Eén plant met Christus
“Want indien wij met Hem één plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding.”
(Rom. 06:05).
De dood en opstanding van onze Here Jezus Christus worden met recht genoemd het fundament van ons Christelijk geloof. Zullen wij ooit genoeg daarover kunnen denken, spreken of lezen? De heerlijkheid van Pasen ligt in deze wonderbare heilsfeiten verborgen. Jezus gestorven, maar ook opgestaan. Het moet daarom ook maar niet een oppervlakkige kennis zijn van deze heerlijke waarheden, maar een dagelijkse ervaring. De Heilige Geest is in ons gegeven om deze waarheden niet alleen te bevestigen, maar tot een beleving te maken. Want één plant geworden te zijn in de gelijkmaking Zijns dood, wil en kan ook niet anders zeggen dan één plant geworden zijn met Hem in Zijn opstanding.
Goede Vrijdag en Pasen doen ons heel diep buigen voor onze Hemelse Vader en Hem danken voor Zijn onuitsprekelijke liefde ons geschonken in de gave van Zijn enige Zoon, onze Heiland en Verlosser Jezus Christus. We verheugen ons in de Pinksterervaring, danken God, dat de Heilige Geest ons niet alleen heeft wedergeboren, maar dat we ook een ervaring mogen genieten, die in volle overeenstemming is met wat de eerste Christenen ervaarden, namelijk de Doop in de Heilige Geestes. Maar we zouden ons nooit in Pinksteren kunnen verheugen, als we niet eerst Goede Vrijdag en Pasen hadden beleefd. Geen Pinksteren zonder Golgotha, kruis en dood en een ledig graf.
We lezen in Gods Woord: “want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was (Joh. 07:39). En als Jezus over Zijn aanstaand lijden spreekt dan spreekt Hij er niet over als over een noodlot, dat nu eenmaal moet gebeuren, maar als een verhoging. “En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken” (Joh. 14:12). “En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden” (Joh. 03:14).
De verhoging van Jezus, daaraan ging vooraf Zijn dood, maar ook Zijn opstanding. En voor ons, als Zijn kinderen, is er geen andere weg, als deze weg te volgen, die de Heiland ons voorgegaan is. De Heilige Geest is in onze harten gezonden om deze heerlijke waarheden tot een echte beleving te maken. Wanneer wij niet toelaten, dat de Heilige Geest ons dit leert, dan zullen wij spoedig ervaren, dat ons geestelijk leven krachteloos wordt en dood. Met ontzag spreekt de apostel Paulus over de dood en opstanding van Christus, niet alleen als een geschiedkundig feit, maar als een werkelijke, dagelijkse beleving.
Dit was de ervaring van Paulus, toen hij tot bekering kwam, het werd een innerlijke kracht en beleving en niet alleen voor zichzelf, maar voor allen. Het komt telkens weer uit in zijn prediking en zijn brieven: “Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding: Zijn dood gelijkvormig wordende” (Filip. 03:10).
Dit was de ervaring ook van Paulus, toen hij tot bekering kwam, geen dode vorm, maar een innerlijke kracht en beleving en niet alleen voor zichzelf, maar voor allen. Het komt telkens weer uit in zijn prediking en zijn brieven: “Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding; Zijn dood gelijkvormig wordende” (Filip. 03:10).
Een diep geestelijk leven kan dan alleen bestaan, wanneer wij deze geestelijke waarheden hebben verstaan en begrepen en het ook mogen beleven. Men kan nog zo zuiver geloven in de dood en opstanding van Christus, zoals duizenden Christenen dat doen en het toch niet als een beleving ervaren, we staan er buiten en missen daardoor de kracht in ons leven. De letter doodt, maar de Geest maakt levend. Het is in de dood van Christus, dat we onze verlossing hebben gevonden, maar in de opstanding van Christus vinden wij de kracht, om dit leven der verlossing uit te leven. Hoe meer wij verstaan één plant met Christus te zijn in Zijn dood, hoe rijker ons leven zal worden in het één zijn met Hem in Zijn opstanding.
