1947.10.18
Palestina – de Joden
Toen op een bijzondere zitting der Verenigde Naties de Palestijnse kwestie werd behandeld, trok het de aandacht, dat Gromyko de Russische vertegenwoordiger, in een rede sterk pleitte voor het verschaffen van een Nationaal Tehuis voor de Joden. Hij zei, dat Rusland de verdeling van het Heilige Land in een aparte Joodse en Arabische staat zou voorstaan.
Deze toespraak verwekte grote tevredenheid en dankbaarheid bij de Joden over de hele wereld.
Hier tegenover staat, dat Engeland steeds meer in het nauw gedreven wordt en hoe langer hoe meer tot de verfoeilijke en barbaarse methodes van het door haar zo veroordeeld Naziregime de toevlucht neemt. Daarmee wekt het de ergernis van velen en maakt zich onbemind. De geschiedenis van de “Exodus 1947 ‘ is hier wel het duidelijke voorbeeld van. Natuurlijk zal Rusland niet nalaten hierop steeds weer te wijzen.
We kunnen uit menselijk oogpunt redenerend de moeilijke positie van Engeland begrijpen, doch tegelijkertijd treft het ons hoe Engeland, dat het middel mocht zijn in Gods hand om Palestina vrij te maken voor de Joden, haar woord gebroken heeft en zodoende hen niet in het land heeft gebracht. De Balfour-declaratie was een belofte om Palestina tot een Nationaal Tehuis voor het Joodse volk te maken, doch uit verlangen de Arabieren tot vriend te houden heeft het tegelijkertijd aan dit volk beloften gedaan, die strijdig waren met de belangen der Joden. Uit dit dubbele spel is een hopeloze situatie ontstaan en we zien hoe Engeland ondanks democratische welwillendheid thans tot de meest hardvochtige middelen de toevlucht moet nemen. Het was met bijtend sarcasme, dat de Russische afgevaardigde eens zei geen respect te hebben voor de Bijbel en ook geen zendelingen te willen toelaten, want een natie die de Bijbel liefheeft brak haar woord aan de Joden in de Balfour-verklaring gegeven, waarom zouden we haar beloften aan andere naties vertrouwen?”
Hoe moeilijk de positie voor Engeland is, blijkt uit het feit, dat ze haar mandaat over Palestina aan de Verenigde Naties wil overdragen. Ze durft niet de hulp van Amerika in te roepen, daar ze dan Rusland er niet buiten kan houden.
Hiermee raken we aan het allerzwaarste probleem van onze dagen. Het is daarom van het grootste belang om wat er thans in Palestina gaat gebeuren te toetsen aan wat Gods Woord ons hierover leert.
Niet de vroegere As-mogendheden worden in Gods Woord aangeduid als landen, die in dit allergrootste drama een rol zouden spelen. De episode van het nationaalsocialisme is, hoe vreemd het ook moge klinken, slechts dienstbaar geweest om door ontzettende vervolging de Joden los te slaan uit hun eeuwenlange woonplaatsen en ze tot de zwervers te maken, die ze nu zijn. Het verlangen naar het land der vaderen is daardoor tot ondraaglijke spanning gestegen.
Toen Julius Streicher, de felle antisemiet, in Oktober van het vorig jaar op het punt stond opgehangen te worden, riep hij uit: “Poerimfeest 1946′. Deze laatste kreet van de beruchte Jodenhater riep de dag in herinnering waarop de Joden herdenken hoe Haman, de aartsvijand van Israël aan het Perzische hof, 2500 jaar geleden, werd opgehangen.
En inderdaad is er een treffende overeenkomst: Haman was eerste minister in Perzië, Streicher een van Hitlers eerste ministers in Duitsland. Beiden trachtten de Joden uit te roeien, beiden werden opgehangen. Met Haman werden zijn 10 zonen, dus totaal elf personen, opgehangen. Er werden precies elf hooggeplaatste Nazi’s terechtgesteld door de strop in Neurenberg, Goering meegerekend, die in zijn cel, juist voor het aangewezen tijdstip, zelfmoord pleegde.
Doch het is eveneens waar, dat er een zeer groot onderscheid is aan te wijzen tussen de bevrijding van de Joden in het oude Perzië en die in het moderne Duitsland. Want Haman had zijn doel niet bereikt. De Joden bleven ongedeerd en konden rustig in hun huizen blijven wonen. Thans echter is van het Joodse volk slechts een overblijfsel gered, duizenden zijn gedood door de wreedste methodes en losgeslagen van hun plaats zwerven er nog duizenden rond. Palestina is hun enige hoop geworden.
De terreur van het naziregime heeft nog een ander gevolg gehad: het heeft de volkeren er toe gebracht Rusland te steunen en machtig te maken. Men heeft de Beëlzebub van het nationaal- socialisme willen uitdrijven met behulp van de Beëlzebub van het communisme.
Rusland is uit deze oorlog met een geweldige kracht tevoorschijn gekomen. Geheel Oost- Europa is onder zijn invloed. Deze invloed openbaart zich op alle conferenties en vindt zijn reactie in de besluiten der democratische volkeren. Het evenwichtspunt van de wereld is bezig zich te verplaatsen en het verplaatst zich in de richting van Palestina. Het dubbele spel, dat Engeland en Amerika hebben gespeeld, om Jood en Arabier tot vriend of beter tot gewillige dienaar te maken, is uit. Joden zowel als Arabieren zijn ontwaakt en zij zullen steun zoeken bij een macht, die hen wil helpen. En dit is Rusland. Rusland heeft alle belang invloed in Palestina te hebben. Het wil de controle op het Midden-Oosten, het wil een weg naar de Middellandse Zee. Met veel moeite is het gelukt hem tegen te houden in Iran en Turkije en het tracht nu door Griekenland heen zijn doel te bereiken. Wanneer het met behulp van Engeland aan Griekenland gelukt zelfstandig te blijven, dan zal Rusland het proberen langs een andere weg.
Het zal met vleierij en beloften trachten de Joden aan zich te verbinden om zijn doel te bereiken. Rusland is het land waar, volgens Gods Woord, de uiteindelijke antichristelijke wereldmacht zal ontstaan. In Ezechiël 38 en 39 wordt dit voorzegt. Het begin van dit gedeelte luidt volgens de vertaling van Menge en in de Leidse vertaling: “Mensenkind, richt uw blik op Gog in het land van Magog, de vorst van Ros.” Dit woord Ros schijnt beslist op Rusland te wijzen, evenals het feit, dat deze landen vijanden uit het Noorden zijn. De antichrist zal, volgens (Dan. 11:32), trachten zich het Joodse volk tot vriend te maken.
We zijn er van overtuigd, dat het einde aller dingen zeer snel nadert. De laatste wereldworsteling, die in al haar afschuwelijkheid wordt voorbereid, zal nog meer dan de afgelopen oorlog het Joodse vólk aangaan. De slag bij Harmageddon is het eind van een volkerenstrijd, die in Palestina zich zal afspelen.
Laat ons waken en bidden! Want in deze tijd zal de Heiland Zijn gemeente tot Zich vergaderen. Wee hen, die dronken zijn en in leugen en ontuchtigheid wandelen. Zij zullen het straks met schrik bemerken, dat zij de tijd der genade voorbij lieten gaan.
- v.d. B
Bij de plaat
“Die de bergen vastzet door Zijn kracht; omgord zijnde met macht.”
(Ps. 065:008).
David wordt niet moede te wijzen op Gods grootheid, die zich openbaart in de Schepping. Tegenover al het vergankelijke werk van de mens staat het onvergankelijke van Gods Schepping: de zee, die ondanks haar bruisen, haar gezette perken niet overschrijdt; de sterren, die getrouw hun loop volbrengen eeuw in, eeuw uit; de bergen, die de toppen ten hemel heffen en het symbool zijn van Gods trouw. Het ene mensenleven na het andere gaat voorbij, volkeren komen op en sterven weg, oorlogen en vrede, honger en overvloed wisselen elkander af, doch onveranderlijk staan de bergen Gods.
Over hun toppen razen de ijsstormen, doch onbewogen rijzen ze in smetteloze, reine pracht.
Zo onveranderlijk, zegt de Psalmist, is Gods trouw voor allen, dit Hem liefhebben. Onze verhoudingen en stemmingen zijn zo afhankelijk van de daden van anderen, van onze gevoelens en van de omstandigheden. We vergeten, wat we tien of twintig, of misschien slechts enkele jaren geleden, beloofden en het is of we het nooit hebben beloofd. Doch voor God is een woord, dat Hij eenmaal sprak, van eeuwige waarde. We zingen: “’t Verbond met Abraham zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind”, doch zo is Hij ook voor ons. Al Zijn beloften, die Hij ons af, behouden onveranderlijk hun kracht. Wij mogen daar een beroep op doen en we zullen nooit bedrogen uitkomen. Ieder gelovige mag de hand leggen op Gods beloften van vrede en blijdschap door de Heilige Geest, op troost en bijstand in uren van nood, op leiding en wijsheid in moeilijke omstandigheden. Deze woorden zijn nog van dezelfde kracht als twintig eeuwen geleden. Ze zijn onveranderlijk als de bergen.
Ja, de bergen zullen eenmaal wankelen als de aarde zal geschud worden en de elementen brandende zullen vergaan doch van Gods woord en beloften zal ook dan geen tittel ter aarde vallen. Nooit zullen we zijn buiten Zijn Vaderliefde, buiten Zijn zorg en voorzienigheid. Wat is het heerlijk zich een kind van dezen trouwen en onveranderlijke God te weten. En dit alles wordt ons gegeven om het offer op Golgotha gebracht. Prijs de Heer voor Zijn eindeloze liefde!
- v. d. B.
Teruggang in de blijdschap. door Mr D. C. H. Verdam
“Maar ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten.” (Openb. 02:04).
Eén dezer dagen was ik op huisbezoek. Ik bezocht een zuster in de gemeente, die tot mij sprak over de hemelse gelukzaligheid, de innige blijdschap en de diepe vrede, die zij gesmaakt had op het ogenblik, toen zij, vele jaren geleden, tot bekering was gekomen.
Zij had toentertijd echt genoten! Een stroom van genade was over haar heen en door haar heengegaan. Zij had een visioen gehad, waarin het haar was, alsof de opgestane Verlosser in zichtbare gestalte voor haar stond, in hoorbare woorden tot haar sprak van Zijn alles vergevende liefde en Zijn doorboorde handen zegenend over haar uitbreidde.
Dag en nacht had zij gezeten met haar Bijbel op haar schoot, onderzoekende het Woord des levens, dat haar een wijsheid mededeelde, die de wereld dwaasheid noemt.
Haar huisgenoten hadden er niets van begrepen. Ze hadden haar gevraagd, wat dit alles toch te betekenen had. En toen zij getuigd had van wat er in haar omging, hadden ze hun schouders opgehaald. Maar voor haar was dit, alles volkomen werkelijkheid geweest, een licht, dat ook door de nacht niet werd verduisterd.
Toen was de teruggang gekomen. Het licht was minder sterk geworden dan voorheen, haar getuigenis minder krachtig, minder vast, haar blijdschap niet meer zo volkomen. En toen waren er weer allerlei ergernissen gekomen, die haar weer opnieuw hadden gehinderd, zoals vóór haar bekéring het geval was geweest.
En tenslotte was alleen nog maar de herinnering aan al dat heerlijks overgebleven als een schone droom, die nu uit gedroomd was en gevolgd was door een pijnlijk ontwaken, dat haar tot de rauwe en nuchtere werkelijkheid van het sombere alledaags-leven had teruggeroepen.
Haar Liefste was heengegaan. Zij had Hem gezocht, maar niet gevonden. Zij had Hem geroepen, maar Hij had niet geantwoord.
Toen mijn zuster zo sprak, werden in mijn hart herinneringen wakker. Ik dacht eraan, hoe ik ook eenmaal hetzelfde doorleefde, wat zij doorleefd had. Hoe ook in mijn eigen leven een tijd gekomen was, dat de Bruidegom was heengegaan.
Toen was ook ik, evenals zij, aan het zoeken gegaan. Ik had gevraagd aan iedereen, die ik op mijn weg tegenkwam, of zij Hem ook gezien hadden. Ik had de wachters aangesproken, die de wacht hielden op de muren, maar noch zij, noch de dochters van Jeruzalem konden mij vertellen, waar de Bruidegom gebleven was. Welk een diepe tragedie, welk een grote droefheid in het leven van een kind van God!
