Mede gezet in hemelse plaatsen.

“Ook toen wij dood waren door de misdaden heeft Hij ons levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden), en heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in de hemel in Christus Jezus.” (Ef. 02:05-06).

In deze paar verzen worden ons drie grote geestelijke waarheden verkondigd. In slechts en­kele woorden wordt ons ontsloten wat wij, die geloven, mogen bezitten. Het zijn deze waarheden:

  1. Levend gemaakt – dat spreekt ons van de nieuwe geboorte, die wij in Christus hebben ontvangen.
  2. Opgewekt – niet alleen levend gemaakt, maar ook opgewekt. Dat hebben wij ontvangen toen wij één plant met Christus geworden zijn niet alleen in Zijn dood, maar ook in Zijn opstanding, waarvan de waterdoop ons het symbool is.
  3. Mede gezet in de hemel. Of zoals vele vertalingen ons geven, mede gezet met Christus in hemelse plaat­sen. Dat is de wonderbare gemeenschap, die wij met Christus mogen smaken.

Velen van Gods kinderen verstaan van zulk een leven niets. O ja, als men ze spreekt dan geven ze direct toe, dat het in de Bijbel staat, maar is het beleving geworden? Laat mij u mogen zeggen er is een progressieve ervaring in deze verzen en velen van Gods kinderen komen nimmer tot de laatste stap. De eerste stap moet leiden tot de laatste en dat is: mede gezet te zijn in hemelse plaatsen met Christus. Wat wil dit zeggen? We kunnen toch aannemen dat Paulus spreekt uit er­varing en dat hij tot zulk een leven was gekomen.

Ten eerste. Het is de plaats van alle geestelijke zegeningen.

 “Gezegend zij de God en Vader van onzen Here Jezus Christus, die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in de hemel in Christus’ (Ef. 01:03), Gods Woord spreekt over sommige dingen alsof wij het ervaren en toch bezitten wij het niet altijd. Neem een voorbeeld. God had Israël het ganse land beloofd en het behoorde hun toe en sommige Israëlieten waren er wel gekomen, maar waren toch niet in hun bezitting, zodat Jozua hen trage erfgenamen moest noemen. Alleen als wij met Christus gezet zijn in hemelse plaatsen en dit een daadwerkelijke ervaring is geworden, zijn wij in de plaats waar wij gezegend worden met alle geestelijke zegening in Christus. In hemelse plaatsen worden wij ontdaan van datgene wat ons zieleleven nog aankleeft, daar kunnen wij niet tevreden zijn met een enkele zegen, hoe heerlijk ook, maar in hemelse plaatsen strekt de ziel zich uit naar al de volheid Gods. Het is daar dat ten volle ervaren wordt wat de doop des geestes in zich heeft. Dan is men niet tevreden met tongen spreken, of profetie of andere geestelijke gaven. Wel geloof ik dat de doop des geestes voor ons deze hemelse plaatsen opent. Daar kan de ziel een volle’ genieting ontvangen, maar alleen met Chris­tus in dit Allerheiligste en in volkomen overeen­stemming met Zijn wil.

Ten tweede. Het is de plaats van stille geestelijke kracht.

 “En welke de uitnemende grootheid Zijner kracht zij aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht. Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opge­wekt; en heeft Hem gezet tot Zijne rechterhand in de hemel” (Ef. 01:19-20).

Dit zijn wonderbare woorden vol van kracht en leven. O indien wij de volle waarde zouden zien en er door het geloof in zouden treden, wat een krachtbron zou ons geschonken worden. We mis­sen het omdat wij nog niet mede gezet zijn in die sferen, waar deze kracht ontspringt. Laat ons deze teksten goed en aandachtig lezen en we zien, dat dit niet voor Christus is, dat dit gewrocht is, maar voor ons die geloven. Wat we slechts nodig heb­ben is wat Paulus ook zegt in vers 17 (Ef. 01:17), “opdat, de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid u geve, verlichte ogen uws ver­stand.” Gezalfde ogen moeten wij hebben. Het staat er zo heerlijk “Opdat Hij u geve, naar de rijkdom Zijner heerlijkheid met kracht versterkt te worden door Zijnen Geest in de inwendige mens” (Ef. 03:16). Wanneer en hoe wordt dit een er­varing? We hebben het reeds gelezen, deze kracht is ons geschonken omdat Christus niet alleen is opgewekt, maar omdat wij met Hem gezet zijn in hemelse plaatsen. Christus werd door Zijn kruisverdiensten gezet aan Gods rechterhand, de plaats van alle macht en kracht en door het geloof, dat in ons werkt, staat ons ook deze krachmeter beschik­king. Vanuit deze plaats wordt de ziel versterkt met alle kracht naar de rijkdom Zijner genade.

Ten derde. Het is de plaats van Goddelijke wijsheid en openbaring.

 “Opdat nu, door de gemeente, bekend gemaakt worde aan de Overheden en de machten in de hemel de veelvuldige wijsheid Gods” (Ef. 03:10).

Waar was het dat Paulus Goddelijke wijsheid en inzicht in het plan Gods ontving? Antwoord: in de hemelse plaatsen, waar hij met Christus was gezet. Daar kon hij deze wonderbare openbarin­gen ontvangen, waarvan hij ook in dit hoofdstuk spreekt. Hem was door openbaring bekend ge­maakt, dat de heidenen zijn mede-erfgenamen, en van hetzelfde lichaam, en medegenoten van Zijn be­lofte in Christus, door het Evangelie (Ef. 03:01-06). En nu laat hij zien, dat allen die behoren tot de ge­meente van Jezus Christus een heilige taak hebben die alleen vervuld kan worden wanneer de Ge­meente des Heren daar is waar zij behoort te zijn: in hemelse plaatsen. Is het niet wonderbaar, God neemt geen hemelse wezens om dit te doen, maar eenvoudige mensen die eerst leefden in zonde en misdaden, maar die verlost zijn door Christus’ dood en met Hem zijn opgewekt en mede gezet in hemelse plaatsen om deze heilige taak te ver­vullen. Daar rijst een vraag op, aan wie moet de wijsheid Gods nu verkondigd worden? Ten eerste aan de goede Overheden en Machten. Dat wil zeggen aan de Engelen en andere heilige wezens in hemelse plaatsen. Zegt de Bijbel niet, dat de engelen begerig zijn in te zien in het wonderbare Godsgeheim. Voor u en mij ligt deze heerlijke maar geweldige taak. En wanneer wij in de kracht Gods het woord verkondigen door leven en daad, wordt de veelvuldige wijsheid hen bekend gemaakt.

De Bijbel spreekt ook nog van andere overheden en machten die in de lucht zijn, nl. de kwade. De- gemeente heeft ook tegenover hen de taak Gods wijsheid te verkondigen en dit kan alleen volko­men wanneer wij door het geloof onze plaats heb­ben ingenomen. (Ef. 02:02; Ef. 06:12).

Ten laatste. Het is de plaats van geestelijke strijd.

“Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de Overheden, tegen de Mach­ten, tegen de Geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boos­heden in de lucht” (Ef. 06:12).

Hier zien wij duidelijk dat in hemelse plaatsen alleen de geestelijke strijd kan gevoerd worden die tot volle overwinning leidt. O daar is een geweldig geestelijk conflict gaande en hoe nodig is het, dat wij met Christus gezet worden in hemel­se plaatsen om deze strijd te kunnen strijden. Dan zou het niet meer een strijden zijn met vleselijke wapenen. Alleen in hemelse plaatsen wordt ons de volle wapenrusting gegeven. Hoe nodig is dit, gezien de ontzettende machten. Zie eens welke benamingen dit tekstwoord geeft. Ziende deze geweldenaars, roept de Apostel Paulus ons toe: “Daarom neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt weerstaan in de boze dag, en alles verricht hebbende staande blijven” (Ef. 06:13).

O ja deze Machten zijn een werkelijkheid, maar dank God Christus heeft het mogelijk gemaakt een overwinning te behalen. Het is niet de bedoe­ling van onze Koning Jezus dat wij voortdurend in het stof der aarde zouden kruipen onder de hiel van onze vijand. Christus roept u en mij toe, kom hoger op, kom heel dicht bij mij en met Mij zult gij de strijd tot een goed einde brengen. O duizen­den hebben dit ervaren, daarom spreekt de Bijbel ook van een wolk van getuigen, die rondom ons zijn. Zij hebben overwonnen en ook wij zullen overwinnen. Christus heeft ons beloofd, dat Satan haast onder onze voeten zal verpletterd worden, maar bedenk, Hij is een grote vijand die niet op de vlucht gaat met woorden en frasen, hoe Bijbels ook, maar alleen als wij in de plaats van kracht, van overwinning, in hemelse plaatsen gezet zijn. Met onze Hemelse Koning zullen wij overwinnen.

Geliefden, deze enkele verzen tonen ons iets van onze rijkdom. O, dat Gods volk ten volle in zijn erfenis mocht intreden, dan zouden zwakte en krachteloosheid voorbij zijn, want in Hem en door Hem zijn wij meer dan overwinnaars. Hem zij de heerlijkheid in de gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid. Amen.

  1. K.

 

Als u niet zeggen kunt of iemand een Christen is, weet u dat hij het niet is.         

Wereldspiegel

Europa zonder Bijbels

Een der belangrijkste factoren bij de demoralisatie van Europa is het schreeuwend gebrek aan Bijbels en dat nog wel in streken, waar vroeger de Bijbel het volksboek bij uitnemendheid was. Duitsland is nu het meest ontblote land van Europa in dit opzicht. 5.000.000 exemplaren zouden nodig zijn om dit land weer enigermate er boven op te helpen. Evangelisatie kan maar een oppervlakkig resultaat hebben, zolang de Bijbel niet teruggekeerd is om de aangeraakte zielen te voeden. In Rusland, Polen, Joegoslavië, Italië, Frankrijk en Spanje komt men een Bijbel slechts sporadisch tegen. Naar schatting leven 400 miljoen mensen in deze landen in totale onbekendheid met Gods Woord. Ca. 28.000.000 Bijbels zouden nodig zijn om deze blanke heidenen met Gods wil en gedachten bekend te maken.

 

De Joodse inspanning om Palestina te heroveren vertoont een zeldzame taaiheid en driestheid. Zij volgt het voorbeeld van de Zuid-Afrikaanse Boeren wat betreft de houding tegenover Brittannië. Het Joodse leger, de Haganah, zoekt wegen om strijdbare mannen via Middellandse zeehavens naar Palestina over te brengen. Geen kosten worden ge­spaard om dit doel te bereiken. Schepen worden gekocht in de betrekkelijke zekerheid, dat deze niet meer dan één tocht zullen kunnen maken daar de Britse vloot ze in handen krijgt, zodra ze het Heilige Land genaderd zijn. Veelal wor­den ze eenvoudig ergens op het strand gezet wanneer op deze wijze landingen mogelijk worden. Ongeveer 52 en 1/2 miljoen dollar zijn in 1 jaar tijds door de Joden besteeg voor de aankoop van deze schepen en om daarna, als de landing volbracht is, woningen en fabrieken in te richten en materiaal aan te schaffen voor landbouw en industrie. Een hoofd­orgaan der Zionistenbeweging schreef hierover: “Wij bou­wen een natie en bezetten een land en voldoen daarmee aan een dringende behoefte op de meest effectieve wijze. En als wij voldoende geld hadden, zouden wij elk doel, dat wij ons stellen, binnen korte tijd bereiken, door onze inspanning en toewijding”.