“Ik ben met Christus gekruisigd (dood); en ik leef (opstanding), doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij (Gal. 02:20). Praktisch Christendom is geen reformatie, neen, het is een Goddelijke creatie, een nieuwe schepping in Christus. Hoevelen mensen worden niet bewogen als zij een ogenblik over de dood van Jezus denken, maar het is geen kracht in hun leven, het doet hen de wereld niet afsterven, het doet hen ook niet triomferen over de zonde, ziekte en dood. Neen, daar is iets anders voor nodig. Eerst moet er een sterven komen, wil er sprake van een opstandingsleven zijn. Als wij met Christus sterven aan het kruis en der wereld afsterven, dan staan we ook op in nieuwigheid des levens. Christus leeft nu het opstandingsleven door en in ons: “opdat Christus door het geloof in uw harten gaat wonen.” Menselijk verstand en vernuft verstaan dit niet, maar het geloof ziet in Hem onze Heiland, al die mogelijkheid verborgen. Doch alleen als we één plant met Hem geworden zijn, is dat mogelijk. “Houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onzen Here” (Rom. 06:11).
Calvarie is op natuurlijk gebied maar een heel kleine heuvel, maar geestelijk steekt het boven alles uit. Elk pad van ons geestelijk leven begint bij de heuvel Golgotha en wanneer wij dat maar in het oog houden, dan zullen we voort geleid worden van kracht tot kracht. Wees een gekruisigde in alles wat betrekking heeft op het vlees en de wereld en gij zult een opstandingskind zijn. Oppervlakkig beschouwd is er niet veel aantrekkelijks aan dit met Christus in de dood gaan, maar weet u, de dood heeft ook niets aantrekkelijks. Ge kunt een dode nog zo mooi maken, maar door dit alles komt er geen leven. Indien wij de diepe betekenis verstaan, die de Heilige Geest ons alleen kan leren, omtrent de dood en de opstanding van Christus, dan hebben wij tot op zekere hoogte het geheim verstaan van het Goddelijke leven van Christus toen Hij zei: “Indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, dan blijft het alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort” (Joh. 12:24).
Hier vinden wij het geheim van zielen winnen, het geheim van een vruchtbaar leven, niet bekend als zodanig, maar toch niet minder de waarheid: sterven aan onszelf, cm vruchten voort te brengen, vruchten die de Vader zullen verheerlijken. Als wij zo Goede Vrijdag en Pasen hebben verstaan, dan kan ook Pinksteren tot een rijke zegen worden.
P.K.
Het Zionisme
Zie, Ik zal ze verzamelen uit al de landen, waarheen Ik ze zal verdreven hebben. (Jer. 32:37).
Het is dit jaar juist een halve eeuw geleden, dat’ in Basel het eerste Zionistische congres gehouden werd. Dit was het begin van een beweging, die de uitdrukking is van hetgeen in het hart van vele Joden leeft. Het ‘is het verlangen om in Palestina een eigen woonplaats te bezitten, die publiekrechtelijk gewaarborgd is.
Na een periode van bijna tweeduizendjarige vervolging, verdrukking, ontnemen van recht en versmading is het Joods nationaal bewustzijn tot ontwaken gekomen en wenst de Jood een stuk grond, dat hij zijn vaderland kan noemen, dat hem in de vreemde beschermt en dat een toevlucht zal zijn bij elke verdere vernedering, die hij in het Galoeth moet ondergaan.