Weet u, wat die wachters op de muren, die dochters van Jeruzalem, mijn medechristenen, mij vertelden?
Zij zeiden, dat deze ervaring heel gewoon was. Dat het zo altijd ging met een mens, die na zijn eerste kennismaking met de Bruidegom de lentetijd achter zich had. Dat het een ervaring van alle ware gelovigen was, dat de tortelduif niet altijd door bleef zingen. Dat de kinderen Gods, wier kenmerk toch is, dat zij door de Geest geleid worden, langs wegen worden geleid, waar licht en schaduw elkaar afwisselen en dat dat licht na korter of langere tijd wel weer terug zou komen.
Toen ben ik gaan nadenken. Ik verdiepte mij in het Woord van God om te onderzoeken, of deze dingen alzo waren. En ik zocht vele, vele jaren lang.
En toen heb ik een wonderlijke ontdekking gedaan!
Ik ontdekte, dat eens de gemeente van Efeze hetzelfde had doorgemaakt als ik. En toen wilde ik weten of Hij, Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt, Die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt, aan die gemeente hetzelfde gezegd had, wat de wachters en de dochters van Jeruzalem tot mij gezegd hadden.
Maar toen is mij dan ook gebleken, dat de Bruidegom heel iets anders zegt! Dat het Woord van God lang niet zo hard en lang niet zo streng is als de meesten van zijn uitleggers dit zeggen en dat het helemaal geen onafwendbare, van God opgelegde noodzakelijkheid is, dat een kind van God zijn zegen een tijdlang verliest.
Hoe teder en liefdevol begint de Heiland allereerst Zijn kind een hart onder de riem te steken! Hoe zoet klinken die bemoedigende woorden: “Ik weet uw werken en uw arbeid, en uw lijdzaamheid, en dat gij de kwaden niet kunt verdragen, en dat gij beproefd hebt degenen, die voorgeven, dat zij Apostelen zijn, en zij zijn het niet, en hebt hen leugenaars bevonden; en gij hebt verdragen en hebt geduld, en gij hebt om Mijns Naams wil gearbeid en zijt niet moede geworden!”
Wat een troostrijk getuigenis geeft de Bruidegom Zelf hier over Zijn bruid! Hoe waardeert Hij, hoe prijst Hij de arbeid, die eenmaal om Zijns Naams wil werd gedaan! Hoe heerlijk bevestigt Hij, dat wat gedaan werd uit liefde tot Jezus, zijn waarde behoudt en zal blijven bestaan!
De eerste les, die Hij ons hier geeft, is het getuigenis van Zijn onveranderde liefde, van Zijn onwankelbare trouw ook dan, wanneer wij ontrouw zijn!
Maar waarom is Hij, bij Wie geen verandering is of schaduw van omkering, dan toch heengegaan?
En nu komt in onze hierboven genoemde tekst, het goddelijk antwoord: “Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten! Gedenk dan waarvan gij uitgevallen zijt, en bekeer u en doe de eerste werken.”
Het is dus niet zo, dat Hij van ons weggegaan zou zijn. Hoe zou Hij dat kunnen! Maar wij waren van Hem weggegaan. De Bruidegom had niet de bruid verlaten, omdat dat in Zijn leiding met het leven van de bruid nu eenmaal zo paste, maar de bruid was van Hem weggegaan. Zij was onverschillig jegens Hem geworden, had zich daardoor Zijn liefde onwaardig betoond en toen had Hij het enige gedaan, wat Hem in zo’n geval te doen stond: Hij had Zijn hand van de deurknop teruggetrokken en was heengegaan.
En nu was er maar één ding nodig: niet dat Hij terugkwam, maar dat zij terugkwam: Gedenk dan, waarvan gij uitgevallen zijt en bekeer u, en doe de eerste werken! Want hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt!
En dan tenslotte wordt als derde les, die de Heiland geeft, aan deze terugkeer een schone belofte verbonden: Die overwint, Ik zal hem geven te eten van de boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is.
Eten van de boom des levens!
Drinken met volle teugen uit de fonteinen des heils!
Dan, wanneer we weer opnieuw ons geheel aan Hem geven, zullen weer opnieuw stromen van levend water uit ons binnenste vloeien. Dan zal het weer opnieuw in ons worden tot een fontein van levend water, springende tot in het eeuwige leven. Geprezen zij Zijn Naam!
O, mijn ziel, wat buigt g’u neder!
Waartoe zijt g’in mij ontrust!
Voed het oud vertrouwen weder,
Zoek in ’s Hoogsten lof uw lust.
Want Gods goedheid zal uw druk
Eens verwiss’len in geluk.
Hoop op God, sla ’t oog naar boven!
Want ik zal Zijn Naam nog loven
Hallelujah! Leiden, 4 Juni 1947.
Bidden is niet loven, aanbidden, overpeinzen, verootmoedigen of belijden, maar vragen door Dr. John R. Rice.
Laat mij u nog eens weer op het hart drukken, dat bidden vragen is en niets anders.
Bidden is niet loven, hoewel loven een zegen is.
“Wie lof offert, eert Mij”, zegt de Heer. (Ps. 050:023).
Alles wat adem heeft, love de Here. zegt (Ps. 150:006).
David zei: ”Loof de Here, mijne ziel, en al wat in mij is, Zijne heilige naam” (Ps. 103:001). Loven is een zegen. Het is de plicht van ieder dankbaar hart. Maar wel moeten we bedenken, dat loven geen bidden is. En bidden geen loven. Bidden is vragen.
En bidden is ook niet aanbidden. Aanbidden is goed. We behoren Hem te aanbidden, dien de engelen aanbidden. Maar aanbidden is geen bidden en bidden geen aanbidden. Bidden is altijd vragen, niets dan vragen.
Bidden is ook niet overpeinzen of mediteren. Het is natuurlijk goed Gods Woord dag en nacht te overpeinzen (Ps. 001:002). Stille godsvrucht en overdenking van Gods Woord en van de zegeningen van de Heer zijn heerlijke dingen. Ieder Christen behoort geregeld tijd te besteden aan zulke overpeinzingen. Maar bedenk wel; dat zulks geen bidden is. De Bijbel noemt dat nergens bidden en we zondigen tegen God, misbruiken de Schrift en verdraaien de waarheid, indien we dergelijke dingen bidden noemen. Bidden is-dus niet overpeinzen. Bidden is vragen.
Ook zich vernederen is geen bidden, hoewel het zeker juist is, dat Christenen zich voor God verootmoedigen. (Jak. 04:10) zegt: “Vernedert u voor de Heer en Hij zal u verhogen” en (Luc. 18:14) zegt ons: “Eenieder, die zichzelf vernedert zal verhoogd worden.” Maar zich vernederen is geen bidden. De Bijbel onderscheidt die twee dingen uitdrukkelijk. In (2 Kron. 07:14 lezen we bijv.: “Zo Mijn volk, over dewelken Mijn naam genoemd wordt, zich verootmoedigen zal en bidden” Zo is dus zich vernederen één en bidden een andere zaak.
Verootmoediging is misschien voorbereiding tot het gebed en is altijd passend voor een Christen. Maar zelfvernedering en verootmoediging zijn geen bidden. Bidden is vragen.
Zelfs belijden is niet precies hetzelfde als bidden. Het is voor een Christen aangewezen om zijn zonden te belijden en vele malen beveelt de Bijbel zulks aan. Maar belijden is één ding en bidden een ander. In (Dan. 09:14 zegt Daniël ons: “Ik bad dan tot de Here, mijn God en deed belijdenis en zeide” Daniël deed dus beide, bidden en belijden. Indien ge .de moeite neemt die lange passage door te lezen, waarin ons verteld wordt over Daniëls gebed een belijdenis, zult ge zien, dat veel ervan belijdenis is, maar dat na die belijdenis, de uit een troosteloos hart voortkomende, vragen aan God volgen (Dan. 09:16-19) om Zijn toorn en grimmigheid van Jeruzalem af te keren, de zonden van Zijn volk te vergeven en de natie, de heilige stad Jeruzalem en de tempel te herstellen. Belijden is juist, maar strikt gesproken is belijden geen bidden. Werkelijk bidden is vragen en niets anders. In de Filippenzenbrief (Filip. 04:06) zegt de Heer: “Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uwe wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God.” Merk op, dat ook hier gebed één zaak is en dankzegging een andere. Lees, met deze sleutelgedachte als toets, de Bijbel door en u zult zien, dat de Schrift dikwijls spreekt van gebed èn smeking, van gebed èn belijdenis en van gebed èn dankzegging.
Zo is dus de kern van het gebed iets vragen van God. Al het andere is iets bijkomends, dat niet wezenlijk een deel van het gebed is. Vragen is bidden en bidden is vragen.
Indien God ons vraagt te bidden, vraagt Hij ons dus om iets van Hem te verlangen.
Van Hart tot Hart
Ik heb aangetoond, dat de ziekte van het lichaam niet kan beschouwd worden als de ziekte der ziel. Wij hebben geen recht van God op dezelfde gronden de genezing van ons lichaam en die van onze ziel te vragen.
Maar er is meer: ziekte is goed, nuttig, van God gewild. Zij is een werktuig in Zijn handen Zij dient tot Zijn eer. De gezondheid van ons lichaam is Zijn zaak Wij zijn in dat opzicht afhankelijk van Zijn wit, wij hebben geen enkel recht, wij hebben alleen maar het voorrecht Hem om gezondheid te mogen vragen. Laat ons ook hier weer Gods Woord raadplegen.
Waar komt de ziekte vandaan? Ze is geboren op de dag, dat Eva en Adam aten van de Boom der Kennis van goed en van kwaad God gaf als straf voor die ongehoorzaamheid: de dood. De dood met zijn droevig gevolg van bederf, kwalen, ziekten zonder tal.
De erfelijkheid heeft de zwakte van het lichaam nog vermeerderd. Ziekte is de consequentie van de val. Hoeveel kinderen werden er niet ziek geboren! Hoeveel lijden is niet de vrucht van de zonde van het voorgeslacht. Hoeveel onschuldigen betalen voor die zondigden! Zolang de dood er zal zijn, zal de ziekte heersen. De één en de ander zullen tegelijk verdwijnen.
Maar is die ziekte, die de vrucht is van de zonde, de erfelijkheid, altijd te vrezen? Wij houden vol, dat ze voor zeer velen een zegen is. De Heere doet uit het kwade het goede voortkomen. Noemen wij daar enige resultaten van:
Allereerst voor de onbekeerden. God had geen ziekte of dood gewild. Hij had de mens sterk en gezond geschapen. Zijn werk is bedorven. Toen heeft God in Zijn liefde gemaakt, dat de ziekte een rem werd, een voorbehoedmiddel tegen de zonde, die de ziel van de mens in eeuwig gevaar bracht. Een man vreest sommige daden te doen, omdat ze hem blootstellen aan verschrikkelijke ziekten. Een jonge man zeide ons eens, dat als men een afdoend middel vond voor de, ergste van die ziekten, ieder zijn wellust de vrije teugel zou laten. Dat zou binnen afzienbare tijd de verrotting van heel het mensdom betekenen. Als er iets is, dat een Vader nog kan tegenhouden op de helling ten verderve, dan is het de gedachte, dat door de onafwendbare wetten der erfelijkheid, zijn kinderen tot in het vierde geslacht zijn schuldige genoegens zullen moeten boeten.
Ziekte brengt tot nadenken. Zij is dikwijls de enige manier om een mens alleen te doen zijn met zichzelf en hem’ te doen danken aan het heil van zijn ziel. Zijn ogen gaan open voor het feit dat zijn leven niet altijd duren zal. Hij denkt aan het hiernamaals. Zijn geweten ontwaakt. O, wat is een ziekenhuis een pracht gelegenheid om het evangelie te zaaien ‘ Hoevelen van Gods kinderen danken hun eerste ernstige gedachten aan de tijd, die een ziekte beschikbaar maakte!
Prachtig voor onbekeerden, zegt gij, maar voor Christenen? Hebben die ziekte nodig?
Ja. ook voor kinderen van God draagt de ziekte heerlijke vruchten.
Een ervan is ootmoed. Als wij ziek zijn, gevoelen wij, dat wij niets zijn. niets kunnen. Als God Paulus een doorn in het vlees geeft, is het, om hem te behoeden voor hoogmoed.