Met even taaie inspanning en volharding wordt gepoogd de bodem tot vruchtbaarheid te dwingen. Neem een voor­hamer en een wig”, schrijft een Joodse leider, “en splijt een rotsblok in brokken. Sla met uw zelfde voorhamer deze brokken tot stenen en de stenen daarna tot pulver. Laat alles nu een jaar liggen en de krachten der natuur, regen, wind, koude, hitte en chemische invloeden doen hun werk en maken vruchtbare grond voor u, waarin gij kunt zaaien wat gij wilt”.

 

Wien zal Ik zenden?

Niet alleen Europa kan legers van evangelieboden ge­bruiken, maar dezer dagen werd door een congres van blanke en gele Zendingsmensen in China vastgesteld, dat in onze dagen de deur in China wijd geopend staat voor de bood­schap van Christus. “Wij achten dat de gouden eeuw voor het christendom in China gekomen is en zien hunkerend uit naar honderden boden, die zich willen laten zenden naar dit deel der aarde, luidt hunne verklaring. Terwijl oorlog en honger dagelijks honderden slachtoffers maken en het com­munisme met kracht en geweld zich meester tracht te maken van dit miljoenen volk, zou Jezus Christus Zijn grote triomf in China kunnen vieren, waarvoor reeds tientallen jaren volhardend gebeden is, wanneer jonge mannen en vrouwen, in blijde overgave des levens, zich geven willen voor deze dienst in het Koninkrijk.

 

Over geveinsdheid in het z.g. gebed indien daarin niet om iets bepaalds gevraagd wordt door Dr. John R. Rice

Toen mijn oudste dochter drie jaar was, gaf ze mij eens een voor mij ergerlijke les. Tijdens ons gebed aan tafel bemerkte ik dat zij op het einde van mijn gebed wachtte en dan begon te zeggen: “Amen, Amen, Amen!” Dat leek mij vreemd en begreep ik niet. Hoe wist zij het ogenblik te be­palen dat mijn gebed bijna ten einde was? En na zorgvuldig onderzoek, bevond ik, dat ik in ieder gebed zo ongeveer hetzelfde zei. Ik kon mijn gebed beginnen en het afdraaien als een grammofoonplaat. Mijn geest kon afdwalen, terwijl mijn lippen vrome zinnen voortbrachten en dat, wat lang geleden iets te betekenen had gehad, was nu langzamerhand een alledaagse vorm geworden, zonder langer een hartenkreet tot God te zijn. En mijn driejarige klei­ne meid, die honger had en blij was als het gebed ten einde was, kon het einde van dat gebed van tevoren aanvoelen. Ze wist precies wat er komen zou, omdat ik hetzelfde al zo vaak gezegd had.

Mijn geestelijk aangezicht heeft zeker gebloosd. Ik werd mij met schaamte bewust, dat ik bij mijn dankgebed aan tafel in een soort vormendienst geraakt was. Eigenlijk was ik een farizeeër, een huichelaar. Natuurlijk was ik een huichelaar die het zeer goed meende, zoals alle farizeeërs zijn, maar niettemin was er bij mij een grondig gebrek aan ernst in het volgen van een zekere vorm en het gebruiken van vrome zinnen die min of meer hun bedoeling hadden verloren. Schande over ons, indien we, als we voorgeven te bidden, niet werke­lijk iets aan God vragen!

Dat betekent natuurlijk, dat veel wat we bidden noemen, vaak helemaal geen bidden is. En over de gehele wereld heeft het dwaze denkbeeld, dat we bidden, ook als we niet om iets aan God vragen en niet iets verkrijgen, het ongeloof aangemoedigd, heeft twijfel aangaande God en de Bijbel gebracht en miljoenen mensen weten niet, dat er een God bestaat die bereid en genegen is om op wonder­bare wijze gebeden te verhoren. Miljoenen gelo­ven niet, dat het gebed werkelijk invloed uit kan oefenen op de omstandigheden. Voor miljoenen is het gebed niet anders dan een rustige overpein­zing, waardoor misschien wel de persoon, die bidt, persoonlijk gunstig beïnvloed kan worden, evenals b.v. door een goede oefening of’ door een soort zelfdiscipline, maar niet iets, waardoor ze iets za­kelijks van God ontvangen kunnen.

Bidden is vragen. De Heer Jezus zegt: “ieder die, vraagt, ontvangt”, Jacobus zei, door heilige inspiratie gedreven. “Ge hebt niet, omdat ge niet vraagt.”

Bij iedere andere definitie van bidden kan er misschien plaats zijn voor vorm en plichtpleging, maar niet waar bidden vragen is. Waar bidden werkelijk inhoudt, iets van God vragen, moet het ook uit het hart voortkomen. Geen wonder dat in (Jes. 44:03) de Heer zegt: “Ik zal water gieten op de dorstige mens.” Werkelijk vragen komt voort uit een dorst van het hart.

(Mark. 11:24) zegt: “Al wat gij bidt en be­geert, gelooft dat gij het hebt ontvangen en het zal u geschieden.”

Verlangen van het hart is de oorsprong van oprecht bidden. Het is goed overluid te bidden. Ook is het goed fluisterend te bidden. Maar waar het gebed werkelijk uit een hartenwens voortkomt, kan het ook zonder de bijkomende dingen van woorden en zinnen, tot God opgaan. De hartenkreet kan zich openbaren in tranen of in zuchten of ook in rustig en stil afwachten in het geloof. Maar in ieder geval moet werkelijk bidden, bidden waarbij aan God om iets wordt gevraagd, uit het hart voortkomen. O, wat een gruwel is een gebed dat niet is een oprecht smeken van het hart.

Lang geleden was mijn vader plattelandspredi­kant. Eens, toen hij dienst hield in een zekere kerk, bad een lieve broeder lang en welsprekend. Hij zei o.a. “Heer, kom omlaag, en openbaar U in dit gebedshuis. Heer, kom nu, op dit ogenblik door het dak naar beneden; ik zal de dakpannen wel betalen.”

Of dit was een zeer zinnebeeldige wijze om uit te drukken wat het hart verlangde of het was hele­maal geen gebed.

Te veel van onze gebeden gelijken op de spreuk van een toverdokter of de ritus van een óf andere moderne eredienst. D.w.z. ze mogen ook nog zo­veel ritme, welsprekendheid, schoonheid of esthetische vorm vertonen, het zijn geen echte gebeden, als er niet iets in gevraagd wordt. De moderne neiging om gedurende het gebed orgel­muziek te spelen, vloeit voort uit het feit dat we eigenlijk helemaal niet werkelijk bidden. We be­weren een sfeer te willen scheppen van eerbiedig ontzag, maar in feite zoeken we naar een of andere vorm van esthetische schoonheid, naar iets waar­door onze zintuigen aangetrokken en bevredigd worden.

Als een huisvrouw kruidenierswaren besteld haalt ze daarbij geen poëzie aan.

Indien een expediteur orders geeft aan een ondergeschikte, zijn die niet geschreven op luxe postpapier. Hij zal daartoe geen gebruik maken van gewichtig klinkende woorden of er klassieke voorbeelden bij aanhalen.

Als een bedelaar om een aalmoes vraagt, om een kop koffie te kunnen kopen, spreekt hij niet over de betoverende zonsondergang.

Broeder, kom tot God, eenvoudig vragende het­geen ge begeert en ga er mee naar huis.

Leert werkelijk te bidden door iets van God te verlangen.

 

Sterkte in de Here door L. De Graaf

“Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte de Here is: in Wiens hart de gebaande wegen zijn.

Als zij ‘door het dal der moerbeibomen doorgaan, stellen zij Hem tot een fontein. Ook zal de regen hen gans rijkelijk overvallen. Zij gaan van kracht tot kracht, een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion. (Ps. 084:006-009.)

Welk een rijk woord, vol belofte van rust, veiligheid en zaligheid. Een belofte voor elkeen, zonder uitzondering, maar toch ook weer alleen voor hen, die haar aangrijpen. Zoals het met alle beloften is uit de Heilige Schrift. Niemand wordt opzettelijk buiten gesloten, maar zo velen gaan er achteloos aan voorbij, omdat zij de rijkdom en rust in de belofte vervat, niet nodig hebben. Zij hebben genoeg in en aan zichzelf en de hen omringende wereld. Daarom moet steeds God eerst het oor wekken en het hart openen, opdat er een gebaande weg zij.

De belofte van onze tekst is voor hen, die sterkte nodig hebben en weten dat zij die in zichzelf niet vinden. Het zijn de kleinen, waarvoor Gods Woord zulke rijke ver­troostingen heeft.

Zalig geprezen worden de armen van geest; de treuren­den; zij die vervolgd worden omwille van de gerechtigheid. Zij zijn niet zalig omdat zij arm en zwak zijn in zichzelf, maar omdat zij en voor zover zij, hun sterkte in God hebben ge­vonden; vol vertrouwen hun toevlucht hebben genomen tot de eeuwige bron van kracht: God Zelf.

Daar kan zoveel worden afgetobd door het bevende hart, voor het zijn toevlucht neemt tot die bron. En toch is die bron in Jezus Christus ontsloten. Wij hebben de belofte uit Zijn eigen mond: “die tot Mij komt, zal ik geenszins uit­werpen.”

“Kom, o kom, met al uw noden,

Vrede wordt u aangeboden.

Vlucht dan éér gij sterven moet.

Met uw zonde aan Jezus’ voet. (Joh. De Heer 81)

Niet alleen zijn zij gelukzalig, omdat zij een toevlucht hebben voor de eeuwigheid, maar ook omdat zij op aarde een gids en leidsman hebben, een toevlucht in tijden van benauwdheid. In tijden van druk, als zij door het dal der moerbeibomen doorgaan, stellen zij Hem tot een fontein, want zij hebben de beloften niet alleen voor het toekomende, maar ook voor het tijdelijke leven.

En zo kan het gebeuren, als het geloof werkzaam is, dat de psalmen reeds geboren en ook gezongen worden in de nacht van het lijden. Met welke vertroostingen kan de Geest Gods komen tot hen, in wier hart de gebaande wegen zijn. Letten wij wel op, dat die weg niet versperd worde door ongeloof, of door vastgehouden of onbeladen zonden.

Zij gaan van kracht tot kracht, d.w.z. de geloofsweg geeft alleen ervaring uit en door het geloof. Wij krijgen kracht naar dat wij die nodig hebben en ook alleen als wij ze nodig hebben. Zoals het manna in de woestijn slechts voor één dag tegelijk kon worden verkregen. Maar wij weten dat elke dag weer de kracht ter beschikking zal wezen, die wij behoeven. Zo mogen wij niet bezorgd zijn voor morgen, omdat morgen weer in de kracht Gods voor zichzelf zal zorgen (Matt. 06:34). Het hemelse recept tegen bezorgd­heid.

Een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion. God zal hen doorhelpen tot en veilig doen aanlanden in de haven der rust, waar zij hun tranen zullen neerleggen aan de voeten van Hem. Die hen kocht met Zijn bloed en hen door alle verzoekingen en aanvechtingen heen, op Zijn Hogepriesterlijk hart heeft gedragen.

Wij hebben een machtigen Heiland. Die nimmer de Zijnen vergeet.

Dewijl wij dan hebben een groten Priester over het huis Gods, zo laat ons toegaan met een waarachtig, hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van het kwade geweten en het lichaam gewassen zijnde met rein water, “want, die het beloofd heeft, is getrouw.”

 

Oecumenische flitsen

Een goddeloze redenering.

De Ned. Herv. Gemeente van Pietersburen (Fr.) is vacant en moet een nieuwe dominee hebben. Beroepingswerk kost geld en verhuizing bedstro. Daarom ging men er op uit om de vrijwillige bijdragen te verhogen. De raming van ongeveer duizend gulden bleek goed, want het geld kwam er. Maar, zo lezen we in “Kerkelijke stemmen”, het orgaan mede van deze gemeente: “Toch is het de bedoeling met het geld voorzichtig om te gaan. Mochten wij een eerste klas dominee kunnen verschalken, dan zullen wij wel­licht deze som moeten besteden, maar met, een min­dere zal dit ook minder moeten zijn. Wij kunnen het voor onze gemeente niet verantwoorden, dat wij een derde klas predikant voor een woekerloon binnen­halen.’

