Onze verwachting

 “Doch gij, o mijne ziel! zwijg Gode; want van Hem is mijne verwachting.”

(Ps. 062:006). Waarlijk, mijn ziel, keer u stil tot God, want van Hem is mijn verwachting (NBG);

Het leven in de verwachting moét het deel zijn van allen die werkelijk met God willen wandelen. Hoeveel malen vinden wij niet in Gods Woord dat er gesproken wordt van “wachten en stil zijn”. We zullen daarom ook nooit geeste­lijk groeien als er geen “stil worden” is. De Psalmist spreekt er hier over. Alles wat in hem leeft, moet tot stil worden komen, het leven in de verwachting van wat God doen zal. God heeft rijkdommen der heerlijkheid, voor de ziel die stil geworden is. Men zegt dat de Dode zee onmetelijk diep is, maar dat ze in zich ook ontzettende rijkdommen heeft, zodat het niet te schatten is, welke rijkdommen daar ver­borgen zijn. Zo zijn er ook rijkdommen in Christus verbor­gen die wij nog nimmer hebben gepeild. Verborgen voor velen, temidden van al het ongeloof en de stroom der zonden en ongerechtigheid, zijn Gods onmetelijke rijkdommen ver­borgen, zij zijn enkel voor hen die “geestelijk” zijn, zoals de Schrift ook zegt: “Hetgeen het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem lief­hebben; doch God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods.” (1 Kor. 02:09-10).

Begraven onder de tranen van het bloed der zonde, liggen Gods rijkdommen verborgen, maar zij behoeven niet ver­borgen te blijven. Zij mogen voor de ongelovigen verborgen schijnen, maar voor hen die met God wandelen zijn ze nu reeds bij aanvang een werkelijkheid. Iemand heeft eens ge­zegd “Christendom is dood”, maar weinig heeft deze mens verstaan, dat onder de dingen die dood schijnen, verborgen is Gods wonderbare rijkdommen. Hoe kunnen zij een reali­teit worden voor ons als kinderen Gods. Tussen Gods be­lofte en de vervulling is een schakel die van het allerhoogste belang is en wel onze volkomen overgave aan Christus. Zonder deze overgave is het onmogelijk iets van deze heerlijkheden te smaken. Laat mij het zo zeggen: een leven van overgave, neergelegd aan de voeten van Jezus, maakt het contact met het Goddelijk leven. Dan leven wij in de verwachting en Zijne rijkdommen vloeien in onze diepe armoede om elke nood te vervullen naar Zijne “rijkdommen der genade”. Mijn ziel zwijge Gode, want van Hem is mijn verwachting.” Van Hem dan ook alleen, er is geen andere bron, waar wij naar kunnen gaan om in deze nood te voorzien.

Wat we nodig hebben is niet iets van Christus maar – Hemzelf. We moeten vervuld worden met niets minder dan Christus zelf. Laat ons toch bedenken dat wij niet de rivier zijn, maar dat Christus de rivier is, die door ons wil stromen, wij zijn slechts de bedding. Hij is het leven. Wij hebben slechts door te geven, wat Hij in ons doet stromen.

Met God is er nimmer stagnatie, of stilstand. Bij God is het altijd “Heden”. Een fris begin. Zoals wij niet kunnen teren op het voedsel dat wij in het verleden kregen, zo kun­nen en behoeven wij niet te leven op de ervaring van het verleden. Leeft men in de ervaring van het verleden, dan verwachten, ja dan eisen wij eigenlijk een herhaling van die ervaring, terwijl Gods rivieren altijd doorstromen.

Onze hemelse Vader verwacht niet van ons dat wij zullen leven op het kapitaal van het verleden. We leven niet bij een stilstaand meertje, waar het water vertroebeld is en het wemelt van allerlei ongedierte, maar we wonen aan de oevers van een machtige rivier, de rivier van het water des levens. Bij God is alles leven en nog eens leven. De Here wil niet iets zijn, wat in het verleden ons deel was, maar een altijd tegenwoordige zegen. De vloed van Gods zegen is veel dieper, dan ons verstand en dekken kan gaan. Velen denken, dat een zeker ding, omstandigheid of zegen, die gisteren goed was, ook wel goed is voor vandaag. Zij vergeten, dat bij God nimmer stilstand is maar een altijd machtig zich voortbewegen in de stroom des tijds.