Het ontstaan der Zionistische beweging is onlosmakelijk verbonden met de naam Theodor Herzl, een Hongaarse Jood. Als journalist woonde deze het beruchte Dreyfus proces bij. Dit toonde hem de noodzakelijkheid dat de Joden als volk recht hadden op een eigen levensgemeenschap zoals ieder ander volk. Naar aanleiding van deze idee schreef hij zijn boek “De Jodenstaat”, dat in 1896 verscheen. Hierin wist hij nog niet of Argentina dan wel Palestina het vaderland moest worden. Maar het duurde slechts een jaar of de Zionisten wezen reeds een aanbod van Engeland af, dat het Oeganda-gebied in Brits Oost-Afrika tot hun beschikking wilde stellen voor massale emigratie. Nadien is hierover nimmer meer bij de Joden gediscussieerd. De bodem van Palestina met haar duizendenjarige historie, met haar geestelijke geschiktheid, blijft voortaan de enige aanvaardbare oplossing.
Als dan ook voor enkele maanden in Nederland voorstellen gedaan worden om talrijke Joden naar Suriname te doen emigreren, wordt dit zonder meer door hen van de hand gewezen en vergelijkt men dit smalend met een soortgelijke maatregel van de N.S.B., die de Joden naar Papoea- land wilde doen verhuizen.
Al spoedig begon de eerste Alijah (het optrekken) naar Eretz Israël, dat toentertijd nog onder Turks bestuur stond. Men vormde op verschillende plaatsen kolonies, die de kern moesten vormen voor latere immigratie. Nog ligt de kracht van het Zionisme in de nederzettingen. Een kolonie moet een dorp worden, een dorp een stad met een Joodse bevolking en op Joodse grond gebouwd. Hoewel uiteraard de meeste Joden, zoals in elk beschaafd land, in de steden wonen, vormt de landaankoop het begin van de verjoodsing van het land. Dit is echter bijna altijd bemoeilijkt door de diverse regeringen. Door het wanbestuur der Turkse regering en’ de onbekwaamheid der toenmalige kolonisten, die immers al zoekend en tastend zich een levensbestaan moesten verzekeren, was dit alles voor 1914 zeer onbetekenend.
Het veranderde na de verovering van Palestina in de vorige wereldoorlog door Engeland. Het Baseler program, dat een tehuis voor Joden voorstond op de grondslag van kolonisatie door Joodse landbouwers en industriële arbeiders werd door de Engelse regering ondersteund.
2 Nov. 1917 ontving Lord Rothschild, een der voornaamste financiers van het Zionisme, een schrijven van Lord Balfour namens de Engelse regering. Hierin werd medegedeeld, dat de regering van Z.M. met een welwillend oog de oprichting van een nationale woonstede voor het Joodse volk in Palestina gadesloeg en zoveel mogelijk maatregelen zou treffen om de totstandkoming van dat doel te vergemakkelijken.
Op grondslag van deze verklaring werd Palestina na de vorige wereldoorlog onder Engels mandaat gesteld.
Sindsdien is er heel wat in deze welwillende houding veranderd en de Joden beschuldigen Engeland niet ten onrechte van woordbreuk.
In Februari van dit jaar verklaarde Bevin dat hij geen definitie kon geven van een Nationaal Tehuis en dat Lord Balfour dood was!
Het aantal Joden steeg in de jaren rond 1917 van 30.000 tot 80.000. Zij vormden toen ongeveer 10% der bevolking. Hiervan leefden slechts 12.000 personen in de kolonies en hielden zich hiervan maar 7500 met de landbouw bezig.
Deze kolonisten voerden een schier hopeloze strijd tegen de Arabische concurrentie. Het levenspeil der Arabieren is immers oneindig veel lager dan dat der Europese immigranten. In 1921 schreef Jacob Israël de Haan; “De Arabische bevolking is welvarend. Zij zijn het, en, niet de Joden die het koren verbouwen, die de groenten leveren. Op de markten van Jeruzalem ziet men geen Joodse, aanvoer. Evenmin te Jaffa, dat toch bij de Joodse kolonies ligt. Hij eindigt deze tirade: De meerdere welvaart en de mindere sterfte zullen de Arabische bevolking vaster maken in tal en macht.”