Hier wordt dus welbewust onderscheid gemaakt in predikheren van verschillende klassen. Prettig voor­uitzicht voor de dominee, die komt!

(“Kerknieuws”)

 

De “Morgenster geeft het volgende bericht door “Heilige Maagd, zegen de atoombom”

In een bericht van de Kipa, het Internationale Pers­bureau, wordt melding gemaakt van een “gebeds­vereniging”, die de naam draagt van Pax Christi en die beoogt de vrede te bewaren. Hoe deze biddende Christenen zich het verkrijgen van de vrede voor­stellen, blijkt uit de volgende zinsnede uit’ het be­richt. “Degenen die deelnemen aan de volgende bedevaart naar Lourdes, mogen de heilige Maagd wel daarom bidden, dat de Verenigde Staten, hoe eerder hoe beter, hun atoombommen laten vallen op de apocalyptische ruiters, om hen zo terug ta drijven in de Aziatische steppe, waar zij horen, of hen naar het hiernamaals te brengen.   

We geloven niet, dat de wereldvrede, waar het mensdom naar snakt, langs deze weg zal verkregen worden. De vrede van Christus (Pax Christi) zal niet komen door atoombommen.

 

Met hun zin voor statistieken hebben de Amerika­nen uitgerekend dat het aantal geestelijk abnormalen in 60 jaar tot twaalf keer zo hoog is en van één op de veertien is gestegen tot een op de tien inwoners. Van de 10.000 rekruten worden er volgens deze statistiek 178 afgekeurd op grond van hun geestelijke tekort­komingen.

 

In Times van 25 Augustus staat een zeer breed­voerig verslag over de “progressieve” Summerhill- school, waar 70 jongens en meisjes op zijn. “De kunst van onderwijs is de kunst om kinderen alleen te laten. Summerhill is Brittannië ‘s meest progressieve school. Op deze school is geen tucht behalve zulke regels die de kinderen zichzelf in wekelijkse bijeenkomsten opleggen. De kinderen mogen vloeken, stelen, smij­ten, onzedelijkheid doen, liegen, spijbelen of iets anders dat ze los maakt van verboden”.

We zouden die uitgebrande kraters over twintig jaren wel eens willen zien.

 

Gebed

Uit “Bijbel en Gebed” citeren wij enkele aanwijzingen over het houden van een gebedskring-

Hoe kan ik mijn gebedskring levend houden?

De belangrijkste arbeid voor iedere gelovige is heden het gebed – en toch wordt juist dit heilige ambt zo veronacht­zaamd. Dat is de oorzaak van veel noden in de Gemeente. Het is heden voor ons allen heel moeilijk, een werkelijk gebedsleven te voeren, het werk dringt, de krachten van lichaam en ziel zijn dikwijls uitgeput, de geestelijke frisheid ontbreekt. En toch weten we heel goed, dat er voor onze tijd geen andere geestelijke wetten bestaan dan voor alle tijden – zonder gebed gaan wij te gronde.

Hoe zeer kan ons in de tegenwoordige gebedsnood een gebedskring helpen – de één bemoedigt, sterkt, verkwikt de ander, en spoort hem aan tot een intensieve gebeds- arbeid.

Het is betrekkelijk gemakkelijk, een gebedskring te begin­nen, maar het is slechts in de kracht van de Heilige Geest mogelijk, een gebedskring door de jaren heen levend te houden. Hebt ge een gebedskring? Zo niet, vraag de Heer, of Hij u er deze week nog een wil schenken. Hadt gij eens een gebedskring? Laat dan deze regels een ernstig beroep van God op u zijn, weer te beginnen – en wel on­middellijk. Hebt gij een kwijnende gebedskring? Laat u dan tonen, waarin de kwaal bestaat en wat het geneesmiddel is.

Wij zullen hier enige raadgevingen geven, die voor alle gebedskringen nuttig kunnen zijn, vóór alles echter kwijnen­de gebedskringen kunnen dienen.

1.Kies biddend de leden van uw gebedskring uit.

Een gebedskring is een geestelijke werkgemeenschap en geen geestelijk zuigelingentehuis. De gebedskring moet be­staan uit wedergeboren gelovigen, voor welke het werk van de Heer tot een ware last op het hart geworden is en die weten, geroepen te zijn tot de arbeid in het gebed, en op grond van biddend overleg besluiten, als werkzaam lid aan een gebedskring deel te nemen. Liever minder deelnemers, als zij die komen maar werkelijke bidders zijn.

2.Leg de nadruk op de noodzakelijkheid, regelmatig in de gebedskring samen te komen.

Natuurlijk heeft niemand tijd voor de gebedskring. Wie er echter ernst mee maakt, die moet en zal tijd vinden. Dit samenkomen om te bidden is een afspraak met de Heer – een ontmoeting met Hem. En wanneer tegelijkertijd iets an­ders onze aandacht opeist, wat gaat voor? Laten we zonder bezwaar de afspraak met de Heilige God vervallen? Het zal ons innerlijk leven schade toebrengen, de Geest is bedroefd!

Het is slechts een beleefdheidseis, dat de leden van uw gebedskring zich verontschuldigen (telefonisch of schrifte­lijk) wanneer zij absoluut verhinderd zijn. Wanneer zij be­ginnen, zonder steekhoudende redenen weg te blijven, wordt het tijd, hen in hun innerlijk leven te helpen!

3.Neem tijd tot verzorging van uw gebedskring.

Een gebedskring kan slechts dan levend blijven, wanneer de leider tegelijkertijd zielzorger is. Ons lichaam wil verzorgd worden, iedere plant moet gereinigd worden, iedere machine moet gecontroleerd worden. En de gebedskring is een fijn instrument – fijne: dan ons horloge! Wanneer het niet met elke deelnemer “in orde” is, is geen vruchtbare arbeid mogelijk. Zorg ervoor, dat zij allen vervuld met de Heilige Geest naar de gemeenschappelijke arbeid komen.

Wanneer persoonlijke gebedsaangelegenheden zoals ziekte in de familie – de deelnemers op het hart liggen, dan is het ’t beste, na de eigenlijke gebedssamenkomst nog met enkelen afzonderlijk voor deze aangelegenheden te bidden.

4.Geef uw gebedskring werk.

Een gebedskring komt samen om te werken, en zij sterft, wanneer er geen werk is. De leider moet het werk voorbe­reiden. Men kan niet “zo maar iets” bidden en gezond willen blijven! Een fabriek heeft opdrachten nodig, wan­neer de raderen moeten lopen. De leiding van de fabriek laat zijn mensen niet “zo maar iets” doen, maar hij heeft een heel bepaald arbeidsprogramma en een arbeidsverdeling voor iedere dag. In het Koninkrijk Gods heerst geen werkeloos­heid. Wij hebben opdrachten genoeg – wij zijn toch een internationale vennootschap.

Neem als gewoonte, bij alles wat ge leest, wat ge hoort, wat ge ziet, aan uw gebedskring te denken. Bid allereerst voor de eigen kerk en de dominee. Noteer de gebedsaange­legenheden uit zendingsbladen, kranten, persoonlijke brieven over de arbeid van de Heer. Rangschik dan de gebedsonderwerpen en geef hen op een duidelijke manier verder aan de gebedskring. Bind de deelnemers op het hart, gebedsonderwerpen, die hun belangrijk zijn geworden, op te schrijven en vóór de samenkomst op te geven. Een atlas is bij de ge­bedssamenkomst onontbeerlijk, zoek zelf de landen en plaat­sen, die gij noemt, van tevoren op de landkaart op. Ver­geet niet, te danken voor de verhoorde gebeden. Deel Zen­dingsgenootschappen mede, dat gij voor hen bidt en vraag naar het antwoord van de Heer.

5.Betracht nauwkeurigheid.

De gebedskring moet stipt op tijd beginnen en eindigen. Zorg ervoor, dat vóór het begin van de samenkomst de deelnemers, die samenkomen, niet tot onnodig praten komen. Vraag hen naar gebedsonderwerpen, spreek over gebeds- onderwerpen van vroegere samenkomsten. Laat de deel­nemers op tijd weggaan, houd hen niet op met babbelen, denk eraan, dat zij hun tijd nodig hebben.

6.Houd contact met andere gebedskringen.

Het is goed, wanneer de leiders van gebedskringen ge­regeld samenkomen en van gedachten wisselen over hun vreugden en noden.

Wanneer een gebedskring te groot is, moet zij gedeeld worden. Probeer dus op tijd leiders van gebedskringen te vormen. Waar de Heer u ooit heenvoert, probeer daar ge­bedskringen op te richten.

 

Gebedsonderwerpen

We hadden Maandag 3 November een gezegende bid­stond te Utrecht. Verschillende gebedsonderwerpen werden genoemd, die we doorgeven, opdat u met ons in de gebeden kunt strijden.

1.Er is een dringende behoefte aan Bijbels in Europa. Er heerst grote onkunde ten opzichte van de waarheid die God de mensen heeft geopenbaard. We willen bidden om een grote toevoer van Bijbels.

2.Opnieuw brengen we de nood der wereld voor God. De spanning tussen de volkeren is zo groot, dat, als God het niet verhoedt, een vreselijke catastrofe over de wereld zal losbarsten. Het gebed der rechtvaardigen kan God bewegen de vrede te bestendigen. Denk aan Abrahams gebed voor Sodom.

3.In deze grote wereldnood worden we smartelijk getrof­fen door de diepe verdeeldheid van Gods kinderen Daarom willen we vurig met Christus bidden, dat ze allen één mogen zijn in de waarheid.

4.De aandacht werd gevestigd op de stroom van occulte wetenschappen (in het bijzonder het spiritisme), die de zielen der mensen afvoeren van de eenvoud van het Evangelie. We willen God bidden, dat de gemeente geesteskracht moge ontvangen om deze duistere mach­ten in Zijn Naam te bestrijden.

5.De nood van de christenen in Oost-Europa is zeer groot, We willen voor hen bidden en ook, dat God de ogen van de vele geruste christenen opene voor deze nood,

6.Laat ons bidden voor het werk onder de Joden. In het bijzonder werd de voorbede gevraagd voor broeder Gutter.        

7.Vele arbeiders zijn nodig in ons land en in Indië. Geve God toegeruste en met Zijn Geest vervulde dienst­knechten. Zegene Hij het werk van de Europese Zending (broeder van Looy en zusters Kruisinga en de Lange) en ook het werk in Indië, dat zoveel heeft geleden. Gevraagd werd voor­bede voor het werk van zuster Alt in Indië.

8.We willen dagelijks God vragen of Hij aan al de gelovigen moge laten zien de noodzaak om vervuld te zijn met Zijn Geest, opdat er weer kracht van de gemeente uitga en we niet beschaamd zijn bij Christus’ wederkomst. Moge “Kracht van Omhoog” gebruikt worden om deze boodschap door te geven.

9.Groot is de nood der jeugd, die nog slechts leeft voor sport, radio, dans en film. Laat ons dagelijks bidden, dat de ogen voor het ge­vaar der zonde geopend worden en er weer verlangen kome naar ware levensvervulling Geve God ook vele bekwame jeugdleiders.

  1. In het bijzonder vragen we Gods zegen over onze militairen in Nederland en Indië. God geve. dat ze niet voor hun leven gebonden worden door drank- en tabaksgebruik en on­reine levenswandel.

Eerstvolgende gebedssamenkomsten: Utrecht. 1 December, half acht, Hotel Terminus; Gorinchem, 6 December, 8 uur, gebouw Tavinu.

