Pinksteren nu

… en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het Woord Gods met vrijmoedig­heid. (Hand. 04:31).

Wat wij nodig hebben, wij allen, is een machtige ver­vulling met Gods Geest. Dit alleen kan opnieuw de gemeente van Jezus Christus tot een levend en krachtig getuigenis brengen in de ontstellende nood van onze tijd.

De discipelen werden door de nood en hun gevoel van kleinheid opnieuw gebracht tot een vurig gemeenschappelijk gebed, enige tijd na hun vervulling op Pinksterdag.

We hebben genoeg geredeneerd en geconfereerd: het wordt tijd dat we weer eens gaan bidden.

Dit gebed kan geboren worden uit het sterke bewustzijn dat wij in de geweldige strijd tussen licht en duisternis niets betekenen zonder de alles overwinnende kracht van de Heilige Geest.

Wij moeten het zien dat het niet onze zaak is, doch de zaak van Jezus Christus, en dan zullen we met vrijmoedig­heid durven vragen om gaven en krachten die nodig zijn ter verheerlijking van Zijn Naam.

We vinden dit kostelijke gebed opgetekend in (Hand. 04:24-31) en het is goed dat we het samen doorlezen.

In de eerste plaats was er het sterke bewustzijn bij deze mannen en vrouwen dat ze, hoewel zelf onbetekenend, in directe dienst stonden van God, de Almachtige Heerser. Wij moeten ons bewust zijn, dat we niet voor één of andere richting of partij strijden, doch dat wij dienstknechten zijn van de levende God, de Schepper van hemel en aarde, tegen Wiens wil niets kan roeren of bewegen. Als een stroom van ongeloof de landen verdrinkt, als het wereldgebeuren onrust en verwarring brengt, als de kerken koud en lauw en de gelovigen hopeloos verdeeld zijn, wel dan is dit geen tegenvaller in de gang van Gods koninkrijk, neen dan is dit alles in de Schrift ons voorzegt en het mag ons niet klein of wankelmoedig maken, want al zijn tegen het heilig kind Jezus zowel Herodes als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël vergaderd, dan kunnen zij niets anders doen dan wat Gods hand en raad tevoren bepaald heeft dat geschieden zal.

Wie ongelovig op de afval der volkeren ziet, op de on­verschillige koudheid van vele gedoopte christenen zal moe­deloos het hoofd laten hangen en geeft het koninkrijk van Jezus Christus geen kans meer.

Doch als we zien op Hem die met ons is, dan kunnen we onverschrokken doorgaan, verzekerd dat Hij die met ons is, meerder is dan zij die tegen ons zijn.

Dit zal ons brengen tot gevoel van eigen onbeduidendheid en het sterke weten dat wij veel, veel goddelijke kracht nodig hebben. Dan zullen we bidden wat ook deze een­voudige mannen baden: dat wij met volle vrijmoedigheid het Woord mogen spreken en dat Zijn kracht weer open­baar worde.

Dit is het gebed om vervulling met de geest van vuur en kracht.

Niet om ons groot te maken, doch als de enige kracht die in deze bange strijd ons tot getrouwe dienstknechten kan maken.

Hoe zullen we zielen overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel anders dan door deze machtige werking van de Heilige Geest?

De discipelen smeken God: let op de dreiging der on­goddelijke machten en geef ons vrijmoedigheid en kracht.

Zij durven veel te vragen: of God Zijn hand wil uit­strekken tot genezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus.

Zij kennen niet van die valse bescheidenheid die slechts aarzelend een zegen durft vragen.

Omdat zij weten dat zij niet voor eigen eer of voordeel doch voor Gods zaak strijden.

Zou het niet zijn, omdat we zo veelal in eigen wijngaard aan ’t werk zijn dat ons gebed zo krachteloos is?

’t Gaat niet om ons, niet om onze kerk of groep, we staan midden in de wereldomvattende strijd tussen God en de satan, tussen licht en duisternis, tussen evangelie en zondedienst.

’t Gaat om de verheerlijking van Gods Naam! Daarom zullen ook wij mogen vragen om kracht, om gaven, om alles wat dienstbaar is in deze strijd.

Genezingen, tekenen en wonderen zullen daar weer ge­schieden waar gelovigen zich bewust zijn van hun ernstige roeping.

De vijand zal steeds beschaamd moeten staan als het zo openbaar wordt, dat God in ons midden is.

Het gebed geboren uit verlangen om Zijn Naam te ver­heerlijken in deze van God afvallige wereld is Hem steeds aangenaam.

Zie, toen de discipelen dit gebed hadden gebeden werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen.

Het was niet een kalme, onbewogen Zondagsdienst: er was goddelijke beweging en kracht.

Er was opnieuw vervulling.

Niet als een doel op zichzelf doch uitvloeiend uit de over­stromende blijdschap en het ondervinden van Gods nabij­heid.

Er was beantwoording van hun gebed.

Zij vroegen om vrijmoedigheid, in (Hand. 04:31) lezen we: zij spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid.

Zij vroegen om genezingen, tekenen en wonderen en in ’t volgend hoofdstuk in (Hand. 05:12) lezen we: en door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk.

Niet allen kregen dit: de apostelen, zij die door God ge­roepen werden, doch zo groeide de gemeente en werd Gods Naam verheerlijkt.

Geve God dat ook in onze dagen weer iets van deze Pinksterkracht in alle kerken en kringen openbaar worde, opdat Christus’ Naam ook thans in 1947 door de wereld worde genoemd, opdat zielen worden getrokken en de ge­meente toebereid voor de ontmoeting met haar Heer.

  1. v. d Brink.

 

Een God die het gebed hoort

Het is onmogelijk tot God te komen of Hem te be­hagen zonder te geloven dat Hij een God is die het gebed hoort en beantwoordt.

Hoe na-ijverig God op de reputatie welke Hij heeft dat Hij het gebed hoort en beantwoordt! In (Heb. 11:06) wordt ons gezegd: “Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode welgevallig te zijn. Want die tot God komt moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.”

Hier wordt ons gezegd dat iedereen alvorens tot God te komen twee dingen moet geloven. Ten eerste moet hij ge­loven dat er een God is en dan moet hij geloven dat God een beloner is voor hen die Hem ernstig zoeken, d.w.z. dat God de gebeden hoort en verhoort. Niemand kan tot God komen, niemand kan gered worden, niemand kan God wel­gevallig zijn, zonder dat hij gelooft, dat God de gebeden beantwoordt. Hier zien we wat geloof is. “Zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn”. En dit geloof bestaat eenvoudig daarin, dat men gelooft, dat er een God is en dat Hij de gebeden hoort en verhoort. Geloof in elk bijzonder geval betekent vertrouwen hebben, dat er een God is die het gebed over dit bijzonder geval wil aanhoren. Er bestaat geen geloof, dat niet steunt op een vast vertrouwen in de gebed horende en verhorende natuur van God. Nie­mand kan God leren kennen, zonder dat hij deze gezegende eigenschap van Hem kent. Hij is een God, die de gebeden hoort!