Hoe zijn de toestanden veranderd! De Joodse kolonie te Jaffa werd binnen vijfentwintig jaren tot een stad van ruim 200.000 inwoners. Op de grote zandvlakte langs de zee verrees Tel Aviv, de rijke handels- en industriestad. Jaffa bleef een onbetekenend Arabisch havenstadje, Tel Aviv (lenteheuvel, een woordspeling op Tel-Abib uit (Ez. 13:15) werd een moderne stad met prachtige bankgebouwen, fabrieken en moderne flatwoningen. Er staan moderne synagogen en een schouwburg is juist voltooid. Het is een stad waar de Zaterdag de algemene rustdag is, ook al heeft men natuurlijk de sabbatschenders, die juist deze dag gebruiken om op het strand te gaan baden of te voetballen op één der vele velden.
De bevolking van Palestina telt momenteel 1.200.000 inwoners, waaronder 700.000 Joden. Voorwaar een opmerkelijke groei, gezien de tegenwerking op alle gebied. Hiervan werken ruim 100.000 Joden in de landbouwbedrijven. De voornaamste kolonies vindt men in de Emek (dal) van Jizreël, in boven-Galilea, langs de kust van de Middellandse zee, de vlakte van Saron en de vlakte van Sefela.
In de laatste jaren is men ook begonnen om de Negev, het Zuiderland, te koloniseren en vruchtbaar te maken. Moest men in 1925 nog schrijven dat nog geen 10% van het land Joods eigendom was, thans is een zeer groot gedeelte van het land genationaliseerd, en wel zonder bemiddeling van de staat.
Van beslissende invloed is hierin het Joods Nationaal Fonds. De kostprijs van het J.N.F. land bedraagt alleen reeds ƒ 30.000.000, terwijl de marktwaarde het drievoudige bedraagt.
De pachtgelden leveren reeds een ƒ 800.000 per Jaar op. Deze stichting kocht ook de Scopusberg in Jeruzalem, waar de beroemde Hebreeuwse universiteit staat. Zelfs in vroeger volkomen Arabische gebieden is het J.N.F. doorgedrongen, doch de gevaren zijn groot. Dit te meer, omdat de politieke belangen van Engeland gebaseerd zijn op Joods grondgebied.
Het beste bewijs daarvoor is de Negev. (Gen. 24:62). Dit woestijngebied is door de vestiging van zeventien Joodse kolonies Joods bezit geworden. De landwetten, die grondaankoop verbieden, dreigen noodlottig te worden. Toch heeft men deze laatste jaren nog een gebied, zo groot als onze Noordoostpolder, er bij gekocht.
Dit kost veel geld, veel sigaretten en veel kopjes koffie, zegt ergens een Joodse leider van het J.N.F.
Zonder de hulp van de ontzaglijke giften, zonder de drie miljoen pond, die het buitenland verleden jaar opbracht zou men de noodzakelijke machines nimmer kunnen invoeren. Indien er bij een te grote immigratie (wat we hopen, dat plaats zal grijpen) zich werkeloosheidsproblemen zullen opdoen, dan zal ook het J.N.F. als de grootste werkgever op grote schaal bebossingsobjecten ter hand nemen. In de afgelopen jaren is dit uitgesteld vanwege het gebrek aan werkkrachten, hoewel het aantal bomen van drie tot vier miljoen steeg. (Op de bergen van Efraïm werd het door Nederland opgebrachte Westerweel-woud met bijna 9000 bomen geplant).
Zonder deze financiële steun zou de sombere voorspelling van Jacob Israël de Haan bewaarheid zijn geworden. Thans werkt men echter met de modernste middelen en verschaft men de kolonisten de kosten van het gereedmaken van het land. Hierdoor heeft Palestina een tweeërlei economie, die elkander op de duur niet verdragen. Er is een Joods kapitalistisch landbouwbedrijf en er zijn primitieve boerderijen der Arabieren. Inmiddels profiteert natuurlijk ook de Arabier van de wegen, het transport, zonder dat hij zich tot het niveau der moderne cultuur weet op te werken.