 

Het leven en werk van Johann C. Blumhardt. door J. Schreuder (22)

Het innigste contact met zijn gemeenteleden, dat dateert uit de tijd van de opwekking, had plaats op zijn studeer­kamer. Daar kwamen ze met hun lasten en noden en vonden ze een open oor en hart. Blumhardt deed daar een grote mensenkennis op; hij leerde nauwkeurig onderscheiden wat echt was en wat niet. Kwamen er mensen “op vrome stelten”, zoals hij dat noemde, dan begon hij een gesprek over hun schulden of hun geit of hun mest, net zo lang, tot ze gewoon en natuurlijk werden.

Een stroom mensen vulde zijn kamer van Zaterdag tot Maandagmiddag. Meer dan een kort woord kon hij hun niet meegeven; vaak ook richtte hij zich tot zo’n groep in zijn geheel. Na een half uur verlieten ze zijn kamer en maakten ze plaats voor een nieuw aantal. Ieder zei op zijn beurt kort en direct wat hij vragen of bekennen wilde; voor al te uitvoerige of verontschuldigende inleidingen was geen tijd; Blumhardt doorzag ieder die onoprecht zich verstop­te in woorden heel scherp.

Wat lijkt dit een gebrekkig hulpmiddel voor zielzorg, zo’n “spreekuur” met slechts korte gesprekken. Ook zal het bij menigeen een sterk innerlijk verzet hebben opgewekt, vooral door de aanwezigheid van anderen: “met mijn innerlijk leven -heeft niemand iets te maken”. Maar dergelijke

gedachten komen altijd voort uit de een of andere vorm van zelfhandhaving en de spreekuren waren er juist voor hen, die hun zelfhandhaving wilden opgeven en bereid wa­ren zich te buigen onder de enge poort. Soms moesten er dingen gezegd worden, die inderdaad tussen twee mensen moesten blijven; dan sprak Blumhardt met zo iemand onder vier ogen en wat daar gezegd werd zal nooit iemand weten. Niet alleen omdat hij hierin zeer zwijgzaam was, maar hij vergat als het gesprek achter hem lag, wat die mens in nood hem gezegd had. God nam het hem af, anders waren al het leed en die zonden hem een last geworden, waar­onder hij zou zijn bezweken.

Deze uren voedden hem op, openbaarden hem steeds meer wie hij zelf was en brachten hem tot verdeemoediging. Hij wist dat schuld belijden alleen opgewekt wordt door de hou­ding van deemoed en boete doen, zoals ook het gesproken Bijbelwoord alleen vrucht draagt als hij, die het spreekt, er zich ten volle onder heeft gesteld.

Een begin te vinden bij het zich uitspreken was vaak moeilijk. Het leven kan zo gekneusd en vastgelopen zijn, dat men er wanhopig onder is geworden. Waar te begin­nen? Wat het eerst te zeggen? “Begin met wat je het minst graag wilt zeggen”, zei Blumhardt vaak. Samen zoch­ten ze de oorzaak van de mislukkingen: dan liet hij het licht van Gods Woord over zo’n leven vallen en brachten ze al het boze in eenvoud bij de Heiland.

Samen, dat bleek van grote waarde te zijn, dat bracht bevrijding. Op die studeerkamer is menigeen een zwaar pak kwijt geraakt en zijn vele nieuwe mensen geboren. Blum­hardt beschouwde deze gesprekken als een noodzakelijke aansluiting op de prediking. Ook dat was heenwijzen naar Golgotha, maar in het spreekuur kon hij de mens bij de hand vatten, daar kwam hij met hem onontkoombaar te staan op de tweesprong van het: vóór of tegen Jezus. Van onnoemelijk belang voor het koninkrijk Gods is dit werk geweest.

Wat hij daar telkens weer zei? “Ik getuig van wat de Bijbel zegt, nergens ga ik daar bovenuit in mijn leer. Het evangelie is niet alleen maar een woord, maar een kracht; en dat ik dat vasthoud en met name aan de beloften van da Bijbel meer realiteit toeken dan anderen dat doen, dat ik zorgvuldiger me houd aan de hele Bijbel en niet alleen aan bepaalde gedeelten er uit, dat geeft aan mijn prediking en woorden van troost en opbeuring de kracht, die men hoort noemen in getuigenissen.”

Dus niet meer en niet minder dan wat de Bijbel hem geeft is zijn arsenaal.

“Maar dat weten we allemaal al lang”, denkt en zegt menigeen. Wie zoo spreekt met kilheid in zijn hart en een ergernis aan het evangelie, heeft de eerste fase van het geestelijk leven, die spreekt van zonde, boete en genade, overgeslagen en daardoor wordt hij voor de volgende niet meer gevoed. Jezus brengt de mensen met wie Hij in ge­sprek raakt, dan ook altijd weer tot dat beginpunt. Van­daar keert niemand leeg terug.

Het heeft geen zin op deze plaats een lans te gaan breken voor zulke spreekuren; velen verwierpen deze werkmethode van Blumhardt zonder meer. “dat is Rooms.”

Het Protestantisme heeft, als iedere reactie, al te grondig willen afrekenen met het voorafgegane en met het Katholieke dogma ook de biecht verworpen; hiermee heeft het zichzelf beroofd van een zeer belangrijk, ja, onmisbaar element in de zielzorg. Blumhardt heeft dat ingezien of liever. God toonde het hem. Want de oorsprong van die spreekuren ligt in Möttlingen, in de dagen, dat de mensen hem uit eigen beweging opzochten om hun schuld te belijden. Dat vrijwillige element heeft het spreekuur altijd behouden. Nooit heeft hij aangedrongen op boete doen en ook heeft hij nooit willen spreken over de zonden van een ander: “die gaan me. niets aan, tot op het ogenblik dat ze me, met de vraag om vergeving, bereiken.’

Als antwoord op dergelijke kritiek: “Men heeft gehoord, dat ik de mensen door het gebed genees en nu stelt men zich voor, dat ik de hele dag met hen bid of er bij hen op aandring, dat voor zichzelf te doen. Integendeel, ik bid met niemand in het bijzonder en waarschuw iedereen voor al dat bidden: ik bedoel voor dat overdadig gebruik van woorden in uiterlijk gebed. Ik bepaal me er toe hun mijn voorbede te beloven, die vrucht kan dragen zolang zij zich gelovig houden aan Gods beloften.

Verder hebben buitenstaanders gehoord, dat ik zieken de hand opleg en daaruit concluderen ze, dat ik n soort mag­netisme als geneesmiddel gebruik. Hierop antwoord ik, dat ik slechts bij hoge uitzondering en nooit tot bevrijding van hun voornaamste kwaal, de zieken de hand opleg. Ik wil de gedachte niet voeden, dat de Bijbelse manier van hand­ opleggen iets te maken zou hebben met wat men tegen­woordig magnetisme noemt en bovendien zie ik in het ge­bod: “Leg niemand al te haastig de handen op” (1 Tim. 05:22) een wenk om tegenover zieken met handoplegging heel voorzichtig te zijn, opdat die niet geprofaneerd worde.

Ook heeft het publiek iets vernomen van veel zieken, die mij bekentenissen gedaan hebben en hieruit maakt men de gevolgtrekking, dat ik vóór alles een biecht verlang als voorwaarde voor genezing. Daartegen moet ik inbrengen, dat ik van niemand een bekentenis heb gevraagd of zelfs door een wenk daartoe heb willen brengen: ik sprak veel­eer heel eenvoudig, meestal kort, als een zielzorger met de men­sen en ga altijd slechts daarop in, wat ze me geheel uit zichzelf voorleggen,

(Wordt vervolgd)

 

Jezus het middelpunt.

Een klein kind, welks moeder op sterven lag, werd weg­gevoerd, om bij vrienden en bloedverwanten te blijven, daar men meende: de kleine begreep toch niet wat sterven was. Maar het kind verlangde altijd en voortdurend naar huis terug te keren om haar moeder te zien. Toen de begrafenis voorbij was, mocht ze het huis weer betreden. Ze liep het hele huis rond: eetkamer, spreekkamer, slaapkamer; van de kelder tot de zolder. Maar toen ze nergens haar lieve moeder vond, begeerde ze weer terug te worden gebracht bij de vrienden, waar ze had gelogeerd. Haar huis had alle aantrekkingskracht verloren, omdat haar moeder verdwenen was.

Zo zal de aantrekkingskracht van de hemel ook niet zijn de paarlen poorten en gouden straten; maar Christus en Christus alleen. De hemel zou geen hemel zijn zonder Christus!

 

Het sterfbed van Matthias Jorissen.

Toen allen van zijn gezin en ook de dienstbode om zijn sterfbed stonden, zei hij tegen zijn zesjarige kleindochtertje: “Zie lieve Sophie, nu sterf ik en ge ziet dat ik vrolijk ben. Als je ouder wordt en men je zegt dat het sterven verschrik­kelijk is, dan moet je zeggen: dat is niet waar, want groot­vader was vrolijk toen hij stierf.

 

 

 

Zijn wij dan blind?

Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld. (Jer. 05:03).

Ons volk is door vijf jaren van diepe beproe­ving gegaan. Wij hebben veel geleden: honger, verwoesting, moord, het is ons niet bespaard ge­bleven.

Als we nu, enkele jaren na de tweede wereld oorlog vragen: “Heeft deze ellende ons volk dichter bij God gebracht, is er verootmoediging en schuldbewustzijn gekomen?” dan moeten wij wel­bewust “neen zeggen.

Ja, integendeel, er heerst een zelfvoldane, licht­zinnige geest, die in onze bevrijding de beloning ziet voor trouwe nationale plicht en opoffering. Men redeneert dan ongeveer zo: God heeft gehoord hoe wij bleven bidden voor Koningin en vaderland, hoe wij illegaal werkten en ons verzet­ten tegen de infiltratie van de nationaalsocialistische denkbeelden. Daarom beloonde Hij ons en gaf ons weer de vrijheid. Zij die stierven voor het vaderland en de goede zaak noemen we dan “martelaren” en op hun ere graf wordt gesproken over het woord: “Zalig zijn de doden, die in de Heer sterven…” En daarmee bewijzen we hoe wij de zaak van ons volk en de zaak des Heren ver­warren. Of deze mannen misschien geheel buiten Christus hebben geleefd, doet er niet toe, zij stier­ven voor het Vaderland, dus zijn zij gezaligd en hun bloed is heilig.

Doch deze ontzettende verblinding heeft rampzalige gevolgen. In plaats dat we ons verootmoe­digden omdat God ons zo moest slaan, heeft men zich verzadigd met redevoeringen waarin gespro­ken werd over Gods rijke beloning van onze dapperheid en trouw. En opgelucht hebben wij besloten om nu van het leven te genieten. Vele christenen, die in dans en spel de bevrijding vier­den, hebben nadien steeds meer de lijn tussen het terrein van de wereld en de gemeente overschreden. De ver wereldling der kerk neemt hand over hand toe en men verbeeldt zich als goede christe­nen te leven in de vrijheid die God ons gaf, gelijk Israël droomde dat God in hun midden woonde. Terwijl de “vaktheologen” in dogmatische, wijs­gerige problemen zijn gewikkeld, die duizenden kerkmensen niet meer interesseren, lezen gedoopte en belijdende christenen iedere roman, gaan naar iedere film, vieren kermis, drinken, roken als iedere wereldling en worden rijk in de zwarte handel.

