De grote voorwaarde door J.E. van den Brink. (bewerkt door Ruurd Visser. Onder dit artikel staat het oorspronkelijke artikel)

Laat wie dorst heeft komen bij Mij. (Joh. 07:37 N.B.V. ’21)

Er ligt een weemoedige klacht in de uitnodigende uitroep van de Meester, als Hij op die laatste feestdag van het kerkelijk jaar, Zich tot de feestgangers richt, die na deze Loofhuttensabbath terug zullen gaan; ieder naar zijn land stad of dorp.

In deze pijnlijke ure, als de priesters en Farizeën en sommigen van het volk Hem willen grijpen, spant de Hei­land nog de uiterste kracht in, om de boodschap van vrede en van redding te doen klinken. De rabbi uit Nazareth breekt met de traditie van de Schriftgeleerden om hun onderricht in kalme zelfbeheersing zittend te geven. Kijk Jezus gaat staan, Zich niet bekommerend om vorm en ge­woonte, maar gedreven door een alles beheersende harts­tocht juist om zielen te redden.

Op deze laatste dag van het feest roept Jezus het goede nieuws hen toe. Hij roept het uit: “Als je dorst hebt kom dan bij Mij!” Later zullen Zijn woorden meegedragen worden door de duizenden luisteraars naar de verste werelduiteinden. En steeds weer zal die echo klinken door de eeuwen heen. Voor iedereen die het maar wil horen zal Zijn stem opnieuw klinken en iedereen zal kunnen beluisteren, Zijn liefdevolle uitnodigende stem.

Deze boodschap zal gaan van Oost naar West en van Noord naar Zuid. Zij zal zich richten tot alle mensen, zij zal zijn in de straten en op de stranden, in de kerk en in de scholen, in de mond van vaders en moeders, van herders en leraren; van allen, die de nood van de wereld kennen en bewogen zijn met iedereen die in die wereld wonen. Ze spreekt van het ver­lossend bloed van Jezus Christus.

Een weemoedige klacht, als wij zien naar de tallozen, die deze uitnodiging naast zich neer zullen leggen, die aan de roepstem zullen voorbijgaan. Maar tevens ook de situatie afbakenend, waarin de Vader de Zoon plaatst en al Zijn dienstknechten, die deze woorden zullen verkondigen.

Onder de duizenden daar op het tempelplein zijn er niet zo veel, die dorst hebben. De kerk, waar dan ook ziet Gods hand niet en hoort Zijn stem niet. Hoort niet dat Jezus roept: “Kom bij Mij en vind rust”. Als ze al weet dat een mens zich naar Jezus kan wenden dan spreekt ze daar bij voorkeur niet over. Er is wel een kijk mij eens, er is wel een zich beroemen op alles wat er te weten valt over de woorden uit de Bijbel maar dat verandert hun harten niet. Heel veel mensen in de kerk en daar buiten zijn hoogmoedig, eerzuchtig en geldgierig.

En nu legt Jezus de vinger op de zere plek. Door alles wat jij bedacht hebt kom je niet in het koninkrijk van God.

Jezus zoekt die mensen die willen schuilen bij God, bij Hem die Zich hun Vader wil noemen.

Het is de taak van de Heiland om deze zoekers naar waarheid de weg te wijzen, het is de taak van Jezus om de blinden de ogen te openen, en om de gevangenen vrijheid aan te zeggen. Iedereen die zich er van bewust is dat hij in het donker de weg niet kan vinden, wordt uitgenodigd om bij Jezus te komen, en om bij Hem te schuilen.

Jezus laat Gods licht weer stralen. Hij heeft ontdekt wat de Vader aan Hem gegeven heeft. En Hij heeft ontdekt dat de Vader alle mensen rond Zich wil verzamelen. Zo lief had God de mensen dat Hij Jezus zond om mensen te laten ontdekken wie Hij werkelijk is en altijd zal zijn. Zodat zij zich omkeren en ontdekken dat ze alleen via Hem thuis kunnen komen bij God.

Daarvoor kwam Jezus naar deze wereld om deze herschepping op zijn schouders te dragen.

Jezus opende die weg. Deze is de weg naar Vader­ God terug, door Jezus worden zij gered, door Jezus ontmoeten zij Zijn Vader, God.

Jezus leerde ons Zijn Vader, God, kennen en leerde ons hoe verdrietig Deze was omdat de mensen luisterden naar andere stemmen.

Jezus wilde iedereen die daardoor betoverd was geworden terug brengen naar Zijn Vader.

En zoals dat gaat met iemand die dorst heeft en daarom gaat drinken geldt dit ook met iemand die dorst heeft naar de woorden van heil die hem van Vader willen omringen. Hij zal willen luisteren en die woorden in zijn hart opbergen en overdenken.