Een andere is, dat wij leren, anderen te begrijpen. Hoe zouden wij kunnen inkomen in de gevoelens van lijdende mensen, als we nooit ziek geweest waren? Al zouden we nog zo graag willen, het zou niet gelukken. Men moet zelf te zwak geweest zijn, om enig geluid te kunnen verdragen, om te weten, dat men op zijn tenen de kamer moet binnenkomen en zachtjes spreken. Al zijn wc nog zo vol sympathie, de zieken geloven ons niet, als we het nooit aan den lijve hebben meegemaakt. Jezus heeft zelf willen lijden en is in alle dingen verzocht geweest, zoals wij. Niet, om dat Hij, die de volmaakte liefde is, ons anders niet zou hebben kunnen begrijpen, maar omdat wij nooit zouden geloofd hebben, dat Hij dat kon, als Hij niet zelf had geleden. Iedere ziekte, ieder lijden verruimt voor ons het veld, om te kunnen vertroosten. Laat ons Hem zegenen voor het lijden, dat ons beter bekwaam maakt om Hem te dienen.
Maar vooral leert ziek zijn ons God beter kennen. Hij heeft heel bijzondere gunsten voor de zieken Alle moeders weten, hoe ze doen met hun zieke kinderen. Ze weten niet. wat ze al niet doen zullen, om ze te verlichten en. als er beterschap intreedt, worden ze het nooit moede verhaaltjes te vertellen, wat voor ze te zingen! Met wat een genoegen maken zij hun lievelingskostjes klaar! Ik heb kinderen gekend, die het “fijn” vonden, om ziek te zijn! En ge denkt toch niet, dat God minder liefheeft dan een moeder? Welk een tedere woorden spreekt Hij tot Zijn ziek kind ‘ Wat is Hij de lijdende dicht nabij! Hoe “verwent” Hij ze in Zijn liefde!
Als men ziek is, leert men ook meer de waarde van het gebed kennen. Er is niets, dat onze aandacht afleidt. Wij leren, “de zegeningen te tellen, één voor één”. Wij begrijpen, wat een onuitsprekelijk voorrecht het is, de dood zonder schrik te kunnen tegengaan. Wij leren ons te werpen in de armen van onzen Hemelse Vader. Hudson Taylor zei in zijn laatste ziekte: “Ik kan niet meer lezen, ik kan niet meer bidden, ik kan nauwelijks denken, maar ik kan me toevertrouwen aan mijn Hemelse Vader.” Wat een gezegende ervaring is de ziekte voor een kind van God! Vreest haar niet, komt niet in opstand Aanvaardt de wil van Uw Vader.
De stichter van de zending in China, Hudson Taylor, beweerde, dat hij zijn grootste geestelijke zegeningen ontvangen had in tijden van ziekte. De vooruitgang van zijn zending, de uitbreiding ervan, zijn het resultaat van de één of andere ziekte, die hij kreeg. Een andere dienstknecht des Heren, Henry W. Frost uit de Verenigde Staten, had in tijden van lichamelijk lijden zulke heerlijke zegeningen ontvangen, dat hij schreef: “Gezondheid is het beste ding op één na – ziekte. Het zou een ramp geweest zijn, als ik niet door de school van het lijden was gegaan.” (Miraculous healing. H. Frost. Blz. 46).
Maar als ziekte dan zo kostelijk is, mogen we dan wel proberen, ze weg te nemen? Welke houding moeten wij daartegenover aannemen? Wat was Jezus’ standpunt?
Jezus wil niet, dat allen ziek blijven. Hij is met ontferming bewogen. Jezus geneest, die tot Hem komen, maar Hij geneest niet alle zieken. Hij ontfermt zich in Bethesda maar over één geraakte. Hij, die machtig was en zelfs op een afstand te genezen, wat Hij tot tweemaal toe doet, denkt er niet aan. om Palestina van al zijn kranken af te helpen.
Hij geneest gelovigen, maar ook mensen die ondankbaar, zoals de 9 melaatsén.
Hij geneest wie Hij wil zoals Hij wil, zoals Hij dat goed oordeelt.
Wij “Zien de apostelen op dezelfde manier te werk gaan. De schaduw van Petrus geneest niet alleen discipelen (Hand. 05:15). Paulus, die zoveel genezingen bewerkt, en zelfs een opstanding uit de doden, laat Trofimus ziek en geneest Timotheüs niet. Wij vinden altijd dezelfde wet. van de macht Gods over de ziekte, maar naar Zijn wit voor wie het Hem behaagt en op het ogenblik, dat Hij het beste oordeelt.
Wat is dan ons deel in deze dingen? Jezus genas in antwoord op het gebed. Onze eerste plicht is te bidden. Hij zal ons misschien de oorzaak van ons ziek zijn openbaren. Hij zal ons zeggen, wat we doen moeten en in hoeverre we misschien zelf verantwoordelijk zijn door onvoorzichtigheid, of door misbruik.
U rookt, U drinkt alcohol, U gebruikt overmatig veel thee of koffie. U eet dingen, die U niet verdragen kan. Lekker eten is een valstrik voor U. Of misschien is het precies het omgekeerde. U besteedt geen zorg aan Uw voedsel, U eet veel te snel. U verzorgt Uw lichaam niet. U kent geen hygiëne, neemt geen beweging, U gaat veel te laat naar bed, U overwerkt zich. God doet nooit wonderen. die wijzelf kunnen doen. We moeten met Gods hulp onze levenswijze veranderen. Christenen hebben niet het recht naar hun lusten om te springen met hun lichaam, dat God toebehoort.
Misschien zal God U een zonde openbaren, die minder in het oog springt. Hij heeft U in de afzondering gebracht, om U te laten zien, dat er iets is tussen Hem en Uw ziel. Als dan die hinderpaal wordt weggenomen, komt de genezing.
Het is ook mogelijk, dat God wenst, dat we onze intelligentie ons gezond verstand zullen gebruiken. Geneesmiddelen, uit de natuur gewonnen, komen van God. Sommige Christenen hebben er niets tegen, rijpe vijgen te eten, maar als ze, na uitgeperst te zijn, in de handel worden gebracht onder de naam: “Ficolax, dan is het een geneesmiddel, waaraan zij in geen geval willen raken. Zij oordelen hun broeders, die een aspirientje nemen tegen migraine, terwijl zij zelf gebruik maken van een veel duurder geneesmiddel: een dag rust. Laat ons verstandig zijn. Laat aan de dokter vragen, wat het beste geneesmiddel voor ons is. Laat ons aan God vragen, de keuze van die dokter te leiden en hem de goede diagnose te doen vinden. Vergeten wij niet de lijfspreuk van de groten geneesheer Ambrois Paré, die zeide: “Ik verzorg, maar God geneest.
Mogelijk ook, misschien na een nutteloos gebruik van geneesmiddelen of na een aanwijzing van God, volgen wij de raad van de apostel Jacobus (Jak. 05:14) “Is iemand krank onder u? dat hij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente; en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in de naam des Heren.” Deze zalving met olie wordt vaak door genezing gevolgd, maar is verre van onfeilbaar. Er was jaren geleden in onze gemeente een kind, dat heel ziek was, en waarbij de ouders de ouderlingen riepen. Zij werd met olie gezalfd, er werd voor haar gebeden, maar God verhoorde niet. Het lieve kind stierf. De bekende Lord Radstock daarentegen, had ook een stervend kind. Daar hij in zijn buitenhuis vertoefde, riep hij de dichtst bij wonende leden van zijn gemeente bijeen, waaronder zijn koetsier en zijn tuinman, om zijn kind met olie te zalven. Plotseling genezen, ging het kind overeind zitten en vroeg om eten.
Er zijn gevallen, waarin het onmogelijk is een dokter te krijgen, of de ouderlingen te laten komen om zich te doen zalven met olie. Het gebed zonder meer is voldoende voor de Heer om ons de genezing te schenken. M. Frost, een medewerker van Hudson Taylor, vertelt, dat hij eens een reeks samenkomsten in de Staten moest houden. God zegende hem grotelijks in dat werk gedurende tien dagen. Maar toen was op eens zijn stem totaal weg en hij kon niet voortgaan. Op de knieën in zijn kamer bad de evangelist vurig, dat God hem zijn stem zou teruggeven, zodat hij de laatste vijf dagen zou kunnen spreken. Niettegenstaande zijn gebed kon hij de slaap niet vatten, want zijn keel deed vreselijk pijn en hij haalde moeilijk adem. Eindelijk dommelde hij in en werd enige uren later wakker met een normale keel en een heldere stem. Hij kon de reeks samenkomsten zonder moeite ten einde brengen.
Een ander keer ging hij in 1901, naar China met Hudson Taylor en werd ernstig ziek. Hij liet zich door de ouderlingen met olie zalven zonder enig resultaat. Tayler werd ook ziek, het weer was drukkend en heet. Beiden moesten in een bootje naar een koelere streek van China vervoerd worden. Met Frost ging het beter, maar met Taylor werd het hoe langer hoe erger. Onmogelijk een dokter te krijgen. De vrouw van Taylor vroeg Frost, om met haar te bidden, wat hij deed. De Here gaf hem de innerlijke overtuiging, dat Taylor’s leven behouden zou blijven. Hij ging naar hem toe in zijn hut en hij was zo bleek, dat hij bijna al dood leek. Maar na enige minuten werd de ademhaling sterker, er kwam kleur op de wangen, hij was genezen en kon, na aankomst in de bergen, wandelen, alsof hij nooit ziek geweest was. Het was als een opstanding uit de doden.
De gevallen van genezing in antwoord op het gebed zijn niet te tellen.
Om te bewijzen, dat genezing alleen van God afhangt, dat Hij Here en Meester is over onze gezondheid, dat wij niets te eisen hebben, maar alles van Hem moeten verwachten, gebeurt het, dat God aan Zijn kinderen weigert, wat hij hun bij een vorige gelegenheid wel geschonken had. Frost vertelt twee andere voorvallen uit zijn leven en dat van Hudson Taylor.
Hetzelfde geloof werd geoefend, voor dezelfde nood en God verhoorde niet op dezelfde wijze. Hij was in de stad, waar hij voor vele jaren genezen was. Hij leidde een serie samenkomsten. Weer werd hij onderbroken door een angina, die hem het spreken onmogelijk maakte. Met nog meer vertrouwen dan de eerste maal bad hij God om genezing. God verhoorde hem niet, hij moest zijn arbeid afbreken en ging naar huis om daar de geneesmiddelen te nemen, die zijn dokter hem voorschreef.
Kort nadat God Hudson Taylor zo wonderbaar genezen had, ging deze naar Engeland over Canada. In Toronto werd hij ernstig ziek, elke dag erger. Men riep de oude dokter van het Zendingshuis, een kind van God, die zonder gevolg alles deed wat hij kon. Vurige gebeden klommen op tot de troon der genade, maar niets hielp. Tenslotte herinnerde Hudson Taylor zich een geneesmiddel, dat hem vroeger wel geholpen had. Men kocht ‘het voor hem, hij nam het in en dit werd het begin van een volkomen genezing.
Ik zou andere gevallen kunnen aanhalen, de voorbeelden zijn voor het grijpen, U kent er allen bij ervaring.
God geneest door dokters. Hij geneest door oplegging der handen, door zalving met olie. Hi] geneest in antwoord op persoonlijk en gemeenschappelijk gebed. Hij geneest door rust, verandering van lucht, stilte. Hij geneest soms zelfs zonder dat wij er werkelijk om gevraagd hebben, omdat Hij ons een taak wil geven, die kracht en gezondheid vraagt.
Het gebeurt ook, dat God in het geheel niet geneest. Dokters, gebeden, zalving, geneesmiddelen, alles blijft tevergeefs. De ure is daar, Gods kind sterft. God is souverein in Zijn doen.
Wat moeten wij denken van wondergenezingen? Er bestaat een gave der gezondmaking, die de Heilige Geest geeft aan sommige mannen en vrouwen. Hij wordt gegeven ten algemenen nutte, evenals de andere gaven des Geestes (1 Kor. 12:09). Paulus heeft op een bepaald tijdstip die gave gehad. De apostelen hadden die gave in een dergelijke mate, dat hun schaduw zieken genas. Ook in onze dagen hebben verschillende broeders en zusters, die genezingen verkrijgen, die gave van God ontvangen. Maar dit is een terrein, waarop dat namaak veelvuldig voorkomt, waar de macht van Satan zich vrij uitleeft.