En daarom wordt men steeds meer onbekwaam om te zien wat God ons wil leren. Wij leggen zo gaarne “verband’ tussen onze bevrijding en natio­nale trouw. Doch waarom leggen we dan thans geen “verband tussen de rampen die ons heden overkomen en onze nationale zonden? Wij doen gelijk Israël dat altijd verband legde tussen Gods uitredding en de trouwe tempeldienst, doch wei­gerde om verband te leggen tussen de rampen in het jaar 70 en hun schuld aan de dood van Chris­tus, hoewel Hij hun dit duidelijk had voorzegt (Luc. 21:20). Waar in de christelijke pers wordt één woord gesproken over Gods oordeel over ons volk, nu we alweer in een oorlog verkeren waar­door onze jongens ver van huis in dagelijks levens­gevaar verkeren? Hoe komt het dat al onze pogin­gen om vrede te maken mislukken? De ene helft van onze christelijke pers wil vrede ten koste van alles, en ziet slechts één mogelijkheid: toegeven aan iedere eis. De andere helft spreekt slechts over handhaven van recht en gezag en de plicht van bescherming der bevolking. Doch geen enkele stem wordt gehoord, die er op wijst,’ dat God toelaat dat dit over ons volk komt. Men belijdt toch dat geen ding bij geval ons overkomt? Het is God die toelaat, dat onze plantages worden verwoest en onze jongens gedood, zoals Hij toe­liet dat Hitlers horden ons land overweldigden.

Als we geloven wat we in de catechismus be­lijden, dat God alzo regeert, dat regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen ons niet bij geval overkomen, waarom willen we dan niet vragen waarom Hij ons dit doet overkomen? “Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Here niet doet. Heeft God ons met dit alles niets te zeggen? Is Hij het niet die in maan­denlange strenge koude zo’n grote nood over ons bracht en is Hij het niet die nu in wekenlange droogte het gras doet verdorren? Noch in de radio, noch in de pers wordt een enkel woord hier­over gesproken. Men spreekt slechts over de blinde natuurkrachten, die we leerden ontleden en wetenschappelijk controleren. Het christelijk dag­blad Trouw eindigt een artikel over droge weiden en hongerend vee met de woorden: “jullie weerheren van De Bilt, jullie hebben geen aandachtiger luisteraar dan de Nederlandse boer, die ongeduldig wacht op het ruisen van stortbuien. Dat jullie spoedig hoop­volle klanken laat horen.” Geen woord over Gods almacht. Geen woord over de enige weg van ge­bed. Als we niet durven ontkennen dat God alles bestuurt zou het dan niet tijd zijn om onze zonden, zedeloosheid en oppervlakkigheid te belijden en Hem om genade te bidden?

God heeft zelfs Sodom gewaarschuwd voor Hij het oordeel bracht. Ze zijn opgeschrikt uit hun valse rust toen Kedor-Laomer hun stad veroverde, ja, één ogenblik zijn zij in aanraking geweest met de vrome aartsvader Abraham en hebben aan zijn daden bemerkt hoe hij het eeuwige hoger schatte dan al de schatten van het tijdelijke. Doch dit alles heeft hen niet veranderd. Zij leefden verder in hun wellust en begeerlijkheid. Toen kwam het oor­deel en heeft hen allen verdelgd. Zo heeft God ook ons tot bezinning willen brengen. Hij heeft ons geslagen, doch wij hebben geen pijn gevoeld Daarom zal God niet kunnen ophouden. Als een zweepslag zullen Gods oordelen komen over een volk, dat Hem niet meer vreest, over een kerk die de boodschap van verootmoediging en schuldbe­lijdenis niet meer durft te brengen. Wee de leiders die het volk slechts hebben voorgehouden de zoete beloften Gods en ook thans slechts spreken over de plichten der regering en wijze raad wensen te geven aan hen, die als overheid over ons zijn ge­steld, die slechts begeren grote invloed te hebben op het regeringsbeleid en op ons volk, doch niet willen zien dat het juist de wereldzin en liefdeloos­heid van de kerken is, die God vertoornt.

Eenieder, die als gelovige de ontwikkeling der gebeurtenissen gadeslaat, kan niet anders dan smeken dat Gods Geest nog eens zo machtig in onze dagen door zal breken door deze muur van on­willige onwetendheid, dat we weer in gebrokenheid onze afgoden wegdoen en ons bekeren, opdat God zich nog over ons en ons volk zal erbarmen.

Zelfs de ongelovigen erkennen dat de maat­schappij ziek is. Een botsing tussen de twee we­reldmachten Amerika en Rusland is verre van denkbeeldig. Slechts Gods hand kan ons redden en beschermen. Doch waar zullen wij heen vlieden als wij ons niet bekeren tot Hem en Hem om ge­nade smeken vóór het te laat is?

  1. v. d. B.

 

Bij de plaat. (Ps. 015:001)

Wie zal wonen op de berg Uwer heiligheid?

Niet enkel liefde, doch ook majesteit zijt Gij!

Gelijk de bergtop rijst in reine eenzaamheid,

ver boven hen, die haastig levend gaan voorbij

en draagt geheimen uit de schoot der eeuwigheid,

wel blij en mild’lijk voedt de klare, diepe stroom,

die vrucht- en leven brengend daalt in de vallei,

doch eenzaam blijft omhuld in nevels als een droom

en onbewogen hoort de stormvlaag langs zijn zij:

zo zijt Gij vreeslijk voor een elk, die ongewijd komt tót Uw heiligheid,

o God der eeuwigheid!

  1. v. d. B.

 

We moeten bidden omdat geschreven staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”, door Dr. John R. Rice.

In (Rom. 10:13) staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”. Een ver­loren zondaar kan op die manier tot God bidden om gered te worden. Zo zien we in Lucas 18 de arme tollenaar zich op zijn borst slaan en uitroe­pen: “O, God, wees mij, zondaar genadig, en “dien zelfden dag gerechtvaardigd naar huis terugkeren. Zo lezen we ook de heerlijke geschiedenis van de stervende dief, die zich tot Jezus aan het kruis naast hem wendde en zei: “Heer, gedenk mijner wanneer Gij in Uw koninkrijk komt”. En we horen de liefelijke belofte van de Heiland naast hem: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. (Luc. 23:39-43). Zo hebben dus verloren zondaren recht om te bidden en iedereen die in oprechtheid aan de Heiland om redding vraagt, zal zalig worden.

Natuurlijk, de Bijbel verklaart vele, vele malen dat een gelovig hart, die beslissende factor is, om gered te worden, “Stel uw vertrouwen op de Heer Jezus, en gij zult behouden worden”, zei Paulus en Silas tot de gevangenbewaarder in Filippi (Hand. 16:31). Jezus zeide tot Nicodemus: “Al wie gelooft in Hem (Gods enig geliefde Zoon) zal niet omkomen, maar het eeuwige leven hebben”. Ook zei Jezus: “Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, wie gelooft heeft het eeuwige leven” (Joh. 06:47).

Hij, die zijn vertrouwen geheel in Christus stelt, is gered, doorlopend gered en heeft eeuwig leven. Zo is het dus duidelijk dat niemand, om gered ts worden, daartoe een uitdrukkelijk gebed behoef; te uiten. Daar behoeven geen overluid uitgespro­ken woorden te zijn, daar behoeft niet te zijn, wat mensen in ’t algemeen onder gebed verstaan. Ge­loof is een omkering des harten tot vertrouwen in Christus. En God hoort ook het meest zwakke roepen van het hart, ook zonder enige zucht, zon­der een bewegen der lippen.

Maar vaak worden de onzekere stappen van het geloof gemakkelijker gedaan, indien men bidt en daarbij de roep om genade en vertrouwen bewust in woorden overbrengt.

Hoeveel zondaren hebben, wanneer zij bede van de tollenaar; “O God, wees mij, zondaar genadig” uitspraken daardoor met meer zekerheid hun vertrouwen op de Heer kunnen stellen.

Dus lieve vriend, indien gij, die dit leest, nog niet gered zijt, wees toch volkomen vrijmoedig om tot God te gaan om genade en vergeving te verkrij­gen; en wees er van verzekerd dat God horen zal, dat Hij hoort, ja dat Hij al gehoord heeft, indien gij Hem vraagt om vergeving en redding.

leder die genoeg geloof heeft om God ernstig te vragen om genade en vergeving, heeft ook ge­noeg geloof om er zeker van te zijn dat God hem heeft gehoord, want Jezus zeide: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Joh. 06:37). En iedere zondaar mag vertrouwen op de rijke belofte: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden’.

En laat ons nu tot besluit, deze zeven redenen, waarom we moeten bidden, nog eens nagaan:

1e. Het is duidelijk door God bevolen dat Chris­tenen altijd behoren te vragen om alles en voor iedereen, met gebed en smekingen.

2e. Gebed is de door God aangegeven weg voor Christenen om iets te verkrijgen.

3e. Bidden is de weg voor Christenen om volkomen blijdschap te verkrijgen.

4e. ’t Gebed is Gods geneeswijze tegen ellende, de weg om uit de moeilijkheden en angstige zor­gen te komen.

5e. Beantwoorde gebeden worden door God ge­bruikt om ongelovigen de mond te snoeren, en zijn Gods onweerlegbare argumenten tegen ongeloof.

6e. Bidden is de weg om de kracht van de Heilige Geest te verkrijgen ten behoeve van Gods ge­zegend werk.

7e. “Al wie de naam des Heren aanroept zal behouden worden.”

Daarom, geliefde broeders, laat ons bidden! O, hoe vele en gewichtige redenen zijn er, waarom Christenen behoren te bidden!

 

Contact per brief

Br. A. v. d, B. te H. vraagt naar aanleiding van het arti­kel van Dr. Rice over de verhoorde gebeden als argument tegen het ongeloof: “Mogen wij zo maar bidden om een wonder, opdat een ander daardoor tot geloof gebracht worde? Heeft de wereld het recht om te verlangen, dat wij bewijzen dat God bestaat en op wonderlijke wijze kan werken?”

Uw bezwaar tegen deze voorstelling kan ik mij zeer goed indenken. Natuurlijk heeft de wereld geen recht op wonde­ren, evenmin als de opstandige Joden, doch ze heeft er wel recht op dat de gelovigen spreken uit ondervinding en niet slechts theoretisch. Als U goed leest, zal U zien, dat dit ook de bedoeling van de schrijver is. Wanneer we in ons eigen leven de wonderen Gods hebben leren zien en ook hebben geleerd een vrijmoedig en gelovig beroep op Zijn liefde te doen, waardoor Hij ons wonderlijk kan leiden en onze ge­beden verhoren, dan zal ons getuigen tegen de wereld vrij­moediger en krachtiger zijn, dan wanneer we de gebedsverhoring alleen dogmatisch aanvaarden. De discipelen baden (Hand. 04:29-30) dat zij met vrijmoedigheid het woord mochten spreken, doordat God zijn hand uitstrekte tot ge­nezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus. Geve God, dat in de gemeente Zijn kracht weer heerlijk en overtuigend openbaar worde.

  1. v. d. K. te H. schrijft naar aanleiding van de meditatie over “Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen U toegeworpen worden”: “Ik onderschrijf dit door persoon­lijke ervaring, maar wij hebben gezien wat daarvan in de oorlogstijd is terechtgekomen, toen broeders en zusters aard­appelschillen aten en voorgangers hun werk niet konden doen door hongeroedeem”.

Deze tegenstelling die U aanwijst tussen Christus’ belofte en de werkelijkheid der ervaring is niet eenvoudig. Zoals, U zelf getuigt en duizenden met u kunnen getuigen heeft God zijn Woord gehouden en Zijn belofte aan u vervuld. Dit neemt niet weg, dat de apostel Paulus en vele kinderen Gods met hem moest zeggen dat zij menigmaal honger hebben geleden. We moeten hier mijns inziens in zien een beproe­ving van ons geloof, evenals bij Job. God wil dat wij ook, zonder dat het leven beantwoordt aan onze verwachtingen, Hem trouw zullen blijven. Doch laat ons vooral oppassen dat we niet een verkeerd gebruik van Gods beloften gaan maken en ze gaan leggen naast het leven van onze broeders en zusters en dan gaan twijfelen aan hun goede wandel. Dit deden Jobs vrienden ook. De woorden die zij spraken waren op zichzelf waar, doch hun toepassing deugde niet.