 “Van Hem is mijne verwachting” dat is leven uit de frisse openbaring van Gods zegeningen, die Hij nu wil geven. Hoevelen van Gods kinderen concentreren zich altijd op de ervaringen van het verleden en zien niet de rijkdommen die God nu wil schenken. Doen wij dan iets te kort aan wat God ons heeft gegeven in het verleden? Neen zeker niet, maar we leven niet in het verleden maar in het Goddelijk heden. Laat mij een voorbeeld mogen geven. U hebt ook wel eens zulke mensen ontmoet, een oude dame of heer. Men kan ze aanzien dat zij betere dagen hebben gekend, ze spreken altijd over die goede oude tijd, over Papa’s rijk­dommen, toen zij hun huizen, paarden en bedienden hadden, maar’ nu hebben zij niets meer, armoede en nog eens ar­moede. Gaat het niet velen zo geestelijk? Hebt u niet mensen horen zeggen: “O dat we terug konden gaan naar die eerste dagen”? Maar laat mij u mogen zeggen met alle ernst die in mij is: Dat is niet Gods program. Dat zou stagnatie wezen.

Hij wil hebben dat u leeft in het heden. Het is nu, dat de fontein moet opspringen ten eeuwige leven, het is nu, dat u Hem looft met nieuwe tongen, het is nu, dat u ervaart dat uw Heer uw blijdschap en sterkte is. Het is in het heden van vandaag, dat Hij u verfrissing zal schen­ken van Zijn aanschijn.

Er is een groei, een rijpere ontplooiing van het leven zo­wel in de natuur als in het geestelijk leven. Hoeveel zullen wij missen van de openbaringen Gods in het heden als wij beslist willen leven bij de ervaringen van het verleden? O ja alles wat God ons schonk in het verleden, heeft zijn doel gehad, maar God wil in u nu treden “met een nieuwe en frisse openbaring van Zijn wezen. Hebben wij vaak niet uitgestippeld de weg en wijze waarop Gods zegen zal komen? Wij hebben onze plannen en dan bidden we en verwachten dat God zich zal buigen naar onze bekrompen gedachten. Daar is in ons bidden om een opwekking, zo vaak het eisen en bevelen aan God. Wij hebben ons kanaal klaar gemaakt en nu verwachten wij ook beslist dat God zich precies in dat enge kanaal zal begeven van menselijk denken en willen. Ach u kunt net zo goed proberen de machtige Niagara-waterval te leiden in het Noord-Hollands kanaal. Laat mij u zeggen, dat wanneer Hij komt, Hij alle dammen verbreekt en machtig door alles heen stroomt. Er is maar één toestand die waarlijk “Geestelijk” is en dat is zoals ons tekstwoord het zegt “Van Hem is onze verwach­ting!” Geen palen en perken te stellen aan “Hoe” God zal werken. Kunt u Hem niet horen zeggen: “Gelooft u dat Ik dit doen kan?” Moge ons antwoord zijn: “Ja. Here, onze verwachting is van U!” Dat we zo ontledigd mogen worden van alle voorop gestelde plannen en gedachten, ja ook gewillig mogen zijn, om eigen plannen op te geven, wanneer die gekruist worden door Gods plannen. Hoe moeilijk is het toch om zo ontledigd te worden, dat we niets meer wensen, dan dat God Zijn weg in ons volbrenge. Ja dan hebben we telkens weer te zeggen: “Doch gij, o mijn ziel! zwijg Gode; want van Hem is mijn verwachting.” We zullen dan zien, wat God kan doen. Tot slot nog deze vraag: Hoe groot of hoe klein is uw God? Hij is zo groot als u Hem toelaat voor u te zijn. Het einde van ons zelf- leven, opent voor ons de schatten der eeuwigheid. Wanneer de nevel van eigen leven verdwijnt – worden de lichten der eeuwige heerlijkheid Gods geopenbaard!