De duivel kan nooit een echte bekering bewerken, maar hij heeft ontegenzeggelijk de macht om lichamen te genezen.
Daarom is het gevaarlijk om uit het feit, dat er genezingen zijn af te leiden, dat deze of gene Godsdienst de waarheid belijdt, die aan die genezingen een grote geestelijke waarde te hechten, want in alle godsdiensten en door alle eeuwen hebben genezers zieken beter gemaakt. In de levensbeschrijving van Maarschalk Lyautey van Mautois, vertelt de schrijver, dat de maarschalk in Marocio ziek lag en er geen hoop meer was. Daar hij bemind was onder de inboorlingen, werden er in alle Moske’s gebeden opgezonden. Óp zekeren dag kwamen Marabouts Mevrouw Lyautey bezoeken, met vaandels en waskaarsen, en vroegen verlof om bij het bed van de zieke het plechtige gebed uit te spreken, dat alleen gebruikt werd, wanneer de Islam in gevaar was. Mevrouw Lyautey stemde toe, en de Marabouts trokken zich terug, nadat ze hun ritus voltooid hadden en ze de vrouw van de zieke verzekerd hadden, dat deze genezen zou. En dat gebeurde inderdaad.
Er gebeuren wonderen in Lourdes, in Brits-Indië, in China. Er gebeuren er door bemiddeling van Christian Science. Dokters en psychiaters hebben er ook soms, niet door een speciale gave der gezondmaking, of door een duivelse invloed, -maar door bij hun zieken zekere zenuwcentra te prikkelen. Wij kunnen hier niet nader op ingaan, het raakt niet rechtstreeks ons onderwerp. Wat wij willen aantonen is, dat de gezondheid van een kind van God alleen afhangt van de goeden wil zijns Vaders.
Oecumenische flitsen.
De moderne mens tracht een voorzichtig verbond met de dood te sluiten. Hoever dit in Amerika gaat blijkt uit ’t volgend uitknipsel uit “De Linie”:
De dood mag de Amerikanen geen vrees meer inboezemen, daarom is het mooiste en vriendelijkste huis in iedere stad en in ieder dorp het funeral-home en de elegantste auto’s die door de straten glijden zijn de lijkwagens. Alleen wij, Europeanen, verwonderen ons erover, dat de doden geschminkt opgebaard en begraven worden. Lippen en wangen der vrouwen worden met lippenrood en rouge beschilderd en de mannen krijgen, met behulp van Florida-tan een mooie gebruinde teint en een bloem in het knoopsgat.
Om klanten te werven maakt men als volgt reclame: “When live and have troubles and be un- happy when you can rest peacefully for 150 dollars.’ Waarom zou je blijven leven in zorgen en je ongelukkig voelen als men voor 150 dollars in vrede kan rusten.
Hoe diep treurig het met de kennis van de Bijbel onder ons volk gesteld is, blijkt wel uit wat de heer N. G. J. v. Schouwenburg in het blad “In de Waagschaal’ vertelt:
“Bij voorlezing van 1 Korinthe 13, zonder dit evenwel te noemen en op de vraag, wat dit zou zijn, werd min of meer unaniem vastgesteld: een lied van een moderne dichter. Op de vraag: wat is Golgotha en waar lag het, hoorde ik een land in Afrika, een vrouw uit de mythologie en nog enkele dezer dingen.
Eén der aanwezigen vroeg in alle ernst of er gesproken kon worden van de Zoon van God of God dan getrouwd was geweest. Ik dacht toen hier heb je nu gedemonstreerd het feit, dat er een geslacht opgegroeid is zonder de christelijke school, zonder de catechisatie en zonder de kerk.
Een geslacht, dat ook zelfs van de Bijbel als cultureel verschijnsel niets meer weet.”
Dr. John R. Mott geeft ons belangwekkende getallen in verband met de leeftijd waarop mensen tot Christus bekeerd werden. Zij zijn verkregen uit ondervraging van een representatieve groep van christenen. Hij zegt:
“Van 1000 christenen zeiden 548, dat zij een volgeling van Christus werden voor hun 20ste jaar: 337 werden christenen tussen hun 20ste en 30ste jaar, 76 tussen hun 30ste en 40ste. 15 tussen hun 40ste en 50ste, 3 tussen hun 50st een 60ste en slechts één boven zijn 60ste jaar.”
In weinige landen vindt men zulk een actieve Evangelieverkondiging als in Australië. In alle staten en hoofdsteden bestaan bloeiende organisaties met moderne werkwijze, om de massa voor de boodschap van Jezus Christus te winnen. Sydney, de grootste stad van Australië, heeft een bijzonder verbreide open- luchtarbeid; 7 grote wagens met luidsprekers staan in dienst van het Evangelie, de fabrieken, het strand, de openbare pleinen worden dag en nacht met het geluid des Evangelies vervuld. Ook het Kinderwerk (C.G.G.M.) bloeit. Melbourne. Brisbane, Adelaide en Perth zijn centra van grote Zendingsarbeid. Het Melbourner Bijbelinstituut onderneemt met zijn studenten vérstrekkende Evangelisatie pogingen. Een groot werk wordt ook gedaan onder de Wildenstammen en de Kleurlingen, om oude, slechte zeden te overwinnen en de invloed van het Evangelie werkzaam te maken.
Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. Schreuder. (20)
Blumhardt als zielzorger.
Zielzorg wordt bepaald door aard en aanleg van de zielzorger. Men mag hier nooit denken aan een methode of een techniek: zielzorg is het priesterlijk omgaan van de ene mens met de anderen. Blumhardts ziel zorgerlijke werk is een illustratie van zijn wezen; op dit terrein is de mens en zijn werk volkomen een.
Wie naar Möttlingen ging en Blumhardt niet kende, stelde hem zich altijd anders voor dan hij was, zoals blijkt uit brieven en herinneringen. Hij viel mee bij eerste kennismaking en deze vrolijke opluchting ging al gauw over in hoogachting en liefde, als bleek, dat de werkelijkheid rijker was dan de faam schoon was geweest. De beroemde Blumhardt was een vrolijk en vrij man, origineel in alle dingen (dit gedacht als het tegengestelde van conventioneel), en zonder voetstuk. Mensen, die hem gekend hebben zijn één in hun oordeel over hem. Hoe meer wij, die na hem leven, van hem lezen: preken, brieven, antwoorden op vragen, des te meer voelen we de beschrijving van zijn tijdgenoten als echt.
Wat allereerst trof was zijn nuchtere vrolijkheid, die men zo vaak mist bij “vrome” mensen. Zündel verklaart die nuchterheid, door er op te wijzen, dat hij onverbiddelijk ernst maakte met de waarheid, die hij geleerd heeft in de jaren van de opwekking. Verder doordat hij altijd in de houding van bedelaar tegenover God stond: wie als priester leeft voelt zich arm en afhankelijk en denkt niets van zichzelf. Men zou hieraan toe kunnen voegen, dat ook het zich Steeds bewust zijn van Gods tegenwoordigheid aan zijn blijheid een toon gaf van rust en beheerstheid.
Uitbundigheid of rumoer laten zich in zijn vrolijkheid niet denken, dit is immers altijd een zichzelf uitleven, en dat vermeed hij zorgvuldig. Blijdschap om ontvangen zegen ontmoette men het eerst in hem.
Er was nog iets, dat sterk aantrok: zijn geloof in Gods genade. “We zijn allen verlost” zei hij: ieder mens zag hij in dat licht. Hij leert ons weg te zien van eigen prestaties en te geloven in de genade, die niet ophoudt te werken.
Door zoveel van die genade te verwachten, kon hij mild zijn in zijn oordeel over mensen, die alles anders deden en dachten dan hij. Tegenstanders noemden hem dan “vrijzinnig”: daar bedoelden ze mee, dat hij Gods gebod compromitteerde. Ze vonden, dat hij niet genoeg consideratie had met de alledaagse dingen, die (schijnbaar) niets met God te maken hebben. In verband daarmee heeft Blumhardt eens gezegd: “De mens moet zich tweemaal bekeren; eerst van de (zondige-) natuurlijke (d.w.z. vleselijke) mens tot de geestelijke mens en dan weer van de geestelijke tot de natuurlijke”. Daarmee bedoelde hij, dat ieder zich na zijn bekering met alle toewijding moet geven aan zijn natuurlijke plichten; hij moet er zich voor hoeden weg te lopen van de plaats waar God hem gesteld heeft, omdat hij daar niet geestelijk zou kunnen leven.
Toen eens een jonge man, na een verblijf in Möttlingen, zuchtte over de taak, die hem thuis wachtte; zijn vader en moeder waren n.l. niet “echt bekeerd”, baste Blumhardt hem toe: “Zo denkt en spreekt men niet over zijn vader en moeder. Je gaat naar huis en hebt ze lief, dat is alles wat je te doen hebt”.
Hij was ook te natuurlijk om verontwaardigd te zijn over de streken van zijn gemeenteleden in hun vlegeljaren. Eens had een jongen de eieren uit zijn kippenhok gestolen en er een psalmboek voor in de plaats gelegd. Toen een dienstmeisje hem dit met opgestreken zeilen kwam vertellen, was dit zijn antwoord: “De dwaas, die in het hart van de jongen zit, zit ook in het jouwe; in jouw woede schuilt hetzelfde behagen in zulke streken. We moeten de dwaasheid van dien jongen in ons hart overwinnen. Doe het psalmboek weer in het kippenhok, we nemen verder geen notitie van deze zaak.” Het slot was, dat de jongen zijn streken afleerde; het kostte Blumhardt een psalmboek en dat vond hij goedkoop.
Er kwam eens als gast in zijn huis een overgeestelijke dame, die zo in hoger sferen leefde, dat ze eten een vulgaire bezigheid vond. Het gevolg was, dat ze verzwakte en ziek werd, zodat ze haar werk niet goed meer kon doen. Met vriendelijke woorden wilde Blumhardt haar aan het verstand brengen, dat heiligheid iets anders was, maar ze wilde niet luisteren, ‘haar besluit stond vast. Toen begon het hem te vervelen; hij kwam aan haar bed staan en beval haar kort en goed (Zündel spreekt van vriendelijk toedonderen!): “Het eerste gebod in de Bijbel is: eet! (Gen. 02:16), doe dat dus!” Dat hielp; korte tijd daarna was ze beter èn een blij Christin. Blumhardt kon, als hij haar later in zijn nabijheid zag, zo terloops tegen deze of gene met vrolijke spot zeggen: “En die daar. Heeft willen sterven!” Zijn reactie werkt in zulke gevallen als een heilzame koude douche. Heilzaam, want hij werd door liefde gedreven en niet door ergernis.
Zijn wij dan blind?
Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld. (Jer. 05:03).
Ons volk is door vijf jaren van diepe beproeving gegaan. Wij hebben veel geleden: honger, verwoesting, moord, het is ons niet bespaard gebleven.
Als we nu, enkele jaren na de tweede wereld oorlog vragen: “Heeft deze ellende ons volk dichter bij God gebracht, is er verootmoediging en schuldbewustzijn gekomen?” dan moeten wij welbewust “neen zeggen.
Ja, integendeel, er heerst een zelfvoldane, lichtzinnige geest, die in onze bevrijding de beloning ziet voor trouwe nationale plicht en opoffering. Men redeneert dan ongeveer zo: God heeft gehoord hoe wij bleven bidden voor Koningin en vaderland, hoe wij illegaal werkten en ons verzetten tegen de infiltratie van de nationaalsocialistische denkbeelden. Daarom beloonde Hij ons en gaf ons weer de vrijheid. Zij die stierven voor het vaderland en de goede zaak noemen we dan “martelaren” en op hun ere graf wordt gesproken over het woord: “Zalig zijn de doden, die in de Heer sterven…” En daarmee bewijzen we hoe wij de zaak van ons volk en de zaak des Heren verwarren. Of deze mannen misschien geheel buiten Christus hebben geleefd, doet er niet toe, zij stierven voor het Vaderland, dus zijn zij gezaligd en hun bloed is heilig.