Uw vraag betreffende geloofsgenezing en het al of niet gebruik van medicijnen hoopt zuster Ekering in het volgend nummer uitvoerig te beantwoorden.

 

Uitnodiging

Omdat wij weten dat de hand des Heren zwaar op ons drukt, omdat wij beseffen dat wij als kinderen Gods niet leven naar Zijn heilige wil, ja, dat wij steeds meer dreigen onder te gaan in de vervlakkingen van het leven, zo worden wij ge­drongen met elkander onze zonden te belijden en te zoeken een oude en toch altijd nieuwe weg, die ons zal voeren tot een innige gemeenschap met Jezus Christus.

Wij willen dus met elkander, om onze zielen uit haar traagheid op te wekken en haar te nood­zaken Jezus met liefde en standvastigheid te zoe­ken, opdat wij ook niet in het oordeel vallen. Zijn woord ter harte nemen: “Waakt en bidt, want gij weet niet, wanneer de tijd is (Mark. 13:33).

Wilt U met ons deze weg van eendrachtig en volhardend gebed bewandelen?

Wij nodigen U daarom uit ook voor Gorinchem en omstreken een gebedskring te vormen. Wilt u ons schriftelijk Uw instemming betuigen, opdat wij U te gelegener tijd een uitnodiging kunnen zenden. Tevens kunt U dan de namen opgeven, van hen, die met U hetzelfde verlangen koesteren.

Er zullen geen toespraken gehouden worden, geen organisatie of vereniging wordt beoogd.

Slechts de gemeenschappelijke geestelijke nood zal ons tot elkander drijven.        

Uw antwoord zenden aan:

 “Kracht van Omhoog “, Nieuwe Hoven 19. Gorinchem.

Ditzelfde geldt ook voor Haarlem en omstreken

 

 

Zijn wij dan blind?

Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld. (Jer. 05:03).

Ons volk is door vijf jaren van diepe beproe­ving gegaan. Wij hebben veel geleden: honger, verwoesting, moord, het is ons niet bespaard ge­bleven.

Als we nu, enkele jaren na de tweede wereld oorlog vragen: “Heeft deze ellende ons volk dichter bij God gebracht, is er verootmoediging en schuldbewustzijn gekomen?” dan moeten wij wel­bewust “neen zeggen.

Ja, integendeel, er heerst een zelfvoldane, licht­zinnige geest, die in onze bevrijding de beloning ziet voor trouwe nationale plicht en opoffering. Men redeneert dan ongeveer zo: God heeft gehoord hoe wij bleven bidden voor Koningin en vaderland, hoe wij illegaal werkten en ons verzet­ten tegen de infiltratie van de nationaalsocialistische denkbeelden. Daarom beloonde Hij ons en gaf ons weer de vrijheid. Zij die stierven voor het vaderland en de goede zaak noemen we dan “martelaren” en op hun ere graf wordt gesproken over het woord: “Zalig zijn de doden, die in de Heer sterven…” En daarmee bewijzen we hoe wij de zaak van ons volk en de zaak des Heren ver­warren. Of deze mannen misschien geheel buiten Christus hebben geleefd, doet er niet toe, zij stier­ven voor het Vaderland, dus zijn zij gezaligd en hun bloed is heilig.

Doch deze ontzettende verblinding heeft rampzalige gevolgen. In plaats dat we ons verootmoe­digden omdat God ons zo moest slaan, heeft men zich verzadigd met redevoeringen waarin gespro­ken werd over Gods rijke beloning van onze dapperheid en trouw. En opgelucht hebben wij besloten om nu van het leven te genieten. Vele christenen, die in dans en spel de bevrijding vier­den, hebben nadien steeds meer de lijn tussen het terrein van de wereld en de gemeente overschreden. De ver wereldling der kerk neemt hand over hand toe en men verbeeldt zich als goede christe­nen te leven in de vrijheid die God ons gaf, gelijk Israël droomde dat God in hun midden woonde. Terwijl de “vaktheologen” in dogmatische, wijs­gerige problemen zijn gewikkeld, die duizenden kerkmensen niet meer interesseren, lezen gedoopte en belijdende christenen iedere roman, gaan naar iedere film, vieren kermis, drinken, roken als iedere wereldling en worden rijk in de zwarte handel.

En daarom wordt men steeds meer onbekwaam om te zien wat God ons wil leren. Wij leggen zo gaarne “verband’ tussen onze bevrijding en natio­nale trouw. Doch waarom leggen we dan thans geen “verband tussen de rampen die ons heden overkomen en onze nationale zonden? Wij doen gelijk Israël dat altijd verband legde tussen Gods uitredding en de trouwe tempeldienst, doch wei­gerde om verband te leggen tussen de rampen in het jaar 70 en hun schuld aan de dood van Chris­tus, hoewel Hij hun dit duidelijk had voorzegt (Luc. 21:20). Waar in de christelijke pers wordt één woord gesproken over Gods oordeel over ons volk, nu we alweer in een oorlog verkeren waar­door onze jongens ver van huis in dagelijks levens­gevaar verkeren? Hoe komt het dat al onze pogin­gen om vrede te maken mislukken? De ene helft van onze christelijke pers wil vrede ten koste van alles, en ziet slechts één mogelijkheid: toegeven aan iedere eis. De andere helft spreekt slechts over handhaven van recht en gezag en de plicht van bescherming der bevolking. Doch geen enkele stem wordt gehoord, die er op wijst,’ dat God toelaat dat dit over ons volk komt. Men belijdt toch dat geen ding bij geval ons overkomt? Het is God die toelaat, dat onze plantages worden verwoest en onze jongens gedood, zoals Hij toe­liet dat Hitlers horden ons land overweldigden.

Als we geloven wat we in de catechismus be­lijden, dat God alzo regeert, dat regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen ons niet bij geval overkomen, waarom willen we dan niet vragen waarom Hij ons dit doet overkomen? “Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Here niet doet. Heeft God ons met dit alles niets te zeggen? Is Hij het niet die in maan­denlange strenge koude zo’n grote nood over ons bracht en is Hij het niet die nu in wekenlange droogte het gras doet verdorren? Noch in de radio, noch in de pers wordt een enkel woord hier­over gesproken. Men spreekt slechts over de blinde natuurkrachten, die we leerden ontleden en wetenschappelijk controleren. Het christelijk dag­blad Trouw eindigt een artikel over droge weiden en hongerend vee met de woorden: “jullie weerheren van De Bilt, jullie hebben geen aandachtiger luisteraar dan de Nederlandse boer, die ongeduldig wacht op het ruisen van stortbuien. Dat jullie spoedig hoop­volle klanken laat horen.” Geen woord over Gods almacht. Geen woord over de enige weg van ge­bed. Als we niet durven ontkennen dat God alles bestuurt zou het dan niet tijd zijn om onze zonden, zedeloosheid en oppervlakkigheid te belijden en Hem om genade te bidden?

God heeft zelfs Sodom gewaarschuwd voor Hij het oordeel bracht. Ze zijn opgeschrikt uit hun valse rust toen Kedor-Laomer hun stad veroverde, ja, één ogenblik zijn zij in aanraking geweest met de vrome aartsvader Abraham en hebben aan zijn daden bemerkt hoe hij het eeuwige hoger schatte dan al de schatten van het tijdelijke. Doch dit alles heeft hen niet veranderd. Zij leefden verder in hun wellust en begeerlijkheid. Toen kwam het oor­deel en heeft hen allen verdelgd. Zo heeft God ook ons tot bezinning willen brengen. Hij heeft ons geslagen, doch wij hebben geen pijn gevoeld Daarom zal God niet kunnen ophouden. Als een zweepslag zullen Gods oordelen komen over een volk, dat Hem niet meer vreest, over een kerk die de boodschap van verootmoediging en schuldbe­lijdenis niet meer durft te brengen. Wee de leiders die het volk slechts hebben voorgehouden de zoete beloften Gods en ook thans slechts spreken over de plichten der regering en wijze raad wensen te geven aan hen, die als overheid over ons zijn ge­steld, die slechts begeren grote invloed te hebben op het regeringsbeleid en op ons volk, doch niet willen zien dat het juist de wereldzin en liefdeloos­heid van de kerken is, die God vertoornt.

Eenieder, die als gelovige de ontwikkeling der gebeurtenissen gadeslaat, kan niet anders dan smeken dat Gods Geest nog eens zo machtig in onze dagen door zal breken door deze muur van on­willige onwetendheid, dat we weer in gebrokenheid onze afgoden wegdoen en ons bekeren, opdat God zich nog over ons en ons volk zal erbarmen.

Zelfs de ongelovigen erkennen dat de maat­schappij ziek is. Een botsing tussen de twee we­reldmachten Amerika en Rusland is verre van denkbeeldig. Slechts Gods hand kan ons redden en beschermen. Doch waar zullen wij heen vlieden als wij ons niet bekeren tot Hem en Hem om ge­nade smeken vóór het te laat is?

  1. v. d. B.

 

Bij de plaat. (Ps. 015:001)

Wie zal wonen op de berg Uwer heiligheid?

Niet enkel liefde, doch ook majesteit zijt Gij!

Gelijk de bergtop rijst in reine eenzaamheid,

ver boven hen, die haastig levend gaan voorbij

en draagt geheimen uit de schoot der eeuwigheid,

wel blij en mild’lijk voedt de klare, diepe stroom,

die vrucht- en leven brengend daalt in de vallei,

doch eenzaam blijft omhuld in nevels als een droom

en onbewogen hoort de stormvlaag langs zijn zij:

zo zijt Gij vreeslijk voor een elk, die ongewijd komt tót Uw heiligheid,

o God der eeuwigheid!

  1. v. d. B.

 

We moeten bidden omdat geschreven staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”, door Dr. John R. Rice.

In (Rom. 10:13) staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”. Een ver­loren zondaar kan op die manier tot God bidden om gered te worden. Zo zien we in Lucas 18 de arme tollenaar zich op zijn borst slaan en uitroe­pen: “O, God, wees mij, zondaar genadig, en “dien zelfden dag gerechtvaardigd naar huis terugkeren. Zo lezen we ook de heerlijke geschiedenis van de stervende dief, die zich tot Jezus aan het kruis naast hem wendde en zei: “Heer, gedenk mijner wanneer Gij in Uw koninkrijk komt”. En we horen de liefelijke belofte van de Heiland naast hem: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. (Luc. 23:39-43). Zo hebben dus verloren zondaren recht om te bidden en iedereen die in oprechtheid aan de Heiland om redding vraagt, zal zalig worden.

Natuurlijk, de Bijbel verklaart vele, vele malen dat een gelovig hart, die beslissende factor is, om gered te worden, “Stel uw vertrouwen op de Heer Jezus, en gij zult behouden worden”, zei Paulus en Silas tot de gevangenbewaarder in Filippi (Hand. 16:31). Jezus zeide tot Nicodemus: “Al wie gelooft in Hem (Gods enig geliefde Zoon) zal niet omkomen, maar het eeuwige leven hebben”. Ook zei Jezus: “Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, wie gelooft heeft het eeuwige leven” (Joh. 06:47).