Is het vreemd, dat de eigenschap van God, die ieder moet kennen alvorens tot Hem te komen, juist deze eigenschap is van het horen en verhoren van de gebeden? Indien iemand tot God komt behoeft hij niet noodzakelijkerwijze te denken aan God als de Schepper. Hij behoeft evenmin noodzakelijkerwijze te denken aan Gods verdere eigenschap­pen of hoedanigheden. Die zijn alle voldoende inbegrepen in deze éne eigenschap van het horen en verhoren van het gebed en indien iemand gelooft, dat God is “een beloner voor hen, die Hem ernstig zoeken”, dan weet hij genoeg omtrent God om tot Hem te komen, Hem te behagen en Zijn zegen te ontvangen. Met andere woorden is deze eigen­schap van horen en verhoren der gebeden de eigenschap die er het meeste toe bijdraagt God te leren kennen. Deze is de werkelijke kern van Gods natuur en openbaart dan ook Zijn macht, Zijn wijsheid, Zijn genade en Zijn heilig­heid. Daar is een God en Hij verhoort het gebed! Dit om­vat het hele geloof dat absoluut noodzakelijk is om God welgevallig te zijn en tot Hem te komen. Indien men slechts dat weet van onze oneindige, gezegende, genadevolle gebed horende en verhorende God, is al het andere daar­in gegeven en vanzelfsprekend. Zo wordt het duidelijk dat, indien wij Gods bereidwilligheid om gebeden te verhoren gaan begrenzen, we ons schuldig maken aan een vreselijke zonde van ongeloof. Zij, die zoveel nadruk leggen op de natuurwetten en te kennen geven dat God Zelf een dienaar der natuur is, gebonden aan de wetten die Hij Zelf vast­stelde, verkleinen het geloof en mishagen op die wijze God en kunnen Hem onmogelijk zó naderbij komen, als ze wel zouden moeten. Om te leren, zoals sommigen doen, dat God in vroegere tijden meer geneigd was tot antwoorden, meer bereid om als antwoord op het gebed wonderen en tekenen te doen ter verhoging van Zijn eer, betekent Gods waardig­heid verkleinen en niet geloven aan de ware natuur van Hem als gebed verhorende God.

Sommigen geloven, dat God vroeger meer bereid was om aan de Joden regen of andere materiële, lichamelijke dus aardse zegeningen, in antwoord op hun gebed te schenken, dan nu en ze spreken alsof God vroeger Zich Zelf grenzen zou hebben gesteld t.a.v. de zegeningen aan de Joden onder de wet en nu wederom zich grenzen stelt door alleen gees­telijke zegeningen te schenken aan de Christenen onder de genade. Maar dat zou betekenen, dat de Joden slechts een halve God en wij de andere helft zouden bezitten. Om God te gaan begrenzen in Zijn bereidheid om gebeden van hen, die Hem ernstig zoeken, te horen en te beantwoorden wil zeggen, niet geloven in de ware natuur van God. Te ge­loven, dat God in de tijden van de Apostelen meer bereid was wonderen te doen dan heden ten dage, beduidt eveneens grenzen stellen aan Gods wil. We doen beter die begrenzing bij de mens te zoeken en openlijk te bekennen: “dat we niet hebben omdat we niet bidden en dat we verkeerd bidden om het in onze hartstochten door te brengen” (Jak. 04:02-03). We doen beter eerlijk te bekennen, dat ons ongeloof ons onbekwaam maakt om de zegeningen te ontvangen, die de Apostelen en de N.T. Christenen zo vaak ontvingen. Maar nooit moeten we geloven of beweren, dat God Zijn plannen heeft veranderd of Zijn bereidheid gewijzigd om de gebeden te verhoren van hen, die Hem ernstig zoeken en vertrouwen in Hem stellen.

Er zijn in sommige kleine bijzondere dingen door God t.o.v. de mens wijzigingen ingetreden. Zo bestonden er bijv. eens dierenoffers als zinnebeeld en symbool van het geloof in de komende Heiland. Nu echter: “blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden” (Heb. 10:26). Eens was het de Joden verboden zekere soorten vlees te eten, daar die onrein voor hen waren. Nu heet het: “want alle schepsel Gods is goed en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde. Want het wordt geheiligd door het woord van God en door het gebed” (1 Tim. 04:04-05). Eens moesten de joodse jongens besneden worden, maar nu: “want in Christus Jezus vermag noch besnijdenis iets, noch onbesneden zijn” (Gal. 05:06). Eens bestond de joodse Sabbat, de Zaterdag en andere godsdienstige voor­schriften, waaraan de Joden zich moesten houden als een voorafschaduwing van de komende Christus. Maar Chris­tus is reeds gekomen en deze geschreven wetten zijn afge­schaft en aan het kruis van Christus genageld, zodat tegen­woordig “geen Christen langer wordt geoordeeld in zake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat” (Kol. 02:16).

Ik zei, dat God sommige kleine en bijzondere dingen voor de mensen gewijzigd heeft. De Heilige Geest was eens bij, maar nu woont die in de Christus (Joh. 14:17). De verandering voltrok zich toen Jezus bij Zijn wederopstan­ding werd verheerlijkt (Joh. 07:37-39 en Joh. 20:22). Ik zei, dat er zulke veranderingen in de beschikkingen t.a.v. sommige dingen bestaan. Maar de grote fundamentele be­schikkingen, die een deel zijn van de werkelijke natuur van God zijn niet veranderd. God Zelf kan niet veranderen. Hij deed dat nooit en zal dat nooit doen. God redde altijd de mensen door het geloof in Christus en op geen andere wijze, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament (Hand. 10:43). God is altijd heilig geweest, altijd almachtig, altijd genadevol en zo is God ook altijd geweest de God die het gebed hoort en beantwoordt. Dit werd begrepen door de Psalmist toen hij uitriep onder de inspiratie van de Heili­ge Geest: “O, Gij Hoorder der gebeden tot U komt alle vlees” (Ps. 065:003).

Daarom is het dat “wie tot God komt moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”, zoals geschreven staat in (Heb. 11:06).

De onveranderlijke, eeuwige God is een God die altijd verlangend is geweest te horen en bereid en machtig te ver­horen de gebeden van hen die Hem ernstig zoeken en die vertrouwen in Hem stellen.