Doch deze ontzettende verblinding heeft rampzalige gevolgen. In plaats dat we ons verootmoedigden omdat God ons zo moest slaan, heeft men zich verzadigd met redevoeringen waarin gesproken werd over Gods rijke beloning van onze dapperheid en trouw. En opgelucht hebben wij besloten om nu van het leven te genieten. Vele christenen, die in dans en spel de bevrijding vierden, hebben nadien steeds meer de lijn tussen het terrein van de wereld en de gemeente overschreden. De ver wereldling der kerk neemt hand over hand toe en men verbeeldt zich als goede christenen te leven in de vrijheid die God ons gaf, gelijk Israël droomde dat God in hun midden woonde. Terwijl de “vaktheologen” in dogmatische, wijsgerige problemen zijn gewikkeld, die duizenden kerkmensen niet meer interesseren, lezen gedoopte en belijdende christenen iedere roman, gaan naar iedere film, vieren kermis, drinken, roken als iedere wereldling en worden rijk in de zwarte handel.
En daarom wordt men steeds meer onbekwaam om te zien wat God ons wil leren. Wij leggen zo gaarne “verband’ tussen onze bevrijding en nationale trouw. Doch waarom leggen we dan thans geen “verband tussen de rampen die ons heden overkomen en onze nationale zonden? Wij doen gelijk Israël dat altijd verband legde tussen Gods uitredding en de trouwe tempeldienst, doch weigerde om verband te leggen tussen de rampen in het jaar 70 en hun schuld aan de dood van Christus, hoewel Hij hun dit duidelijk had voorzegt (Luc. 21:20). Waar in de christelijke pers wordt één woord gesproken over Gods oordeel over ons volk, nu we alweer in een oorlog verkeren waardoor onze jongens ver van huis in dagelijks levensgevaar verkeren? Hoe komt het dat al onze pogingen om vrede te maken mislukken? De ene helft van onze christelijke pers wil vrede ten koste van alles, en ziet slechts één mogelijkheid: toegeven aan iedere eis. De andere helft spreekt slechts over handhaven van recht en gezag en de plicht van bescherming der bevolking. Doch geen enkele stem wordt gehoord, die er op wijst,’ dat God toelaat dat dit over ons volk komt. Men belijdt toch dat geen ding bij geval ons overkomt? Het is God die toelaat, dat onze plantages worden verwoest en onze jongens gedood, zoals Hij toeliet dat Hitlers horden ons land overweldigden.
Als we geloven wat we in de catechismus belijden, dat God alzo regeert, dat regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen ons niet bij geval overkomen, waarom willen we dan niet vragen waarom Hij ons dit doet overkomen? “Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Here niet doet. Heeft God ons met dit alles niets te zeggen? Is Hij het niet die in maandenlange strenge koude zo’n grote nood over ons bracht en is Hij het niet die nu in wekenlange droogte het gras doet verdorren? Noch in de radio, noch in de pers wordt een enkel woord hierover gesproken. Men spreekt slechts over de blinde natuurkrachten, die we leerden ontleden en wetenschappelijk controleren. Het christelijk dagblad Trouw eindigt een artikel over droge weiden en hongerend vee met de woorden: “jullie weerheren van De Bilt, jullie hebben geen aandachtiger luisteraar dan de Nederlandse boer, die ongeduldig wacht op het ruisen van stortbuien. Dat jullie spoedig hoopvolle klanken laat horen.” Geen woord over Gods almacht. Geen woord over de enige weg van gebed. Als we niet durven ontkennen dat God alles bestuurt zou het dan niet tijd zijn om onze zonden, zedeloosheid en oppervlakkigheid te belijden en Hem om genade te bidden?
God heeft zelfs Sodom gewaarschuwd voor Hij het oordeel bracht. Ze zijn opgeschrikt uit hun valse rust toen Kedor-Laomer hun stad veroverde, ja, één ogenblik zijn zij in aanraking geweest met de vrome aartsvader Abraham en hebben aan zijn daden bemerkt hoe hij het eeuwige hoger schatte dan al de schatten van het tijdelijke. Doch dit alles heeft hen niet veranderd. Zij leefden verder in hun wellust en begeerlijkheid. Toen kwam het oordeel en heeft hen allen verdelgd. Zo heeft God ook ons tot bezinning willen brengen. Hij heeft ons geslagen, doch wij hebben geen pijn gevoeld Daarom zal God niet kunnen ophouden. Als een zweepslag zullen Gods oordelen komen over een volk, dat Hem niet meer vreest, over een kerk die de boodschap van verootmoediging en schuldbelijdenis niet meer durft te brengen. Wee de leiders die het volk slechts hebben voorgehouden de zoete beloften Gods en ook thans slechts spreken over de plichten der regering en wijze raad wensen te geven aan hen, die als overheid over ons zijn gesteld, die slechts begeren grote invloed te hebben op het regeringsbeleid en op ons volk, doch niet willen zien dat het juist de wereldzin en liefdeloosheid van de kerken is, die God vertoornt.
Eenieder, die als gelovige de ontwikkeling der gebeurtenissen gadeslaat, kan niet anders dan smeken dat Gods Geest nog eens zo machtig in onze dagen door zal breken door deze muur van onwillige onwetendheid, dat we weer in gebrokenheid onze afgoden wegdoen en ons bekeren, opdat God zich nog over ons en ons volk zal erbarmen.
Zelfs de ongelovigen erkennen dat de maatschappij ziek is. Een botsing tussen de twee wereldmachten Amerika en Rusland is verre van denkbeeldig. Slechts Gods hand kan ons redden en beschermen. Doch waar zullen wij heen vlieden als wij ons niet bekeren tot Hem en Hem om genade smeken vóór het te laat is?
- v. d. B.
Bij de plaat. (Ps. 015:001)
Wie zal wonen op de berg Uwer heiligheid?
Niet enkel liefde, doch ook majesteit zijt Gij!
Gelijk de bergtop rijst in reine eenzaamheid,
ver boven hen, die haastig levend gaan voorbij
en draagt geheimen uit de schoot der eeuwigheid,
wel blij en mild’lijk voedt de klare, diepe stroom,
die vrucht- en leven brengend daalt in de vallei,
doch eenzaam blijft omhuld in nevels als een droom
en onbewogen hoort de stormvlaag langs zijn zij:
zo zijt Gij vreeslijk voor een elk, die ongewijd komt tót Uw heiligheid,
o God der eeuwigheid!
- v. d. B.
We moeten bidden omdat geschreven staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”, door Dr. John R. Rice.
In (Rom. 10:13) staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”. Een verloren zondaar kan op die manier tot God bidden om gered te worden. Zo zien we in Lucas 18 de arme tollenaar zich op zijn borst slaan en uitroepen: “O, God, wees mij, zondaar genadig, en “dien zelfden dag gerechtvaardigd naar huis terugkeren. Zo lezen we ook de heerlijke geschiedenis van de stervende dief, die zich tot Jezus aan het kruis naast hem wendde en zei: “Heer, gedenk mijner wanneer Gij in Uw koninkrijk komt”. En we horen de liefelijke belofte van de Heiland naast hem: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. (Luc. 23:39-43). Zo hebben dus verloren zondaren recht om te bidden en iedereen die in oprechtheid aan de Heiland om redding vraagt, zal zalig worden.
Natuurlijk, de Bijbel verklaart vele, vele malen dat een gelovig hart, die beslissende factor is, om gered te worden, “Stel uw vertrouwen op de Heer Jezus, en gij zult behouden worden”, zei Paulus en Silas tot de gevangenbewaarder in Filippi (Hand. 16:31). Jezus zeide tot Nicodemus: “Al wie gelooft in Hem (Gods enig geliefde Zoon) zal niet omkomen, maar het eeuwige leven hebben”. Ook zei Jezus: “Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, wie gelooft heeft het eeuwige leven” (Joh. 06:47).
Hij, die zijn vertrouwen geheel in Christus stelt, is gered, doorlopend gered en heeft eeuwig leven. Zo is het dus duidelijk dat niemand, om gered ts worden, daartoe een uitdrukkelijk gebed behoef; te uiten. Daar behoeven geen overluid uitgesproken woorden te zijn, daar behoeft niet te zijn, wat mensen in ’t algemeen onder gebed verstaan. Geloof is een omkering des harten tot vertrouwen in Christus. En God hoort ook het meest zwakke roepen van het hart, ook zonder enige zucht, zonder een bewegen der lippen.
Maar vaak worden de onzekere stappen van het geloof gemakkelijker gedaan, indien men bidt en daarbij de roep om genade en vertrouwen bewust in woorden overbrengt.
Hoeveel zondaren hebben, wanneer zij bede van de tollenaar; “O God, wees mij, zondaar genadig” uitspraken daardoor met meer zekerheid hun vertrouwen op de Heer kunnen stellen.
Dus lieve vriend, indien gij, die dit leest, nog niet gered zijt, wees toch volkomen vrijmoedig om tot God te gaan om genade en vergeving te verkrijgen; en wees er van verzekerd dat God horen zal, dat Hij hoort, ja dat Hij al gehoord heeft, indien gij Hem vraagt om vergeving en redding.
leder die genoeg geloof heeft om God ernstig te vragen om genade en vergeving, heeft ook genoeg geloof om er zeker van te zijn dat God hem heeft gehoord, want Jezus zeide: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Joh. 06:37). En iedere zondaar mag vertrouwen op de rijke belofte: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden’.
En laat ons nu tot besluit, deze zeven redenen, waarom we moeten bidden, nog eens nagaan:
1e. Het is duidelijk door God bevolen dat Christenen altijd behoren te vragen om alles en voor iedereen, met gebed en smekingen.
2e. Gebed is de door God aangegeven weg voor Christenen om iets te verkrijgen.
3e. Bidden is de weg voor Christenen om volkomen blijdschap te verkrijgen.
4e. ’t Gebed is Gods geneeswijze tegen ellende, de weg om uit de moeilijkheden en angstige zorgen te komen.
5e. Beantwoorde gebeden worden door God gebruikt om ongelovigen de mond te snoeren, en zijn Gods onweerlegbare argumenten tegen ongeloof.
6e. Bidden is de weg om de kracht van de Heilige Geest te verkrijgen ten behoeve van Gods gezegend werk.
7e. “Al wie de naam des Heren aanroept zal behouden worden.”
Daarom, geliefde broeders, laat ons bidden! O, hoe vele en gewichtige redenen zijn er, waarom Christenen behoren te bidden!
Contact per brief
Br. A. v. d, B. te H. vraagt naar aanleiding van het artikel van Dr. Rice over de verhoorde gebeden als argument tegen het ongeloof: “Mogen wij zo maar bidden om een wonder, opdat een ander daardoor tot geloof gebracht worde? Heeft de wereld het recht om te verlangen, dat wij bewijzen dat God bestaat en op wonderlijke wijze kan werken?”
Uw bezwaar tegen deze voorstelling kan ik mij zeer goed indenken. Natuurlijk heeft de wereld geen recht op wonderen, evenmin als de opstandige Joden, doch ze heeft er wel recht op dat de gelovigen spreken uit ondervinding en niet slechts theoretisch. Als U goed leest, zal U zien, dat dit ook de bedoeling van de schrijver is. Wanneer we in ons eigen leven de wonderen Gods hebben leren zien en ook hebben geleerd een vrijmoedig en gelovig beroep op Zijn liefde te doen, waardoor Hij ons wonderlijk kan leiden en onze gebeden verhoren, dan zal ons getuigen tegen de wereld vrijmoediger en krachtiger zijn, dan wanneer we de gebedsverhoring alleen dogmatisch aanvaarden. De discipelen baden (Hand. 04:29-30) dat zij met vrijmoedigheid het woord mochten spreken, doordat God zijn hand uitstrekte tot genezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus. Geve God, dat in de gemeente Zijn kracht weer heerlijk en overtuigend openbaar worde.
- v. d. K. te H. schrijft naar aanleiding van de meditatie over “Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen U toegeworpen worden”: “Ik onderschrijf dit door persoonlijke ervaring, maar wij hebben gezien wat daarvan in de oorlogstijd is terechtgekomen, toen broeders en zusters aardappelschillen aten en voorgangers hun werk niet konden doen door hongeroedeem”.
Deze tegenstelling die U aanwijst tussen Christus’ belofte en de werkelijkheid der ervaring is niet eenvoudig. Zoals, U zelf getuigt en duizenden met u kunnen getuigen heeft God zijn Woord gehouden en Zijn belofte aan u vervuld. Dit neemt niet weg, dat de apostel Paulus en vele kinderen Gods met hem moest zeggen dat zij menigmaal honger hebben geleden. We moeten hier mijns inziens in zien een beproeving van ons geloof, evenals bij Job. God wil dat wij ook, zonder dat het leven beantwoordt aan onze verwachtingen, Hem trouw zullen blijven. Doch laat ons vooral oppassen dat we niet een verkeerd gebruik van Gods beloften gaan maken en ze gaan leggen naast het leven van onze broeders en zusters en dan gaan twijfelen aan hun goede wandel. Dit deden Jobs vrienden ook. De woorden die zij spraken waren op zichzelf waar, doch hun toepassing deugde niet.
