. Daar­om ook mag men er niet mee schipperen of het verdraaien. Want dan gaat men tegen Jezus Christus Zelf in, in Wie al de volheid der Godheid woont! Daarom, als de Schrift spreekt van “gehoorzaamheid der Waarheid” (Gal. 03:01; Gal. 05:07; 1 Petr. 01:22) dan geeft dat maar niet aan instem­ming met en een zich buigen voor een bepaald theologisch systeem, dat mensen uitgedacht hebben, al of niet met in- acht-neming van enige Schriftgegevens. maar dan spreekt dat van gehoorzaamheid aan Jezus Christus Zelf, die zuiver en scherp openbaring van Zijn Vader en van Zichzelf ge­geven heeft in het Evangelie, in het Woord der Waarheid.

Gehoorzaamheid aan de waarheid wordt niet gevonden in het zich buigen voor een theologisch systeem. O, dat systeem kan wel sluiten. Zelfs als een bus’ Zoals die der moderne filosofieën ook sluiten als een bus. Maar het gaat te dezer zake in tegen het Evangelie, tegen het Woord. En dat niet maar alleen op de punten (Heb. 12:25 veel meer; Heb. 10:28-30 hoeveel te zwaar­der; en Rom. 11:22), maar tegen het ganse Woord, tegen Jezus Christus, onzen Here Zelf’

En eenieder, die niet spreekt naar dit Evangelie, naar het Woord, dat vastligt in Christus en in Hem zijn inhoud heeft, die is ongehoorzaam aan Jezus Christus Zelf. Hij zie toe! Hij brengt een ander Evangelie en ieder die dat doet, is vervloekt, schreef Paulus.

En Jezus Christus is de Here.     

  1. C. J.

 

Over het Gebed

1.De tijd van gebed. Begin met God in de morgen, of Hij zal de laatste zijn in uw gedachten ge­durende de gehele dag en het zal een dag van nederlaag zijn. (Mark. 01:35, Ps. 005:003).

2.De grond van het gebed. Gebed moet zijn in Jezus’ Naam en rusten op de basis van Zijn ver­zoenend bloed, Anders bidden wij tevergeefs. Jezus Christus is onze enige pleitgrond. (Ef. 03:12; Joh. 14:06-16; Joh. 14:23).

3.De noodzakelijkheid van het gebed. God te er­kennen in alles is de meest belangrijke zaak. Het is een van Satans misleidingen, werkers uit te putten in wat genoemd wordt: het werk des Heren, omdat zij niet in voortdurend contact leven met de Heilige Geest door middel van het ge­bed. (Ef. 06:18. Rom. 08:26).

4.De ware gebedshouding. Het gaat er niet enkel om dat we bidden, doch het is zo belangrijk hoe we bidden. Het gebed moet komen uit een hart, dat oprecht uitgaat naar God en mensen, in nederigheid, geloof en diepe afhankelijkheid.

(Matt. 06:06-16, Luc. 18:10-15. Ps. 066:018).

5.Geduld in het gebed. Beschouw het als een zegen wanneer God u enige tijd laat wachten voor Hij uw gebed beantwoordt om uw geloof te beproeven.

(Ps. 027:014. Ps. 062:006).

6.Gebedsoefening. Weinig omgang met God zal betekenen weinig gedaan voor God. De binnen­kamer is de belangrijkste oefenschool voor chris­telijke werkers. Alle andere oefening zonder gebed zal blijken zonder kracht te zijn. (Matt. 06:06).

Door uit Indië gerepatrieerde gelovigen is een Christelijke weekkalender uitgegeven voor 1947

Elke week is er een tekst uit Gods Woord vermeld en aan de achterzijde vindt u dankuitingen van gelovige Christenen uit Engeland, Holland, Indië e.a. landen. Het schild is een uitbeelding van Johannes 15: de Wijnstok met vruchtdragende ranken, in tweekleurendruk, met de tekst “Blijf in Mij.”

De prijs is slechts f 1.25 per exemplaar

Bestellingen kunnen opgegeven worden aan het bureau van ons blad.

 

 

1947.01.04

Wij wensen onze lezers bij de wisseling van het jaar Gods rijke zegen toe. Moge Hij ons allen krachtig gebruiken in Zijn dienst en daartoe ver­vullen met Zijn Heilige Geest.