Dr. John R. Rice

 

Morgen kan het ook nog…

Er wordt een geschiedenis verteld van een man, die op een nacht droomde, dat hij gedragen werd naar een ver­gadering van boze geesten. Zij bespraken wat de beste wijze was om mensen te verderven. Eén stond op en zei: ‘Ik zal naar de aarde gaan en ze vertellen, dat de Bijbel een fabel is en niet Gods Woord.” Een ander zei: “Over­tuig hen, dat Christus slechts een gewoon mens was.” Weer een ander zei: “Laat mij gaan, ik zal ze vertellen, dat er geen God, geen Zaligmaker, geen hemel en geen hel is.” “Neen, dat zal niet gaan” zeiden ze, “we zullen nooit de mensen dit kunnen laten geloven.”

Eindelijk rees een oude duivel op, wijs als een slang, doch niet onschuldig als een duif en zei: “Laat mij gaan. Ik zal naar de wereld reizen en de mensen vertellen, dat er een God is en een Zaligmaker, en een hemel en ook een hel. Doch ik zal ze vertellen, dat het geen haast heeft, morgen kan het ook nog, morgen zal gelijk zijn aan van­daag.” En hij was de duivel, die zij zonden.

Deze geschiedenis is fantasie, doch zijn boodschap is werkelijkheid. Die duivel is ook heden tussen ons, doch de wijzen worden niet door zijn leugens bedrogen. “Wat zult gij met Jezus doen, die Christus genoemd wordt?”

Geplaatst tegenover die vraag is de man, die denkt, dat morgen zijn kans even groot is als vandaag, de meest be­drogen mens der wereld.

  1. H. Marion Jr.

 

Wij Moeders

…. Wanneer u voor Mijn aangezicht komt te verschijnen       

Heer, als wij voor Uw aangezicht verschijnen, zo dragen wij tot U, op open handen, al het blijde levensgeluk, dat U ons gaf: al de schone schatten aan onze zorgen toever­trouwd, al de rijkdommen waarover U ons als rentmeesters hebt aangesteld. Met lof en dank brengen wij ze voor Uw heilig aangezicht, de liefde, de blijdschap, de zorg waar­mee we zijn omringd. We zeggen het: “Heer, ’t was het Uwe, U hebt het ons gegeven en wij brengen het weer tot U!” Maar staande voor U, de Heilige, zien wij met be­schaamdheid dat dit alles veel van zijn glans verloren heeft sedert U het ons toevertrouwd hebt.

Door onze onvoorzichtige wandel is veel schittering ver­duisterd en menige lieve lach verstard. Heer, geef alles, waarover U ons gezet hebt, weer nieuwe glans. Heel de breuken, die wij maakten, verbind de wonden, die wij sloe­gen. Geef ons de blijdschap weer als in het begin.

Wij brengen voor U, met gebogen hoofden, onze zorgen, onze smarten, onze ziekten, onze teleurstellingen, die ieder­een kent en weet. Wij bidden: “Neemt U ze over, opdat wij als onbezorgde kinderen voor Uw vaderoog mogen leven, dat wij U mogen roemen en prijzen voor wat U hebt ge­daan.”

We maken nu de zorgvuldig gelegde windsels los, die oude, haast vergeten wonden verbergen. Wonden, lang ge­leden geslagen door een vriend of een vijand, wonden, ver­oorzaakt door de doorn, die Uzelf in ons lichaam gedreven hebt, maar altijd wonden, die we nimmer door U hebben laten helen en die in stille uren ons hart benauwen met een wrange pijn. Heer, reinigt U ons hart van dit oude zeer, giet olie in onze wonden opdat er genezing zij.

Knielend, met het aangezicht ter aarde, openen wij de zwarte schrijn van onze duistere zonden. Het is het kwaad, dat ons eigen is, en dat, al onze goede voornemens ten spijt, ons weer slag voor slag heeft overwonnen. Want wij zagen niet op U en zonken daarom in de golven. Er was zoveel dat wij meenden wel te mogen doen en zeggen, maar dat niet uit U was. De overleggingen uit de wereld maakten wij tot de onze, wij werden vermoeid en ons zenuwachtig jagen in het gezin bracht onrust en prikkelbaarheid. Toch wisten wij wel Uw woord: “Komt tot Mij, allen die ver­moeid en belast zijt en Ik zal U rust geven.” U alleen geeft rust om met vaste tred de weg te gaan, die U ons voor­gesteld hebt. Wij mogen niet zien op wat de wereld van ons eist, maar alleen luisteren naar wat U van ons vraagt: vruchten des Geestes voort te brengen in verdraagzaamheid, goedertierenheid en zachtmoedigheid.

Wanneer de lichamelijke toestand ons handicapt en hin­dert bij ons werk, wanneer de kousen die we gisteravond zo zorgvuldig stopten en de broek, die we zo moeizaam ver­stelden alweer stuk zijn, als het met de boodschappen die we bestelden alweer niet helemaal in orde was, en we wat minder hadden dan een ander; toen waren de prikkelende woorden en de verdachtmakingen, die opzet zochten waar dit niet was, niet uit U, Heer, wij belijden het met schaamte, en niet naar de liefde, o kostelijkste der gaven die U Uw mensenkinderen schenkt. Want de liefde, die uit U is, denkt geen kwaad, is niet verbitterd noch afgunstig.

Wilt U ons reinigen en de boosheid onzer handelingen van voor Uw ogen wegdoen. Leer ons af te laten van het kwade en het goede te zoeken. En richt dan, Heer, over ons met het oordeel van Uw barmhartigheid. Maak die schar­laken zonden van ons wit als de zuivere wol, waarin wij zo graag onze baby’s hullen, het felle karmozijnrode kwaad wit als de reine sneeuw, die zacht en donzig neer­dwarrelt uit Uw hemel. Leg dan opnieuw Uw gaven op onze handen, vertrouw dan opnieuw ons Uw schatten toe. Zo zullen wij, de schapen Uwer weide, in eeuwigheid Uw lof en eer verbreiden, en zingen van geslachte tot geslachten. Uw trouw, Uw roem, Uw onverwinbare krachten.

  1. v. d. D.

 

Oecumenische flitsen

Uit “Weltwoche” knippen we het volgende citaat over het Duitse gezinsleven:

De vrouwen verwijten de mannen egoïsme en pedanterie, de mannen typeren de vrouwen als mate­rialistisch, onbetrouwbaar en erg gevoelig voor uni­formen en sigaretten. De hartstochtelijke zucht naar roken veroorzaakt de meeste echtscheidingen.

Volgens de Amerikaanse Sunday School Times is vastgesteld, dat 60% der kinderen van sigaretten- rokende moeders sterft beneden de twee jaar. Nicotinevergiftiging is de oorzaak van hun dood.