Uw vraag betreffende geloofsgenezing en het al of niet gebruik van medicijnen hoopt zuster Ekering in het volgend nummer uitvoerig te beantwoorden.
Uitnodiging
Omdat wij weten dat de hand des Heren zwaar op ons drukt, omdat wij beseffen dat wij als kinderen Gods niet leven naar Zijn heilige wil, ja, dat wij steeds meer dreigen onder te gaan in de vervlakkingen van het leven, zo worden wij gedrongen met elkander onze zonden te belijden en te zoeken een oude en toch altijd nieuwe weg, die ons zal voeren tot een innige gemeenschap met Jezus Christus.
Wij willen dus met elkander, om onze zielen uit haar traagheid op te wekken en haar te noodzaken Jezus met liefde en standvastigheid te zoeken, opdat wij ook niet in het oordeel vallen. Zijn woord ter harte nemen: “Waakt en bidt, want gij weet niet, wanneer de tijd is (Mark. 13:33).
Wilt U met ons deze weg van eendrachtig en volhardend gebed bewandelen?
Wij nodigen U daarom uit ook voor Gorinchem en omstreken een gebedskring te vormen. Wilt u ons schriftelijk Uw instemming betuigen, opdat wij U te gelegener tijd een uitnodiging kunnen zenden. Tevens kunt U dan de namen opgeven, van hen, die met U hetzelfde verlangen koesteren.
Er zullen geen toespraken gehouden worden, geen organisatie of vereniging wordt beoogd.
Slechts de gemeenschappelijke geestelijke nood zal ons tot elkander drijven.
Uw antwoord zenden aan:
“Kracht van Omhoog “, Nieuwe Hoven 19. Gorinchem.
Ditzelfde geldt ook voor Haarlem en omstreken
Zijn wij dan blind?
Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld. (Jer. 05:03).
Ons volk is door vijf jaren van diepe beproeving gegaan. Wij hebben veel geleden: honger, verwoesting, moord, het is ons niet bespaard gebleven.
Als we nu, enkele jaren na de tweede wereld oorlog vragen: “Heeft deze ellende ons volk dichter bij God gebracht, is er verootmoediging en schuldbewustzijn gekomen?” dan moeten wij welbewust “neen zeggen.
Ja, integendeel, er heerst een zelfvoldane, lichtzinnige geest, die in onze bevrijding de beloning ziet voor trouwe nationale plicht en opoffering. Men redeneert dan ongeveer zo: God heeft gehoord hoe wij bleven bidden voor Koningin en vaderland, hoe wij illegaal werkten en ons verzetten tegen de infiltratie van de nationaalsocialistische denkbeelden. Daarom beloonde Hij ons en gaf ons weer de vrijheid. Zij die stierven voor het vaderland en de goede zaak noemen we dan “martelaren” en op hun ere graf wordt gesproken over het woord: “Zalig zijn de doden, die in de Heer sterven…” En daarmee bewijzen we hoe wij de zaak van ons volk en de zaak des Heren verwarren. Of deze mannen misschien geheel buiten Christus hebben geleefd, doet er niet toe, zij stierven voor het Vaderland, dus zijn zij gezaligd en hun bloed is heilig.
Doch deze ontzettende verblinding heeft rampzalige gevolgen. In plaats dat we ons verootmoedigden omdat God ons zo moest slaan, heeft men zich verzadigd met redevoeringen waarin gesproken werd over Gods rijke beloning van onze dapperheid en trouw. En opgelucht hebben wij besloten om nu van het leven te genieten. Vele christenen, die in dans en spel de bevrijding vierden, hebben nadien steeds meer de lijn tussen het terrein van de wereld en de gemeente overschreden. De ver wereldling der kerk neemt hand over hand toe en men verbeeldt zich als goede christenen te leven in de vrijheid die God ons gaf, gelijk Israël droomde dat God in hun midden woonde. Terwijl de “vaktheologen” in dogmatische, wijsgerige problemen zijn gewikkeld, die duizenden kerkmensen niet meer interesseren, lezen gedoopte en belijdende christenen iedere roman, gaan naar iedere film, vieren kermis, drinken, roken als iedere wereldling en worden rijk in de zwarte handel.
En daarom wordt men steeds meer onbekwaam om te zien wat God ons wil leren. Wij leggen zo gaarne “verband’ tussen onze bevrijding en nationale trouw. Doch waarom leggen we dan thans geen “verband tussen de rampen die ons heden overkomen en onze nationale zonden? Wij doen gelijk Israël dat altijd verband legde tussen Gods uitredding en de trouwe tempeldienst, doch weigerde om verband te leggen tussen de rampen in het jaar 70 en hun schuld aan de dood van Christus, hoewel Hij hun dit duidelijk had voorzegt (Luc. 21:20). Waar in de christelijke pers wordt één woord gesproken over Gods oordeel over ons volk, nu we alweer in een oorlog verkeren waardoor onze jongens ver van huis in dagelijks levensgevaar verkeren? Hoe komt het dat al onze pogingen om vrede te maken mislukken? De ene helft van onze christelijke pers wil vrede ten koste van alles, en ziet slechts één mogelijkheid: toegeven aan iedere eis. De andere helft spreekt slechts over handhaven van recht en gezag en de plicht van bescherming der bevolking. Doch geen enkele stem wordt gehoord, die er op wijst,’ dat God toelaat dat dit over ons volk komt. Men belijdt toch dat geen ding bij geval ons overkomt? Het is God die toelaat, dat onze plantages worden verwoest en onze jongens gedood, zoals Hij toeliet dat Hitlers horden ons land overweldigden.
Als we geloven wat we in de catechismus belijden, dat God alzo regeert, dat regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen ons niet bij geval overkomen, waarom willen we dan niet vragen waarom Hij ons dit doet overkomen? “Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Here niet doet. Heeft God ons met dit alles niets te zeggen? Is Hij het niet die in maandenlange strenge koude zo’n grote nood over ons bracht en is Hij het niet die nu in wekenlange droogte het gras doet verdorren? Noch in de radio, noch in de pers wordt een enkel woord hierover gesproken. Men spreekt slechts over de blinde natuurkrachten, die we leerden ontleden en wetenschappelijk controleren. Het christelijk dagblad Trouw eindigt een artikel over droge weiden en hongerend vee met de woorden: “jullie weerheren van De Bilt, jullie hebben geen aandachtiger luisteraar dan de Nederlandse boer, die ongeduldig wacht op het ruisen van stortbuien. Dat jullie spoedig hoopvolle klanken laat horen.” Geen woord over Gods almacht. Geen woord over de enige weg van gebed. Als we niet durven ontkennen dat God alles bestuurt zou het dan niet tijd zijn om onze zonden, zedeloosheid en oppervlakkigheid te belijden en Hem om genade te bidden?
God heeft zelfs Sodom gewaarschuwd voor Hij het oordeel bracht. Ze zijn opgeschrikt uit hun valse rust toen Kedor-Laomer hun stad veroverde, ja, één ogenblik zijn zij in aanraking geweest met de vrome aartsvader Abraham en hebben aan zijn daden bemerkt hoe hij het eeuwige hoger schatte dan al de schatten van het tijdelijke. Doch dit alles heeft hen niet veranderd. Zij leefden verder in hun wellust en begeerlijkheid. Toen kwam het oordeel en heeft hen allen verdelgd. Zo heeft God ook ons tot bezinning willen brengen. Hij heeft ons geslagen, doch wij hebben geen pijn gevoeld Daarom zal God niet kunnen ophouden. Als een zweepslag zullen Gods oordelen komen over een volk, dat Hem niet meer vreest, over een kerk die de boodschap van verootmoediging en schuldbelijdenis niet meer durft te brengen. Wee de leiders die het volk slechts hebben voorgehouden de zoete beloften Gods en ook thans slechts spreken over de plichten der regering en wijze raad wensen te geven aan hen, die als overheid over ons zijn gesteld, die slechts begeren grote invloed te hebben op het regeringsbeleid en op ons volk, doch niet willen zien dat het juist de wereldzin en liefdeloosheid van de kerken is, die God vertoornt.
Eenieder, die als gelovige de ontwikkeling der gebeurtenissen gadeslaat, kan niet anders dan smeken dat Gods Geest nog eens zo machtig in onze dagen door zal breken door deze muur van onwillige onwetendheid, dat we weer in gebrokenheid onze afgoden wegdoen en ons bekeren, opdat God zich nog over ons en ons volk zal erbarmen.
Zelfs de ongelovigen erkennen dat de maatschappij ziek is. Een botsing tussen de twee wereldmachten Amerika en Rusland is verre van denkbeeldig. Slechts Gods hand kan ons redden en beschermen. Doch waar zullen wij heen vlieden als wij ons niet bekeren tot Hem en Hem om genade smeken vóór het te laat is?
- v. d. B.
Bij de plaat. (Ps. 015:001)
Wie zal wonen op de berg Uwer heiligheid?
Niet enkel liefde, doch ook majesteit zijt Gij!
Gelijk de bergtop rijst in reine eenzaamheid,
ver boven hen, die haastig levend gaan voorbij
en draagt geheimen uit de schoot der eeuwigheid,
wel blij en mild’lijk voedt de klare, diepe stroom,
die vrucht- en leven brengend daalt in de vallei,
doch eenzaam blijft omhuld in nevels als een droom
en onbewogen hoort de stormvlaag langs zijn zij:
zo zijt Gij vreeslijk voor een elk, die ongewijd komt tót Uw heiligheid,
o God der eeuwigheid!
- v. d. B.
We moeten bidden omdat geschreven staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”, door Dr. John R. Rice.
In (Rom. 10:13) staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”. Een verloren zondaar kan op die manier tot God bidden om gered te worden. Zo zien we in Lucas 18 de arme tollenaar zich op zijn borst slaan en uitroepen: “O, God, wees mij, zondaar genadig, en “dien zelfden dag gerechtvaardigd naar huis terugkeren. Zo lezen we ook de heerlijke geschiedenis van de stervende dief, die zich tot Jezus aan het kruis naast hem wendde en zei: “Heer, gedenk mijner wanneer Gij in Uw koninkrijk komt”. En we horen de liefelijke belofte van de Heiland naast hem: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. (Luc. 23:39-43). Zo hebben dus verloren zondaren recht om te bidden en iedereen die in oprechtheid aan de Heiland om redding vraagt, zal zalig worden.
Natuurlijk, de Bijbel verklaart vele, vele malen dat een gelovig hart, die beslissende factor is, om gered te worden, “Stel uw vertrouwen op de Heer Jezus, en gij zult behouden worden”, zei Paulus en Silas tot de gevangenbewaarder in Filippi (Hand. 16:31). Jezus zeide tot Nicodemus: “Al wie gelooft in Hem (Gods enig geliefde Zoon) zal niet omkomen, maar het eeuwige leven hebben”. Ook zei Jezus: “Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, wie gelooft heeft het eeuwige leven” (Joh. 06:47).
Hij, die zijn vertrouwen geheel in Christus stelt, is gered, doorlopend gered en heeft eeuwig leven. Zo is het dus duidelijk dat niemand, om gered ts worden, daartoe een uitdrukkelijk gebed behoef; te uiten. Daar behoeven geen overluid uitgesproken woorden te zijn, daar behoeft niet te zijn, wat mensen in ’t algemeen onder gebed verstaan. Geloof is een omkering des harten tot vertrouwen in Christus. En God hoort ook het meest zwakke roepen van het hart, ook zonder enige zucht, zonder een bewegen der lippen.
Maar vaak worden de onzekere stappen van het geloof gemakkelijker gedaan, indien men bidt en daarbij de roep om genade en vertrouwen bewust in woorden overbrengt.
Hoeveel zondaren hebben, wanneer zij bede van de tollenaar; “O God, wees mij, zondaar genadig” uitspraken daardoor met meer zekerheid hun vertrouwen op de Heer kunnen stellen.