En zoals Vader God Zijn Zoon stuurde om al die mensen te ontmoeten op diezelfde manier stuurt Vader God ons zodat ook wij aan hen die dorst hebben naar de waarheid vertellen van en over Jezus. Dan zijn wij net als Jezus bezig.

Heel veel mensen zijn altijd bezig met allerlei meningen over de politiek en over de kerk en zeker over hoe mensen zouden moeten leven. Maar ze zijn zo weinig bezig met het feit dat ze voor hun bestwil bij Vader God thuis kunnen komen.

Maar de Bijbel laat ons zien dat dit soort van niet willen luisteren lijkt op de geschiedenis van Farao. Hij wilde ook niet luisteren toen Mozes vroeg: Laat mijn volk gaan. Maar aan hen die bevrijd wilden worden van de slavernij heb Ik zegt God, mijn kracht laten zien. (Rom. 09:17).

De apostel van de liefde zegt: “Daar­om konden zij niet geloven!'” (Joh. 12:39).

Deze woorden worden niet gezegd over mensen die het niet kunnen weten maar tegen mensen die wisten van het heil wat Vader God aan heeft willen reiken. Hier wordt gesproken over hen die Jezus hebben horen spreken in Nazareth, zij die de reiniging van de tempel hebben meegemaakt. Zij die uiteindelijk hartgrondig nee zeggen tegen wat God door Zijn Zoon wilde aanreiken en daarmee kozen ze voor een weg die naar beneden voert.

Wie nee blijft zeggen lijkt op een mens die zelf wel zal zorgen. Die zoals Jeremia zegt: zelf zorgt voor zijn natje en droogje (Jer. 02:13). Hij zorgt zelf wel dat hij genoeg drinken krijgt. Wie niet tot het licht van Jezus wil komen, heeft een hekel aan het licht en leeft liever in het donker. Wie God niet liefheeft boven alles, zoekt zich­zelf en wil niet bezig zijn met het leven wat Vader God geeft. Hij wil geen hemel, omdat, zoals de dichter Greshof zegt, deze hem veel te wit is. Jezus zegt tegen hen: “Jullie houden van hem die alles altijd uit elkaar gooit. Jullie willen doen wat hij doet.” (Joh. 08:44). Daarom gaan zij die richting op die weg voert uit de nabijheid van Vader God.

Het is duidelijk dat jouw keuze bepaalt of je behouden bent of dat je verloren raakt zoals hierboven staat over de tijdgenoten van Jezus.

In Klaagliederen (Klaagl. 03:38-41) staat: Ontstaat niet het goed en het kwaad op het bevel van de Allerhoogste?

Wat klaagt de mens, als hij leeft ondanks zijn zonden?

Laten wij naar ons eigen gedrag kijken en teruggaan naar de Heer,

niet met de hand, maar met het hart, gericht op God in de hemel.

Uit de Jakobusbrief weten we dat Vader niet in goed en kwaad doet. Hij roept wel op om terug te gaan naar Hem, Vader God. Die terug roepende stem van Vader kan geen mens of geest negatief beinvloeden.

Roep Vader niet ter verantwoording want dat past beter bij de uiteenwerper dan bij jou. (Rom. 09:19).

Dus als je dorst hebt naar het levende water dan krijg je het zoals in het verhaal waar Jezus een vrouw uit Samaria dat water aanbiedt. En het zou zomaar kunnen zijn dat Hij die dorst bij jou wakker heeft gemaakt.

Jezus zegt ook: Als je dorst hebt kom dan bij Mij.

Natuurlijk word je uitgenodigt om die woorden van Jezus door te geven. Zij die dorst hebben zullen luisteren en zij die geen dorst hebben gaan een andere weg.

En wanneer iemand ervaart dat hij is vastgelopen en geen weg in zijn leven meer ziet, wanneer iemand dorst heeft dan mag je weten dat Jezus aan het kruis de weg gebaand heeft naar het leven. Jouw dorst wordt gelest door Hem die uitgeroepen heeft dat alles volbracht is. Jezus is de weg, de waarheid en het leven. Er is geen andere weg naar de Vader dan door Hem.

 

De grote voorwaarde. (door J. E. van den Brink)

Indien iemand dorst, die kome tot Mij. (Joh. 07:37.)

Er ligt een weemoedige klacht in de nodigende uitroep van de Meester, als Hij op die laatste feestdag van het kerkelijk jaar, Zich tot de feestgangers richt, die na deze Loofhuttensabbath terug zullen gaan; ieder naar zijn land stad of dorp.