‘De Heer des vredes geve ons de vrede, voort­durend, in elk opzicht. De Heer zij met ons allen.

De redactie

 

Voor het oude jaar

Het tijdelijke en het Eeuwige

En de Geest en de bruid zeggen: ‘Kom’ En wie het hoort zegge: ‘Kom’ En wie dorst heeft kome, en wie wil, neme het water des levens om niet.

Het wisselen van het jaar brengt velen in een ietwat sombere, melancholische stemming. Scherper dan anders ge­voelen wij, dat we als drijfhout worden meegesleurd in de stroom van de tijd. Dat we onze jaren doorbrengen als een gedachte, dat het uitnemendste van ons leven moeite en verdriet is en wij voorbij vliegen.

Op deze avond worden we bijna gedwongen terug te zien. Namen van hen, die we liefhadden of van kennissen, die ons ontvielen, komen ons in de gedachten. En we vragen ons af: wat zal het komende jaar brengen? Is er niet een steeds heen­gaan en wegvallen, dan hier, dan daar, van hen met wie we opgroeiden, en straks van onszelf?

Er is misschien geen avond waarop we ons dieper be­wust zijn van de ijdelheid van ons leven, onze woorden en plannen.

Denkt u in, dat u op deze avond opnieuw zou luisteren naar de redevoeringen van de volkeren, hun beraamde plannen, de woorden zou horen, die op hun vergaderingen zijn gespro­ken, u zou met een wrange glimlach moeten erkennen, wat kwam er weinig van terecht.

Dit jaar bracht ons niet de fel begeerde rust en zekerheid onder de volkeren, geen vrede, die ook maar enigszins be­antwoordt aan de woorden en vriendschapsbetuigingen die in de oorlog werden gesproken. Verdrukte minderheden, onrechtvaardige bezettingen, gewetenloze overvallen, genadeloze ontmanteling en wegvoering van het nodige, ar­beidsconflicten. achterdocht tussen de volkeren, het is de sombere lijst van het gebeuren van dit jaar.

Doch daarnaast ondergaat op deze oudejaarsavond bijna ieder het troosteloze gevoel, dat het tekort niet alleen in de wereld om hem, doch ook in eigen leven zo ontstellend groot is. Met hoeveel goede voornemens bezield gingen we het jaar in. Hoeveel werd ervan vervuld? Met schaamte moeten we belijden dat er zo weinig groei, zo weinig geeste­lijke blijdschap, zo weinig vrucht was.

Dit alles dreigt ons deze avond te brengen in een pes­simistische stemming. Het is een avond waarop velen, die anders nimmer ter kerke gaan, in de samenkomst gezien wor­den. Ze gevoelen zich schuldig in hun dienen van God en trachten zo te demonstreren, dat ze toch niet zonder Hem willen eindigen.

Doch hoe oppervlakkig is dit alles meestal.

Want nauwelijks heeft de klok twaalf geslagen of de stemming slaat om. Men hoopt op zegen en heil, op voor­spoed. vrede, blijdschap en wenst het beste elkander toe.

De hoop wint het, het leven begint opnieuw en alsof men niets geleerd heeft, leeft men verder en droomt zijn ijdele toekomstdroom.

Eens zal het toch wel beter worden!

De mens zal toch wel eens wijzer worden!

Er is toch vooruitgang!

En zo vergaan de jaren, zo vergaan de eeuwen en ver­gaan de geslachten en keren terug tot stof, teleurgesteld, bedrogen.

Zalig hen, die op deze avond noch door de teleurstelling over het voorbije jaar, noch door de ijdele hoop op toe­komstige verbetering zijn rust verliest, doch in innerlijke vastheid het van God slechts verwacht. Die weet, dat al dit tijdelijke voorbijgaat, ijdel is als de ijdelheid zelve, doch dat het eeuwig goddelijke dwars door al het gebeuren steeds naderbij komt.

Als de jaren voorbijgaan kan hij met een rustige glimlach vooruitzien en het zeggen:

Niet lang zal ’t lijden duren,

draagt nog een tijd uw kruis,

wellicht slechts weinige uren,

dan zijn we eeuwig thuis.

Ieder jaar brengt ons dichter bij de heerlijkheid, brengt ons ook dichter bij de komst van onze Heiland.

