Een zoon die Hem lief was. Door ds. A.W.F. Waardenburg.

Kerstmis is ’n duel in de liefde Gods. “AIzo lief had God de wereld!” “Als Hij dan nog een zoon had, die Hem lief was, zo heeft Hij ook die ten laatste tot hen gezonden.” (Mar­k. 12:06).

Hier stond de Eeuwige voor een keuze. Liet Hij de Zoon, de enige, gaan, dan was Die verloren in een wereld vol zonde, te midden van een mensheid vol boosheid. Spaarde Hij de Zoon, dan was de mensheid verloren zonder het geldige offer voor de schuld. Uit dit dilemma trad de Vader te voor­schijn als offeraar. Hij deed wat Hij eertijds van Abraham verlangd had. Hij bracht de geliefde Zoon ten of­fer. Wij, zondaren, wogen het zwaarst op de schaal van Gods overwegingen. Als we peinzen over deze dingen, ko­men we in een wereld van gedachten, waarin het ons duizelt. Waarom toch dit alles?

Maar het lieflijke Kerstfeest leent zich niet voor diepe, min of meer filosofische mijmeringen en overpeinzin­gen, we staan aanbiddend en gelukkig bij het lieflijke feit. Hier ligt, zichtbaar en tastbaar, dat wonderkindeke. God in het vlees. Er is geen vermoeiing des geestes nodig. Eerder een uitrusten van al het gepeins over de nood en de vraagstukken van ’n vergiftigde mens­heid door het slangengif uit de wereld der duisternis.

En toch kan een zich vermeien in de aanblik van dit allerliefste baby’tje op de schoot van de godgewijde, maagd, ons geen Kerstvrede geven. We moeten iets anders hebben dan de vlakke pret in de christenmaatschappij op 24 tot 26 December, die er “gewijde” uren, “vrolijke” uren en zelfs “zwoele” uren van weet te maken, als gold het eigenlijk een volksfeest. Zo lieflijk en eenvoudig als het Kerst­feest ook moge zijn met zijn geboren kindeke, is en blijft het toch van een eeuwige geheimzinnigheid.

Het kindeke, dat hier ligt, is het einde van een reeks. De gelijkenis van de boze landlieden is de eenvoudige in­kleding van een geweldige zaak in de geschiedenis der mensheid. In ’t derde duizendtal jaren na de Schepping heeft de Eeuwige de ene bode na de andere tot de mensheid gezonden, vertegenwoordigd door Israël en als deze boden, zonder uitzondering, mishandeld en afgewezen waren, sloot God deze reeks af door ten laatste en als voornaamste de zoon, die Hem lief was, te zenden.

Zo is dit Kerstkindeke een gezondene. Hij is “de Knecht van Jehova”, volgens Jesaja. Hij is de climax, het culminatiepunt. Maar waarvan? Van Gods pogingen de mensen tot rede te bren­gen.

De dienstknechten, door God gezonden, waren de profeten. Zij hadden de opdracht op te treden als critici. Zij kritiseerden de goddeloosheid van hart en van wandel, die onder hen woonden, die op aarde een hoge roeping behoorden te vervullen, namelijk: het volk Gods te zijn. Maar wie is er nu van kritiek gediend? Israël al even weinig als ieder ander mens. Bijgevolg werden de profeten, de één voor, de ander na, gedood. Men luisterde liever naar de vleitaal der valse profeten, die stre­lend en aaiend het kwaad goedpraatten, dan naar de scherpe, verpletterende boodschappen der ware Godsgezanten.

Op Kerstmis ligt de grootste aller profeten op de schoot van zijn jonge moeder, weliswaar nog zeer onschuldig en lieftallig en daarom in die gestalte zeer populair. Maar Hij is het einde van de reeks. Dit lieve kindje, door talloze dichters bezongen en penselen geschilderd, zal groot worden om te profeteren. En Zijn profetisch woord zal de felste kritiek op ’s mensen hart en wandel zijn, die nog ooit werd geleverd en ooit zal geleverd worden. Daarom zijt gij, o Christenkindeken, zo zeer popu­lair, omdat ge nog niet spreekt, maar met mollige vuistjes glimlachend hamert op de borst van uw moeder, zonder nog het hart pijn te doen, dat er onder klopt en met dat hart alle harten. Als dertig­jarige profeet zult gij in populariteit steeds af­nemen, naarmate ge feller profeteert, totdat men uw lippen doet zwijgen in de dood aan een vloek­hout.

Maar, al zal de boze mens u niet liefhebben als U hem waarheid verkondigt, de Vader ziet op U als op de Zoon, die Hem lief was, eer hij naar de aarde gezonden werd en die Hem nu ook in Zijn profetendienst steeds zeer lief is, omdat hij alle gerechtigheid vervult en in alles, bij dag en bij nacht, een levend offer aan de Vader is. Ja, juist in de Kerstnacht zwelt het Vaderhart van liefde als het op U ziet, zoals U daar ligt, ont­daan van alle eeuwige heerlijkheid des hemels. Het is maar schijn, dat U voor Hem verloren bent in uw dienstknechtgestalte. U voert uw missie, Zijn missie uit. U gaat de kop van de slang verpletteren in het dompige, moerassige land, waar U on­dank gaat oogsten voor dit machtige offer. U gaat de slapende gewetens wekken van hen, die wel voor de Vader verloren zullen zijn zonder Uw tussenkomst. U gaat de mensen weer leren bidden: Uw Naam worde geheiligd. Uw konink­rijk kome. Uw wil geschiede! U gaat hen de geheimenis van die Naam, dat koninkrijk en die wil verklaren en hierna gaat U Uw leden strekken op het brandofferaltaar om er te sterven als laatste en blijvende offer voor de zonde. U gaat hen leren met U der zonde af te sterven om Gode te leven. Alle invloed van elke profeet verbleekt en wordt gering bij de invloed, die U gaat oefenen op elk mensenkind, dat naar U hoort en U volgt. U brengt de hemel naar de aarde en de aarde naar de hemel en geneest de wonden van een ge­teisterde mensenwereld. Daarom was U, bent U zult U zijn de Zoon, die Hem lief is. Laat ons die Zoon eerbiedig kussen en Hem hul­digen met een toegewijde, dankbare ziel.

 

De kerstboomdief.

“Ik kon niet tot God terugkeren met gestolen waar”, verklaarde de man, die onverwachte rijkdom vond in een gestolen zakboekje.

Het “Kerstmannetje” werd de kerstboomdief in de plaatselijke gevangenis genoemd.