In deze pijnlijke ure, als overpriesters en Farizeën en sommigen van de schare Hem grijpen willen, spant de Hei­land nog de uiterste kracht in, om de boodschap van vrede en van redding te doen klinken. De rabbi uit Nazareth breekt met de traditie van de Schriftgeleerden om hun onderricht in kalme zelfbeheersing zittend te geven. Ziet de Meester Zich oprichten, Zich niet bekommerend om vorm en ge­woonte, maar gedreven door een alles beheersende harts­tocht om zielen te redden.

Op deze laatste dag smeedt Jezus het ijzer, nu het nog heet is. Hij roept het uit: “Indien iemand dorst, die kome tot Mij!” Dan zullen Zijn woorden meegedragen worden door de duizenden naar de verste wereldeinden. Haar echo zal weerklinken door de eeuwen. Geslacht na geslacht, volk na volk zal Zijn stem opnieuw kunnen beluisteren, lieflijk trekkend uitnodigend smekend.

Deze boodschap zal gaan van Oost naar West en van Noord naar Zuid. Zij zal zich richten tot heidenen en verbondskinderen, zij zal zijn in de straten en op de stranden, op de kansels en in de scholen, in de mond van vaders en moeders, van herders en leraars; van allen, die de nood in de wereld kennen en haar redding alleen zien in het ver­lossend bloed van Christus.

Een weemoedige klacht, als wij merken op de tallozen, die deze uitnodiging naast zich neer zullen leggen, aan de roepstem zullen voorbijgaan. Maar tevens ook de situatie afbakenend, waarin de Vader den Zoon plaatst en al Zijn dienstknechten, die deze woorden zullen verkondigen.

Onder de duizenden daar op het tempelplein zijn er slechts weinigen, die dorsten. De volkskerk Israël kent als geheel geen nood en verbreking des harten. Haar zonden­kennis is slechts vormelijke wetsovertreding. Er is een zich verheffen op afkomst, een zich beroemen op instellingen en inzettingen, die gepaard gaat met geestelijke blindheid en onverschilligheid. De leidslieden zijn hoogmoedig, eerzuchtig en geldgierig.

En nu maakt Jezus dit afvallig volk de grote voorwaarde bekend om het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Alle vlese­lijke afkomst, alle mensenbemiddeling, alle priesterheer­schappij schuift Jezus ter zijde en Hij zoekt onder dit trotse volk den gebrokene van harte, den bekommerde, den mens die vermoeid en belast is van de leringen en de geboden der schriftgeleerden.

Het is de taak van den Heiland deze zoekers naar de waarheid de weg te wijzen, de blinden de ogen te openen, de gevangenen vrijheid te prediken. Allen, die in Israël, in de afvallige kerk, er zich van bewust zijn in duisternis te leven, worden genood om tot Jezus te komen.

Het is de taak van Jezus het licht uit te stralen. Hij moet tot Zich trekken wat de Vader Hem gegeven heeft. En de uitverkorenen des Vaders zullen zich laten verzamelen. De verkiezende liefde des Vaders verwekt deze kinderen Gods, die in de wedergeboorte aller dingen hun plaats zullen vinden in het Paradijs Gods, bij de boom des levens.

Het is de taak van de tweede Adam de verantwoorde­lijkheid van deze herschepping op zijn schouders te dragen.

Zij, die naar Gods voornemen daartoe geroepen zijn, moeten tot Jezus komen. Deze is de weg naar het Vader­huis, in Hem worden zij gered in Hem ontmoeten zij de onzienlijke God. Alle dingen zijn in Zijn handen gegeven, opdat Hij de Naam van Zijn Vader zou bekend maken, opdat Hij alle verstrooide kinderen Gods tot een hechte eenheid zou samenbundelen.

En die dorstig is, wil ook komen. Want de wil van de dorstige loopt parallel met die van zijn Maker. “Al wat Mij de Vader gegeven heeft, zal tot Mij komen!’ zegt de getrouwe Dienstknecht, die nu deze van God Hem gegeven schare zal leiden en onderwijzen. Hij schenkt hun ‘Het leven en de opstanding ten uitersten dage. Deze tweede Adam is de grote magneet, die al de voorbeschikten, wier wil gepaard gaat met die van de hemelse Vader, tot Zich trekt en hen plaatst in het Koninkrijk van Zijn Vaders.

En zoals de Vader de Zoon gezonden heeft, zo zijn ook wij gezonden, opdat wij de dorstenden zouden brengen tot Jezus, opdat ook wij zouden verzamelen, zouden leren, onderwijzen en dopen.

Indien iemand dorst! Israël had het druk met theologische geschillen over reinigingen en wassingen der handen, over politieke vraagstukken, over verzetsbewegingen en tollenaars, maar het had geen dorst naar de gemeenschap met de levende God. De dienst van God was vastgelopen op zelfhandhaving en bevrediging van het vlees.