Want de ellende om ons laat ons niet onberoerd, het zuchten van het schepsel is ons niet onverschillig. Maar we weten dat de oplossing van de wereldnood niet ligt in plan­nen en besprekingen, in conferenties en culturele ontwikke­ling. De oplossing van alle problemen, het einde van de ellende der volkeren komt, komt machtig en goddelijk. Komt op één dag, op de dag als de Meester tot ons terugkeert, als Christus op de wolken zal verschijnen. Doch geen dag éérder.

En daarom willen we op deze oudejaarsavond niet alleen zien op het voorbijgegane jaar, en ook niet alleen op het jaar dat straks aanbreekt, doch met blijde glimlach zien we over de ons onbekende en ongemeten toekomst naar de komst van Hem, Die ons liefheeft, naar de Koning der eeuwen, de alleen zalige Heerser van de wereld. We zeggen het met de Geest in ons: ‘Kom, Here Jezus, ja kom haastig’. Dit is onze hoop, dit is onze toekomstverwachting.

En terwijl de wereld steeds weer teleurgesteld zal wor­den, zullen wij niet bedrogen uitkomen, déze hoop beschaamt niet.

Want Hij die deze dingen ons heeft doen weten. Hij die ons dit uitzicht gaf. kan niet liegen.

Hij zegt, ja, Ik kom spoedig.

En ons hart antwoordt: ‘Ja, kom, Here Jezus’.

 

Teruggaan naar de Heer

Keert terug naar Mij, en Ik zal u omarmen, zegt de Heer van de hemelse machten, maar jullie zeggen: Waarin zullen wij teruggaan. (Mal. 03:07).

De Heer tot ons terug gekomen.

Wie verstaat, wat een neerbuigende, Goddelijke liefde daarin tot ons gekomen is, de God van hemel en aarde teruggekomen tot Zijn weerspannig kroost, als tot Israël in Egypte, die vraagt niet meer als Israël in Maleachi ’s dagen: Maar waarin zullen wij tot de Heer terugkeren. Die zoekt in alles de Heer te behagen. De ijver voor Gods huis gaat hem verteren.

Dan krijgt de geldgierigheid, dat is de begerigheid naar geld, die wortelzonde, een dodelijke knauw, want dan wordt ons geld van de Heer voor Zijn dienst en wij mogen er ook wat van gebruiken tot ons levensonderhoud.

Dan krijgt de grootsheid van het leven, een kenmerkende zonde van de laatste tijd, de doodsteek. En de vrouwen zeggen dan niet meer, als de vrouwen van de Joodse kerk in Amos’ dagen tot hun mannen: ‘Brengt aan, brengt aan (verdient veel geld) opdat wij… en vul maar in; mooie kleren kunnen kopen, grootse gezellige avondjes kunnen houden, ‘uit’ kunnen gaan. (Amos 04:01) (zie kanttekening).

Dan, als wij zien en horen door het geloof, dat de Heer tot ons is terug gekeerd, met Zijn liefde ons zoekt te overwinnen en ook metterdaad overwint, dan verdwijnt alle wereldgelijkvormigheid d.i. alle levensinrichting naar het plan van de (o zeker’) nette, fatsoenlijke, christelijke wereld. Dan gaan wij door een godzalig leven de proef geven, dat wij verstaan welke de goede en welbehaaglijke en volmaakte wil Gods is (Rom. 12:02, kanttekening S. V).

Dan wordt de vraag: waar zullen wij ons kinderen laten schoolgaan benauwend, omdat we zien, dat de ‘onderwijs­wereld (ook de christelijke), ondanks alle Anglo-Ameri­kaanse vernieuwingslust ver, zeer ver, weg is van dat voortrekkersgeloof, dat scholen met de Bijbel bouwde.

Dan kiezen wij als ambtsdragers niet een ‘flinke vent’, een ‘nette figuur als diaken’, maar dan vragen we naar broeders ‘vol van het geloof en van de Heilige Geest’, al zijn ze ons dan niet het ‘sympathiekst’. Dan zoeken we als dominee niet een pittige kerel, een bekwaam spreker, maar we vra­gen aan de Heer een herder, die de schapen weidt in de grazige weide van Zijn Woord.

Dan gaan onze ogen open voor het ontstellend gevaar van een ‘christelijke’ wetenschap en een ‘christelijk’ partijleven, waarin de Heer niet is, maar waar de Wetenschap en de Persoon worden verheerlijkt.