Ze noemden hem niet zo, omdat hij gewoonlijk naar de gevangenis kwam om gaven uit te delen, neen, hij kwam er vaak genoeg, maar gewoonlijk wegens landloperij, dronken­schap of enige andere inbreuk tegen de wet. De mensen van de gevangenis hadden hem de naam van “het Kerstmannetje” gegeven, toen hij eens op een sneeuwachtige Decemberdag gesnapt was geworden bij een poging om een gestolen kerstboom te verkopen.

Maar op een keer kwam hij naar de gevangenis voor iets heel anders. Ditmaal was hij niet gearresteerd. Tot ver­bazing van allen was hij nuchter en de sergeant van de wacht dacht, dat hij niet normaal was, want hij liep het bureau binnen, legde daar een dameshandtas met geld en juwelen neer en zei: “Hier breng ik terug, wat ik een week geleden uit een auto heb gestolen.”

Volgens de aantekeningen van de politie omtrent de inhoud van de tas ontbrak er niets. De heren van de wet waren hoogst verbaasd. Het kerstmannetje zou misschien hebben kunnen aarzelen om de juwelen van de hand te doen, uit vrees voor ontdekking, maar hij zou zeker het geld hebben kunnen gebruiken, zonder zichzelf bloot te geven. Er was hoegenaamd geen aanwijzing, wie wel de dief zou kunnen zijn en toch bracht deze man uit zichzelf de handtas terug, beleed zijn schuld openlijk en stelde zichzelf ter beschik­king van de wet. De eigenares van de tas zei, dat slechts één ding niet aanwezig was. Ze had dat niet opgegeven, omdat het slechts een stuiver had gekost. Het was een exemplaar van het Evangelie van Lukas. Nadat ze gevraagd had met de gevangene te mogen spreken, vroeg ze hem, hoe hij er toch wel toe gekomen was om het gestolen eigen­dom terug te brengen.

De bekentenis van “het Kerstmannetje” is in het kort als volgt: “Toen ik in mijn kamer kwam en de inhoud van de tas nakeek, dacht ik een goede vangst te hebben gedaan. Ik stak het geld in mijn zak en nam de juwelen mee naar een vriend om ze te verkopen, maar daar hij mij niet wilde geven wat ze volgens mij waard waren, nam ik ze weer mee naar mijn kamer. Toen keek ik dat kleine boekje eens in en begon het te lezen. Ik las het bijna geheel door, maar toen ik probeerde te gaan slapen, bleef ik maar steeds den­ken aan het verhaal van die jongeling, die alles van zijn vader nam wat hij maar kon en het in een vreemd land verbraste. Ik stond op en probeerde die geschiedenis terug te vinden, maar had het gehele boek bijna doorgelezen, alvorens het terug te vinden. Toen ik het weer las, begon ik te denken, dat ikzelf die jongeling was; zo begon ik te bidden en weet U, het was de eerste keer, dat ik bad, sedert ik thuis een kleine jongen was. Zo ziet U, Mevrouw, hoe het gegaan is. Ik kon niet tot God terugkeren, met gestolen waar. Ik had wel een week nodig om er mee in het reine te komen. Vannacht bad ik weer en het eersté waaraan ik dacht was, om de Heer te beloven, dat ik zou teruggeven wat ik had gestolen en proberen niet meer te stelen, als Hij mij slechts wilde vergeven. En hier ben ik nu”.

 (Uit de “Bible Society Record”)

 

 

Bladvullingen

Dan voor de honden.

Nadat de Turken de ouders van een klein Armeens meisje voor haar ogen hadden gemarteld en gedood, wendden zij zich tot het kind en zeiden: “Wil je je geloof afzweren en leven?” Zij antwoordde: “Ik wil het niet”. “Dan voor de honden.’ Zij werd in een hok geworpen, met wilde en uitge­hongerde honden en daar achtergelaten. De volgende morgen kwamen zij en keken in het hok. Zij zagen het kleine meisje dat op haar knietjes lag te bidden en naast haar de grootste en wildste van al de honden, die woedend beet naar iedere hond, die het waagde dichter bij te komen. Zo beschermde hij het kind. De mannen liepen bevreesd weg, terwijl ze uit­riepen: “Er is een God hier, er is een God hier.”

 

Engeland nog steeds Zendingsland

Ofschoon algemeen bekend is, dat het Engeland van na de oorlog geestelijk lang niet meer is, wat het voordien was en niet alleen economische en politieke toestanden, maar ook het kerkelijk leven zware klappen gekregen heeft, is het een zeer verheugend feit, dat het Brits en Buitenlands Bijbel­genootschap dit jaar een record bedrag aan giften zag bin­nenstromen, n.l. ruim een half miljoen pond sterling. Blijkbaar is het toch eigenlijk zo, dat niet de kern, maar de omtrek van het Koninkrijk Gods is afgebrokkeld en de lauwen en koelen hebben afgeschud wat voor hen niet van veel waarde was.

 

De komst van het koninkrijk.

Eer haar smart overkwam, zo is zij van een jongsken verlost. (Jes. 66:07).

Als het Woord vlees wordt in Bethlehem, is het Koninkrijk der Hemelen aan Israël zeer nabij gekomen. Zacharias, vervuld met de Heilige Geest, profeteert dat God al Zijn beloften gaat vervullen, die Hij door de profe­ten gesproken had. Er zou een tijdperk aanbreken, dat het Joodse volk verlost zou zijn van de handen van zijn vijanden en God zou dienen zonder vrees. De Hemel was gereed om grote dingen aan Israël te doen. Het volk mocht het jubelend zeggen: “Een kind is ons ge­boren en een zoon is ons gegeven en de heerschappij is op zijn schouder.” Een heerlijke tijd zou voor Israël aan­breken, indien het de ure van zijn be­zoeking had verstaan. Een bekeerd en wedergeboren volk zou aan de spits der natiën zijn gekomen en een groot zen­dingsvolk zou het evangelie van het Koninkrijk brengen tot aan de einden der aarde.

Wie echter deel wilde hebben aan dit Koninkrijk, moest onvoorwaardelijk ge­hoorzamen aan de Heer van dit Ko­ninkrijk. Slechts een volkomen overgave aan Jezus, een willen verlaten van alles wat begerenswaard was voor vlees en zinnen, zou de poort van dit rijk openen.