De Effendi, de grondbezitter weet geen andere wijze om zijn kapitaal te beleggen dan in de grond. Hij mist het initiatief tot het vestigen van industrieën en is er onbekwaam voor. Het gevolg is dat de Fellah, de Arabische proletariër blijft. De Joden daarentegen hebben reeds 8000 industrieën in Palestina en voortdurend worden deze uitgebreid. Door de betrekkelijke hogere levensstandaard der Palestijns Arabische bevolking t.o.v. de omringende landen, heeft men ook een immigratie van Arabieren naar Palestina, die door de Engelse regering niet belet wordt.
Van hart tot hart
Lieve vrienden,
Sinds mijn laatste brief hebben enkelen van u mij geschreven, waar ik mij hartelijk over verheug. Soms heb ik het gevoel, dat ik mijn correspondenten persoonlijk ken, dat er echte banden van vriendschap en liefde tussen ons zijn. En dat zijn er ook inderdaad. Zijn wij als kinderen van God niet leden van één huisgezin? En zijn degenen, die de Heiland nog niet gevonden hebben, ons niet lief om de wille van Hem, die Zijn leven heeft gegeven, om ze tot de Vader te brengen?
Ik beloofde de laatste keer, dat de brief van zuster M. te G. aan de beurt zou komen. Belofte maakt schuld, en dus begin ik met de beantwoording van haar brief. Onze zuster stelt mij twee vragen: Hoe kan men deze beide teksten met elkander in overeenstemming brengen: “Zo iemand de zijnen, en voornamelijk zijn huisgenoten niet verzorgt die heeft het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige.”
“Indien iemand tot Mij komt en niet haat zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn.”
“Ik behoor,” schrijft onze zuster, “die de Bijbel als Gods Woord in zijn geheel aanvaarden, maar wat moet ik nu van dat haten denken? We moeten toch onze naasten liefhebben, laat staan onze ouders, broers, zusters, kinderen. En hoe streng slecht zorgen voor ons gezin ons aangerekend wordt, zien we uit de eerste tekst.”
Ik voeg hier gaarne nog een derde tekst bij: “Al ware het, dat ik de gave der profetie had, en wist al de verborgenheid en al de wetenschap, en al ware het, dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en had de liefde niet, zo ware ik niets”. (1 Kor. 13:02).
Er is één gebod des Heren, dat het eerste en het grootste gebod is: de liefde.
Waarom zegt dan de Here Jezus, dat we moeten haten? Kenners van de oorspronkelijke taal van het N.T. zeggen ons, dat dit “haten” niet bedoeld is als: gevoelens van haat koesteren, maar als: “doen achterstaan bij”. Zodat onze tekst hierop neerkomt: “Als iemand niet alles hier op aarde minder liefheeft dan Mij, die kan Mijn discipel niet zijn.”
Stel U het geval voor van een kind, dat geen rekening houdt met de tegenstand van zijn ouders tegen zijn bekering. Hij heeft zijn vader en moeder innig lief, maar Jezus gaat hem boven alles. Om de Heiland te volgen, moet hij de liefde tot de zijnen gering achten. Maar datzelfde kind, juist omdat het een kind Gods geworden is, zal de eerste zijn om zijn ouders te eren en te eerbiedigen, in alles, wat niet des gewetens is. Hij zal hun zijn liefde tonen door zijn voorkomendheid, zijn bereidheid, ze te helpen, zijn gehoorzaamheid. Een kind, dat Jezus toebehoort, is een beter kind, dan een ander.
Jeanne d’Arc had een lijfspreuk, die het de moeite waard zou zijn tot de onze te maken: “Sire Dieu premier servi!” wat ik zou willen vertalen door: “God gaat in alle dingen voor!”