De Heer, die terug keert, roept ons, afkerige kinderen, terug en belooft daarbij: Ik zal uw hart genezen van ongehoorzaamheid (Jer. 03:22).

Laat ons dan onze wegen onderzoeken en doorzoeken (Klaagl. 03:40) en het niet langer verwachten van de heu­velen en van het rumoer op de bergen (bij de feesten ter ere van Baäl, Jer. 03:23), van de afgoden van onze tijd, want dat is alles tevergeefs.

In de Heer onze God is Israëls heil, ook nu.

  1. J. E. Bloot

 

Voor het nieuwe jaar. De doorn in het vlees. door J. E. van den Brink

Hij heeft tot mij gezegd. Mijn genade is u genoeg. (2 Kor. 12:09).

De poorten van het voorbije jaar zijn achter ons gesloten. De muren van het verleden worden steeds hoger getrokken en we voeren nog slechts de herinnering mee aan de dingen, die ons eenmaal fel schokten. Het nieuwe jaar heeft ons overvallen en trekt ons weg van het oude. We gaan met de duizenden kinderen Gods een onbekende weg op, die ons brengt op onze uiteindelijke bestemming, het Kanaän der ruste.

De dag breekt aan, die we niet kennen. Het jaar met zijn verborgen vreugden en smarten ligt voor ons. Wat zal 1947 voor ons betekenen?

Het hart, dat de Heer toebehoort, dat de Meester lief­heeft, bezit een lang gekoesterd verlangen. Het hoopt dat dit nieuwe jaar de zegeningen zullen gesmaakt worden, waarnaar het heeft uitgezien en waarom het heeft gebeden.

Zullen we dit jaar bekwaam zijn voor het Koninkrijk Gods? Zal 1947 ons de volheid schenken van de Geest van God? Dien we nu nog slechts bij benadering kennen en waarvan zulke onbegrensde mogelijkheden vermeld wor­den in het eeuwig Woord van God? Zullen we dit jaar de vreugde mogen smaken om zonden te overwinnen door de mach­tige werking van die Geest in ons, of zal er weer iets zijn, zoals het vorige jaar, dat die doorbraak zal belemmeren?

Mijn broeder en zuster in de Heer, 1947 kan een feest­jaar voor u worden. U kunt dit jaar de weg van heilig­making bewandelen en daarom blij wezen in uw God. Hij wil grote dingen aan u doen. Hij wil u van de zonden bevrijden, ja zelfs de neiging tot een bepaalde boezemzonde van u wegnemen, zodat u een overwinningsleven kunt leiden. Jezus wil u de volheid van Zijn genade schenken, de kracht van Zijn Geest met de vruchten en gaven van zijn Geest.

Maar onder één voorwaarde: dat u zich volkomen onder­werpt aan de leiding en de wijsheid van de Heilige Geest. Deze stelt u dit jaar de vertrouwenskwestie. Aan de wate­ren van heil zult u een kuur moeten ondergaan, die u niet, omdat het u te zwaar wordt, halverwege kunt onderbreken. U zult, om alles te winnen, toe moeten laten, dat de Heilige Geest het brandijzer zet op uw zonden om ze weg te schroeien. U moet er rekening mee houden, dat de weg naar het lichtend Koninkrijk gaat door vele ver­drukking naar het vlees. Er is een overwinningsleven mogelijk, er is een gaan van heiligheid tot heiligheid, een komen van het kindschap tot de volwassenheid: maar dit gaat onafscheidelijk gepaard met het besef van eigen doemwaardigheid, met de apostolische erkentenis: ‘Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde’.

De ware geestelijke ontwikkeling bereiken wij, indien de Landman bij voortduring de wilde loten verwijdert. Want wie de Here liefheeft, kastijdt Hij en Hij geselt elke zoon die Hij aanneemt. Indien u zonder kastijding zijt, (dat is dus nu en morgen en in 1947) welke allen deelachtig geworden zijn, dan bent u bastaarden en geen zonen. (Heb. 12:08).