Israël heeft echter het jongske zonder smart gebaard. De Hemel was wel klaar, maar het volk niet. Noch bij de oversten, noch bij de schare was ver­breking des harten. De Here God heeft hun harten willen toebereiden door de grote opwekkingsprediker Johannes de Doper, maar men heeft deze door middel van de wereldlijke macht uit de weg geruimd, men heeft alles aan hem gedaan, wat men ook aan de Zoon des mensen gedaan heeft. (Matt. 17:11-12; Joh. 04:01 en Joh. 04:03). De leidslieden waren wel begerig om, zoals ook zovelen in onze dagen, de toekomende toorn te ontvlieden, maar zij wilden de kosten er niet voor be­talen. Zij namen de eer van elkander, maar de eer, die van God alleen is, zochten zij niet. In een versteend mo­notheïsme (een-godendom) verwierpen zij Jezus-Jehova. Zij hebben het le­vende woord van de profeten gedood door hun geijkte uitleggingen en Schriftverklaringen. Zij hebben het Koninkrijk Gods willen binden aan systemen en aardse organisaties. De Farizeeën in het bijzonder hebben zich, zoals later hun volge­lingen in de Kerk van Jezus Christus, een gezag aangematigd, waarvoor op grond van de wet geen enkele aanspraak kon worden gemaakt.

Als Jezus geboren wordt ontbreekt aan Israël de barensnood. Daarom kunnen zij ook niet in Jezus geloven. God ziet alleen op de arme en verslagene van geest en die voor Zijn woord beeft. Indien de gemeente des Heren in gemeenschap met haar Heer leeft, zo zal zij ook die barensnood kennen, die de Hemelse landman behoeft als een toebereide aarde. Samuël. Mozes, Daniël, kenden deze nood, als zij schreiden vanwege de zonden van het volk. Indien wij deze smart bezitten, zullen wij te zijner tijd deel mogen hebben aan de openbaring van het Godsrijk. Dan zien we de zonden van een afval­lige kerk ook als onze zonden, dan belijden wij, dat ook wij meegevoerd zijn door wereldzin en onverschilligheid.

Israël, dat geen smart kende, moet nu de eeuwen door lijden onder het gericht Gods. Het heeft de toekomende toorn niet kunnen ontvlieden. “Is er een smart, als onze smart?”, klaagt nu het volk. Maar het drijft hen niet naar God. Men verkeert in droefheid, niet vanwege afval en zonde, maar om de harde dienstbaarheid, omdat het wereldgebeuren tot wanhoopsdaden voert. De Jood heeft het kruis en het kruis dragen gehaat en daarom heeft God Jeruzalem prijsgegeven tot de tijd van het einde. En op zijn eindeloze zwerf­tocht zal hij telkenmale met de Gekruisigde in aanraking gebracht worden en Dezen telkenmale weer verwerpen.

De hemel was gereed. Israël was niet gereed. Brengt de Kerk van het nieuwe verbond het er beter af? Deze zingt wel:

“Hoe zal ik U ontvan­gen, hoe wilt Gij zijn ontmoet?”

Maar heeft zij barensnood? Gaan de volgelingen van Jezus van Nazareth door de enge poort en bewandelen zij het smalle pad?

Het Koninkrijk der Hemelen is ook nu zeer nabij­gekomen. De volkerenwereld haast zich naar de slag van Armageddon. Israël kan na 2500 jaar wel haast spreken van een nationaal tehuis. En als dit volk weer een eigen bodem bezit, dan is hun wedergeboorte niet ver af, want God heeft het land aan Abraham beloofd, en aan zijn zaad tot in eeuwigheid en dat zaad is Christus (Gal. 03:16 en Gen. 13:15).

Alles werkt mee om het einde te verhaasten. De wereld ziet het en vreest. Maar vele christenen zien het niet. Zij vergaderen en confereren, zij maken plannen alsof zij nog over tientellen jaren de beschikking hebben. En het is treu­rig, maar waar, dat de meeste kerken geen bidstonden houden, en dat de kringen, die ze wel houden, moeten klagen, dat voor het gebed zo weinig animo is. Waar grote nood is, daar heeft altijd de Kerk des Heren de kracht gezocht in het gemeenschappe­lijk gebed. En het is een teken van grote teruggang, dat er zo weinig ge­lovigen hieraan behoefte hebben. Het uur van gebed van de gemeente is de ther­mometer van een levende gemeenschap met de Heer.

Allerwegen klaagt men over verstar­ring van het geestelijk leven. Men beluistert jaar in, jaar uit, de ernstigste boodschappen, maar men wordt niet meer ontroerd. Men weet alles al en heeft de komst van het Koninkrijk reeds zo vaak zien belichten, men heeft er al zo vaak om gebeden. Als de Heer vertoefde, vielen zij allen in slaap, wij­zen zowel als dwazen. Waar is de spanning en de opwekking onder hen, die zichzelf vol vuur een­maal Maranatha-christenen noemden? Het is, wij zeggen het met droefheid, een dogmatisch begrip geworden. Het is bij velen slechts een vermeend bezit. De onverschilligheid voor het Rijk Gods is huiveringwekkend. Men wil en kan niet meer verder zien dan de be­langen van eigen kerk en kring. Men leeft soms in de overtuiging, dat de Heilige Geest alleen maar bijeen vergadert in de beslotenheid van eigen kerk of vergadering. We zien dit treurige, dat kinderen van één Koninkrijk als vreemden langs elkander heen leven, omdat tot verschillende organisaties behoren, die hen beletten plaatselijk één front te vormen. Indien men vóór de komst van het Koninkrijk een eenheid zal vormen, dan zal dit, naar onze overtuiging niet zijn op grond van het geschreven Woord Gods, maar op grond van de liefde tot Jezus, de Koning van dat Koninkrijk. Men zal het wel nooit eens worden over alle moge­lijke leergeschillen, maar het is mogelijk om met elkander te bidden, vanwege de gemeenschappelijke nood en van­wege het gemeenschappelijke doel: de komst van het Koninkrijk. Boven ons volk hangt de dreigende wolk van een komende oorlog. De tekenén, die de komst van het Koninkrijk voorafgaan zijn veel grootser, veel dui­delijker en feller, dan ooit tevoren, Maar de roep om de Bruidegom is ver­zwakt. Het “Maranatha dat eens in ons land een opwekking beloofde. Wekt nu noch slechts, vage herinneringen op aan een voorbije tijd. Als Jezus komt, zal Hij dan noch geloof vinden op de aarde? Bij u, bij mij! De Hemel is klaar. Zijn wij klaar?