De vele rokende meisjes en vrouwen, ook in ons land, mogen wel eens ernstig bedenken welke ver­antwoordelijkheid zij hebben.

 

Volgens “Time” heeft het Amerikaanse volk nog nimmer tevoren zoveel geofferd voor godsdienstige en kerkelijke doeleinden. De North Western Natio­naal Life Insurance Co. heeft het totaal bedrag na­gegaan van de opbrengst aan contributies en legaten met religieuze bestemming over het jaar 1945 en maakte bekend, dat dit voor het eerst in de geschie­denis een biljoen dollars had overschreden. De totale som bedroeg $ 1.035.000.000

Mammon ligt evenwel nog mijlen voor: gedurende datzelfde jaar 1945 verteerde de V.S.

$ 7.800.000000 aan alcoholische dranken en verrookte voor $ 3.000.000.000 aan tabak         

Zou de verhouding bij ons anders zijn?

 

Velen weten niet hoe ontkerstend ons volk is. De Christen-Onderwijzer noemt de volgende cijfers.

Dertig leerlingen van de hoogste klasse van een open­bare school te Amsterdam werden getoetst op hun Bijbelkennis; achtentwintig van hun hadden nimmer iets gehoord van geboorte, lijden en sterven van Jezus Christus! Bij het M.U.L.O.-examen werd een 16-jarige knaap ondervraagd: van Hercules had hij gehoord, van Simson niet. Op de vraag: “Wie werd er in Bethlehem geboren?” bleef hij het antwoord schuldig.

In de Haag werden 400 leerlingen van het Ly­ceum aan een onderzoek onderworpen. Slechts 47 hadden iets gehoord van het Boek der Boeken; ruim 88% wist van de Bijbel niets. Van 28 meisjes tussen 18 en 21 jaar, wisten een tiental niets van het Oude en Nieuwe Testament; de goden van Egypte, Perzië, Griekenland en Rome kenden ze echter wel. Dat laatste hoorde immers bij de algemene ontwikkeling.

 

Gemeente-opbouw op Bali (2)

Ik wil nu nog met enkele voorbeelden illustreren, hoe langzamerhand de vormen van kerkelijk leven op Bali groeien en inhoud krijgen.

Daar zijn de Kerken. Ze worden door de gemeenten zelf gebouwd met zo weinig mogelijk steun van buiten, op eigen initiatief alleen met voorzichtige adviezen van de Hollandse en Javaanse zendelingen. In de grote gemeente Abianbasé is voor het eerst een kerk in Balische stijl gebouwd. Zelf moesten ze daarvoor de bomen in het bos gaan kappen en naar de grote weg slepen. Zelf het hout zagen, het gebouw optrekken, de versiering van houtsnijwerk aanbrengen, het verguldsel opleggen. Er waren ook plannen voor het aan­brengen langs de buitenmuur van beeldhouwwerk; daarvoor kozen ze: het voeden van Elia door de raven. Het is alles eigen werk en eigen plan, daarom gaat het heel langzaam en wordt het wel eens anders dan wij graag hadden gezien, maar dat doet er niet toe: het is hun eigen kerk en de hele gemeente leeft er in en helpt mee naar vermogen.

Daar zijn de collectes. Het is voor deze vrij arme gemeen­ten niet makkelijk om geld op te brengen en daarom wordt sterk de nadruk gelegd op het offeren in natura. Nu niet meer om de goden in een gunstige stemming te brengen of onheil te voorkomen, maar als een uiting van dankbaar­heid voor wat God hen goeds bewees en uit een groeiend besef van elkaar te moeten helpen. Vroeger onderhielden ze ook gezamenlijk hun tempels en brachten hun offers, maar het motief is anders geworden. Zo is het in sommige ge­meenten de gewoonte, dat ’s Zondagsmorgens in de dienst opgelezen wordt, wie in de afgelopen week een gave ge­bracht heeft als teken van dankbaarheid. Die gave bestaat soms uit een klein bedrag, een dubbeltje of een kwartje, soms uit wat rijst of vruchten. En het deed ons wel eens lichtelijk komisch aan, te horen, dat een weggelopen varken of een paar verdwenen kippen weer teruggevonden waren! Ook als een man een reis heeft gemaakt en gezond thuis­kwam, of een kind van ziekte genezen is, brengt men zo’n dankoffer. Niet van tevoren; het is dus wel heel duidelijk, dat Gods gunst niet “gekocht” wordt, maar dat alleen de dank aan God wordt omgezet in een gave aan de gemeente. Nog niet algemeen doorgevoerd, maar wel geprobeerd wer­den vormen als deze: de vrouw des huizes bestemt een be­paalde kip voor de kerk, de opbrengst van alle eieren daar­van zal aan de kerk gegeven worden. Of, zoals in Bongan gebeurde, men wijst een klapperboom op z’n erf aan, waar­van men de vruchten verkoopt voor de kerk. Op deze manier kan een weinig kapitaalkrachtige gemeenschap als deze is, toch veel doen om in eigen onderhoud te voorzien.

Daar is bijv. de bediening van het Avondmaal.

Is de voor een Balische Kerk geschikte vorm het gebrui­ken van brood van tarwe en wijn van druiven, beide onbe­kend op Bali, waarbij men staat of zit om een tafel? Of zal het niet veel meer tot hen spreken wanneer de herden­king van de laatste maaltijd, die Jezus met Zijn jongeren hield, een echt-Balische maaltijd wordt, waarbij men is ge­zeten in een kring op de grond en de berem, rijstwijn, ge­geven wordt in een Balische kruik en het brood gemaakt is van apem, rijstemeel?

Hoe moet de kastevraag opgelost worden? Ik noem die kwestie, die natuurlijk veel meer omvat, nu alleen maar in verband met het Avondmaal. Een lid van een hogere kaste mag namelijk niet drinken uit de beker, waar één van de lagere kaste al uit gedronken heeft. Het gebeurde bij een Avond­maal in de Noord, dat een Goesti wel het brood nam, maar toen hem de beker gereikt werd, die eerbiedig aannam, in de hoogte hief en zonder er uit te drinken, doorgaf aan zijn buren. Hij zou anders immers zijn kaste verliezen! Mochten er, om deze moeilijkheden te omzeilen- om het ook voor deze kastemensen niet moeilijker te maken dan voor de ande­ren – kleine bekertjes ingevoerd worden, of moet men trachten hen duidelijk te maken, dat bij het Avondmaal als men samen staat voor God en in de gemeenschap met Christus, alle kasteonderscheid wegvalt en men alleen nog maar de broeder is van de ander?