Paulus, de worstelaar in het strijdperk van dit leven, die naar de volmaaktheid gejaagd heeft of hij ze ook grijpen mocht, droeg gedurende een periode van meer dan veertien jaar een doorn in het vlees, opdat hij niet hoogmoedig zou worden. Ja, als wij goed lezen, heeft Paulus vanaf de dagen in Tarsen, waar hij dat wonderlijke visioen te aanschouwen kreeg, gedurende zijn ganse arbeid in het Koninkrijk Gods een vernederende kwelling ondergaan, De man, die de talen der engelen sprak, werd zijn leven lang verder gekweld door een engel van Satan, die hem met vuisten sloeg.

Het gewijde Woord, dat geïnspireerd is in al wat opge­tekend is, maar ook in hetgeen weggelaten werd, heeft het niet nodig geoordeeld ons mee te delen, wat deze doorn bij de apostel geweest is. Ieder gelovige kan er nu zijn eigen beproeving en tuchtiging in leren zien.

Welk kind van God is zonder die doorn? Zie maar niet al te veel op de uiterlijke dingen bij uw broeder en zuster. Misschien meent u wel, dat bij hen alles op rozen gaat, maar vergis u niet. Ook zij hebben die doorn.

U denkt wellicht, dat u meer in Gods Koninkrijk zou verrichten als u die doorn niet had. Juist die doorn handicapt u bij de volle ontplooiing van uw gaven en talenten. U hebt een zieke vrouw, die u aan huis bindt, dat grote gezin, dat niet toelaat iets meer te doen dan het strikt noodzakelijke. U hebt een ongelukkig lichaam, waarmee u tobt. U voelt u in uw positie niet op uw plaats en hoe graag zou u een betrekking hebben, waar u de Heer beter zou kun­nen dienen. De Heer treft u in uw eerzucht door u een geringe plaats te geven; u moet toezien dat anderen, met minder capaciteiten, u voorbij streven.

De scherpe doorn in het vlees; de Heer doet haar groeien. Want Hij kent ons beter dan wij onszelf kennen. Hij weet dat we door voorspoed zo gemakkelijk afwijken, dat we zo gauw tevreden zijn over onszelf. Hoe licht worden we mee­gesleurd door de verleidingen en genietingen van het leven. Hoe brandt onze hartstocht vaak nog fel om al de dingen, waarmee de wereldling zich verzadigt.

Maar die doorn maakt ons klein. Zij toont onze nietig­heid, zij ontneemt ons onze zelfgenoegzame tevredenheid, zij maakt ons klein t.o.v. onze broeders en zusters. Die doorn maakt ons ootmoedig, klein en afhankelijk jegens onzen God. Die doorn drijft ons naar elkaar toe voor gebedssamenkomsten, naar het huis Gods, waar de balsem is in Gilead, Die doorn leert ons zien dat we elkander nodig hebben en we doen als den groten apostel, we smeken om de voorbidding der heiligen. Zij leert ons inzien, dat we de schat in aarden vaten dragen en dat we de ogen elke dag moeten wenden naar de hemelse Medicijnmeester. Want de eeuwige God werkt door het zwakke en Hij wil alle hoogmoed in ons doden. Bent u gewillig om die kern­zonde weg te laten nemen?

U komt bij de Heer met uw kwelling. U begrijpt de reden niet, waarom u juist op deze wijze geslagen wordt, waarom u nu juist die tegenslagen, dat gebrek, die moei­lijkheden hebt.

Is Jezus niet de Geneesheer van de zieken? Heeft Hij niet onze ziekten gedragen?

Paulus gaat ook in het gebed en hij werpt zijn smekingen tot driemaal toe neer voor de grote Medicijnmeester, voor Jezus. Die de zieke kent en liefderijk geneest. Paulus vraagt ernstig of de Heiland die doorn van Hem wil weg­nemen, of Deze verhinderen wil, dat die engel hem met vuisten zou slaan.

Luister nu voor u persoonlijk naar het Goddelijk antwoord, dat Paulus ontvangt. Het is de boodschap voor het nieuwe jaar: ‘Mijn broeder en zuster, Mijn genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.’ Neen, het is niet om zijn zonde, dat Paulus die doorn heeft. Hij heeft deze engel van satan juist bij hem, opdat hij niet zou zondi­gen, opdat hij niet in de vreselijke zonde van hoogmoed zou vallen. Dit is het licht van de genade, dat over deze duisternis in zijn leven valt. Tot tweemaal toe zegt de apostel het: ‘Opdat ik mij niet zou verheffen’.