Er breekt een tijd aan dat God zelf mannen zal uitzenden, (moge Hij het spoedig doen) die zullen uitroepen: “De Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet!” Deze gezanten zullen staan in de kracht Gods en door de Geest gedreven zijn. Voor velen zal het dan echter te laat zijn. Zij zullen zich niet meer kunnen losmaken uit hun wereldzin en geestelijke futloosheid. Zij zouden wel willen ingaan in de Hemelse bruiloftsmaal, maar hun zonden, hun kwade gewoonten hun hartstochten en hun begeerten hebben hen tot gebondenen van Satan gemaakt. Als de Heer komt, zal Hij naar de vruchten vragen. Alle rank in Hem, die geen vrucht draagt, zal Hij in het vuur werpen. Het is niet voldoende om te zeggen, “Zalig is hij, die brood eet in het Koninkrijk Gods”, maar in­dien iemand niet haat zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn. Hebt gij reeds deze kosten verrekend? Wilt gij kruisdrager worden? Wilt gij naar de Geest wandelen of naar het vlees? De tijd is kort. Moge het profetisch getuigenis indringen in uw woningen, in uw samenkomsten en tot uw verlichte Kerstboom. Want wij hebben geen tweede kans. Indien wij ons niet bekeren, dan zal het ons vergaan als” de achttien, waarop de toren van Siloam neerstortte. De geest der eeuw, die ook in de kerk is, die ook in ons eigen hart is, zal ons dan ten verderve voeren. Laten wij veel bidden, laten wij bidden om een opwekking. De Here behoede ons er voor om kerkje te spelen. Zijn woord is te zwaar en de tijden zijn daarvoor te ernstig. Dan zal aan ons vervuld worden het woord van de profeet: “Want Sion heeft weeën gekregen en zij heeft haar zonen gebaard. (Jes. 66:08).

 

Wat Gods Woord zegt:

Als Ik hen zal hebben teruggebracht uit de vol­ken en hen vergaderd zal hebben uit de landen hunner vijanden, en Ik aan hen geheiligd zal zijn voor de ogen van vele heidenen, dan zullen zij weten, dat Ik, de Here, hun God ben, dewijl Ik ze gevankelijk heb doen wegvoeren onder de heidenen, maar heb ze weder verzameld in hun land (Ez. 39:28-29).

En Ik zal de gevangenis van Mijn volk Israël wenden, en zij zullen de verwoeste steden her­bouwen en bewonen, en wijngaarden planten, en de wijn van die wijngaard drinken, en zij zullen hoven maken en daar van vrucht eten, en Ik zal ze in hun land planten en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit hun land, dat Ik aan hen gegeven heb, zegt de Here, uw God (Amos 09:14-15).

Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn (Luc. 21:24).

 

Wat de theologen van deze teksten zeggen:

Uit deze voorzeggingen van Ezechiël kunnen we niet afleiden, dat deze profeet verwachtingen voor het aardse Jeruzalem had ook na de komst van de Messias (J. van Es).

De vervulling is niet met de Chiliasten in letterlijke zin te verwachten.

Het Kanaän, waarheen ze zullen optrekken, is boven(!). (Dr. J. Ridderbos).

Betekent dit, dat er een einde zal komen aan de vertreding van Jeruzalem door de niet-Joodse vol­ken en de Joden zelf weer Jeruzalem zullen bezitten? Wij wagen het niet, op deze vraag beves­tigend te antwoorden (J. van Es).

Ziet, uw huis wordt u woest gelaten, want Ik zeg u: Gij zult Mij van nu aan niet meer zien, voor­dat gij zegt: “Gezegend is Hij, Die komt in de naam des Heren!”

Dat Jeruzalem weer herbouwd en een Joodse stad zal worden, zegt Jezus niet (Dr. S. Greydanus). Dit betekent niet, dat het Joodse volk zich dan zal hebben bekeerd (Dr. H. N. Ridderbos).

 

Gods antwoord in de Geschiedenis

De algemene vergadering der Verenigde Naties heeft Zaterdag 29 November 1947 haar tweede plenaire zitting beëindigd met de aanneming van het verdelingsplan voor Palestina. Voor het eerst na vele, vele eeuwen zullen de Joden weer hun eigen land bezitten als een onafhankelijk volk. Zij worden weer in hun land geplant en zullen niet meer worden uitgerukt (Amos 09:14-15). Nog is Jeruzalem niet hun stad, doch ook dit zal komen en dan zullen de tijden der heidenen vervuld zijn. Dan zal de volheid der heide­nen ingaan en zal Israël zich bekeren en zalig worden (Zach. 12:10-Zach. 13:02 en Rom. 11:25-32). Doch vóór dit gebeurt, zal Israël vriendschap sluiten met de antichristelijke wereldmacht (Dan. 11:32-34). Als we ons niet bedriegen zien we ook hiervan de voortekenen. Engeland wil de verantwoorde­lijkheid niet langer dragen. Amerikaanse kringen wijzen op het gevaar van een heilige oorlog in Palestina. Men verwacht een aanbod van Moskou om de orde te doen handhaven door Russische troepen. ‘De vertegenwoordiger van het Joods Agentschap te Parijs, Mosje Sneh, heeft te Tel Aviv een beroep op de Palestijnse Joden gedaan om vriendschappelijke betrekkingen met Rusland aan te knopen. De ontwikkeling der dingen gaat zeer snel. Laat ons waken, opdat we de tekenen der tijden mogen verstaan en bereid zijn als Christus komt om Zijn gemeente tot Zich te nemen!

 

Bladvulling

De vergissing van een moeder

Een Oostenrijkse gevangenis-aalmoezenier. L. Arthofer, vertelt het volgende geval. Er was een zekere Dr. Erna G, “die in haar boeken het idee verkondigde dat men de kinderen moest opvoe­den, volgens het recept van Rousseau, volstrekt godsdienstloos. Zij schreef in één van haar boeken openhartig, hoe ze haar kind zonder God opvoed­de tot een vrij mens, hoe het zonder God en zon­der kerk een gelukkig vrij mens werd. Het was tien jaar later geworden, Arthofer ont­moette in de gevangenis een jonge man, die zijn moeder om geld geworgd had. Hij probeerde hem tot berouw te brengen: “het was toch je moeder.” “Een moeder? Ik heb geen moeder gehad. Dat mens waarvan U spreekt, heeft mij voor mijn ziel niets gegeven. Zij heeft me alleen te vreten ge­geven.” Het was de zoon van Dr. Erna G. zelf.

 

Het wonder der incarnatie. door: P. Klaver

“en u zult Hem Emmanuel noemen: het­welk is, overgezet zijnde. God met ons.” (Matt. 01:23).