Klinke het telkens en telkens weer, gedreven door de Heilige Geest: “Van Hem, van Hem is mijn verwachting.”

  1. K.

 

Ziet, Hij komt. Bespreking van de Openbaring van Johannes (45)

Het hemelse Loofhuttenfeest (Openb. 07:09-17).

De schare, die ons getekend wordt in het visioen van Johannes, viert het hemelse Loofhuttenfeest.

Dit was het voornaamste feest in Israël. Aan het einde van het jaar, als de zomeroogst was binnengehaald, werd het in grote vrolijkheid gevierd.

Terwijl in het voorjaar de tarwe en gerst werden geoogst, was het najaar de tijd van de weeldevruchten, die niet direct voor het levensonderhoud noodzakelijk waren, zoals die van olijf- en palmboom. Het Loofhuttenfeest was dan ook een feest van vreugde. Dan droeg men de vruchten van de sierbomen en takken van schoon geboomte.

Dit feest kwam eerst tot zijn recht, toen Israël in zijn eigen land de vruchten van dorsvloer en wijnpers inzamelde (Deut. 16:13). Ter herinnering aan de zwerftocht die voorbij was, bouwde men een loofhut, een soort noodverblijf, dat herinnerde aan het onzekere bestaan in tenten.

Door deze herinnering aan wat voorbij was, kreeg dit feest een nog blijder cachet. De rijkdom van het land dat men ontvangen had, werd des te meer gewaardeerd. Daarom hing men de takken van schoon geboomte aan de posten der huizen en in de hutten. De loofhutten zeiden: “Zo was het vroeger”, de vruchten en takken zeiden: “En zo is het nu!”

Het is duidelijk dat dit feest alleen recht gevierd kon worden in Kanaän. Merkwaardig is, dat het vanaf Jozua tot Nehemia geheel is vergeten (Neh. 08:18). Pas na de terugkeer uit Babylon heeft Israël van zijn vreugde getuigd door het herstel van dit feest.

Zoals het Paasfeest het ware karakter heeft verloren voor de Jood na de verwoesting van de tempel, doordat het lam, het stralend middelpunt van het feest, ontbreekt, zo is het Loofhuttenfeest een arm en tragisch feest geworden. Het moet de blijdschap uitdrukken van het “eindelijk thuis” zijn, doch de Joden zijn meer dan ooit zwervers geworden. Wel draagt men cederappel en plantenbundel in de hand, wel wordt de loofhut gebouwd, wel is er vreugde, doch waar is de omgang om het altaar die iedere dag van dit feest plaats vond? Het is slechts een blijdschapsherinnering, een feest van heimwee geworden.

Doch het Loofhuttenfeest was ook het feest van de vol­brachte verzoening. Want op de 10de van de maand Tisjri werd Grote Verzoendag gehouden, terwijl het Loofhutten­feest op de 15 de van diezelfde maand gevierd werd. Dit had de rijke betekenis: “Zonder verzoening van onze zonden, geen ware levensvreugde”. Ja, dit feest laat zo duidelijk zien, hoe alle ware levensgenieting en schoonheid alleen vruchten zijn van de herstelde verhouding tot God.

Eens zal Israël dit feest weer in volle heerlijkheid smaken. Als in het Duizendjarig Vrederijk Israël de verzoening van zijn grote schuld heeft gevonden en het in vrede weer zal leven in het aan Abraham als een eeuwige bezitting beloofde land, dan zal dit feest in het bijzonder tot volle ontplooiing komen. Als de “herleving aller dingen” plaats vindt (ver­taald als het woord Wedergeboorte, (Matt. 19:28) zullen alle Joodse feesten weer ten volle gevierd worden: Pasen, Pinksteren en het Loofhuttenfeest.