En nu openbaart de Bijbel ons, dat in zulke concrete situaties van voortgaande ongehoorzaamheid, deze verbondsbrekers zijn verwekt, opdat God in hen zijn kracht zou bewijzen. (Rom. 09:17). De apostel der liefde zegt: “Daar­om konden zij niet geloven!'” (Joh. 12:39). Het wordt niet gesproken van een onwetend heidendom, maar van een volk, dat vanaf de prediking in Nazareth en de reiniqing van de tempel in Jeruzalem, de Messias verwerpt en Gods tempel, dat in Zijn Christus, afbreekt.

Wie weigert uit de bron des levens te drinken, houwt zichzelf bakken uit. (Jer. 02:13). Wie niet tot het licht wil komen, haat het licht en heeft de duisternis lief. Wie in de godsdienst God niet liefheeft boven alles, zoekt zich­zelf en wil daarom ook, in diepste zin, geen Godsrijk Hij wil geen hemel, omdat, zoals de dichter Greshof ergens zegt, deze hem veel te wit is. Jezus spreekt van hen: “Jullie zijn uit de vader de duivel, en wilt de begeerte van uw vader doen.” (Joh. 08:44). Daarom gaan zij de weg die de raad Gods tevoren had bepaald, dat zij gaan zouden, de weg des verderfs.

Nooit wordt iemand tegen zijn wil behouden en nooit gaat ook iemand tegen zijn wil verloren. Maar dit zal ook nimmer in hoogste instantie, buiten de wil van den Schepper van hemel en aarde gaan. Ook in dit opzicht geldt het woord van den profeet: “Gaat niet uit de mond van de Allerhoogste het kwade en het goede. (Klaagl. 03:38). Nooit zal mens of duivel tegen de raad Gods in kunnen gaan.

Want wie heeft zijn wil weerstaan. (Rom. 09:19).

Maar dan ligt hierin ook juist de grote troost voor het dorstende hart. Dit is daarom het Gods onmogelijke: Dat er één persoon op aarde zou kunnen zijn, één bekommerde ziel, die dorsten zou naar het water des levens en dat dit tegen de wil van God in zou kunnen gaan.

Indien gij dorst, dan is dit, omdat Hij uw dorst heeft op­gewekt.

Indien iemand dorst, die kome tot Mij!”

Rustig mogen wij deze boodschap van onze Meester door­geven. Zij geldt voor eenieder. De niet-dorstige zal u en uw boodschap haten en belachen. Maar de dorstige zal komen.

Indien iemand de last van de zonde voelt, indien iemand de duisternis om en in zich ziet, indien iemand dorst… Jezus roept hem naar het kruis van Golgotha, naar het licht, naar de wateren des levens.

Jezus is de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Hem.   

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt, door J. A. Schreuder (6)

Maar luister, naar wat hij in die eenzaamheid aan Doris schrijft: “De Heer wil me geheel en al toebereiden tot mijn ambt der verzoening; ik heb al wel gevoeld hoe licht ik er een ambt der verzorging van zou kunnen maken; en als alles zo vlak en vlot gegaan zou zijn, dan zou er, vrees ik, veel onzuivere en huurling-achtigs ingeslopen zijn. Daar­voor wil de Heer me uit genade bewaren.”

Eindelijk toch, heel langzaamaan, vindt hij de weg tot huizen en harten, als hij geleerd heeft dat de mensen hém moesten gaan zoeken, getrokken door de verkondiging van het evangelie. “Als ik op hen los gestormd was, zou ik ze verdoofd hebben.”

Ook de dominé verandert van houding tegenover zijn hulpprediker. Bij mooi weer wil hij met Blumhardt wande­lingetjes maken. “Daar verlies ik veel tijd mee,” maar hij doet het toch en dan laat God hem zien hoe goed het is, dat er in de gemeente gelegenheid is om tot geestelijke honger te komen. De mensen moesten soms op hem wachten, en hij moet leren te laten wachten. Zo wordt alles hem een les.

Nog iets moet hij leren. Wachten op Doris. Als hulp­prediker in deze kleine plattelandsgemeente is er van een huwelijk geen sprake, hij wil dus verder, naar een eigen pastorie. En niet de eerste de beste!