 “En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond. (Joh. 01:14)

De geboorte van onze Heiland is het grootste wonder dat ooit heeft plaats gegrepen. En toch waren het maar enkelen, die kennis droegen van dit wonder, namelijk de herders en de wijzen uit het oosten. De grote wereld was er on­kundig van. Toen Jezus werd geboren werd een geheel nieuw tijdperk ingeluid. Na een lange tijd van grote dui­sternis begon het licht te schijnen, de volle dag der verlos­sing brak aan. “De Opgang uit de Hoogte heeft ons be­zocht”. (Luc. 01:78). Dat heerlijke Licht zou het verleden verlichten en de toekomst in het heldere daglicht stellen. Daardoor zouden wij de weg des levens leren kennen. De wereld kon dit wonderbare heilsfeit niet zien, maar aan de eenvoudigen, de armen zou het geopenbaard worden. De boodschap was op die heerlijke Kerstmorgen, “en gij zult Zijnen naam heten, Emmanuel: God met ons”. Dit is het wonder der incarnatie. God met ons. De mens heeft altijd begeert een uiterlijk teken van de Goddelijke visitatie en nu was het gegeven in de geboorte van Gods Zoon. God gaf dit teken en toch: de mens heeft het niet verstaan en begre­pen. Want lezen wij niet wat eens Filippus aan Jezus vroeg. “Heere! toon ons de Vader, en het is ons genoeg”. Jezus zeide tot hem: “Ben Ik zo lange tijd met ulieden en hebt gij Mij niet gekend Filippus? Die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Joh. 14:08-09). God met ons. Christus geboren uit de maagd Maria, was de vervulling van al de Oude Testamentische beloften. De eerste belofte was gegeven dadelijk nadat de mens in zonde was geval­len. (Gen. 03:15) is een wonderbare belofte en geeft ons 2 vaste en heerlijke waarheden wat betreft de incarnatie.

1.Een Verlosser werd beloofd door een wonderlijke ge­boorte. Hij zou zaad der vrouw zijn. Alle andere ge­boorten zijn altijd gerekend uit het manlijk zaad. God heeft dit vervuld in de stal van Bethlehem. Zie (Matt. 01:16).

2.Satan zou wel de verzenen verbrijzelen, maar Christus zou toch de overwinnaar zijn. Hij was verzocht in krank­heid, maar uiteindelijk zou Hij toch de heerlijke over­winning behalen, waardoor wij ook overwinnaar kun­nen zijn. De eerste manifestatie is een van lijden, maar de tweede zal zijn van kracht, wanneer Satan onder Zijne voeten verpletterd zal worden. (Rom. 16:20).

Twee grote waarheden vinden we in Gods Woord: lijden en heerlijkheid. De een volgt de andere, zodat Gods wonder­bare beloften gegeven in (Gen. 03:15) vervuld kan worden. In de volheid des tijds is Christus gekomen en de engelen hebben Zijn naam verkondigd, Jezus – God met ons. Ons verstand kan het niet verklaren en begrijpen, daarom zegt ook Paulus: “En buiten alle twijfel, de verborgenheid der Godzaligheid is groot; God is geopenbaard in het vlees.” (1 Tim. 03:16).

Duidelijk vinden wij in Gods Woord het doel van deze in­carnatie. God met ons. God wonende in de mens. Het N.T. geeft dit doel aan onder deze woorden: “Want de Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijnen ziel te geven tot een rantsoen voor velen.” (Mark. 10:45).

God kwam neder in Christus om ons mensen te dienen en ons terug te brengen wederom in Zijne tegenwoordigheid door het, offeren van Zijnen Zoon. Heerlijke voorrechten zijn ons geschonken door de incarnatie. Door het geloof woont Christus-God nu, in elke ware gelovige en dat Goddelijk leven stroomt nu door ons. Nu bezitten wij leven van Zijn leven. Nu niet meer God ver van ons, maar God met ons, ja God in ons, door de inwoning van Jezus in onze harten. Voorwaar Kerstfeest is heerlijk, als we dat telkens weer opnieuw mogen bedenken. God met ons klinkt ook nu weer in onze harten. En mochten wij het soms vergeten zijn, in de vele bekommernissen des levens, dan horen wij het opnieuw op dit Kerst­feest. God heeft ons niet alleen gelaten. “Emmanuel” God met ons.”          

  1. K.

 

Oecumenische flitsen

Weet u dat de Roomse kerk plannen maakt om iedere week in Amerika 100.000.000 traktaten uit te delen?

Ds. Y. K. Vellenga, Geref. predikant te Meppel, ver­telt in het “Geref. Kerkblad voor Drenthe en Over­ijssel” hoe hij in een Amerikaans kerkelijk blad “The Expositor”, onder het opschrift: “5000 dollar voor de beste preken” de volgende aankondiging vond: “Door de Geestelijke Mobilisatie Organisatie is voor het gehele land een preek-wedstrijd georganiseerd, te houden op 12 Oktober, Columbus-dag. Het ligt in de bedoeling dat op die Zondagmorgen 25000 predikanten zullen preken over “De gevaren ‘voor de vrij­heid”. De vóór die datum ingezonden geschreven preken komen in aanmerking voor prijzen tot een totaal bedrag van 25000 dollar.

Alle predikanten van iedere kerkengroep worden uitgenodigd om deel te nemen aan het program van de Geest. Mob. Org. Zend uw geschreven preek ter beoordeling naar Spir. Mobiliz. Inc. 411 West Eifth Street. Los Angeles 12, Calif.”

Het is wel echt Amerikaans: een wedstrijd in het preken. Of de winnaar inderdaad de man is door wien Gods Geest het krachtigst werkte zal wel niet ter sprake komen. Ware profeten zijn nimmer geïnspireerd door een hoge geldelijke beloning!

 

Wat de wereldoorlog kostte

De onderzoeker James M. Brady van een Ameri­kaanse Universiteit heeft getracht de kosten van de tweede wereldoorlog te schatten. In aanmerking ne­mende de waarde van oorlogswerktuigen en de schade aan eigendommen, komt hij tot het getal van $ 1.384.000.000.000.- doch dit getal tracht niet de waarde te omvatten van de verloren levens en de smart en de zonde die veroorzaakt zijn. Minister Marshall, in de oorlog stafchef aan het Amerikaanse leger schat het aantal gesneuvelde sol­daten op 15 miljoen. In de eerste wereldoorlog was het aantal militaire doden 8.676.000 (zonder vermisten).

 

Goddeloze Calvinisten

Ds. H. Bremer heeft een bezoek gebracht aan het klooster van “De altijd durende aanbidding” een Benedictijnerklooster te Oosterhout. Hier werd een be­keerling gedoopt en Ds. Bremer vertelt in het “Alge­meen Doopsgezind Weekblad” hiervan ondermeer het vol­gende:

 “Het deed me diepe pijn toen ik luisterend bij de Doop van de bekeerling hoorde, hoe hij plechtig het oude geloof verdoemde en moest zeggen: “Ik verafschuw de ketterse boosheid en verfoei de schandelijke sekte der goddeloze Calvinisten.”