Jezus zelf spreekt over dit herstel van het Paasfeest als Hij voor het laatst met Zijn discipelen aan de Paas tafel is gezeten. Hij zegt dan (Luc. 22:15-18): “Ik heb vurig begeerd dit Pascha met U te eten, eer Ik lijd. Want Ik zeg u, dat Ik het niet meer eten zal, voordat het vervuld is in het Koninkrijk Gods.” En als Hij een drinkbeker genomen had (een van de vier Paasbekers) en gedankt had, zeide Hij: “Neemt deze en laat Hem bij u rondgaan. Want Ik zeg u, Ik zal van nu aan het gewas van de wijnstok niet drinken, voordat het Koninkrijk Gods gekomen is.” Jezus zegt dus duidelijk, dat Hij nogmaals het Paaslam zal eten en de Paasbeker zal drinken, n.l. in het komende Godsrijk op aarde.

Dan zal ook het Pinksterfeest zijn grote waarde krijgen n.l. als de vervulling van het Paasfeest. Het feest der eerste­lingen, der voldragen oogst waarvan Pasen reeds sprak. Dan zal zoals de garven van de akker worden binnengedragen, de volle oogst der heidenen worden binnengebracht. Dit zal zijn het volkomen Pinksterfeest der volkeren, de grote ver­vulling met de Geest, zoals Joel heeft voorzegt.

Doch vooral het Loofhuttenfeest zal het féést der toekomst zijn. Daarvan spreekt Zacharia in zijn laatste hoofdstuk: “Ook zal het te dien dage geschieden, dat ér levende wate­ren uit Jeruzalem zullen vlieten… zij zullen des zomers en des winters zijn. En het zal geschieden, dat alle overge­blevenen van alle heidenen, die tegen Jeruzalem gekomen zijn, die zullen van jaar tot jaar optrekken om aan te bidden de Koning, de Heer der Heirscharen en om te vieren het feest der Loofhutten.”

Dan zal Israël weder de palmtakken snijden in het land der belofte na zoveel honderdjarige omzwerving, dan zullen de loofhutten spreken van een zoveel langer zwerftocht. Doch bovenal zal het dan zijn het feest der verzoening, die zij ontvangen hebben door het bloed van Christus. Zo zal Israël eens in volle rijke betekenis deze feesten vieren. (maravillosa)

Daarom zegt Petrus, nadat het Pinksterfeest reeds in Christus vervuld is, tot de Joden die de toorn Gods droegen: “Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij de Christus die voor U tevoren bestemd was. Jezus zei: Die de hemel moest opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen” (Hand. 03:19-21).

Voor ons, nieuwtestamentische gemeente, hebben deze feesten enkel een geestelijke betekenis. De ceremoniën, die voor Israël gelden, hebben alleen waarde voor dit volk. Zij zullen hun volle geestelijke betekenis krijgen als Israël zijn Messias heeft gevonden, doch voor ons gelden ze niet.

De geestelijke betekenis van het Paasfeest is door Chris­tus duidelijk geworden, toen Hij stierf als het Offerlam en opstond uit de doden.

De uitstorting van de Heilige Geest heeft de geestelijke betekenis van het Pinksterfeest geopenbaard toen de eerste­lingen van de heidenen werden binnengebracht.

Doch ook het Loofhuttenfeest, dat wij thans nog niet vieren, zal zijn waarde voor ons krijgen, niet hier op aarde zoals voor Israël, doch in ons Vaderland waar we straks zullen aankomen. Daarom dragen deze heiligen voor de troon van God palmtakken in hun hand. We moeten hier niet in de eerste plaats denken aan de palmtakken der overwinning.

Dit is een Griekse en Romeinse gewoonte. Doch wat we al eerder opmerkten geldt ook hier: Johannes ontleent zijn beelden niet in de eerste plaats aan de klassiek-heidense cultuurwereld doch aan de Bijbels-joodse sfeer. Deze palm­takken wijzen op de vreugde van het Loofhuttenfeest, zij spreken van het eindelijk thuis zijn in het beloofde land. Zij spreken van de overvloeiende weelde, als wij zullen zijn bij de ruisende beken van het land der belofte, zij spreken van de grote dankbaarheid om de volbrachte verzoening.