In Württemberg was de benoeming van dominees in han­den van de Koning, die een keus deed uit een drietal, dat het kerkbestuur opmaakte. Men moest zich als gegadigde voor een vacature aanmelden. Verschillende mogelijkheden wijst Blumhardt af, omdat hij een betere gemeente op het oog heeft. Waar hij wel solliciteert wordt hij niet beroepen. Het wordt hem klaar, dat dit niet de goede weg is. Zijn vriend Barth, dominee in Möttlingen, zegt hem, dat hij af moet zien van eigen willen, en zich door God moet laten sturen. Dat wil dus zeggen: zich aanmelden waar een plaats open komt. Een heel ding: “ik had een dag nodig om geheel gebroken te worden en me onder Gods leiding te stellen.” Hij schrijft aan Doris, dat hij zich voor iedere open plaats zal opgeven: “omdat ik God niet meer in de weg wil staan als Hij me op een bepaalde plaats wil hebben. Ik hoef, God zij lof en dank, helemaal niets meer te doen, maar Hij, Hij moet alles alleen in orde maken. Zo ben ik in veilige handen en kan vrolijk alles wat komt afwachten. Laten we tot het einde toe wachten. Stil zijn, dat is mijn taak, stil zijn in gedachten en plannen.”

Ook deze nood is er nog: het kerkbezoek te Iptingen van leden uit andere gemeenten. Het succes is hem een nood, want een dominee uit een naburige gemeente ziet zijn kerk leeglopen, doordat zijn gemeenteleden naar Blumhardt gaan luisteren. Hier was weinig aan te doen: zorgvuldig vermeed hij iedere vormen van aanhang, en verder vertrouwt hij er op, dat de Heer en Zijn werk mee zal doen. De Iptingers zijn zeer gastvrij voor die vreemdelingen, ze nodigen hen in hun huizen, om hen in de gelegenheid te stellen ’s mid­dags de jeugddienst nog bij te wonen. Blumhardt is waakzaam. Dat weet ik heel goed, dat niet wij, dominees, het zijn, die de mensen tot bekering brengen; de Heer moet alles doen.” In een andere brief: “Waar moeten we voor oppassen? Antwoord: dat we daar niet op pochen, niet te veel op hebben met onze vroomheid.” Een man, die zo alleen maar instrument wil zijn in Gods hand, wordt een zegen. Harten gaan voor hem open. Verknoeide levens wor­den in Jezus’ handen gelegd, het werkt nu aan alle kanten. Viermaal per week houdt hij samenkomst, bedoeld voor de jeugd, bezocht door allen, ’s Winters is daar, onder de boerenbevolking, een goede gelegenheid voor. God werkt en leert hem blijmoedig wachten op zijn huwelijk. Telkens spreekt hij van “die gezegende tijd van wachten”, al valt het hem moeilijk Doris zo zelden te zien. Zij schrijft hem trouw; soms is er bezorgdheid bij haar over zijn verhouding tot de mensen. Bewaart hij de afstand wel? Inderdaad een belangrijk en moeilijk punt voor een jonge dominé. Hij ant­woordt: “Laten we maar in alle eenvoud onze jaren gaan, zonder veel gepieker, met de tact die de Heilige Geest ons

steeds dieper inprent. Jij bent die meer dan ik”: hij stelt zich eenvoudig en dankbaar onder haar wenken.

 

Ziet, hij komt

Bespreking van de Openbaring van Johannes (41).

De verzegelden uit Israël (Openb. 07:01-08).

In het zesde hoofdstuk lazen we de beschrijving van de rampen, die de inleiding vormen tot de dag van- Gods toorn. Zo zwaar waren gedurende het zesde zegel, de verschrik­kingen, dat de mensen het openlijk uitspraken, de grote dag van de toorn Gods is gekomen en wie kan bestaan?

Toch zal God, vóór op de aarde in het zevende zegel (dat de zeven bazuinen en zeven schalen omvat) zijn volle toorn wordt geopenbaard, een korte verademing geven. In deze korte tijd wordt Israël verzegeld, opdat het niet wordt vernietigd en wordt de gemeente verzameld rond de troon.

Zo is hoofdstuk 7 de beschrijving van het troostgezicht, het blijde intermezzo dat Johannes, mocht aanschouwen tus­sen het zesde en zevende zegel. In het midden van de toorn gedenkt God der ontferming.

Johannes ziet op de vier hoeken der aarde beneden zich (hij is immers nog steeds in de hemel) een engel staan. Deze vier engelen houden de vier winden der aarde tegen. Ook wij spreken van de vier windstreken. Tussen deze vier hoeken ligt de gehele oppervlakte der aarde met daarop de gehele mensheid.

Op verschillende plaatsen in de Bijbel wordt ons geleerd hoe God engelen gebruikt om Zijn wil ten uitvoer te bren­gen in de gebeurtenissen op aarde. Zo lezen van het werk van een beschermengel van Israël (Dan. 10:13 en 12:01) van verderfengelen die uitgingen om Sodom te verwoesten (Gen. 19:13) en van een verderfengel die Israël moest straffen (1 Kron. 21:12).