Ondanks alle schijnbare welwillendheid blijft Rome met diepe afkeer vervult van alles wat zich los­maakte van de alleen zaligmakende moederkerk.

 

De weg der liefde.

Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk Zijn niet als een roof heeft geacht, maar zichzelf ontledigd heeft en de gestalte van een dienstknecht heeft aange­nomen en de mensen gelijk geworden is. (Filip. 02:05-07).

De mens klemt zich als een drenkeling vast aan zijn levens­vreugde, zijn idealen, zijn jeugd, zijn gezondheid, zijn vrien­den en gezin.

Hij gevoelt, dat als hij dit alles los moet laten, zijn leven grauw van ellende wordt.                 

Doch telkens weer breekt iets van deze glazen rijkdom en de harde werkelijkheid van armoede, ouderdom, ziekte en dood maakt hem steeds armer en soms komt de dood als een vriend.

De mens leeft in een tranendal, heeft men gezegd en zijn smarten zijn soms ondragelijk. De angst wroet in het schoonst geluk en be­derft het voor men er van genoten heeft. Uit de heerlijkheid van de hemel neerdalen op aarde en mens worden betekende voor Chris­tus het omruilen van wondere rust en heer­lijkheid en het omringd zijn door waarheid, harmonie en engelen­zang voor onrust, ar­moede en de leugen, haat en duistere dis­harmonie dezer wereld. Het was een ontlediging van eigen majes­teit, een loslaten van de meest volmaakte ge­meenschap om als een eenzame, miskende hier rond te dolen. Hij werd ons gelijk. Mens-zijn is ons soms reeds moeilijk, hoewel in ons leeft dezelfde liefdeloosheid en onwaarachtigheid, die we in anderen verfoeien.

We stoten ons tot bloedens toe in deze wereld aan wat ook in onszelf woelt. Doch wat moet dit geweest zijn voor Christus, die teder en rein en volmaakt heilig was. Een heilige tussen boosdoeners.

Geboren uit de moederschoot van Maria. Reeds, in deze woorden ligt verborgen de volkomen ontlediging van alle wijsheid en majesteit. Als een onnozel, hulpeloos kind kwam Hij in ’t leven, afhankelijk van moederzorg en moedermelk. Waarom deze vernedering?

Dit kan alleen begrepen worden door hem, die verstaat, dat ware liefde aan zichzelf niet denkt en eigenbelang niet rekent.

Doch deze liefde is zo onbekend onder ons, dat we haar grootheid niet kunnen begrijpen. God geopenbaard in het vlees, dat is pure liefde. Om U en mij te redden, om mensen vrede te geven en blijd­schap en hemelvreugde. Deze weg der liefde was lang, zeer lang.

Het was een weg van steeds dieper vernedering, van ge­hoorzaamheid tot de dood, ja, de dood des kruises. Bethlehem en Golgotha, ze zijn het begin en het einde van een liefdesweg, gegaan met veel tranen en gebeden, al worste­lend, met één doel voor ogen: de verlossing van de mens. Wij noemen liefde wat menigmaal niet anders is dan gevoel, zoetheid en strelende warmte. Liefde is hard als staal. Fel als het vuur. Liefde vindt een weg waar ’t verstand machteloos is. Liefde leidt altijd tot de daad. De daad van het offer. En nu zegt Paulus in ons vers – want anders gaan we weer in lichtbewogenheid mediteren over liefde: laat die gezindheid bij U zijn, welke ook in Christus

Jezus was.

Dat klinkt als spot, als dwaas idealisme. Hoe zullen wij ooit ra­ken aan zo’n liefde?

En toch… Gods Woord legt de norm voor ons leven zo duizelingwekkend hoog, niet opdat we ons met een schouder­ophalen zouden afwen­den.

Dit weten we, dat we uit onszelf, ingemet­seld in eigen belangen, geketend aan het eigen ik, dat egoïstisch mon­ster, nooit iets hiervan zullen volbrengen. Doch Christus werk is volmaakt Hij spreekt over ’n rank, die in de wijnstok blijft en zo vruchten draagt. Hij leert dus hoe we in gemeenschap met Hem van, dag tot dag naar Zijn beeld veranderd worden. Doch slechts in dagelijkse gemeen­schap met Hem. De liefde Gods is uit­gestort in onze harten. Dit is de overwinning Gods in een mensen­leven.

Nooit sterft de ware liefde aan haar offer. Christus leeft. Want voorbij Goede Vrijdag ligt Pasen en Hemel vaart. Zo zal ook voor al degenen, die deze weg met Hem bewandelen, de dag komen, dat ze verlost van ’t eigen ik, God zullen dienen in een volmaakt, over­geven en elkander volmaakt zullen liefhebben. Kerstmis is het begin van een zeer lange weg. De weg tot verlossing der mensheid.

Christus’ zelfvernedering was niet vergeefs. Reeds nu zijn er miljoenen voor wie het waarheid werd: vrede op aarde voor mensen des welbehagens. Miljoenen, die aarzelend, gebrekkig. Hem volgen op deze liefdesweg. Straks zal een ontelbare schare Hem prijzen, omdat Hij Zich vernederd heef’, tot de smadelijkste dood. Dan zal er geen dood meer zijn, geen teleurstelling, geen ziekte, geen zonde, geen liefdeloosheid, doch slechts blijd­schap, vrede en volmaakte zaligheid tot in de onmetelijke diepte der eeuwigheid.

  1. v. d. B.

 

Door ’t duister van de nacht spoot ’s hemels lichtfontein

en eng’len daalden neer en zongen ’t blij refrein

 “Op aarde vree, in mensen welbehagen”

De herders stonden stil in ’t milde lichtgewaad

met ogen wijd, en blij het ernstige gelaat:

Nu zou het Godsrijk dagen!

 

Doch langzaam keerden de eng’len naar hun hemels oord,

de laatste klank brak af bij ’t sluiten van de poort;

weer viel de nacht op grauw verlaten velden.

Roofdieren keerden driest na hun verwarde vlucht

en schuchter sprak een man, van eigen stem beducht:

“Laat ons nu zien Gods zegen.”

 

Toen zochten ze in de nacht, zoals hun God beval,

in duist’re velden naar een schaars-verlichte stal;

zij vonden ’t Kind en knielden in geloven.

Daar werd hun hart verblijd, zij prezen ’t godd’lijk woord

en droegen het getrouw gelijk een fakkel voort;

Wilt nu Gods goedheid loven!