En welke en rijke betekenis krijgt dan ook in dit licht (Openb. 07:15): “En Hij, Die op de troon gezeten is, zal Zijn tent over hen uitspreiden.”

God zal bij ons wonen en wij zullen zeer blijde zijn.

Br.

 

God moet de eerste zijn! door F. Lincicome.

Er is een oneindige afstand tussen één en twéé.

Wiskundig gesproken misschien niet. Maar God nummer twéé te plaatsen is hetzelfde als afgodendienst! God moet de eerste plaats in ons hart hebben, of hij heeft in het geheel geen plaats daarin.

Enige tijd geleden besloot ik, voortaan God de eerste plaats te geven in mijn lezen. Dat betekende, dat ik begon de Bijbel éérst te lezen, voordat ik aan de krant begon, of voordat ik iets anders las. Ik besloot, God de eerste plaats te geven in mijn gesprekken. Dat betekent, dat ik nu ’s mor­gens met God spreek, vóórdat ik met iemand anders spreek, en ik bemerk, dat sinds ik die besluiten nam, er grond onder mijn voeten begint te komen.

De eerste dingen horen op de eerste plaats, en je zult merken, dat je gelukkiger bent, als je dat doet. Moge God je helpen dit te doen, en er niet mee te wachten tot morgen, en het gevolg zal zijn, dat je een rijke zegen ervan ontvangt.

Nalatigheid is een geweldig makkelijke zonde, maar het heeft een verwoestende invloed op je geestelijk leven. Er is niets, dat ons geloof zó ondergraaft, en het langzamer­hand verlamt, zodat op het laatst het licht uit ons hart verdwenen is, en onze gezichten eruit zien als uitgebrande lampen.

Het hoeft niet altijd te zijn wat we dóen, dat onze geeste­lijke kracht doet verminderen, onze geestelijke groei belem­mert en de kracht tot het winnen van anderen voor Jezus vernietigt. Het is niet zo zeer wat we dóen, dat onze Stroom van Levend Water lek maakt en onze machine stilzet. Het is heus niet altijd wat we dóen dat het koor van vrolijk zingende vogels in het woud van ons hart het zwijgen op­legt, en kleurige bloemen verleppen doet, en de beekjes doet ophouden met stromen.

Het zijn vooral de dingen, die we nalaten.

Ik geloof, dat de zonde van nalatigheid ons van de over­winning berooft. Zij maakt ons zwakker en zwakker, totdat de vijand zijn grote aanval doet, en wij geen kracht genoeg hebben, die te weerstaan. Een diepe val in de zonde komt nooit ineens. Wanneer je iemand, die eens een overwinnend Christenleven leidde, ziet ten onder gaan in de ellende van een leven vol zonde, kun je er op aan, dat deze man op een weg is, die hij reeds lang geleden is ingeslagen, en dat de plotselinge val, die je in zijn uiterlijke leven kon bemer­ken, voorafgegaan werd door een langzame innerlijke voor­bereiding. Hij ging niet met één sprong bergafwaarts.

Bij Petrus nam het vijf sprongen, voordat hij op de bodem was. Hij begon met een gevoel van zelfvertrouwen, dat ertoe leidde, dat hij het gebed verwaarloosde, en sliep, toen hij bidden moest. En toen hij eenmaal nalatig was geweest in zijn gebed, volgde hij Jezus “van verre”. En daarna vinden we hem, als hij zijn handen staat te warmen bij het vuur van de vijanden van Jezus, zichzelf met de wereld vereni­gend. Eerst daarna komt hij ertoe, de Heer met een vloek te verloochenen.

Voordat men afdwaalt met zijn voeten, is men afge­dwaald met zijn hart. Wie bergafwaarts gaat, valt niet plotseling. Misschien begon hij al jaren tevoren, door op te houden het Woord van God te lezen, door verwaarlo­zing van zijn persoonlijk gebed, door op te houden, te ge­tuigen van zijn Heiland.