Het hindert niet of het prestige van Paulus minder wordt. De weg der ootmoed en verslagenheid des geestes alleen leidt naar God. Door deze doorn heeft Paulus zeker zoveel wijsheid ontvangen aangaande het leven in Christus als door zijn ingang in het hemelse Paradijs.

Toen Jezus de voeten van de discipelen waste, klonk het uit Zijn mond: ‘Wat ik doe weet gij nu niet, maar gij zult het na deze verstaan’. Paulus bereikt nu deze hoogte van kennen. Het is de dwaasheid van de prediking, die niet is met schittering van woorden of wijsheid. Het is het zwakke, het nederige waarover Paulus in deze laatste drie hoofdstukken tot zesmaal toe spreekt en waarin hij wil roemen.

Wil de Here dan geen genezingen meer doen? Geloven wij dan niet meer in wonderen en tekenen? Gewis, maar wie deze gaven van de Geest zoekt, zal in de eerste plaats moeten uitgerust zijn met de gave van onderscheid aangaande de wil van de Heer. Allereerst zullen wij inzicht moe­ten hebben in het doel van onze tegenspoed en kwalen. Indien het ons aan deze wijsheid ontbreekt, zullen we de normale weg gaan bewandelen en zonder zorg onze begeerten onder bidden, smeken en dankzeggingen bekend maken bij God. (Filip. 04:06).

Zijn genade is genoeg. Misschien meent Paulus wel een ogenblik dat zijn kansen er slecht voor staan. Een prediker van God, die duivelen uitwerpt en zieken geneest, wordt zelf vergezeld door een engel van Satan. Zal men niet zeggen: ‘Medicijnmeester, genees u zelf’.

De Heer antwoordt de bidder. Jezus troost, omdat Hij, naar het woord van dezelfde apostel, in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest. ‘Paulus, je hebt nu driemaal gebeden, maar ik kan je gebed niet verhoren, maar zie ééns op Mij, denk eens aan Gethsemané, waar Ik ook ge­worsteld heb en tot drie keer bad, of de Vader de drink­beker van Mij wilde wegnemen.’

We horen nu de apostel juichen: ‘Hij heeft gezegd. Mijn genade is u genoeg.’ Welk een ontzaglijke vreugde als de Heer tot Zijn kinderen spreekt. En Zijn Woord kan niet liegen. Het is het enig betrouwbare en onwankelbare op deze aarde. Het houdt stand tot in eeuwigheid!

Heerlijk, wanneer de Heer ons een antwoord schenkt. Hij zal het doen, indien wij gewillig zijn de weg van smaadheid te bewandelen. In onze vernedering buigt Hij Zich dan tot ons en Hij doet ons drinken van de wateren der verkwik­king.

Mijn genade is u genoeg. De diepe smart wordt uit de wond weggenomen. We gaan met andere maatstaven meten dan de wereld. Ja, voor de dingen, waar we ons eens over bekommerden, kunnen we nu zelfs heilig onverschillig zijn. Dan steekt de angel nog slechts, als we ons van de Meester verwijderen en weer op de dingen van de wereld zien. Maar dan brengt de veroorzaakte smart ons ook weer aan de voeten van de Meester. Deze schenkt ons dan weer die wonderlijke troost, Hij zalft ons moede hoofd, waar wij de strijd begonnen op te geven. De grote Herder der schapen verlost ons en maakt ons vrij. Prijst de Here, jullie gemeente van het Nieuwe Testament. De weg van vernedering naar het vlees is de weg om een kroon te beërven. Het is de weg van de overwinning. Zijn genade is ons genoeg. Zijn genade is de onuitputtelijke bron. Uit die volheid ontvangen wij genade voor genade.

Deze genade van de Here Jezus Christus zij met u in 1947 en tot in de eeuwen der eeuwen.     

 

Contact per Brief

De heer K. te R. vraagt waarom we wel waarschuwen tegen de verslaafdheid aan het roken en niet tegen die aan koffie en thee.

Antw. Paulus zegt: alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten knechten.

Wanneer iemand weet, dat hij aan koffie of thee of enig ander genotmiddel verslaafd dreigt te raken, dan dient hij zich ook hiervan een tijd te onthouden.