Hij, die zijn vertrouwen geheel in Christus stelt, is gered, doorlopend gered en heeft eeuwig leven. Zo is het dus duidelijk dat niemand, om gered ts worden, daartoe een uitdrukkelijk gebed behoef; te uiten. Daar behoeven geen overluid uitgespro­ken woorden te zijn, daar behoeft niet te zijn, wat mensen in ’t algemeen onder gebed verstaan. Ge­loof is een omkering des harten tot vertrouwen in Christus. En God hoort ook het meest zwakke roepen van het hart, ook zonder enige zucht, zon­der een bewegen der lippen.

Maar vaak worden de onzekere stappen van het geloof gemakkelijker gedaan, indien men bidt en daarbij de roep om genade en vertrouwen bewust in woorden overbrengt.

Hoeveel zondaren hebben, wanneer zij bede van de tollenaar; “O God, wees mij, zondaar genadig” uitspraken daardoor met meer zekerheid hun vertrouwen op de Heer kunnen stellen.

Dus lieve vriend, indien gij, die dit leest, nog niet gered zijt, wees toch volkomen vrijmoedig om tot God te gaan om genade en vergeving te verkrij­gen; en wees er van verzekerd dat God horen zal, dat Hij hoort, ja dat Hij al gehoord heeft, indien gij Hem vraagt om vergeving en redding.

leder die genoeg geloof heeft om God ernstig te vragen om genade en vergeving, heeft ook ge­noeg geloof om er zeker van te zijn dat God hem heeft gehoord, want Jezus zeide: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Joh. 06:37). En iedere zondaar mag vertrouwen op de rijke belofte: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden’.

En laat ons nu tot besluit, deze zeven redenen, waarom we moeten bidden, nog eens nagaan:

1e. Het is duidelijk door God bevolen dat Chris­tenen altijd behoren te vragen om alles en voor iedereen, met gebed en smekingen.

2e. Gebed is de door God aangegeven weg voor Christenen om iets te verkrijgen.

3e. Bidden is de weg voor Christenen om volkomen blijdschap te verkrijgen.

4e. ’t Gebed is Gods geneeswijze tegen ellende, de weg om uit de moeilijkheden en angstige zor­gen te komen.

5e. Beantwoorde gebeden worden door God ge­bruikt om ongelovigen de mond te snoeren, en zijn Gods onweerlegbare argumenten tegen ongeloof.

6e. Bidden is de weg om de kracht van de Heilige Geest te verkrijgen ten behoeve van Gods ge­zegend werk.

7e. “Al wie de naam des Heren aanroept zal behouden worden.”

Daarom, geliefde broeders, laat ons bidden! O, hoe vele en gewichtige redenen zijn er, waarom Christenen behoren te bidden!

 

Contact per brief

Br. A. v. d, B. te H. vraagt naar aanleiding van het arti­kel van Dr. Rice over de verhoorde gebeden als argument tegen het ongeloof: “Mogen wij zo maar bidden om een wonder, opdat een ander daardoor tot geloof gebracht worde? Heeft de wereld het recht om te verlangen, dat wij bewijzen dat God bestaat en op wonderlijke wijze kan werken?”

Uw bezwaar tegen deze voorstelling kan ik mij zeer goed indenken. Natuurlijk heeft de wereld geen recht op wonde­ren, evenmin als de opstandige Joden, doch ze heeft er wel recht op dat de gelovigen spreken uit ondervinding en niet slechts theoretisch. Als U goed leest, zal U zien, dat dit ook de bedoeling van de schrijver is. Wanneer we in ons eigen leven de wonderen Gods hebben leren zien en ook hebben geleerd een vrijmoedig en gelovig beroep op Zijn liefde te doen, waardoor Hij ons wonderlijk kan leiden en onze ge­beden verhoren, dan zal ons getuigen tegen de wereld vrij­moediger en krachtiger zijn, dan wanneer we de gebedsverhoring alleen dogmatisch aanvaarden. De discipelen baden (Hand. 04:29-30) dat zij met vrijmoedigheid het woord mochten spreken, doordat God zijn hand uitstrekte tot ge­nezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus. Geve God, dat in de gemeente Zijn kracht weer heerlijk en overtuigend openbaar worde.

  1. v. d. K. te H. schrijft naar aanleiding van de meditatie over “Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen U toegeworpen worden”: “Ik onderschrijf dit door persoon­lijke ervaring, maar wij hebben gezien wat daarvan in de oorlogstijd is terechtgekomen, toen broeders en zusters aard­appelschillen aten en voorgangers hun werk niet konden doen door hongeroedeem”.

Deze tegenstelling die U aanwijst tussen Christus’ belofte en de werkelijkheid der ervaring is niet eenvoudig. Zoals, U zelf getuigt en duizenden met u kunnen getuigen heeft God zijn Woord gehouden en Zijn belofte aan u vervuld. Dit neemt niet weg, dat de apostel Paulus en vele kinderen Gods met hem moest zeggen dat zij menigmaal honger hebben geleden. We moeten hier mijns inziens in zien een beproe­ving van ons geloof, evenals bij Job. God wil dat wij ook, zonder dat het leven beantwoordt aan onze verwachtingen, Hem trouw zullen blijven. Doch laat ons vooral oppassen dat we niet een verkeerd gebruik van Gods beloften gaan maken en ze gaan leggen naast het leven van onze broeders en zusters en dan gaan twijfelen aan hun goede wandel. Dit deden Jobs vrienden ook. De woorden die zij spraken waren op zichzelf waar, doch hun toepassing deugde niet.

Uw vraag betreffende geloofsgenezing en het al of niet gebruik van medicijnen hoopt zuster Ekering in het volgend nummer uitvoerig te beantwoorden.

 

Uitnodiging

Omdat wij weten dat de hand des Heren zwaar op ons drukt, omdat wij beseffen dat wij als kinderen Gods niet leven naar Zijn heilige wil, ja, dat wij steeds meer dreigen onder te gaan in de vervlakkingen van het leven, zo worden wij ge­drongen met elkander onze zonden te belijden en te zoeken een oude en toch altijd nieuwe weg, die ons zal voeren tot een innige gemeenschap met Jezus Christus.

Wij willen dus met elkander, om onze zielen uit haar traagheid op te wekken en haar te nood­zaken Jezus met liefde en standvastigheid te zoe­ken, opdat wij ook niet in het oordeel vallen. Zijn woord ter harte nemen: “Waakt en bidt, want gij weet niet, wanneer de tijd is (Mark. 13:33).

Wilt U met ons deze weg van eendrachtig en volhardend gebed bewandelen?

Wij nodigen U daarom uit ook voor Gorinchem en omstreken een gebedskring te vormen. Wilt u ons schriftelijk Uw instemming betuigen, opdat wij U te gelegener tijd een uitnodiging kunnen zenden. Tevens kunt U dan de namen opgeven, van hen, die met U hetzelfde verlangen koesteren.

Er zullen geen toespraken gehouden worden, geen organisatie of vereniging wordt beoogd.

Slechts de gemeenschappelijke geestelijke nood zal ons tot elkander drijven.        

Uw antwoord zenden aan:

 “Kracht van Omhoog “, Nieuwe Hoven 19. Gorinchem.

Ditzelfde geldt ook voor Haarlem en omstreken

 

 

Zijn wij dan blind?

Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld. (Jer. 05:03).

Ons volk is door vijf jaren van diepe beproe­ving gegaan. Wij hebben veel geleden: honger, verwoesting, moord, het is ons niet bespaard ge­bleven.

Als we nu, enkele jaren na de tweede wereld oorlog vragen: “Heeft deze ellende ons volk dichter bij God gebracht, is er verootmoediging en schuldbewustzijn gekomen?” dan moeten wij wel­bewust “neen zeggen.

Ja, integendeel, er heerst een zelfvoldane, licht­zinnige geest, die in onze bevrijding de beloning ziet voor trouwe nationale plicht en opoffering. Men redeneert dan ongeveer zo: God heeft gehoord hoe wij bleven bidden voor Koningin en vaderland, hoe wij illegaal werkten en ons verzet­ten tegen de infiltratie van de nationaalsocialistische denkbeelden. Daarom beloonde Hij ons en gaf ons weer de vrijheid. Zij die stierven voor het vaderland en de goede zaak noemen we dan “martelaren” en op hun ere graf wordt gesproken over het woord: “Zalig zijn de doden, die in de Heer sterven…” En daarmee bewijzen we hoe wij de zaak van ons volk en de zaak des Heren ver­warren. Of deze mannen misschien geheel buiten Christus hebben geleefd, doet er niet toe, zij stier­ven voor het Vaderland, dus zijn zij gezaligd en hun bloed is heilig.

Doch deze ontzettende verblinding heeft rampzalige gevolgen. In plaats dat we ons verootmoe­digden omdat God ons zo moest slaan, heeft men zich verzadigd met redevoeringen waarin gespro­ken werd over Gods rijke beloning van onze dapperheid en trouw. En opgelucht hebben wij besloten om nu van het leven te genieten. Vele christenen, die in dans en spel de bevrijding vier­den, hebben nadien steeds meer de lijn tussen het terrein van de wereld en de gemeente overschreden. De ver wereldling der kerk neemt hand over hand toe en men verbeeldt zich als goede christe­nen te leven in de vrijheid die God ons gaf, gelijk Israël droomde dat God in hun midden woonde. Terwijl de “vaktheologen” in dogmatische, wijs­gerige problemen zijn gewikkeld, die duizenden kerkmensen niet meer interesseren, lezen gedoopte en belijdende christenen iedere roman, gaan naar iedere film, vieren kermis, drinken, roken als iedere wereldling en worden rijk in de zwarte handel.

En daarom wordt men steeds meer onbekwaam om te zien wat God ons wil leren. Wij leggen zo gaarne “verband’ tussen onze bevrijding en natio­nale trouw. Doch waarom leggen we dan thans geen “verband tussen de rampen die ons heden overkomen en onze nationale zonden? Wij doen gelijk Israël dat altijd verband legde tussen Gods uitredding en de trouwe tempeldienst, doch wei­gerde om verband te leggen tussen de rampen in het jaar 70 en hun schuld aan de dood van Chris­tus, hoewel Hij hun dit duidelijk had voorzegt (Luc. 21:20). Waar in de christelijke pers wordt één woord gesproken over Gods oordeel over ons volk, nu we alweer in een oorlog verkeren waar­door onze jongens ver van huis in dagelijks levens­gevaar verkeren? Hoe komt het dat al onze pogin­gen om vrede te maken mislukken? De ene helft van onze christelijke pers wil vrede ten koste van alles, en ziet slechts één mogelijkheid: toegeven aan iedere eis. De andere helft spreekt slechts over handhaven van recht en gezag en de plicht van bescherming der bevolking. Doch geen enkele stem wordt gehoord, die er op wijst,’ dat God toelaat dat dit over ons volk komt. Men belijdt toch dat geen ding bij geval ons overkomt? Het is God die toelaat, dat onze plantages worden verwoest en onze jongens gedood, zoals Hij toe­liet dat Hitlers horden ons land overweldigden.

Als we geloven wat we in de catechismus be­lijden, dat God alzo regeert, dat regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen ons niet bij geval overkomen, waarom willen we dan niet vragen waarom Hij ons dit doet overkomen? “Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Here niet doet. Heeft God ons met dit alles niets te zeggen? Is Hij het niet die in maan­denlange strenge koude zo’n grote nood over ons bracht en is Hij het niet die nu in wekenlange droogte het gras doet verdorren? Noch in de radio, noch in de pers wordt een enkel woord hier­over gesproken. Men spreekt slechts over de blinde natuurkrachten, die we leerden ontleden en wetenschappelijk controleren. Het christelijk dag­blad Trouw eindigt een artikel over droge weiden en hongerend vee met de woorden: “jullie weerheren van De Bilt, jullie hebben geen aandachtiger luisteraar dan de Nederlandse boer, die ongeduldig wacht op het ruisen van stortbuien. Dat jullie spoedig hoop­volle klanken laat horen.” Geen woord over Gods almacht. Geen woord over de enige weg van ge­bed. Als we niet durven ontkennen dat God alles bestuurt zou het dan niet tijd zijn om onze zonden, zedeloosheid en oppervlakkigheid te belijden en Hem om genade te bidden?