 

O God, nog zien wij uit in duist’re wereldnacht

naar ’t ons voorzegde uur, waarop Uw schepping wacht.

als volk na volk verheugd U zal aanbidden:

dan wordt Uw vrede door geen wreedheid meer verstoord,

dan dalen eng’len door Uw licht-doorstroomde poort

en Gij woont in ons midden!

  1. van de Brink.

 

Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht. (Jes. 53:03)

Tabernakelzending, 20 December 1947 167 Rue Belliard, Parijs 18°

Beste Dirk en Marie. Hartelijk dank voor jullie brief, waarin jullie mij je plannen voor de Kerstdag mededeelt. Het menu voor je Kerst­diner belooft heel wat en ik denk dat Dirks patroon, die jullie hebt uitge­nodigd, dat wel zal weten te waarderen. En daarna gaan jullie nog met hem de stad in voor een theatervoorstelling. Nu, ik moet zeggen, dat jullie het maar fijn uitgeknobbeld hebt. En de promo­tie, waar Dirk op hoopt, zal zeker niet uitblijven.

Weten jullie aan wie je mij denken doet? Aan die hotelhouder uit Bethlehem. Hoewel jullie niet veel aan die dingen doen, denk ik toch dat je je die man nog wel herinnert. Hij had een hotel in dat kleine stadje. Dat zat op dat ogenblik overvol, want er was een volkstelling die enigszins omslachtig georganiseerd was. Je moest n.l. je biljet gaan invullen in de plaats waar je voorvaders vandaan waren. Bethlehem had dus op dat ogenblik meer dan het driedubbele van zijn bevolking. En daar komt ’s avonds een armoedig stel­letje aan de deur van het hotel, een werkman met zijn jonge vrouw. De hotelier vond, dat zijn hotel al stampvol was en zei botweg, dat hij geen plaats voor ze had. Het jonge vrouwtje was doodvermoeid en het was onmogelijk niet te zien, dat zij in de laatste dagen van een zwangerschap was en dat haar uren naderden. Ja, zeggen jullie, maar als dat hotel nu toch vol was? Nu, ik denk dat die hotelier toch zelf wel een bed zal hebben gehad en dat. als hij voor een halve stuiver hart gehad had, hij dat aan die jonge vrouw zou hebben afgestaan in haar positie. Maar weet je, er zat niets aan; aan zo’n schamel stelletje was niets te verdienen. Nu, laten zij dan maar naar de stal gaan, dat is goed genoeg. Misschien den­ken jullie dat die man heel verstandig gedaan heeft. Als je een hotel hebt, dan is dat om geld te verdienen, om vooruit te komen in de wereld en niet om lief­dadigheid te beoefenen. Maar luister nu verder, Maria en Jozef konden natuurlijk in de stal niet blijven na de geboorte van hun kindje. Wij weten niet precies waar zij later zijn ondergebracht, maar zij bleven niet in de stal van die ongastvrije herbergier. Ongeveer een week later is heel Bethlehem in opschudding. Daar komt een rijke stoet de stad binnen; wijzen uit het Oosten met hun gevolg. En je hoeft maar een blik te slaan op hun kleding en op de opgetuig­de kamelen om te weten, dat het welgestelde lieden zijn. Zij zoeken de jonggeboren Koning der Joden. Later hoort de herbergier dat zij prachtige geschen­ken hebben meegebracht; goud, wierook en mirre. Dat vertegenwoordigt een kapitaal. Die rijkaards zijn het hotel van hem voorbijgegaan. Zijn vrouw zal tegen hem gezegd hebben: “Nou, jij mist ook iedere goede gelegenheid. Als wij die mensen hier hadden ontvangen, dan zou die rijke stoet hier zijn afgestapt en je zoudt eens gezien hebben wat er dan voor ons voor winst geweest zou zijn.” En de herbergier kon daar niet heel veel op zeggen. Het speet hem als haren op zijn hoofd dat hij voor dit jonggeboren kind geen plaats gehad had.

Aan die geschiedenis denk ik telkens wanneer ik mij jullie brief herinner. Jullie enige gedachte is om vooruit te komen in de wereld. Daarom moet je je patroon vleien en met hem, die bekend staat als vloeker en drinker, je Kerstavond doorbren­gen. Voor Jezus is bij jullie geen plaats want wat brengt dat in het laadje? Mensen die Christelijk willen zijn grijpen in de wereld overal aantast, den­ken jullie, en dus: in de Kerstnacht geen plaats voor Jezus.  

Maar wat ik je bidden mag, pas op! Daar zal een dag komen dat anderen, die wel plaats Voor Hem hadden, al Zijn rijkdommen zullen genieten. Wie Hem heeft aangenomen, zoals Hij sterft op Golgotha, van God en mensen verlaten, als zijn Hei­land en Here, die heeft misschien minder vooruit­zichten wat deze wereld betreft (hoewel dat nog te bezien staat!), maar eenmaal zal hij van de verheerlijkten Heiland alle eeuwige rijkdommen ontvangen die een mens verlangen kan, vrede, blijdschap, eeuwig leven. O, er zullen er zijn die zich dan de haren uit het hoofd zullen rukken bij de gedachte aan hun onvergeeflijke dwaasheid. Zij hebben gedacht, dat er meer zat in een aards succes dan in eeuwige vrede bij God. Maar dan zal het te laat zijn. De Heer zal dan zeggen: “Hij was veracht en zij hebben Hem niet geacht”. Als jullie werkelijk rijk wilt worden voor tijd en voor eeuwigheid, maakt dan plaats voor het Kind dat God ons in de Kerstnacht gegeven heeft. Maakt plaats voor Hem, ook al staat dat je patroon of je vrienden niet aan. Ontvangt Hem in je hart, dat ook eigenlijk een stal is en laat Hij het reini­gen, laat Hij het heiligen. Als je dat doet, zul je een beter Kerstfeest vieren dan dat, waar jullie plannen voor hadt gemaakt. God zegene jullie beiden.

Hij was veracht en wij hebben hem niet geacht

Je oude tante Hanna die het wel ‘met je meent.

 

De gast. door Peter Nijland

Zo Ge op mijn deur de klopper sloegt

en Gij mij, Heer, om herberg vroegt,

geen hartslag bleef ik ongewis

Gij zoudt de Gast zijn aan mijn dis.

 

Aan ’t hoofd zoudt Gij gezeten zijn.

ik bood U zout en brood en wijn:

mijn mond zou zwijgen, want ik weet

de scherpe Kruisdood die Gij leedt.

 

En als Gij at zou ik misschien

de tekenen in Uw handen zien

en -sluiten de ogen lange tijd

en huiveren van ootmoedigheid.