Hier hebben we te doen met engelen, die ons voorlopig niet als engelen des gerichts, doch juist als gerichtsweerhóuders worden getekend. Immers deze winden stellen voor de plagen Gods. De wind is een vaak voorkomend symbool van ge­richt. Gelijk een orkaan loeiend en gierend over de aarde gaat. zo zijn de rampen Gods die onder het zevende zegel los zullen breken. Dat hier met de winden niet een speciale plaag wordt bedoeld, blijkt wel uit het feit dat ze verder in de Openbaring niet meer genoemd worden. Van loslating wordt ook nergens gesproken.

Dat de wind in de Heilige Schrift meermalen als symbool van verwoesting voorkomt blijkt bijv. in (Ps. 083:014; Jes. 40:24; Jes. 41:16). Zo lezen we in (Jer. 49:36): “En Ik zal de vier winden uit de vier hoeken des hemels over Elam aanbrengen en zal hen in al die winden verstrooien.” Zie ook (Zach. 06:05) waar én de vier paarden én de vier winden in één adem genoemd worden als symbool van Gods toorn.

Het gaat dus in dit visioen om ge­weldige oordelen, die de aarde zullen treffen, doch waartegen de gemeente en de getrouwen uit Iraël beschermd worden. De gemeente zien we in het “tweede gedeelte van dit visioen veilig geborgen voor Gods troon; Israël wordt om der vaderen wil (Rom. 11:25-28) verzegeld. Eerst als dit geschied is, niet eerder, zullen de rampen losbreken.

Dat deze verzegeling inderdaad deze bedoeling heeft blijkt uit hoofdstuk 4 waar we lezen, dat de sprinkhanen alle mensen mogen plagen, die het zegel Gods niet op hun voorhoofden hebben.

Deze verzegeling geschiedt door een engel, die van het Oosten komt. Wie deze engel is, weten we niet. Hij is in ieder geval een machtige en voorname ngel, die de andere engelen verbiedt de aarde of de zee of de bomen te beschadigen. Sommigen denken hier aan Christus, doch beter is het wellicht hier aan Michaël te denken, die in het bij­zonder met het welzijn van Israël is belast. Volgens (Dan. 12:01) zal Michaël in deze tijd van het einde opstaan om zijn volk te verlossen. Let er ook op dat deze engel spreekt van onze God, wat o.i. niet door Christus gezegd wordt.

De verzegeling duidt op het aanbrengen van een duidelijk teken als eigendomsmerk of onderscheidingsteken. Zo drukten slavenhouders hun naam op het voorhoofd van hun slaven en werden krijgsknechten getekend met de naam van hun vorst. Zelfs van Christus wordt dit beeld gebruikt (Joh. 06:27) van de gemeente lezen we dat ze verzegelt door de Heilige Geest (Ef. 01:13; Ef. 04:30: 2 Kor. 01:22). In Openbaringen wordt menigmaal op deze gewoonte gezinspeeld (Openb. 03:12; Openb. 14:01; Openb. 22:04). Ook de Antichrist in zijn navolging van Christus geeft aan zijn volgelingen een zegel op hun rechterhand of op hun voorhoofd. De vraag waarin deze verzegeling bestaat is niet met zekerheid te beantwoorden. Het is merkwaardig dat deze schiedenis een treffende overeenkomst heeft met die uit Ezechiël 9. Daar wordt ook door een man met een schrijvers inktkoker aan zijn lendenen, een teken gezet op de voorhoofden van de dienstknechten van God. Dit teken was de Hebreeuwse letter Taw, die de vorm heeft van een liggend kruis. Vandaar dat b.v. Prof. Noordtzij vertaalt: teken met een kruis het voorhoofd der mannen, die zuchten en klagen over al de gruweldaden” (Ez. 09:04). Sommige uitleggers hebben gedacht dat hier aan hetzelfde teken gedacht moet worden. Uit hoofdstuk 14 (Openb. 14:01) zouden we misschien kunnen opmaken dat dit teken zal zijn de naam van God en van het Lam.

Br.

 

De giftbeker

Ik wil het niet hebben over de gifbeker, die Socrates kreeg te drinken, maar over een andere giftbeker, die een gelovig man kreeg te drinken, waardoor zijn geloof een krachtproef kreeg te doorstaan.

Ik geef u het volgende verhaal door uit Poerbolinggo waarin de colporteur Esser het volgende op de markt te Bandjarnegara meemaakte.