Dus lieve vriend, indien gij, die dit leest, nog niet gered zijt, wees toch volkomen vrijmoedig om tot God te gaan om genade en vergeving te verkrijgen; en wees er van verzekerd dat God horen zal, dat Hij hoort, ja dat Hij al gehoord heeft, indien gij Hem vraagt om vergeving en redding.
leder die genoeg geloof heeft om God ernstig te vragen om genade en vergeving, heeft ook genoeg geloof om er zeker van te zijn dat God hem heeft gehoord, want Jezus zeide: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Joh. 06:37). En iedere zondaar mag vertrouwen op de rijke belofte: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden’.
En laat ons nu tot besluit, deze zeven redenen, waarom we moeten bidden, nog eens nagaan:
1e. Het is duidelijk door God bevolen dat Christenen altijd behoren te vragen om alles en voor iedereen, met gebed en smekingen.
2e. Gebed is de door God aangegeven weg voor Christenen om iets te verkrijgen.
3e. Bidden is de weg voor Christenen om volkomen blijdschap te verkrijgen.
4e. ’t Gebed is Gods geneeswijze tegen ellende, de weg om uit de moeilijkheden en angstige zorgen te komen.
5e. Beantwoorde gebeden worden door God gebruikt om ongelovigen de mond te snoeren, en zijn Gods onweerlegbare argumenten tegen ongeloof.
6e. Bidden is de weg om de kracht van de Heilige Geest te verkrijgen ten behoeve van Gods gezegend werk.
7e. “Al wie de naam des Heren aanroept zal behouden worden.”
Daarom, geliefde broeders, laat ons bidden! O, hoe vele en gewichtige redenen zijn er, waarom Christenen behoren te bidden!
Contact per brief
Br. A. v. d, B. te H. vraagt naar aanleiding van het artikel van Dr. Rice over de verhoorde gebeden als argument tegen het ongeloof: “Mogen wij zo maar bidden om een wonder, opdat een ander daardoor tot geloof gebracht worde? Heeft de wereld het recht om te verlangen, dat wij bewijzen dat God bestaat en op wonderlijke wijze kan werken?”
Uw bezwaar tegen deze voorstelling kan ik mij zeer goed indenken. Natuurlijk heeft de wereld geen recht op wonderen, evenmin als de opstandige Joden, doch ze heeft er wel recht op dat de gelovigen spreken uit ondervinding en niet slechts theoretisch. Als U goed leest, zal U zien, dat dit ook de bedoeling van de schrijver is. Wanneer we in ons eigen leven de wonderen Gods hebben leren zien en ook hebben geleerd een vrijmoedig en gelovig beroep op Zijn liefde te doen, waardoor Hij ons wonderlijk kan leiden en onze gebeden verhoren, dan zal ons getuigen tegen de wereld vrijmoediger en krachtiger zijn, dan wanneer we de gebedsverhoring alleen dogmatisch aanvaarden. De discipelen baden (Hand. 04:29-30) dat zij met vrijmoedigheid het woord mochten spreken, doordat God zijn hand uitstrekte tot genezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus. Geve God, dat in de gemeente Zijn kracht weer heerlijk en overtuigend openbaar worde.
- v. d. K. te H. schrijft naar aanleiding van de meditatie over “Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen U toegeworpen worden”: “Ik onderschrijf dit door persoonlijke ervaring, maar wij hebben gezien wat daarvan in de oorlogstijd is terechtgekomen, toen broeders en zusters aardappelschillen aten en voorgangers hun werk niet konden doen door hongeroedeem”.
Deze tegenstelling die U aanwijst tussen Christus’ belofte en de werkelijkheid der ervaring is niet eenvoudig. Zoals, U zelf getuigt en duizenden met u kunnen getuigen heeft God zijn Woord gehouden en Zijn belofte aan u vervuld. Dit neemt niet weg, dat de apostel Paulus en vele kinderen Gods met hem moest zeggen dat zij menigmaal honger hebben geleden. We moeten hier mijns inziens in zien een beproeving van ons geloof, evenals bij Job. God wil dat wij ook, zonder dat het leven beantwoordt aan onze verwachtingen, Hem trouw zullen blijven. Doch laat ons vooral oppassen dat we niet een verkeerd gebruik van Gods beloften gaan maken en ze gaan leggen naast het leven van onze broeders en zusters en dan gaan twijfelen aan hun goede wandel. Dit deden Jobs vrienden ook. De woorden die zij spraken waren op zichzelf waar, doch hun toepassing deugde niet.
Uw vraag betreffende geloofsgenezing en het al of niet gebruik van medicijnen hoopt zuster Ekering in het volgend nummer uitvoerig te beantwoorden.
Uitnodiging
Omdat wij weten dat de hand des Heren zwaar op ons drukt, omdat wij beseffen dat wij als kinderen Gods niet leven naar Zijn heilige wil, ja, dat wij steeds meer dreigen onder te gaan in de vervlakkingen van het leven, zo worden wij gedrongen met elkander onze zonden te belijden en te zoeken een oude en toch altijd nieuwe weg, die ons zal voeren tot een innige gemeenschap met Jezus Christus.
Wij willen dus met elkander, om onze zielen uit haar traagheid op te wekken en haar te noodzaken Jezus met liefde en standvastigheid te zoeken, opdat wij ook niet in het oordeel vallen. Zijn woord ter harte nemen: “Waakt en bidt, want gij weet niet, wanneer de tijd is (Mark. 13:33).
Wilt U met ons deze weg van eendrachtig en volhardend gebed bewandelen?
Wij nodigen U daarom uit ook voor Gorinchem en omstreken een gebedskring te vormen. Wilt u ons schriftelijk Uw instemming betuigen, opdat wij U te gelegener tijd een uitnodiging kunnen zenden. Tevens kunt U dan de namen opgeven, van hen, die met U hetzelfde verlangen koesteren.
Er zullen geen toespraken gehouden worden, geen organisatie of vereniging wordt beoogd.
Slechts de gemeenschappelijke geestelijke nood zal ons tot elkander drijven.
Uw antwoord zenden aan:
“Kracht van Omhoog “, Nieuwe Hoven 19. Gorinchem.
Ditzelfde geldt ook voor Haarlem en omstreken
Zijn wij dan blind?
Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld. (Jer. 05:03).
Ons volk is door vijf jaren van diepe beproeving gegaan. Wij hebben veel geleden: honger, verwoesting, moord, het is ons niet bespaard gebleven.
Als we nu, enkele jaren na de tweede wereld oorlog vragen: “Heeft deze ellende ons volk dichter bij God gebracht, is er verootmoediging en schuldbewustzijn gekomen?” dan moeten wij welbewust “neen zeggen.
Ja, integendeel, er heerst een zelfvoldane, lichtzinnige geest, die in onze bevrijding de beloning ziet voor trouwe nationale plicht en opoffering. Men redeneert dan ongeveer zo: God heeft gehoord hoe wij bleven bidden voor Koningin en vaderland, hoe wij illegaal werkten en ons verzetten tegen de infiltratie van de nationaalsocialistische denkbeelden. Daarom beloonde Hij ons en gaf ons weer de vrijheid. Zij die stierven voor het vaderland en de goede zaak noemen we dan “martelaren” en op hun ere graf wordt gesproken over het woord: “Zalig zijn de doden, die in de Heer sterven…” En daarmee bewijzen we hoe wij de zaak van ons volk en de zaak des Heren verwarren. Of deze mannen misschien geheel buiten Christus hebben geleefd, doet er niet toe, zij stierven voor het Vaderland, dus zijn zij gezaligd en hun bloed is heilig.
Doch deze ontzettende verblinding heeft rampzalige gevolgen. In plaats dat we ons verootmoedigden omdat God ons zo moest slaan, heeft men zich verzadigd met redevoeringen waarin gesproken werd over Gods rijke beloning van onze dapperheid en trouw. En opgelucht hebben wij besloten om nu van het leven te genieten. Vele christenen, die in dans en spel de bevrijding vierden, hebben nadien steeds meer de lijn tussen het terrein van de wereld en de gemeente overschreden. De ver wereldling der kerk neemt hand over hand toe en men verbeeldt zich als goede christenen te leven in de vrijheid die God ons gaf, gelijk Israël droomde dat God in hun midden woonde. Terwijl de “vaktheologen” in dogmatische, wijsgerige problemen zijn gewikkeld, die duizenden kerkmensen niet meer interesseren, lezen gedoopte en belijdende christenen iedere roman, gaan naar iedere film, vieren kermis, drinken, roken als iedere wereldling en worden rijk in de zwarte handel.
En daarom wordt men steeds meer onbekwaam om te zien wat God ons wil leren. Wij leggen zo gaarne “verband’ tussen onze bevrijding en nationale trouw. Doch waarom leggen we dan thans geen “verband tussen de rampen die ons heden overkomen en onze nationale zonden? Wij doen gelijk Israël dat altijd verband legde tussen Gods uitredding en de trouwe tempeldienst, doch weigerde om verband te leggen tussen de rampen in het jaar 70 en hun schuld aan de dood van Christus, hoewel Hij hun dit duidelijk had voorzegt (Luc. 21:20). Waar in de christelijke pers wordt één woord gesproken over Gods oordeel over ons volk, nu we alweer in een oorlog verkeren waardoor onze jongens ver van huis in dagelijks levensgevaar verkeren? Hoe komt het dat al onze pogingen om vrede te maken mislukken? De ene helft van onze christelijke pers wil vrede ten koste van alles, en ziet slechts één mogelijkheid: toegeven aan iedere eis. De andere helft spreekt slechts over handhaven van recht en gezag en de plicht van bescherming der bevolking. Doch geen enkele stem wordt gehoord, die er op wijst,’ dat God toelaat dat dit over ons volk komt. Men belijdt toch dat geen ding bij geval ons overkomt? Het is God die toelaat, dat onze plantages worden verwoest en onze jongens gedood, zoals Hij toeliet dat Hitlers horden ons land overweldigden.
Als we geloven wat we in de catechismus belijden, dat God alzo regeert, dat regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen ons niet bij geval overkomen, waarom willen we dan niet vragen waarom Hij ons dit doet overkomen? “Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Here niet doet. Heeft God ons met dit alles niets te zeggen? Is Hij het niet die in maandenlange strenge koude zo’n grote nood over ons bracht en is Hij het niet die nu in wekenlange droogte het gras doet verdorren? Noch in de radio, noch in de pers wordt een enkel woord hierover gesproken. Men spreekt slechts over de blinde natuurkrachten, die we leerden ontleden en wetenschappelijk controleren. Het christelijk dagblad Trouw eindigt een artikel over droge weiden en hongerend vee met de woorden: “jullie weerheren van De Bilt, jullie hebben geen aandachtiger luisteraar dan de Nederlandse boer, die ongeduldig wacht op het ruisen van stortbuien. Dat jullie spoedig hoopvolle klanken laat horen.” Geen woord over Gods almacht. Geen woord over de enige weg van gebed. Als we niet durven ontkennen dat God alles bestuurt zou het dan niet tijd zijn om onze zonden, zedeloosheid en oppervlakkigheid te belijden en Hem om genade te bidden?
God heeft zelfs Sodom gewaarschuwd voor Hij het oordeel bracht. Ze zijn opgeschrikt uit hun valse rust toen Kedor-Laomer hun stad veroverde, ja, één ogenblik zijn zij in aanraking geweest met de vrome aartsvader Abraham en hebben aan zijn daden bemerkt hoe hij het eeuwige hoger schatte dan al de schatten van het tijdelijke. Doch dit alles heeft hen niet veranderd. Zij leefden verder in hun wellust en begeerlijkheid. Toen kwam het oordeel en heeft hen allen verdelgd. Zo heeft God ook ons tot bezinning willen brengen. Hij heeft ons geslagen, doch wij hebben geen pijn gevoeld Daarom zal God niet kunnen ophouden. Als een zweepslag zullen Gods oordelen komen over een volk, dat Hem niet meer vreest, over een kerk die de boodschap van verootmoediging en schuldbelijdenis niet meer durft te brengen. Wee de leiders die het volk slechts hebben voorgehouden de zoete beloften Gods en ook thans slechts spreken over de plichten der regering en wijze raad wensen te geven aan hen, die als overheid over ons zijn gesteld, die slechts begeren grote invloed te hebben op het regeringsbeleid en op ons volk, doch niet willen zien dat het juist de wereldzin en liefdeloosheid van de kerken is, die God vertoornt.