Hoe moeten de Christenen zingen? De liederen uit de schat van de kerk der eeuwen, maar die totaal andersoortig zijn dan hun eigen muziek? Of moeten we er op aandringen, dat ze op hun eigen wijze gaan zingen? Zelf waren ze in het begin geneigd de vreemde melodieën te verkiezen. Dit kwam, omdat ze dit kenden van de van de Maleise diensten, waar de Ambonnezen hun uit het Hollands vertaalde lie­deren gebruiken, omdat de Amerikanen begonnen zijn met een vrij groot aantal Sankey- en andere opwekkingsliede­ren in het Balisch te vertalen en de Javaanse goeroes hun Javaanse bundel gebruikten. Ook, omdat ze meenden, dat het eigene nu eenmaal in verband stond met de oude gods­dienst en te veel gedachten aan dat oude zou opwekken. Toch hebben we deze gedachte niet losgelaten en terwijl we trachtten klassieke, werkelijk goede liederen te vertalen en hen te leren, hebben we hen aangemoedigd, dat ze zelf liederen zouden maken en ze zijn er mee begonnen op de oude lagoe’s, Bijbelse verhalen, o a. het kerstverhaal te gaan zingen, al vinden ze nog altijd dat dit wel geschikt is voor thuis, of voor evangelisatiebijeenkomsten, maar niet voor de kerk.

Ik zou zo nog verder kunnen gaan: over de pogingen om het kerkelijk jaar voor hen te doen leven: om de feesten voor dit zo gaarne feestvierende volk tot echte feesten, hoogtepunten in hun leven te maken. Over de lijdensweek, njepi Kristen, het stil zijn om elke dag samen het lijden van Christus te overdenken, in tegenstelling tot het Hindoe njepi, het stil zijn, om de demonen in de waan te brengen, dat het eiland niet meer bewoond wordt.

Natuurlijk stonden we met al deze dingen vóór de oorlog nog aan het begin. We waren er nog maar zo weinig jaren en onze kennis van de Balische aard, cultuur en taal was uiteraard nog gebrekkig. Maar het was een’ prachtig en fascinerend werk, om samen met de leiders van de gemeen­ten te zoeken naar datgene, wat de Baliër aanspreekt en pakt, naar Balische vormen en uitdrukkingswijze, die de rijkdom van het Evangelie tot zijn recht doen’ komen; die duidelijk maken aan deze mensen wat het Christen-zijn betekent in het dagelijks leven; maar ook hoe zij het best naar eigen aard en aanleg God kunnen aanbidden en prijzen.

Een werkelijk inplanten van het Christendom in zijn vol­heid en absoluutheid en in zijn totaal-anders-zijn in het zo rijke en gecompliceerde Balische leven, is een taak waar wij, Westerlingen, alleen bij kunnen stimuleren en advi­seren, een taak waar veel liefde, veel geduld en begrijpen, veel voorzichtigheid ook voor nodig is, maar een taak waar­aan je je met de hele inzet van je persoon kunt geven.

Nu heb ik maar van allerlei verteld, alsof alles nog rustig doorgegaan is, alsof er geen oorlog en Japanse bezetting en Javaanse extremisten over dit land gekomen zijn en onrust en onveiligheid, plundering en brandschatting gebracht heb­ben. Ik- weet het toch wel en óók, dat misschien veel weer verloren gegaan is van wat we met zoveel liefde en vreugde met een zo dien besef ook van onze kleine kracht en on­toereikend inzicht mee hielpen opbouwen.

En toch heb ik er U van willen vertellen, want ik ben er van overtuigd, dat dit stukje kerk op Bali ook door de oorlogsjaren heen, is blijven bestaan, dat God daar zijn werk is blijven doen, ook toen Hij ons daar niet meer voor gebruikte. Enkele berichten bereikten ons in de loop van deze maanden, die spreken van veel moeilijkheden, grote armoede, het verbreken van contact tussen Noord en Zuid, maar ook hiervan, dat de gemeenten intact gebleven zijn en dat de voorgangers verder gearbeid hebben.

En ik bid God, dat Hij ons de genade wil geven, nog weer een tijd te mogen werken op dit wonderschone eiland, dat zo de liefde van ons hart heeft gewonnen en onze krachten te mogen wijden aan het helpen bouwen van Zijn Koninkrijk onder het Balische volk.

Lezers, lezeressen, bidt voor de jonge Kerk op Bali. Het gebed der gelovigen vermag veel!

Albert Zaaier

 

 

Schrijf deze brief over en zend hem aan iemand, die ziek is

Beste           

Je bent nu ziek. Hoe vreemd het misschien ook klinkt, deze tijd kan toch de meest vruchtbare tijd van je leven zijn. Vergeet niet, dat het ’t gemakkelijkst is om omhoog te kijken als je ligt. Het kan zijn, dat God. Die Liefde is, je zo geplaatst heeft om je te dwingen omhoog te zien naar Hem.

Als je Hem nog niet kent als je persoonlijke Zaligmaker, wel er is geen betere tijd om Christus’ lijden voor je zonden naar waarde te schatten als wan­neer je zelf pijn gevoelt, geen geschikter tijd om te leren verstaan dat Zijn lijden voor je vrijwillig was en enkel door Zijn heilige liefde Hem was op­gelegd. Dit lijden was oneindig veel smartelijker dan enige pijn, die jij in staat bent te dragen.

Als je je zelf reeds hebt leren kennen als een zondaar en weet dat Christus gekruist is voor jouw redding, dan ben je inderdaad in een toestand om een der kostelijkste lessen van het christelijk leven te leren: geheiligd te worden door lijden. Als je nu omhoog ziet naar God; prijs Hem, zij het ook met een bevende stem. Wees er nu zeker van, dat Hij aan je denkt in deze tijd van ellende.

Zeker geen kind van God zal zonder gebed door het uur van lichamelijk lijden gaan, – en toch is het mogelijk, dat je de zegen van dit uur zou missen als je hart niet geopend is voor de werking van Zijn Heilige Geest. Bid daarom niet in de eerste plaats om verlichting, doch om te mogen zien, wat Gods bedoeling is. Vraag geen verklaring van Hem, doch vertrouw op Zijn liefde.

Sommigen willen het “waarom” weten, enkel om het vragende hart tot rust te brengen, doch anderen opdat zij nederig “amen” zouden mogen zeggen op Zijn gezegende wil, door meer ten volle in te gaan in deze ervaring van lijden.

Schrijf God geen kleinmenselijke besturing toe, doch vertrouw, dat Hij voor wat je noodzakelijk moest verrichten een plaatsvervanger weet te vinden.