Een schipbreuk van het geestelijk leven komt zelden met één slag. Haast altijd begint het met een kleine lekkage. Meestal begint het met een verzaakte plicht, een kleine nalatigheid, een beetje geven en nemen met de’ wereld, tot­dat het hart in een toestand is, waarin alle liefde verdwenen is. Als dit langzame, afgaan niet tot stilstaan komt, als er niet een nieuwe opwekking plaats heeft, een stoot in de goede richting, kan het heel goed zijn, dat men in een dor formalisme vervalt.

En vandaar kan het tot grovere en meer openlijke zonden komen, tot een leven in dienst van de duivel.

Laat ieder die dit leest zichzelf eens eerlijk afvragen: Heb ik in mijn geestelijke leven betere dagen gekend? Was er een tijd in mijn leven, dat ik dichter bij de Heiland wandelde? Dat ik een diepere gemeenschap met Hem had! Leefde ik ooit op een hoger plan dan vandaag? Had ik soms méér verlangen naar gebed dan vandaag? Is er in mijn leven een tijd geweest, dat ik méér overwinning had over de zonde? Indien dat zo is, ben je afgedwaald. Mis­schien is het maar een klein beetje, het kan zijn, dat het alleen maar een klein begin ervan is, maar daar blijft het niet bij

Wees niet bang, je diep te verootmoedigen aan de voeten van Jezus. Er is een machtige zegen in verootmoediging. Wanneer je vandaag voelt, dat je niet bent, waar je moest zijn, dat je betere dagen gekend hebt, wil ik je vragen, van­daag met God een nieuw begin te maken, en je opnieuw over te geven aan Hem, Die Zich eens gegeven heeft voor jou en mij, volledig, zonder reserve.

Uit: “The Herald of His Coming”.

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt. (10)

Dat was iets nieuws: onder Barth’s leiding hebben zich alleen de meisjes gevoegd. Blumhardt kreeg zijn jonge kerels nota bene tot zingen, van psalmen nog wel. Hoe hem dat lukte? Zündel vertelde, dat hij de krant met hen las en besprak en zeker zal dat hen geboeid hebben. Guido Gezelle won fabrieksmeisjes, die door al zijn voorgangers afgewezen waren, door liedjes voor hen te dichten waar ze op konden dansen en touwtje springen. Dat kan alleen hij, die waar­achtig bevrijd is van elke mening, principe, systeem of welke andere beletselen voor de caritas ook en die maar één ding weet en wil: dienen tot Jezus. Dit is een zaak van gebroken zijn en van geloof; pedagogische aanleg is er ook nog.

Blumhardt bezat die rijkelijk: aan wie heeft wordt immers gegeven? Doris’ zendingsveld was de keuken; daar kookte ze soep voor armen en zieken in de gemeente.

Het gaat, maar daarmee is niet veel gezegd. “De mensen zijn hartelijk, komen trouw in de kerk, al is het ook om er te slapen, bepaald verzet is er bijna niet.” Is dat alles geen reden tot tevredenheid! Blumhardt is ontevreden, over zichzelf. Is dit nu arbeiden in Gods wijngaard? Moet dat beperkt blijven tot wat hij hier verzet? In hem leeft een groot verlangen naar meer; hoe en wat dat dan zijn zal weet hij niet, maar als het er is zal hij het herkennen.

Het jaar 1842 wordt de drempel naar een volkomen nieuw leven.

Nieuw Leven.

Gods handelingen zijn nooit sensationeel, onze reactie er op is het wel. Het ongeproportioneerde moet dan een gemis aan geloof aanvullen. Nuchter zijn en geloven zijn inherent; nuchter zijn in Bijbelse zin wil zeggen: Gods maatstaf aan­vaarden in plaats van de eigen.