Het is mogelijk, dat wij, door God in alle dingen te laten voor gaan, degenen, die wij liefhebben, moeten bedroeven, of ergeren, of van ons vervreemden. Dat kan hartbrekend zijn. Maar het moet. Want wie iets of iemand boven de Heiland stelt, kan Jezus’ discipel niet zijn.
Misschien wordt deze brief gelezen, door iemand, die zich niet bekeren wil, omdat zijn moeder er tegen is, of omdat hij er klanten mee verliezen zal, of omdat hij er de liefde van zijn beste vriend mee zou verspelen. Goed, gij behoudt dus de liefde van Uw moeder, de gunst van Uw klanten, de genegenheid van Uw vriend. Maar dat alles zal, U op de grote dag van geen nut zijn. Alleen de liefde van Jezus kan U verlossen van het oordeel. Bedenk de dure prijs, die Hij betaald heeft voor Uwe zaligheid. En laat het ook voor U waar worden: “De Heiland gaat in alle dingen voor!”
Onze zuster uit G. stelt nog een tweede vraag: “Hoe kan men met blijdschap de Dag des Heren verwachten, als die voor zovelen een eeuwig oordeel medebrengt?” Hierover willen wij het hebben in een volgende brief, want ik zou gaarne hierop iets dieper ingaan.
Met hartelijke groeten en heilbede,
De Uwe in Christus blijden dienst,
Joh. H. Ekering.
Het eerste boek van het Oude Testament eindigt met de woorden:
en men leidde hem in een kist in Egypte”,
het laatste boek met de vloek: “opdat Ik ‘niet kome én de aarde met de ban sla”.
Het eerste boek van het Nieuwe Testament eindigt met de belofte: “Ziet Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld” en het laatste boek met de zegen: “De genade van onzen Here Jezus Christus zij met u allen”.
Dagelijks brood.
Zondag 20 April
Dit weten wij immers, dat onze oude mens eenmaal gekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn. (Rom. 06:06).
De oude mens is ons leven onder het hoofd Adam, de nieuwe mens is ons leven verbergen in Christus bij God. Alleen wanneer we wedergeboren zijn kunnen we spreken van de oude mens. Het natuurlijke leven zoals het in alles onderworpen is aan de heerschappij der zoude, noemt Paulus hier “het lichaam der zonde”. Dit leven is met Christus gekruisigd, d.w.z. het heeft zijn macht over ons verloren. Welk een zegen ligt er in dat woordje “mede”. We zijn mede-gekruisigd, mede-gestorven, mede-begraven, mede-opgewekt, mede-opgestaan tot een nieuw leven. Er is een scherpe scheiding tussen wat voor en na deze opstanding in Christus plaats vond. Wij waren eerst slaven der zonde, we zijn thans slaven der gerechtigheid. De kracht der zonde, die de oude mens overheerste, is thans gebroken. Laat ons in deze vrijheid met blijdschap en… voorzichtigheid wandelen.
Lezen: (Ef. 04:17-24).
Maandag 21 April.
Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. (Rom. 06:07).
De zonde heeft een geweldig recht op ons. Wij moeten haar loon betalen. Dit loon is onze dood. Wie gestorven is, heeft de tol aan de zonde betaald.
Doch de zonde heeft op u, die Christus toebehoort, geen enkel recht meer. In Christus zijt gij immers gestorven en van een dode is niets meer te vorderen. Christus heeft voor u betaald en nu zijt gij vrij. Dit is een heerlijke, goddelijke vrijheid. Doch hoe dwaas is hij, die deze vrijheid gebruikt om zich opnieuw onder de heerschappij van de zondemacht te stellen. Dit is Christus opnieuw kruisigen. Laat ons iedere dag, ook vandaag, bewust de levensgemeenschap met Christus zoeken. Alleen dan zijn wij gestorven aan de zonde.
Lezen: (Gal. 05:16-26).
Dinsdag 22 April.
Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven. (Rom. 06:08).
Niet alleen zijn wij met Christus gestorven, wij zijn ook met Hem opgewekt tot een nieuw leven. Dit nieuwe leven is niet ons deel door de magische kracht van de doop of door een of andere mystieke ervaring, doch slechts door het geloof. In het geloof leggen wij vrijmoedig de hand op deze heerlijke woorden en God maakt het werkelijkheid aan ons.
Er staat niet, dat ge u moet beijveren om het nieuwe leven deelachtig te worden, neen, Paulus zegt. dat wanneer we met Christus gestorven zijn, dit nieuwe leven reeds ons deel is (Rom. 06:11). Dit te aanvaarden is een geweldige geloofsdaad. Doch vertrouwend, dat Gods kracht, waarmee Hij Christus uit de doden heeft opgewekt ook in ons werkt, durven we dit woord op ons toe te passen.
Lezen: (2 Kor. 04:07-15.
Woensdag 23 April.
… daar wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood heerst over Hem niet meer. (Rom. 06:09). De vastheid van ons geloof, dat God in ons het nieuwe leven is begonnen, is de belofte, die in Christus werkelijkheid werd: Hij is uit de doden opgewekt en sterft niet meer. Over Hem heeft de dood geen macht meer.
Donderdag 24 April.
Want wat Zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven; wat Zijn leven betreft, leeft Hij voor God. (Rom. 06:10).
Christus is de zonde eens voor al gestorven. Die betekent natuurlijk niet, dat Hij ooit voor de zonde heeft geleefd en bij de dood ophield te zondigen. Geen zonde heeft ooit Zijn leven bezoedeld. Doch wel kwam Hij steeds weer met de zonde in aanraking en droeg de gevolgen ervan. Ja, aan het kruis kwam de zonde der ganse wereld als een stroom op Hem af. Al die zonde heeft Hij als in Zich opgenomen, zodat Hij geheel zonde is gemaakt voor ons. (2 Kor. 05:21b).
Nu echter heeft Hij niets meer met de zonde te maken. Dit ligt voorgoed achter Hem. Zijn stralend hemels lichaam is nu ver verheven boven ieders smet en verzoeking. Nu leeft Hij Gode: een hemels, ongestoord leven is Zijn eeuwig deel. Zo moeten ook wij nu reeds in Christus leven uit hemelse beginselen, volgens hemelse wetten en met slechts één doel: Gode te behagen. De kracht hiertoe ontvangen wij in gemeenschap met Christus. Iedere andere weg leidt tot diepe teleurstelling. Lezen: (Heb. 09:22-28).
Vrijdag 25 April.
Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wel dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus. (Rom. 06:12).
Door het geloof met Christus verbonden, Rebben we het recht te geloven, dat we dood zijn voor de zonde. Niet de zonde is dood, doch ik ben in Christus gestorven. In dit zich vastgrijpen aan Gods onwankelbare belofte, ligt de kracht van onze nieuwe wandel. De zonde heeft geen recht meer op u. In dit geloof zult ge Christus’ kracht in u zien werken. Het is geen kwestie van ervaring of eigen krachtsinspanning, doch van het geloof dat wij voor God leven in Christus Jezus.
Wanneer dit geloof u ontbreekt, zijn al uw daden zondig. Want uit uzelf kunt ge geen goed doen. Al wat uit geloof niet is, is zonde.
Hier vooral zal in uw leven blijken of ge gelijk Abraham, hoewel dood in uzelf, tegen hoop op hoop uzelf vastklemt aan Gods belofte, gelovend dat Hij leven wekt en roept de dingen, die niet zijn, alsof ze waren.
Lezen: (2 Tim. 02:08-13).
Zaterdag 26 April.
Laat dan de zonde niet langer regeren in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerte zoudt gehoorzamen. (Rom. 06:12).