Een man trad op hem toe met een vol glas en zei: “Zeg, ik lees in die Indjil (Evangelie), die jullie verkoopt, dat jullie Christenen vergif kunnen drinken en het jullie niet schaden zal. Hier heb ik een glas met vergif. Alsjeblieft, drink dat nu eens op en wij zullen in je Kalib (heilig boek) “geloven”.

Esser dacht een ogenblik biddend na. De man, die tot hem sprak doelde op (Mark. 16:18) “Al is het dat zij iets dodelijks zullen drinken, het zal hun niet schaden”.

Velen hadden zich intussen om hem verzameld

Toen sprak hij met nadruk: “Ik wil de helft drinken, als gij de andere helft tot u wilt nemen”.

De ander antwoordde grif: “Top, dat zal ik doen”.

Esser zette daarop de beker met dodelijk gif aan de lip­pen en dronk die voor de helft uit.

Toen het de beurt was van de ander, droop hij onder hoongelach der menigte beschaamd af.

Die nacht had Esser het te kwaad. Thuis wachtten vrouw en kinderen. Hoe zou het hun gaan als de kostwinner was weggevallen?

De Heer heeft echter zijn trouwen dienstknecht bewaard. Hij heeft er geen ander letsel van gehad dan dat zijn lippen wat opgezwollen waren. Hier werd het geloof van iemand op zware proef gesteld die schitterend werd doorstaan, zodat zijn daad tot een getuigenis werd dat de bijbel een heilig boek is en geen theolopsch geschrift en het geloof een kracht, die wonderen verrichten kan.

Helena van Bogor

 

Dagelijks brood.

Zondag 2 Maart:

Dengene echter, die niet werkt, maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid. (Rom. 04:05).

Niet de ijveraar in goede werken, niet hij, die onberis­pelijk tracht te leven, doch de man, die weet, dat hij in alles tekort schiet en die in zijn wanhoop de toevlucht neemt tot het offer van Christus, wordt door God rechtvaardig ver­klaard. Dit is de inhoud van het evangelie.

Deze leer is ten alle tijd een ergernis geweest voor de deugdzamen en zelfvoldanen. Reeds de Farizeërs voelden het als een belediging, dat Jezus tot de tollenaars en hoeren ging en met hen at. De oudste zoon kan het nooit ver­kroppen, dat de verloren zoon met blijdschap wordt ont­vangen en dat deze niet verder van God afstaat, doch juist dichterbij, omdat hij weet, dat hij verloren was. Niets staat ons meer in de weg dan onze netheid en deugd.

Lezen: (Luc. 15:01-10.

 

Maandag 3 Maart:

Gelijk David de mens zaligspreekt, wien God gerechtig­heid toerekent zonder werken. (Rom. 04:06).

Ook in het oude verbond hebben de gelovigen het uit­gesproken, dat slechts de vergevende genade Gods hen kon redden. Daarvan spreken de psalmen en profeten (vers 7 en 8). Zij hebben het niet kunnen verklaren hóé God recht­vaardig kon blijven, terwijl Hij zonden vergaf, doch zij hebben het gelovig aanvaard. David noemt de man zalig, wiens zonden vergeven en bedekt zijn.

Daarom zijn de psalmen niet verouderd. In hen beluistert ge dezelfde toon van dankbaarheid, die ook in onze harten leeft. Laat ook deze dag dankbaarheid in uw hart zijn, omdat ge weet, dat al uw zonden bedekt zijn door het bloed van Christus. Lezen: (Ps. 065:001-005.

 

Dinsdag 4 Maart:

Geldt deze zaligspreking dan de besnedene of ook de onbesnedene? (Rom. 04:09).

Natuurlijk kon geen enkele Jood ontkennen, dat het Oude Testament telkens spreekt over de vergeving der zonden. Doch met hoogmoedige nationale trots zou hij beweren, dat deze vergiffenis alleen gold voor hen, die in het nationale verbond met God waren opgenomen en met al hun kracht trachten dit verbond te houden. Wanneer zij dan, al wer­kende te kort schoten in ijver en struikelden, dan wilde God hen de zonden wel vergeven.

Paulus gaat nu duidelijk bewijzen, dat Abraham door God een rechtvaardige werd genoemd vóór dat dit voorwaarde­lijke verbond der besnijdenis werd gesloten. Hij vond ge­nade in onbesneden toestand. Niet door enige daad, doch door het geloof alleen werd hij een rechtvaardige. Deze zelfde goddelijke regel geldt nog steeds ook voor ons.

Lezen: (Ef. 02:11-22).

 

Woensdag 5 Maart:

Het teken der besnijdenis ontving hij als het zegel der gerechtigheid van dat geloof, dat hij in zijn onbesneden staat bezat. (Rom. 04:11).