Blumhardt zegt in een preek over 1 Petrus 5 vers 8, dat nuchter zijn inhoudt “ons door niets laten verblinden, de blik niet begerig alle richtingen uit laten gaan, wat de mens zo graag doet; zich door niets, wat ook laten doof maken, opdat we waakzaam blijven.”     (Wordt vervolgd)

 

Dagelijks brood

Zondag 13 April.

Maar de wet is er bijgekomen, zodat de overtreding toe­nam; waar evenwel de zonde toenam, is de genade meer dan overvloedig geworden. (Rom. 05:20).

Tussen de val en de verlossing heeft God de wet ge­plaatst Ze is niet in staat de mens te rechtvaardigen, in­tegendeel ze heeft de boosheid van ons hart duidelijker aan het licht gebracht, ja ze prikkelt ons zelfs tot meerdere zonde (Rom. 07:05; Rom. 07:08). Waar we zo machteloos blijken te zijn Gods eis te volbrengen wekt ze onder de werking des Geestes verslagenheid over eigen onmacht en verdorvenheid. Daardoor wordt echter ook onze dankbaarheid over het alomvattende genadewerk van Christus groter. Zo leidt ze tot verheerlijking van Christus. Naarmate ge dieper eigen verdorvenheid hebt leren kennen zal uw liefde tot uw Ver­losser groter zijn. God zou niet door de wet de zonde groter hebben doen worden, indien Hij niet zo’n heerlijke en mach­tige verlossing in Christus voorbereid had.

Lezen: (Luc. 07:36-50).

 

Maandag 14 April.

… opdat, gelijk de zonde regeerde in de dood, zo ook de genade zou regeren door de rechtvaardigheid ten eeuwigen leven door Jezus Christus, onzen Here. (Rom. 05:21).

Over ons regeerde de dood, omdat we allen in Adam zondigden. Dit is een verschrikkelijke macht van ellende en jammer.

Als dit realiteit voor ons is, laat het dan voor u die gelooft een even grote, alles beheersende realiteit zijn dat de gerechtigheid van Christus, ons tweede Hoofd uw deel is en dat deze gerechtigheid ons het eeuwige leven schenkt. De genade zal over ons leven regeren gelijk de dood regeerde.

Niet onze levenservaring geeft ons die zekerheid, doch het geloof in de genade van Christus. Bedenk en beleef het steeds dat slechts in de levensgemeenschap met Christus deze rijkdom van gerechtigheid de uwe is. Buiten Hem is geen gerechtigheid doch slechts de dood.

Lezen: (Ps. 107:001-016).

 

Dinsdag 15 April.

Wat zullen wij dan zeggen? Mogen we bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! (Rom. 06:01).

Waar de zonde toenam, schittert de genade des te heer­lijker. Zal deze gedachte ons niet in de zonde doen volharden? Wordt zo de zonde niet een daad van geloof, waaruit blijkt hoe volkomen we op Gods genade durven vertrouwen?

Dit is een satanische verzoeking. Het is in overeenstem­ming met het boos verlangen van velen om in de zonde te kunnen blijven leven en toch straks de hemel in te gaan.

Paulus wijst dan ook deze gedachte met afschuw af. Alle leringen die de deur openzetten voor zonde en onzedelijkheid moeten we als walgelijk van ons werpen. Deze leiden tot een dubbel leven waarbij we geestelijk ten onder gaan.

De Schrift wijst er steeds met de meeste nadruk op dat het leven van Gods kinderen heilig en rein en ver van iedere zonde moet zijn.

Laten we ons toch ernstig onderzoeken of we op enigerlei wijze voor de zonde in ons leven een excuus menen te heb­ben gevonden. Onder het licht van Gods heiligheid zal iedere verontschuldiging ijdel blijken te zijn. Lezen: Ps. 139.

 

Woensdag 16 April

… immers hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven? (Rom. 06:02).

De dood heft alle gemeenschap op. Ze ontslaat de slaaf van zijn harde meester, ze brengt rust aan de vermoeide. Zo moet er een absolute scheiding zijn tussen de gelovige en de zonde.