Vermoei je niet door te tobben over niets beduidende dingen, die nu buiten je bereik zijn. Het is veel meer nodig de reden te leren kennen, waarom God je in deze toestand bracht en met je hele hart geneigd te zijn om te doen wat Zijn wil is voor jou.

Indien je nog verloren bent en Christus niet kent, weet dat het geloof in het offer dat Hij bracht voor jouw zonden, de enige ware bron is van hoop.

Hij, die je deze boodschap zond, zal je gaarne verder in dit opzicht helpen.

Met vriendelijke groeten.

 

Europa, heidenland

Brieven uit Beatenberg

Het is de hoogste tijd, dat onze ogen open gaan voor de werkelijkheid. Paulus zou zeggen: “dat wij uit de slaap opwaken.”

Wij schrikken in ons lieve vaderland even als de stembus- uitslag bekend wordt en wij ontstellende feiten onder de ogen krijgen in cijfers uitgedrukt. We krabben ons even achter de oren en mompelen: “wat gaan we achteruit wat het godsdienstig leven betreft!” Maar na een paar uren zijn we het ook weer vergeten, omdat we er een “ver­klaring” voor gevonden hebben. De oorlog krijgt de schuld van alles, zoals hier in Beatenberg de “phoen” (bepaalde wind) “de schuld heeft van alle hoofdpijnen, slaperigheden, luiheid, zure stemmingen enz. En de Bijbel krijgt ook de schuld, want die heeft ons de achteruitgang voorspeld. En ons denken is weer bevredigd, zodat we de zaak kunnen vergeten. Dat er ook een andere reactie op even genoemde schrik zou kunnen zijn en behoorde te zijn, komt helaas niet in onze gedachten op, want we zijn er aan gewend ge­raakt om van “sensaties” te leven in plaats van “daden”. Radio, courant en film werken al vele jaren samen om ons tot sensatie-wezens te maken, die niet meer leven kunnen zonder een paar maal in een uur te schrikken, ons te ver­bazen of elkaar een sensatie te bezorgen. Is de sensatie-voorraad op, dan gaan we naar bed; morgen verder. In dit kader heb ik het opschrift boven dit schrijven gekozen. Ik vrees, dat ik anders uw aandacht helemaal niet eens trekken kan, laat staan, dat ik bij U iets zou kunnen op­wekken. En dit laatste hoop en bid ik toch wel?

Het is nu niet de stembusuitslag van Nederland of van Amsterdam, maar die van Europa, die ik U voor zou willen leggen. Weet U hoeveel christenen, d.w.z. gelovigen er in het huidige Europa overgebleven zijn? Het is nog geen 2 (zegge twee!) procent van de bevolking. Weet U, dat we onmiddellijk grenzen aan een gebied van mohammedanen, dat driehonderd miljoen (300.000.000) minstens telt. Weet U, dat verschillende landen van Europa vandaag de naam “heidenland” verdienen en dat ook inderdaad mohamme­daanse zendelingen in Europa verschenen zijn? Dit is een kleine sensatie voor u? U weet er weer iets pikants bij? Ach neen, ik geloof dat ik U beledig door dit te zeggen. U bent toch een kind van God, die diepe smart in Uw hart draagt, omdat, niettegenstaande het eeuwenlange gebed “Uw koninkrijk kome” dat koninkrijk de ondergang nabij schijnt? Ja, dat neem ik aan. Maar diepe smart was er ook op de Paasmorgen en die diepe smart was wel een teken van liefde, maar niet de juiste reactie op de heilsdaad van Christus. Zij was een symptoom van christelijke verblind­heid. Er viel heel wat anders te doen dan tranen te ver­gieten en balsem aan te dragen. Dat was goedig christelijk liefdesgedoe dat buiten Gods raad om ging. Het is vandaag ook niet Gods bedoeling, dat we jammeren en zuchten, maar wel dat we onze lendenen omgorden en onze kaarsen aan­steken. De Heiland wil ons straks als Hij terugkomt van het verre land om een koninkrijk te ontvangen, overvallen terwijl we in het zweet van ons aangezicht aan het sjouwen zijn voor Hem. Ik bedoel maar, om kort te gaan, dat we wat dichter bij huis zendelingen moeten uitzenden nu de verre streken voor ons gesloten geraakt zijn door de oorlog. We moeten nu: Europa-zending gaan drijven. En vooral kinder-evangelisatie! Maar daarover later een woord. Ik vraag eerst Uw aandacht voor het dichtst bijgelegen heidenland, dat U in een goeie halve dag bereiken kunt per trein en in twee, drie uur door de lucht. Het is Frankrijk. Of voelen we alleen voor gekleurde heide­nen en niet voor blanken? Moet er beslist een oceaan tussen liggen, eer wij ons geroepen voelen er met het Evangelie heen te gaan? Waarom verdringen de predikanten en evan­gelisten elkaar in ons vaderland, terwijl een paar uur ten Zuiden van onze grenzen een land ligt van 40 miljoen inwoners, waar niet meer dan 100.000 protestanten onder het Evangelie komen en dat katholiek heet, maar in werkelijk­heid slechts voor weinig uit overtuigde katholieken bestaat?

De geestelijke toestand waarin Frankrijk zich bevindt is in werkelijkheid deze: 1/3 van het land is communist, 1/3 socialist. 1/3 deel heet katholiek te zijn, men zou zeggen, ware het maar zo, maar volgens de katholieke statistieken wonen niet meer dan 3.000.000 Fransen de katholieke hoofdplechtigheden bij. Het land telt vele bisdommen, maar ver­scheidene van die Bisdommen bezitten niet meer dan één priester.

Wat het protestantisme in Frankrijk betreft, enerzijds is het wel verblijdend, dat niettegenstaande alle vervolgingen, er nog van Protestantisme in Frankrijk gesproken kan worden, maar het is dan toch een zeer zwak Protestantisme. Nominaal telt Frankrijk 800.000 Protestanten, maar slechts 1/8 deel van deze Protestanten is Godsdienstig te noemen. Er zijn 800 geestelijken, die tot verschillende groepen be­horen. De voornaamste groep is de Eglise Réformée, met 500 gemeenten. De belijdenis van deze kerk is niet bindend voor de geestelijkheid en ook niet uitgesproken orthodox. Verder zijn er Lutherse gemeenten, enkele vrije gemeenten en Evan­gelisch Gereformeerde Kerken. Helaas kan over de eenheid en samenwerking van deze verschillende groepen niet wor­den geroemd. Het Leger des Heils is in Frankrijk niet zon­der betekenis, maar doet daar meer sociale arbeid. Dit alles lijkt niet zo verontrustend, maar wij willen de toestand in één zin samenvatten: Ongeveer 34 à 35 miljoen Fransen hebben nooit van Christus gehoord. Kunnen wij dit lezen zonder ons diep te schamen, dat we zo dicht bij een heidenland wonen en er niets aan doen. Wat moeten wij dan doen? Wij moeten gebedskringen vormen, die voor dit land en andere heidenlanden in Europa met ernst gaan bidden en tegelijkertijd mannen en vrouwen uitzenden uit ons oververzadigde Nederland naar dit uitgehongerde gebied in ons werelddeel. Wij kunnen het niet verantwoorden, dat in het grootste deel van Frankrijk niemand het evangelie van Christus predikt, en in die kleine gebieden, waar het wel geschiedt, de predikers te ver van elkander afwonen om van enige samenwerking te kunnen spreken.