God heeft zelfs Sodom gewaarschuwd voor Hij het oordeel bracht. Ze zijn opgeschrikt uit hun valse rust toen Kedor-Laomer hun stad veroverde, ja, één ogenblik zijn zij in aanraking geweest met de vrome aartsvader Abraham en hebben aan zijn daden bemerkt hoe hij het eeuwige hoger schatte dan al de schatten van het tijdelijke. Doch dit alles heeft hen niet veranderd. Zij leefden verder in hun wellust en begeerlijkheid. Toen kwam het oor­deel en heeft hen allen verdelgd. Zo heeft God ook ons tot bezinning willen brengen. Hij heeft ons geslagen, doch wij hebben geen pijn gevoeld Daarom zal God niet kunnen ophouden. Als een zweepslag zullen Gods oordelen komen over een volk, dat Hem niet meer vreest, over een kerk die de boodschap van verootmoediging en schuldbe­lijdenis niet meer durft te brengen. Wee de leiders die het volk slechts hebben voorgehouden de zoete beloften Gods en ook thans slechts spreken over de plichten der regering en wijze raad wensen te geven aan hen, die als overheid over ons zijn ge­steld, die slechts begeren grote invloed te hebben op het regeringsbeleid en op ons volk, doch niet willen zien dat het juist de wereldzin en liefdeloos­heid van de kerken is, die God vertoornt.

Eenieder, die als gelovige de ontwikkeling der gebeurtenissen gadeslaat, kan niet anders dan smeken dat Gods Geest nog eens zo machtig in onze dagen door zal breken door deze muur van on­willige onwetendheid, dat we weer in gebrokenheid onze afgoden wegdoen en ons bekeren, opdat God zich nog over ons en ons volk zal erbarmen.

Zelfs de ongelovigen erkennen dat de maat­schappij ziek is. Een botsing tussen de twee we­reldmachten Amerika en Rusland is verre van denkbeeldig. Slechts Gods hand kan ons redden en beschermen. Doch waar zullen wij heen vlieden als wij ons niet bekeren tot Hem en Hem om ge­nade smeken vóór het te laat is?

  1. v. d. B.

 

Bij de plaat. (Ps. 015:001)

Wie zal wonen op de berg Uwer heiligheid?

Niet enkel liefde, doch ook majesteit zijt Gij!

Gelijk de bergtop rijst in reine eenzaamheid,

ver boven hen, die haastig levend gaan voorbij

en draagt geheimen uit de schoot der eeuwigheid,

wel blij en mild’lijk voedt de klare, diepe stroom,

die vrucht- en leven brengend daalt in de vallei,

doch eenzaam blijft omhuld in nevels als een droom

en onbewogen hoort de stormvlaag langs zijn zij:

zo zijt Gij vreeslijk voor een elk, die ongewijd komt tót Uw heiligheid,

o God der eeuwigheid!

  1. v. d. B.

 

We moeten bidden omdat geschreven staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”, door Dr. John R. Rice.

In (Rom. 10:13) staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”. Een ver­loren zondaar kan op die manier tot God bidden om gered te worden. Zo zien we in Lucas 18 de arme tollenaar zich op zijn borst slaan en uitroe­pen: “O, God, wees mij, zondaar genadig, en “dien zelfden dag gerechtvaardigd naar huis terugkeren. Zo lezen we ook de heerlijke geschiedenis van de stervende dief, die zich tot Jezus aan het kruis naast hem wendde en zei: “Heer, gedenk mijner wanneer Gij in Uw koninkrijk komt”. En we horen de liefelijke belofte van de Heiland naast hem: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. (Luc. 23:39-43). Zo hebben dus verloren zondaren recht om te bidden en iedereen die in oprechtheid aan de Heiland om redding vraagt, zal zalig worden.

Natuurlijk, de Bijbel verklaart vele, vele malen dat een gelovig hart, die beslissende factor is, om gered te worden, “Stel uw vertrouwen op de Heer Jezus, en gij zult behouden worden”, zei Paulus en Silas tot de gevangenbewaarder in Filippi (Hand. 16:31). Jezus zeide tot Nicodemus: “Al wie gelooft in Hem (Gods enig geliefde Zoon) zal niet omkomen, maar het eeuwige leven hebben”. Ook zei Jezus: “Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, wie gelooft heeft het eeuwige leven” (Joh. 06:47).

Hij, die zijn vertrouwen geheel in Christus stelt, is gered, doorlopend gered en heeft eeuwig leven. Zo is het dus duidelijk dat niemand, om gered ts worden, daartoe een uitdrukkelijk gebed behoef; te uiten. Daar behoeven geen overluid uitgespro­ken woorden te zijn, daar behoeft niet te zijn, wat mensen in ’t algemeen onder gebed verstaan. Ge­loof is een omkering des harten tot vertrouwen in Christus. En God hoort ook het meest zwakke roepen van het hart, ook zonder enige zucht, zon­der een bewegen der lippen.

Maar vaak worden de onzekere stappen van het geloof gemakkelijker gedaan, indien men bidt en daarbij de roep om genade en vertrouwen bewust in woorden overbrengt.

Hoeveel zondaren hebben, wanneer zij bede van de tollenaar; “O God, wees mij, zondaar genadig” uitspraken daardoor met meer zekerheid hun vertrouwen op de Heer kunnen stellen.

Dus lieve vriend, indien gij, die dit leest, nog niet gered zijt, wees toch volkomen vrijmoedig om tot God te gaan om genade en vergeving te verkrij­gen; en wees er van verzekerd dat God horen zal, dat Hij hoort, ja dat Hij al gehoord heeft, indien gij Hem vraagt om vergeving en redding.

leder die genoeg geloof heeft om God ernstig te vragen om genade en vergeving, heeft ook ge­noeg geloof om er zeker van te zijn dat God hem heeft gehoord, want Jezus zeide: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Joh. 06:37). En iedere zondaar mag vertrouwen op de rijke belofte: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden’.

En laat ons nu tot besluit, deze zeven redenen, waarom we moeten bidden, nog eens nagaan:

1e. Het is duidelijk door God bevolen dat Chris­tenen altijd behoren te vragen om alles en voor iedereen, met gebed en smekingen.

2e. Gebed is de door God aangegeven weg voor Christenen om iets te verkrijgen.

3e. Bidden is de weg voor Christenen om volkomen blijdschap te verkrijgen.

4e. ’t Gebed is Gods geneeswijze tegen ellende, de weg om uit de moeilijkheden en angstige zor­gen te komen.

5e. Beantwoorde gebeden worden door God ge­bruikt om ongelovigen de mond te snoeren, en zijn Gods onweerlegbare argumenten tegen ongeloof.

6e. Bidden is de weg om de kracht van de Heilige Geest te verkrijgen ten behoeve van Gods ge­zegend werk.

7e. “Al wie de naam des Heren aanroept zal behouden worden.”

Daarom, geliefde broeders, laat ons bidden! O, hoe vele en gewichtige redenen zijn er, waarom Christenen behoren te bidden!

 

Contact per brief

Br. A. v. d, B. te H. vraagt naar aanleiding van het arti­kel van Dr. Rice over de verhoorde gebeden als argument tegen het ongeloof: “Mogen wij zo maar bidden om een wonder, opdat een ander daardoor tot geloof gebracht worde? Heeft de wereld het recht om te verlangen, dat wij bewijzen dat God bestaat en op wonderlijke wijze kan werken?”

Uw bezwaar tegen deze voorstelling kan ik mij zeer goed indenken. Natuurlijk heeft de wereld geen recht op wonde­ren, evenmin als de opstandige Joden, doch ze heeft er wel recht op dat de gelovigen spreken uit ondervinding en niet slechts theoretisch. Als U goed leest, zal U zien, dat dit ook de bedoeling van de schrijver is. Wanneer we in ons eigen leven de wonderen Gods hebben leren zien en ook hebben geleerd een vrijmoedig en gelovig beroep op Zijn liefde te doen, waardoor Hij ons wonderlijk kan leiden en onze ge­beden verhoren, dan zal ons getuigen tegen de wereld vrij­moediger en krachtiger zijn, dan wanneer we de gebedsverhoring alleen dogmatisch aanvaarden. De discipelen baden (Hand. 04:29-30) dat zij met vrijmoedigheid het woord mochten spreken, doordat God zijn hand uitstrekte tot ge­nezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus. Geve God, dat in de gemeente Zijn kracht weer heerlijk en overtuigend openbaar worde.

  1. v. d. K. te H. schrijft naar aanleiding van de meditatie over “Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen U toegeworpen worden”: “Ik onderschrijf dit door persoon­lijke ervaring, maar wij hebben gezien wat daarvan in de oorlogstijd is terechtgekomen, toen broeders en zusters aard­appelschillen aten en voorgangers hun werk niet konden doen door hongeroedeem”.

Deze tegenstelling die U aanwijst tussen Christus’ belofte en de werkelijkheid der ervaring is niet eenvoudig. Zoals, U zelf getuigt en duizenden met u kunnen getuigen heeft God zijn Woord gehouden en Zijn belofte aan u vervuld. Dit neemt niet weg, dat de apostel Paulus en vele kinderen Gods met hem moest zeggen dat zij menigmaal honger hebben geleden. We moeten hier mijns inziens in zien een beproe­ving van ons geloof, evenals bij Job. God wil dat wij ook, zonder dat het leven beantwoordt aan onze verwachtingen, Hem trouw zullen blijven. Doch laat ons vooral oppassen dat we niet een verkeerd gebruik van Gods beloften gaan maken en ze gaan leggen naast het leven van onze broeders en zusters en dan gaan twijfelen aan hun goede wandel. Dit deden Jobs vrienden ook. De woorden die zij spraken waren op zichzelf waar, doch hun toepassing deugde niet.

Uw vraag betreffende geloofsgenezing en het al of niet gebruik van medicijnen hoopt zuster Ekering in het volgend nummer uitvoerig te beantwoorden.

 

Uitnodiging

Omdat wij weten dat de hand des Heren zwaar op ons drukt, omdat wij beseffen dat wij als kinderen Gods niet leven naar Zijn heilige wil, ja, dat wij steeds meer dreigen onder te gaan in de vervlakkingen van het leven, zo worden wij ge­drongen met elkander onze zonden te belijden en te zoeken een oude en toch altijd nieuwe weg, die ons zal voeren tot een innige gemeenschap met Jezus Christus.

Wij willen dus met elkander, om onze zielen uit haar traagheid op te wekken en haar te nood­zaken Jezus met liefde en standvastigheid te zoe­ken, opdat wij ook niet in het oordeel vallen. Zijn woord ter harte nemen: “Waakt en bidt, want gij weet niet, wanneer de tijd is (Mark. 13:33).

Wilt U met ons deze weg van eendrachtig en volhardend gebed bewandelen?

Wij nodigen U daarom uit ook voor Gorinchem en omstreken een gebedskring te vormen. Wilt u ons schriftelijk Uw instemming betuigen, opdat wij U te gelegener tijd een uitnodiging kunnen zenden. Tevens kunt U dan de namen opgeven, van hen, die met U hetzelfde verlangen koesteren.

Er zullen geen toespraken gehouden worden, geen organisatie of vereniging wordt beoogd.

Slechts de gemeenschappelijke geestelijke nood zal ons tot elkander drijven.        

Uw antwoord zenden aan:

 “Kracht van Omhoog “, Nieuwe Hoven 19. Gorinchem.

Ditzelfde geldt ook voor Haarlem en omstreken

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).