Dit gestorven zijn aan de zonde is niet slechts een tref­fende beeldspraak. Neen het is grote werkelijkheid. Bedenk wel dat, zoals ge in Adam waart, ge zo in Christus zijt. Al wat Hem overkomen is, is u geschied.” Daarom kan de gelovige zeggen: ik ben met Christus gekruisigd, gestorven en opgestaan tot een nieuw leven.

Christus stierf der zonde, d.w.z. z. hoewel Hij tijdens Zijn leven onder de vloek der zonde heeft geleden, heeft Hij na zijn dood niets meer met de zonde te maken. Hier staat niet: sterf der zonde af, neen het is de grote rijkdom van ons leven: wij zijn in Christus der zonde gestorven.

Lezen: (Ef. 01:03-14.

 

Donderdag 17 April.

Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus ge­doopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn? (Rom. 06:03).

De doop, die oorspronkelijk het beeld was van de afwas­sing der zonde, is reeds door Jezus verdiept tot het bad der wedergeboorte (vergelijk Jes. 04:04; Ez. 36:25 met Joh. 03:03; Joh. 03:05 en Titus 03:05) Een totale vernieuwing van de mens is nodig: het eigen ik moest sterven. Alleen door de doodswateren heen is er een ingaan in het hemelrijk. Die doop heeft Christus ondergaan. Hij gaf zijn leven als re­presentant van zijn volk en vervulde daarmee de hoogste eis der wet: sterven aan het eigen leven om het leven op­nieuw te ontvangen. Daarom kon Hij zeggen: aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen. In dit “ons” zijn wij begrepen. Door onze innige verbondenheid met Christus zijn ook wij gestorven, toen Hij stierf. Van dit geloof leggen wij belijdenis af in onze doop. Dan worden wij in Christus ge­doopt, in Hem gedompeld d.w.z. één met Hem. En zodoende zijn we ook in Zijn dood gedompeld. Lezen: 1 Petr. 03:18 – 1 Petr. 04:02).

 

Vrijdag 18 April.

Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de ma­jesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid- des levens zou­den wandelen. (Rom. 06:04).

De doop is dus, zoals we zagen, een dompelen in, een gemeenschap hebben met de dood van Christus. Deze dood is de vervulling van de hoogste eis van de wet, doch ze is nooit einddoel. Ze kan niet anders dan een doorgang zijn. Daarom is Christus opgewekt om in nieuwheid des levens te wan­delen.

Christus heeft door Zijn sterven de Vader ten hoogste verheerlijkt. Daarom eiste Gods eer, dat Hij Hem niet in de dood liet, doch opwekte.

Dit nieuwe leven nu, dat Christus heeft ontvangen, heeft geen contact meer met de zonde. Daarom is het duidelijk dat hij die deel heeft aan dit heerlijk nieuwe leven, onmoge­lijk in de zonde (waaraan hij gestorven is) kan leven.

Lezen (1 Petr. 02:01-10).

 

Zaterdag 19 April

Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan Zijn dood, zullen wij het ook zijn met hetgeen gelijk is aan Zijn opstanding. (Rom. 06:05).

Christus stierf vele eeuwen geleden. Als we dus zeggen met Hem te zijn gestorven dan betekent dit niet, dat we gelijktijdig met Hem stierven. Vers 5 spreekt hierom van een samengroeien met hetgeen gelijk is aan zijn dood. Zoals een ent geplant wordt in de boom en deel krijgt aan het leven van de boom en erbij gerekend wordt, zo is ons leven met dat van Christus één geworden. In Zijn sterven waren wij begrepen en toen Hij opstond stonden wij in Hem op.

Dit is even reëel als wij aan de dood onderworpen waren in Adam.

Gods eeuwig raadsplan wordt ons eerst duidelijk als wij op Christus zien. Adam zou ons niet als natuurlijk hoofd gesteld zijn, als Christus niet bestemd was ons eeuwig Hoofd te worden.

Gelukkig zijt gij mijn broeder of zuster als ge zo deel kreeg aan het onverderfelijk, eeuwig leven.

Lezen: (Joh. 06:47-58).

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).