De katholieken gaan zeer achteruit. Waar bijv. 40 jaren geleden 14 priesters werkten, zijn er nu slechts 3. Maar ook de protestantse gebieden lijden onder dezelfde nood. Men kan niet zeggen, dat er geen honger is in Frankrijk naar het evangelie, maar er is een schreeuwend gebrek aan evangelieverkondigers, d.w.z. predikanten, evangelisten of col­porteurs (of jeugdleiders). De enige voorwaarde om in Frankrijk te kunnen werken is dat men de taal goed spreekt.

Wanneer U weet, dat alleen in Zuid-Frankrijk zich 30.000 wezen bevinden, dan behoef ik U niet te vertellen hoe drin­gend noodzakelijk het is, deze kinderen het evangelie te ver­kondigen en ze te bewaren voor de invloeden: van het com­munisme.

Het geestelijk leven in ons eigen land zal eindelijk gaan opleven wanneer we de zending in Europa op ons hart gaan dragen en er voor doen wat binnen ons bereik ligt. Dit is in de allereerste plaats met volle toewijding en ernst bidden. Onze priestertaak vervullen. God vergeve ons, dat we geestelijk zo achteruit zijn gegaan, dat we de belangstelling voor het Koninkrijk van Jezus Christus uit het oog ver­loren hebben en zelfingenomen alleen oog hebben voor ker­kelijke geschillen.

Ook al zijn we overtuigd, dat de beschaving naar de ondergang nijgt, de wereld de tijd van afval beleeft en Chris­tus’ komst aanstaande is, dan is dit geen reden tot werke­loosheid, en lijdelijk afwachten, integendeel: Waakt en bidt, want gij weet niet in welke ure Uw Heer komen zal.

Dit is nu eens niet als stichtelijk woord bedoeld, maar als prikkel tot aanvatten. Laat ons niet ontroerd zijn, maar iets doen.

(Matt. 28:19) “Gaat dan henen, onderwijs alle volken, dezelve dopende in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest”.

En welke belofte ontvangen wij dan?

En ziet, Ik ben met Ulieden al de dagen. Is daarom Nederland zo zonder leven? Is daarom Christus niet meer bij ons? En God wrocht mede? Zou dit misschien de weg Gods zijn om ons tot nieuw leven te voeren? God make U een Priester.

  1. W. F. Waardenburg en echtgen.

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. (12)

Menig keer heeft Blumhardt op het punt gestaan zich aan de strijd te onttrekken. Wat hij zag en hoorde was meer dan hij kon dragen. Bitter moeilijk was, dat hij vol­slagen eenzaam deze weg moest gaan. De houding van zijn vrienden was: bemoei je er maar niet mee, hier is nu een­maal niets aan te doen. Ze gaven Gottliebin op. Maar Blumhardt was herder en vocht; niet in de eerste plaats voor de arme, geplaagde Gottliebin, maar voor Jezus en de overwinning van Zijn rijk. Ook Barth liet hem in de steek, hij liet zich door buitenstaanders inlichten en heeft een ge­sprek met Blumhardt steeds vermeden. “Nu weet ik pas goed, wat we aan Hem hebben”, schrijft hij aan Barth. Hij gaat Ieren wat geloven is, spreekt van een zich in arbeiden in het geloof. Hoe lichtvaardig zijn we met dit grote woord omgegaan!

Gottliebins ziekte duurt voort de maanden door. Wel kende ze korte perioden van rust, maar dan greep de boze haar weer aan met ruw geweld of verfijnde angsten. Bij het lezen van Blumhardts uitvoerige beschrijving van Gott­liebins geschiedenis verbaast men er zich over tot welk een lijden een mens in staat is. Hij en zijn getuigen, want alleen ging hij nooit naar haar toe, vormden een gesloten ring van gebed om haar heen. “Ik ben er vast van overtuigd”, zegt hij later, “dat als ik me eenmaal had overgegeven aan het ongeloof, als zou het niet mogelijk zijn door het gebed alleen ook het onmogelijk schijnende te volbrengen, Gottliebin ver­loren zou zijn geweest”.

Eens riep ze luid, vele keren achtereen, de woorden: “O mens, denk aan de eeuwigheid, laat de tijd van genade niet voorbijgaan, want het gericht is niet ver meer af”. Wie van­daag door Möttlingen wandelt, ziet de woorden geschreven op een houten paneel, dat aangebracht is op het huis waar ze gewoond heeft.

Eindelijk, in de nacht van 27 op 28 December 1843, kwam de overwinning. Van tevoren wees daar niets op, integen­deel, het werd veel erger. Haar zuster Katharina en een van haar broers werden nu ook slachtoffer van de aanvallen van de boze. Blumhardt vertelt van Gods hulp in die dagen, waarin hij tot alle werk in staat was en zich niet vermoeid voelde ondanks een tijd van 40 uren waken, vech­ten en vasten – én 15 keer preken in die week. In die nacht, vlak na Kerstmis, is onder langdurig en onmenselijk luid schreeuwen de boze geest uitgevaren, terwijl Katharina on­der hevig schokken van haar lichaam uitriep: “Jezus is over­winnaar”. ’s Morgens om 8 uur werd ze rustig. Haar broer en Gottliebin waren van dit ogenblik af ook bevrijd.

Twee jaren heeft dit ontzettende lijden geduurd, een don­kere poort voor het gezin Dietus en voor Blumhardt. Hij heeft hier gekeken in diepten, die sinds Jezus’ leven op aarde misschien nooit aan iemand getoond zijn. Gottliebin kwam, als een nieuw mens in het leven terug; ze was krachtig en verjeugdigd, van haar mankheid genezen. Blumhardt nam haar als zijn dochter volkomen in zijn gezin op. Daar heeft ze hem en zijn vrouw grote diensten bewezen.