Het leven in het geloof, dat wij dood zijn voor de zonde, is een zeer smalle weg, waarbij iedere stap rechts of links grote schade aanbrengt. Aan de ene zijde dreigt het gevaar van klein geloof, dat we steeds op eigen kracht en werk zien en nooit de leven vernieuwende belofte Gods durven aanvaarden. Doch aan de andere zijde ligt het minstens even grote gevaar dat we menen, dat ons leven er nu niet meer zo op aankomt en dat het voldoende is te geloven, dat de zonde in ons gestorven is. Dan komt er een diep conflict tussen wat we belijden en de praktijk van het dagelijks leven. Dan wordt deze tekst misbruikt, opdat we in de zonde zouden kunnen blijven leven.
Slechts door van ogenblik tot ogenblik in het bewustzijn van eigen verdorvenheid zich vast te grijpen aan de belofte van de heilige tegenwoordigheid van Christus in ons, zullen we meer en meer naar Christus beeld veranderd worden.
Deze vernieuwing omvat ook ons lichaam. Dit lichaam moet een tempel zijn van de Heilige Geest. Immers ook dit lichaam heeft straks deel aan de opstanding en dient tegen die dag bewaart te worden, ’t lichaam is niet een neutraal terrein, het is ook bestemd voor de eeuwigheid.
Lezen: (Filip. 03:12-21)
1947.02.01
Valse Profeten
Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerechtigheid. (Matt. 07:22-23).
Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.
Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.
Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.
De Here zal hun dat niet betwisten.
Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk ingeleid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij genoemd.
En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.
Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofeteerd, met hun eigen hart.
Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.
Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”
Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. gepreekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaatwerk in Jeruzalem terugbrengen.”
Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “principieel” geluid horen.
Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.
En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Verbonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).
Allemaal zuiver principiële woorden!
En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.
En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “principiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.
Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.
Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende verhoudingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.
Want dat is de voorwaarde.
Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.
De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).
En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in werkelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformuleerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!
Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeenschap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.
Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde beginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbondsvolk van de Heer!
En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.
Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom
Dodenzorg en geld verdienen.
Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclamebord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’
In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist gehouden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.
“Is dit ook een begrafenisonderneming”?
Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.
“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”
Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.
“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.
Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisondernemer.
Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschilderd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzinwekkend.
Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uitkomen.
Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.
U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar overvloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrikkelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.
“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is koper.”
Ik wil weg.
In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eerbied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.
Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.
U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.
Oecumenische Flitsen
Het doden van mensen uit barmhartigheid.
De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij verklaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christendom moet worden beschouwd.
Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figuren uit het kerkelijke leven,
“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van anderen of van zichzelf?
Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.
Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te prediken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden opgewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwijderd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!
“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt. (Pentecostal Evangel.)
Een bekeerde acteur.
Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote menigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,
Zonder gebed geopend.
Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de president der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en ondersteunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.
Volledige zelfovergave
Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.
Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinksterbeweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in harmonie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moeten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.
Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde omgeving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geestkracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middelmatige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weerspiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”
Stanley Jones.
Aan de lezers
Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans verzonden.
Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:
“Er is geen andere Weg”.
Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.
De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.
“De inwoning van Christus in ons hart”.
Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.
Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:
Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)
Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; verschillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrienden.
Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.
Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het verstand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegenover de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.
Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.
- Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studietijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.
Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blumhardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aanhoren en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.
Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.
Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.
Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testament; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.
(Wordt vervolgd).
Dagelijks brood
Zondag 2 Februari:
Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).
Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evangelie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zondaren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.
Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bijzondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Heilige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.
Maandag 3 Februari:
Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).
Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.
Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.
Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spreken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).
Dinsdag 4 Februari.
De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).
Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.
Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).
Woensdag 5 Februari:
Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).
De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.
Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.
Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).
Donderdag 6 Februari
…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).
Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.
Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze periode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.
Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.
Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs worden en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),
Vrijdag 7 Februari.
Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).
Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)
Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.
Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit kennen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).
Zaterdag 8 Februari.
Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blinden zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).
Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zendingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.
Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.
Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huisgenoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.
Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).