God beloofde Abraham een talrijke nakomelingschap. Abraham heeft niet op de omstandigheden gezien doch God onvoorwaardelijk geloofd. God heeft daarom zijn beloften ver­vuld en hem een volk gegeven, dat afgezonderd zou zijn tot Zijn dienst. Als teken daarvan kreeg bet de besnijdenis. Zo beloonde God het geloof van Abraham. Natuurlijk betekent deze tekst niet, dat de besnijdenis in Israël het teken van het geloof was. De besnijdenis werd immers aan allen ge­geven, die tot dit volk behoorden, ja zelfs aan de vreemde­lingen, die tot het huis behoorden (Gen. 17:12). Israël is telkens door de profeten een onbesneden volk genoemd, omdat het teken slechts uiterlijk was. Het verbond, waarin zij geplaatst waren, hebben zij verbroken.

Dit is geheel anders met de gemeente van de levende God. Deze kent geen vermenging met de wereld (2 Kor. 06:14-18). De doop is de belijdenis van onze opstanding met Christus tot een nieuw leven. Dit verbond kent geen voor­waarde en is oneindig verheven boven het oude verbond. De besnijdenis was het stellen onder de eis: doodt de zonde in u; de doop is het teken van de genadegave: u bent gestorven voor de zonde. (Rom. 06:11; Rom. 06:14.) Lezen (Heb. 08:07-13).

 

Donderdag 6 Maart.

Zo kon hij een vader zijn van alle onbesnedene gelovi­gen, èn een vader van de besnedenen, voor hen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook treden in het voetspoor van het geloof, dat onze vader Abraham in zijn onbesneden toestand bezat. (Rom. 04:11b-12).

Hier blijkt duidelijk van hoe weinig waarde de besnijdenis was ten opzichte van het geloof. Tot het volk Israël be­hoorde men krachtens geboorte, doch tot het volk, dat in de doop belijdt in Christus te zijn ingeplant, behoort men nooit door geboorte, doch slechts door het wonder van de wedergeboorte.

Abraham is in dubbel opzicht een vader van vele volke­ren geworden: hij is de vader van het volk der Joden, doch hij is ook een vader van allen, die door het geloof gerechtvaardigd worden.

Van de Joden behoorden slechts weinigen tot de ware ge­lovigen. De meesten zijn niet tot de belijdenis gekomen, dat zij, niet door de wet of de besnijdenis, doch slechts door vergiffenis der zonden gerechtvaardigd konden worden. Paulus maakt een duidelijk onderscheid in onze tekst. Als we weten door het geloof gerechtvaardigd te zijn, mogen wij ons kinderen van Abraham noemen.

Lezen: (Gal. 04:21-31).

 

Vrijdag 7 Maart:

Want niet door de wet had Abraham of zijn zaad de belofte, dat hii een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door gerechtigheid des geloofs. (Rom. 04:13).

Reeds in (Gen. 12:03) is aan Abraham, de vader der gelovigen, beloofd, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn. Deze belofte is dezelfde als Jezus in de bergrede uit­spreekt: Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven (Matt. 05:05; Ps. 037:011).

Deze belofte werd aan Abraham – en dus ook aan ons; als wij Abrahams zaad zijn – niet gegeven op grond van iets in hem. Ze is geheel onafhankelijk van de wet of be­snijdenis. Ze wordt slechts gegeven op grond van de gerechtigheid, die wij door het geloof deelachtig zijn. Door deze gerechtigheid zullen wij waardig zijn samen met de Rechtvaardige, te heersen op aarde.

Lezen: (Gal. 03:15-18).

 

Zaterdag 8 Maart:

Want indien zij, die het van de wet verwachten erf­genamen zijn, dan is het geloof zonder inhoud en de belofte zonder gevolg. De wet immers bewerkt toorn waar echter geen wet is, is ook geen overtreding. (Rom. 04:14-15).

Eén van beiden: of wij worden door eigen werk gerecht­vaardigd of het is genade. Als de wet ons kon rechtvaar­digen, dan was het geloof dwaasheid. Dan is Christus te­vergeefs gestorven.

De wet kan ons echter niet helpen, immers zij geeft niet wat zij eist, zij brengt geen heil, doch slechts toorn.

Waar geen wet zou zijn, zou geen overtreding bestaan. We weten echter, dat zelfs geen heiden buiten de wet staat. Deze is immers in zijn hart geschreven (Rom. 02:15).

Daarom is er slechts één weg ter redding: de weg van het eenvoudig aanvaarden van Gods aanbod der, genade in Jezus Christus. Het geloof opent ons alle schatkameren van Gods heil. Wie gelooft, dat Jezus Christus gestorven is voor onze rechtvaardigmaking is voor God een recht­vaardige. Lezen: (Gal. 02:16-21).

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).