Er zijn mensen, die geroepen worden tot groot lijden voor anderen; Blumhardt is er een van. God heeft hem uitver­koren tot die dienst. Zo heeft hij het zelf herhaaldelijk ge­voeld en uitgesproken. Deze twee jaren bepalen zijn verdere prediking, zijn boodschap aan de wereld, aan ons. In zijn strijd is ons geopenbaard de gruwelijke realiteit van de duivel. “Dat het op straffe van hoogste smaad verboden is ook maar over het bestaan van Satan te spreken, is niet zijn geringste list” (Zündel). Een oud en wijs man zei eens tot een van mijn vrienden, een jong bekeerde dominee: “Nu ken je de Heiland, maar moet je ook de duivel nog leren kennen”.

Deze waarheid negeren zeer vele Christenen. Doch het feit van de grote invloed van de machten der duisternis is er; bezetenheid zoals we die beschreven vinden in de Bijbel is er, al vindt de wetenschap er andere namen en ver­klaringen voor. Maar in al die verlorenheid klinkt de roep, dat Jezus overwinnaar is. Dit heilsfeit is er óók!

Blumhardt is het, die dit woord als strijdkreet aanvaard en gepredikt heeft. De rijke vrucht van zijn diepdonkere jaren van de strijd was, dat het hem behalve overwinnings­leus werkelijkheid werd in alle dingen.

Nu kon God verder werken, de poort stond open in Mött­lingen.

 

Het Réveil.

“Dat is niet Möttlingen” had Blumhardt gezegd naar aanleiding van de genezing van Gottliebin, met dezelfde terughoudendheid, waarmede Jezus genezen zieken van zich liet gaan. Laat ook de Bijbel ons niet telkens zonder ant­woord staan op de weg van onze nieuwsgierigheid, die van boete doen, niets weet?

Wat, Möttlingen” dan wel is, is wat volgt op die Decem­ber 1843. Een zwaar dekkleed waaronder veel kwaad ver­borgen lag, werd met één ruk weggetrokken; een letterlijk en figuurlijk slapende gemeente werd wakker geschud. Niet door Blumhardt; tot zijn groeiende verbazing, vreugde en dankbaarheid, zag hij zich plotseling geplaatst voor een akker, wit om te oogsten. Het zaaien hadden Machtolf en Barth gedaan, trouwe werkers in Gods dienst. Van hen is gevraagd het geloof in hun arbeid, dat eens rijpen zou en vrucht dragen, wat zij uitgestrooid hadden.

Dat valt zwaar, we worden licht ongeduldig en zijn dan geneigd onrijp graan te gaan oogsten. “Predik de genade, maar predik die niet te vroeg”, zei me eens een Zwitserse boer, en een ander: “We komen nooit te laat, en bijna altijd te vroeg”. Blumhardts voorgangers hebben moeten geloven en geduldig zijn, en zich moeten richten naar Gods tempo, opdat hij de rijke oogst zou kunnen binnenhalen, met armen vol.

Op Goede Vrijdag van het vorige jaar waren de eerste druppels gevallen van de bui, die nu losbrak. Voor hij de kerkdienst begon, overviel hem opnieuw het grote verdriet, van voor een slapende gemeente te moeten preken op deze dag, dat Jezus voor allen leed en stierf. Hij smeekte om Gods hulp en preekte onvoorbereid over de tekst: “Vrouw, zie Uw zoon; zoon, zie Uw moeder”; en zo innerlijk be­wogen sprak hij over de liefde van Jezus tot alle mensen.

Dat die liefde leven wekte in de dode harten. Niemand diep en heeft meer geslapen sinds die morgen. Hier was meer gebeurd dan dat ds. Blumhardt boeiend had gepreekt.

De deur ging verder open en op de avond van Nieuwjaar 1844, dus kort nadat de roep “Jezus is Overwinnaar” luid door de nacht geklonken had. Er meldde zich aan de pasto­rie een man, die daar zelden gezien was. Populair bij de opgeschoten jongens in de gemeente om zijn grote mond en zijn grappen. Maar Blumhardt kwam er niet toe om met hem te spreken, omdat de kans groot was, dat hij belogen werd. Nu stond hij daar, schuchter en geslagen, en vroeg om de dominee. Verbaasd hem hier in deze toestand te zien, vroeg Blumhardt wat hij wilde. Bevend en bleek, totaal anders dan hij gewoonlijk was. vroeg hij nu: “Dominee, is het dan ook mogelijk, dat ik vergeving krijg en zalig kan worden?” Hij vertelt, dat hij al een week in grote nood zit en geholpen wil worden.

Dit had Blumhardt allerminst verwacht. Hij blijft, gezien de ervaringen met dezen man, gereserveerd en, op zijn hoede, maar bidt toch met hem en legt hem de hand op. Opgelucht gaat hij heen; de volgende dag staat hij weer voor de deur en bij een derde bezoek komt het er uit: “Dominee, nu wil ik schuld bekennen”. Zijn hele levens-ballast heeft hij toen in die studeerkamer neergelegd en achtergelaten, niet meer tegen te houden door schaamte of trots.

Vanuit het evangelie wilde Blumhardt toen troosten, maar dit bracht hem geen verlichting. Hij wilde van Blumhardt zelf de verkondiging van de vergeving van zijn zonden horen. Vol beschroomde vreugde, maar met het oog op Jezus’ eigen woorden, legde hij hem de hand op en sprak hem in naam van de Heiland vrij van schuld.

Toen was hij vrij, zijn gezicht was geheel veranderd, hij straalde van vreugde en dankbaarheid.

 “Ik heb een geopende deur gegeven, en niemand kan die sluiten”, spreekt God op dat ogenblik. Ook Blumhardt voelt nieuw leven in zich open gaan, kan – en wil – dat niet verklaren, maar werkt er mee voort in de dagen die volgen, omzichtig en eenvoudig van hart.

 “Zo, nu ga ik dat mijn kameraden ook vertellen; ze heb­ben naar mijn grappen geluisterd, nu moeten ze ook luiste­ren als ik hun vertel wat hen zalig maakt”. Hiermede aan­vaardde de nieuwe mens zijn evangelische opdracht en de volgende avond stond hij arm in arm met een van zijn vrien­den op de stoep, even geknauwd als hij kort tevoren. Na dezen een derde, en zo voort. Hetzelfde gesprek, dezelfde bevrijding.

Een week of drie later volgde de grote doorbraak, na een preek over (Ps. 077:011) “Maar de rechterhand des Heren kan alles veranderen”. Van 7 uur ’s morgens tot 11 uur ’s avonds moest Blumhardt mensen op zijn kamer ontvangen; zij, van wie hij het ’t minst verwacht had, zitten urenlang beneden hun beurt af te wachten, om hun schuld te mogen belijden en de vergeving aan te nemen. De eerste dag zijn het er 16, dat getal groeit snel.

(Wordt vervolgd)

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).