Eenieder, die als gelovige de ontwikkeling der gebeurtenissen gadeslaat, kan niet anders dan smeken dat Gods Geest nog eens zo machtig in onze dagen door zal breken door deze muur van onwillige onwetendheid, dat we weer in gebrokenheid onze afgoden wegdoen en ons bekeren, opdat God zich nog over ons en ons volk zal erbarmen.
Zelfs de ongelovigen erkennen dat de maatschappij ziek is. Een botsing tussen de twee wereldmachten Amerika en Rusland is verre van denkbeeldig. Slechts Gods hand kan ons redden en beschermen. Doch waar zullen wij heen vlieden als wij ons niet bekeren tot Hem en Hem om genade smeken vóór het te laat is?
- v. d. B.
Bij de plaat. (Ps. 015:001)
Wie zal wonen op de berg Uwer heiligheid?
Niet enkel liefde, doch ook majesteit zijt Gij!
Gelijk de bergtop rijst in reine eenzaamheid,
ver boven hen, die haastig levend gaan voorbij
en draagt geheimen uit de schoot der eeuwigheid,
wel blij en mild’lijk voedt de klare, diepe stroom,
die vrucht- en leven brengend daalt in de vallei,
doch eenzaam blijft omhuld in nevels als een droom
en onbewogen hoort de stormvlaag langs zijn zij:
zo zijt Gij vreeslijk voor een elk, die ongewijd komt tót Uw heiligheid,
o God der eeuwigheid!
- v. d. B.
We moeten bidden omdat geschreven staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”, door Dr. John R. Rice.
In (Rom. 10:13) staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”. Een verloren zondaar kan op die manier tot God bidden om gered te worden. Zo zien we in Lucas 18 de arme tollenaar zich op zijn borst slaan en uitroepen: “O, God, wees mij, zondaar genadig, en “dien zelfden dag gerechtvaardigd naar huis terugkeren. Zo lezen we ook de heerlijke geschiedenis van de stervende dief, die zich tot Jezus aan het kruis naast hem wendde en zei: “Heer, gedenk mijner wanneer Gij in Uw koninkrijk komt”. En we horen de liefelijke belofte van de Heiland naast hem: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. (Luc. 23:39-43). Zo hebben dus verloren zondaren recht om te bidden en iedereen die in oprechtheid aan de Heiland om redding vraagt, zal zalig worden.
Natuurlijk, de Bijbel verklaart vele, vele malen dat een gelovig hart, die beslissende factor is, om gered te worden, “Stel uw vertrouwen op de Heer Jezus, en gij zult behouden worden”, zei Paulus en Silas tot de gevangenbewaarder in Filippi (Hand. 16:31). Jezus zeide tot Nicodemus: “Al wie gelooft in Hem (Gods enig geliefde Zoon) zal niet omkomen, maar het eeuwige leven hebben”. Ook zei Jezus: “Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, wie gelooft heeft het eeuwige leven” (Joh. 06:47).
Hij, die zijn vertrouwen geheel in Christus stelt, is gered, doorlopend gered en heeft eeuwig leven. Zo is het dus duidelijk dat niemand, om gered ts worden, daartoe een uitdrukkelijk gebed behoef; te uiten. Daar behoeven geen overluid uitgesproken woorden te zijn, daar behoeft niet te zijn, wat mensen in ’t algemeen onder gebed verstaan. Geloof is een omkering des harten tot vertrouwen in Christus. En God hoort ook het meest zwakke roepen van het hart, ook zonder enige zucht, zonder een bewegen der lippen.
Maar vaak worden de onzekere stappen van het geloof gemakkelijker gedaan, indien men bidt en daarbij de roep om genade en vertrouwen bewust in woorden overbrengt.
Hoeveel zondaren hebben, wanneer zij bede van de tollenaar; “O God, wees mij, zondaar genadig” uitspraken daardoor met meer zekerheid hun vertrouwen op de Heer kunnen stellen.
Dus lieve vriend, indien gij, die dit leest, nog niet gered zijt, wees toch volkomen vrijmoedig om tot God te gaan om genade en vergeving te verkrijgen; en wees er van verzekerd dat God horen zal, dat Hij hoort, ja dat Hij al gehoord heeft, indien gij Hem vraagt om vergeving en redding.
leder die genoeg geloof heeft om God ernstig te vragen om genade en vergeving, heeft ook genoeg geloof om er zeker van te zijn dat God hem heeft gehoord, want Jezus zeide: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Joh. 06:37). En iedere zondaar mag vertrouwen op de rijke belofte: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden’.
En laat ons nu tot besluit, deze zeven redenen, waarom we moeten bidden, nog eens nagaan:
1e. Het is duidelijk door God bevolen dat Christenen altijd behoren te vragen om alles en voor iedereen, met gebed en smekingen.
2e. Gebed is de door God aangegeven weg voor Christenen om iets te verkrijgen.
3e. Bidden is de weg voor Christenen om volkomen blijdschap te verkrijgen.
4e. ’t Gebed is Gods geneeswijze tegen ellende, de weg om uit de moeilijkheden en angstige zorgen te komen.
5e. Beantwoorde gebeden worden door God gebruikt om ongelovigen de mond te snoeren, en zijn Gods onweerlegbare argumenten tegen ongeloof.
6e. Bidden is de weg om de kracht van de Heilige Geest te verkrijgen ten behoeve van Gods gezegend werk.
7e. “Al wie de naam des Heren aanroept zal behouden worden.”
Daarom, geliefde broeders, laat ons bidden! O, hoe vele en gewichtige redenen zijn er, waarom Christenen behoren te bidden!
Contact per brief
Br. A. v. d, B. te H. vraagt naar aanleiding van het artikel van Dr. Rice over de verhoorde gebeden als argument tegen het ongeloof: “Mogen wij zo maar bidden om een wonder, opdat een ander daardoor tot geloof gebracht worde? Heeft de wereld het recht om te verlangen, dat wij bewijzen dat God bestaat en op wonderlijke wijze kan werken?”
Uw bezwaar tegen deze voorstelling kan ik mij zeer goed indenken. Natuurlijk heeft de wereld geen recht op wonderen, evenmin als de opstandige Joden, doch ze heeft er wel recht op dat de gelovigen spreken uit ondervinding en niet slechts theoretisch. Als U goed leest, zal U zien, dat dit ook de bedoeling van de schrijver is. Wanneer we in ons eigen leven de wonderen Gods hebben leren zien en ook hebben geleerd een vrijmoedig en gelovig beroep op Zijn liefde te doen, waardoor Hij ons wonderlijk kan leiden en onze gebeden verhoren, dan zal ons getuigen tegen de wereld vrijmoediger en krachtiger zijn, dan wanneer we de gebedsverhoring alleen dogmatisch aanvaarden. De discipelen baden (Hand. 04:29-30) dat zij met vrijmoedigheid het woord mochten spreken, doordat God zijn hand uitstrekte tot genezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus. Geve God, dat in de gemeente Zijn kracht weer heerlijk en overtuigend openbaar worde.
- v. d. K. te H. schrijft naar aanleiding van de meditatie over “Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen U toegeworpen worden”: “Ik onderschrijf dit door persoonlijke ervaring, maar wij hebben gezien wat daarvan in de oorlogstijd is terechtgekomen, toen broeders en zusters aardappelschillen aten en voorgangers hun werk niet konden doen door hongeroedeem”.
Deze tegenstelling die U aanwijst tussen Christus’ belofte en de werkelijkheid der ervaring is niet eenvoudig. Zoals, U zelf getuigt en duizenden met u kunnen getuigen heeft God zijn Woord gehouden en Zijn belofte aan u vervuld. Dit neemt niet weg, dat de apostel Paulus en vele kinderen Gods met hem moest zeggen dat zij menigmaal honger hebben geleden. We moeten hier mijns inziens in zien een beproeving van ons geloof, evenals bij Job. God wil dat wij ook, zonder dat het leven beantwoordt aan onze verwachtingen, Hem trouw zullen blijven. Doch laat ons vooral oppassen dat we niet een verkeerd gebruik van Gods beloften gaan maken en ze gaan leggen naast het leven van onze broeders en zusters en dan gaan twijfelen aan hun goede wandel. Dit deden Jobs vrienden ook. De woorden die zij spraken waren op zichzelf waar, doch hun toepassing deugde niet.
Uw vraag betreffende geloofsgenezing en het al of niet gebruik van medicijnen hoopt zuster Ekering in het volgend nummer uitvoerig te beantwoorden.
Uitnodiging
Omdat wij weten dat de hand des Heren zwaar op ons drukt, omdat wij beseffen dat wij als kinderen Gods niet leven naar Zijn heilige wil, ja, dat wij steeds meer dreigen onder te gaan in de vervlakkingen van het leven, zo worden wij gedrongen met elkander onze zonden te belijden en te zoeken een oude en toch altijd nieuwe weg, die ons zal voeren tot een innige gemeenschap met Jezus Christus.
Wij willen dus met elkander, om onze zielen uit haar traagheid op te wekken en haar te noodzaken Jezus met liefde en standvastigheid te zoeken, opdat wij ook niet in het oordeel vallen. Zijn woord ter harte nemen: “Waakt en bidt, want gij weet niet, wanneer de tijd is (Mark. 13:33).
Wilt U met ons deze weg van eendrachtig en volhardend gebed bewandelen?
Wij nodigen U daarom uit ook voor Gorinchem en omstreken een gebedskring te vormen. Wilt u ons schriftelijk Uw instemming betuigen, opdat wij U te gelegener tijd een uitnodiging kunnen zenden. Tevens kunt U dan de namen opgeven, van hen, die met U hetzelfde verlangen koesteren.
Er zullen geen toespraken gehouden worden, geen organisatie of vereniging wordt beoogd.
Slechts de gemeenschappelijke geestelijke nood zal ons tot elkander drijven.
Uw antwoord zenden aan:
“Kracht van Omhoog “, Nieuwe Hoven 19. Gorinchem.
Ditzelfde geldt ook voor Haarlem en omstreken
1947.02.01
Valse Profeten
Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerechtigheid. (Matt. 07:22-23).
Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.
Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.
Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.
De Here zal hun dat niet betwisten.
Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk ingeleid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij genoemd.
En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.
Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofeteerd, met hun eigen hart.
Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.
Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”
Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. gepreekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaatwerk in Jeruzalem terugbrengen.”
Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “principieel” geluid horen.
Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.
En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Verbonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).
Allemaal zuiver principiële woorden!
En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.
En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “principiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.
Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.
Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende verhoudingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.
Want dat is de voorwaarde.
Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.
De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).
En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in werkelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformuleerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!
Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeenschap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.
Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde beginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbondsvolk van de Heer!
En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.
Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom
Dodenzorg en geld verdienen.
Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclamebord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’
In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist gehouden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.
“Is dit ook een begrafenisonderneming”?
Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.
“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”
Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.
“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.
Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisondernemer.
Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschilderd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzinwekkend.
Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uitkomen.
Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.
U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar overvloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrikkelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.
“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is koper.”
Ik wil weg.
In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eerbied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.
Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.
U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.
Oecumenische Flitsen
Het doden van mensen uit barmhartigheid.
De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij verklaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christendom moet worden beschouwd.
Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figuren uit het kerkelijke leven,
“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van anderen of van zichzelf?
Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.
Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te prediken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden opgewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwijderd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!
“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt. (Pentecostal Evangel.)
Een bekeerde acteur.
Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote menigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,
Zonder gebed geopend.
Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de president der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en ondersteunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.
Volledige zelfovergave
Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.
Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinksterbeweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in harmonie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moeten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.
Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde omgeving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geestkracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middelmatige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weerspiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”
Stanley Jones.
Aan de lezers
Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans verzonden.
Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:
“Er is geen andere Weg”.
Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.
De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.
“De inwoning van Christus in ons hart”.
Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.
Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:
Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)
Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; verschillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrienden.
Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.
Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het verstand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegenover de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.
Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.
- Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studietijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.
Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blumhardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aanhoren en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.
Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.
Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.
Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testament; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.
(Wordt vervolgd).
Dagelijks brood
Zondag 2 Februari:
Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).
Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evangelie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zondaren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.
Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bijzondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Heilige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.
Maandag 3 Februari:
Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).
Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.
Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.
Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spreken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).
Dinsdag 4 Februari.
De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).
Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.
Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).
Woensdag 5 Februari:
Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).
De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.
Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.
Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).
Donderdag 6 Februari
…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).
Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.
Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze periode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.
Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.
Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs worden en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),
Vrijdag 7 Februari.
Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).
Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)
Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.
Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit kennen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).
Zaterdag 8 Februari.
Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blinden zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).
Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zendingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.
Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.
Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huisgenoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.
Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).