De verslaafdheid aan het roken is echter veel ingrijpender dan die aan koffie of thee. Dit blijkt wel in onze dagen. Wat doen velen niet om toch maar te kunnen roken. Veel meer dan voor de oorlog is de sigaret voor vele mannen en vrouwen een levensbehoefte geworden. Wat een devie­zen moet onze regering beschikbaar stellen om aan deze steeds toenemende vraag te kunnen beantwoorden.

Hoewel wij, zoals we reeds eerder schreven, geen nieuwe wet willen opleggen aan iemand, is het toch wel goed, dat we eens wijzen op de vele nadelen aan het roken ver­bonden.

Naast de verslaafdheid, waartoe het o zo licht leidt, is het veelvuldig roken voor het lichaam absoluut nadelig. Hierover hebben vele doctoren hun oordeel uitgesproken. Mogen we nu voortdurend gebruik maken van iets wat ons lichaam vergiftigt?

Een ander punt is dit: waar de financiële nood van kerk en Zending zo groot is, wordt door vele christenen een onverantwoordelijk groot bedrag per week in rook omgezet. We zullen eenmaal, als rentmeesters van het geld des Heren rekenschap afleggen van de wijze, waarop we ons geld besteedden.

‘Het is opmerkelijk, dat wanneer we actief bezig zijn in de redding van zondaren, we geen behoefte zullen hebben om te roken. Zij, die veel zielen voor Christus mochten winnen, zijn nimmer verslaafd geweest aan het roken of aan enig ander genot. Paulus zegt tegen de Korinthiërs: ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang om niet, na anderen geroepen te hebben, wellicht zelf niet aangenomen te wor­den.

Laat ook ons zulke strijders worden voor Koning Jezus!

Br. R. te H. schrijft: Het doet mij leed in Uw blad te lezen dat God deze wereld liefheeft. Het is toch in strijd met het ganse Evangelie, dat God deze wereld nog steeds liefheeft. Als dat zo was, dan zou Hij toch niet ons kunnen verbieden haar lief te hebben. Dan zou Jacobus niet kunnen uitspreken, dat: de zuivere en onbevlekte godsdienst o.a. is, dat wij onszelf bewaren voor de besmetting van de we­reld. Dan zou hij niet kunnen fulmineren; overspelers en overspeelsters, weet u niet dat de vriendschap met de wereld een vijandschap Gods is? Dan zou Johannes niet kunnen schrijven: heb de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is. Zo iemand de wereld liefheeft, de liefde van de Vader is niet in hem.

Dit alles is immers in aller diepste strijd met de mogelijk­heid dat God deze wereld nog altoos zou liefhebben! Daar­om zegt immers ook Johannes: alzo lief heeft God de wereld gehad dat is voltooid verleden tijd.

Antw. Wij kunnen niet anders zien, dan dat hier een grote begripsverwarring bij onze broeder is. Immers als er staat, dat God de wereld liefhad, dan kan dat niet betekenen, dat dit thans niet meer zo is. Wanneer zou deze liefde opge­houden zijn? Was de wereld in de tijd na Christus’ sterven niet even zondig als die van thans? Heeft iemand het recht om te zeggen, dat de weldaad uit de liefde Gods aan de wereld geschonken, namelijk de gave van Zijn Zoon, wel voor de wereld van het Romeinse imperium, doch niet meer voor thans geldt?

Laten we niet vergeten dat als er sprake is van Gods liefde tot de wereld en tot zondaren dit woord niet in ’t minst te vergelijken is met het liefhebben waar Jacobus van spreekt. God heeft de wereld lief zoals een Vader zijn in- zonde-levende dochter liefheeft en tevens haar zonde haat en veroordeelt Onze wereldliefde is echter gelijk aan die van de minnaar, die zich overgeeft aan de onreine wellust. Gods liefde is rein en heilig, onze wereldliefde is afgodisch, trouweloosheid aan Hem. Die ons kocht. Daarom lijkt hij, die de wereld liefheeft, op iemand die overspel doet.

Van God staat geschreven, dat Hij ons liefhad toen wij nog zondaars waren. Zo heeft Hij nog steeds zondaars lief en trekt hen. met Zijn vriéndelijke uitnodiging, opdat ze * zich zouden bekeren. En iets van deze heilige opzoekende liefde tot de wereld, kan ook leven door den Geest in het hart van hen, die uitgaan om zondaren te redden.

Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Sion Illinois.

Het aardse Sion onderscheidt zich niet van andere Ameri­kaanse stadjes. Het is erg regenachtig en de wegen zijn modderig. Veertig jaar geleden kwamen hier mensen om een stad voor God te bouwen’, zoals ’n Hollandse voorganger van de Chr. Catholic Church mij vertelt. De straten dra­gen Bijbelse namen. De Ezechiëlstraat en Henochlaan zag ik. Men maakte een stadswet zoals iedere oprichter van een stad in Amerika kan doen. Er waren vele ‘verboden ‘. In Sion mocht geen dokter en apotheek zich vestigen. Jezus is de enige heelmeester. Geen varkensvlees, sigaretten, tabak, zelfs geen kauwgum waren gepermitteerd. ‘s Zondags mocht geen auto over de straat rijden. Als een huismoeder op zon­dag haar luiers op de drooglijn hing in de tuin, was zij in overtreding. Een wettisch christendom werd de jeugd ge­leerd.

Dertig jaar ging het tamelijk goed, ‘maar de duivel stond op zijn achterste poten’, zoals Broeder Ballegooien mij ver­telde, een rasechte Hollander, voorganger van de Chr, Cath. Church daar. Ik sprak hem na de dienst die ik in de missionchurch had geleid, een kerk, uitgaand van Moody Bible Instituut, ‘Ik heb nog vele ledematen in Holland’, vertelde hij. ‘Hoe komt het’, vroeg ik hem ‘dat het hier misging. Wat is volgens U de reden.’

‘De mammon. Wij hadden veel land en daardoor veel geld. De bedoeling was een kolonie van vijftienduizend mensen te stichten en er kwamen slechts weinigen. De grond werd gepacht voor 1100 jaar. Wij rekenden op 100 jaar vóór Christus kwam en de 1000 jaar het vrederijk. Het is nog wel de meest godsdienstige stad van de wereld, maar wij gaan hard achteruit. Er wonen hier dokters en je kunt mensen zelfs op straat zien roken. Van de week is de eerste bioscoop geopend. Nee, nee, Sion is niet wat we gehoopt hadden’.

Ik had graag meer gehoord, maar ik moest verder. De drie kerkdiensten vandaag waren weer vele mijlen van elkaar ver­wijderd.

Het volgend station was een zendingsclub van kinderen in de Memorial Baptistchurch.

Er waren kinderen bijeen van 6-12 jaar. Een volwassene speelde de piano en één leidde de dienst, maar op de achter­grond. Een jongen van 9 jaar begon met gebed, een meisje van 8 sloeg de maat bij het zingen.

Ik vertelde een half uur van Wladdie die 5 jaar was en een joods vriendje redde, van achter in het concentratiekamp, en van andere ervaringen. Ze luisterden zoals kinderen luisteren als er een verhaal verteld wordt. Na afloop kwam een kleine jongen naar voren en bad.

Ik kon mijn oren niet geloven. Af en toe moest ik hem aankijken. Was dit een volwassene of een kind? Hij dankte de Heer, dat Hij mij gespaard had in de moeilijke gevan­genis en me ten zegen had doen zijn voor medegevangenen, hij vroeg een zegen voor het werk dat er nu in Holland ge­daan werd. Ja, bad dat vele kinderen in Holland gered zouden worden en hun hart aan de Heer geven. Hij ging verder en bad voor de Duitse kinderen en mensen. Er sprak uit zijn gebed een begrijpen van problemen en een geloof van het enige antwoord van alle vragen, het kruis van Jezus Christus.

Hij bad voor Oehlie en de Joodse kindertjes en toen be­gon de korte, algemene bidstond. De leidster zei: ‘Nu bid­den we allen stil voor onszelf voor de zending, zelf moeten jullie maar vragen voor welk werk je moet bidden.’ ’t Was doodstil, alle kleintjes zaten met gebogen hoofd. Toen bad een klein meisje: ‘Heer Jezus, laten we veel kinderen van de week tot U mogen brengen.’ Een jongetje bad voor de zendelingen, die in China werkten.

Toen na het zingen van een lied de kinderen zich om ons verdrongen om handtekeningen, was ik zo blij te zien, dat het heel gewone kinderen waren. De leidster vertelde van verleden week. Ze hadden haar een feestje aangeboden en zelf limonade en koekjes gemaakt. ’t Was helemaal niet lekker geweest, maar ze hadden reuze pret gehad.