 

En daarna – ’t was de avondstond –

duidde ik U, Heer, ontroerd Uw spond’

en zou dan van U henengaan

en wenend bij de tafel staan.

 

Waak zou ik luisteren in de nacht

en zou dan van U henengaan

des morgens zou ik U zoeke’ en ziet

Gij waart er niet, Gij waart er niet.

 

Maar gans het huis zou zijn vervuld

van U Die mij U had onthuld;

mijn ziel zou juichen als een feest:

mijn Heer – God – is mijn Gast geweest!

 

Wijs mij de weg naar de hel! Door Lester Sumrall

Gedurende een zomer was het mijn bijzonder voorrecht op een samenkomst in een kamp in Pennsylvania samen te werken met Mrs. Jenné Shepperd, die uit warme liefde “Ma” genoemd wordt door allen, die haar kennen. Gedurende vierenvijftig jaar heeft “Ma” Shepperd dap­per gevochten in de rijen van het Leger des Heils.

Het is opwindend om haar te horen vertellen, hoe zij begroet werd met vliegende kool, over­rijpe tomaten en blikken bussen, als zij het evangelie bracht in de achterbuurten van Lon­den, in felle tegenstelling hiermee schilderde zij levendig de bulderende kanonnen, het stromend bloed en de dood-verspreidende kartetsen toen zij de soldaten verpleegde in de frontlinies, gedurende de laatste wereldoorlog. Eens vertelde “Ma” ons van een dienst, die, zij hield in één der grote Amerikaanse steden, waar zó Gods Geest werkte, dat velen zaten te wenen, terwijl zij sprak. Toen de uitnodiging aan de onbekeerden werd gebracht, gaven vele mannen en vrouwen hieraan gehoor en knielden bij het ouderwetse altaar neer om te bidden.

De samenkomst liep ten einde. De dienst was glorierijk geëindigd en nieuwe namen waren ingeschreven in het boek des levens, toen een man met een donker litteken op zijn gezicht, opstond achter in de zaal. Hij liep brutaal naar de oude evangeliste toe en zei: “Ik hoorde u vertellen over de weg naar de hemel, wijs mij nu de weg eens naar de hel” Ma Shepperd antwoordde: “Man, meen je wat je zegt?”

 “Ja”, snauwde hij, “wijs mij de weg naar de hel!”

Met een plechtig, oordelend gebaar, wees zij naar de deur van de zaal. De man liep door de open deur en werd ogen­blikkelijk gegrepen door een auto. Zijn lichaam werd verpletterd voor de wagen tot stilstand kon worden gebracht. Het leven ontvlood de ongelukkigen zondaar voor hij de gelegenheid had vergiffenis te vragen voor zijn krankzin­nige en godslasterlijke woorden. Jezus Christus vraagt ieder mens te kiezen tussen de twee wegen, die naar de eeuwigheid leiden. De éne is de brede weg, die leidt naar het verderf, de andere is de smalle weg, die ten leven leidt.

Het woord van God roept allen een “Halt!” toe. “Vandaag is de dag der zaligheid.” Geen mens weet, wat de volgende dag hem brengen zal. Uw keuze van dit ogenblik kan de eind­beslissing zijn voor alle eeuwigheid. Zoek God terwijl Hij te vinden is!

 

Mariaverering

Maria neemt onder de vrouwen van alle eeuwen een zeer bijzondere en begenadigde plaats in. Zij was het door wie God Zijn Zoon in deze wereld liet geboren worden. Zij bleef echter “de dienstmaagd des Heren” die niet in het minst zich mocht inmengen in het genadewerk dat Christus op deze wereld voor de gelovigen aller eeuwen heeft vol­bracht, toen Hij in één offerande volkomen heeft geheiligd allen die op Hem vertrouwen.

Telkens wanneer Maria zich op enigerlei wijze heeft trachten te mengen in het werk van Christus heeft Hij haar terugge­wezen. Zo bijv. toen zij op de bruiloft te Kana als middelares Jezus trachtte te bewegen tot een wonder. Ook als zij Hem zocht en tracht te bewegen Zijn werk te onderbreken wijst Jezus er op dat eenieder, die Gods wil doet zijn broeder en zuster en moeder is. Toch heeft dit de Roomse Kerk niet kunnen tegenhouden op de heilloze weg naar steeds rijkere Mariaverering, Deze kwam wel zeer scherp tot uiting op het Maria-congres dat onlangs in Maastricht is gehouden. Wie door de radio wel eens heeft geluisterd weet hoe veel meer de naam van Maria wordt genoemd dan die van onzen Heiland.

Hoe sterk de Roomsen Maria als middelares vereren moge blijken uit het volgende citaat dat we knippen uit “Sorsura Corda” het Parochieblad van Haarlem:

 “Gelijk de eerste Adam in het werk van verderf een deelgenote had in de eerste Eva, lag het in het Godsplan aan de tweede Adam, Christus, een deel­genote te geven in het werk van ’s mensen herstel, de nieuwe Eva Maria. Daarmede is het nauw ver­band tussen de Verlosser en Zijn Moeder vanzelf ge­geven. Vandaar vraagt de leer over Christus een aanvulling in de leer over Maria. Maria heeft niet alleen medegewerkt aan de mens­wording van Gods Zoon, de grondslag der verlos­sende verdienste van Christus, maar Zij werkt ook mede aan de toepassing daarvan op ieder mens. Der­halve is Maria onze Middelares en onze Moeder, en komt Haar een geheel eigen en van alle overige heili­gen verschillende verering toe.”

Maria was een zondares uit zichzelf gelijk ieder mens. Slechts door de vergevende genade Gods is zij gereinigd. Van een onbevlekte ontvangenis weet de Schrift niets. Ook het aan­roepen van Maria is nergens door de Schrift geleerd en is volkomen ijdel.

Ds. A. M. Boeijinga schrijft in het Kerkblad van de Classis Haarlem hierover zeer juist:

 “We hebben Maria, hoezeer ook wij haar nagedach­tenis eren, niet nodig. Zijzelf, in zichzelf een verloren zondares, kon ook slechts door Christus zalig worden. Waarbij ik nog de simpele opmerking voeg, dat ik altijd meelij heb met al die mensen die Maria aanroepen. Met welke titels men haar ook vergulde, Rome heeft haar toch nimmer tot God gemaakt, d.w.z. zij heeft geen goddelijke eigenschappen, is b.v. niet alomtegen­woordig. Dit betekent, dat zij van de vele miljoenen beden die elke dag over de hele wereld tot haar wor­den opgezonden, er niet één hoort”.

 

Een vals eenheidsstreven

Waarschuwende stemmen uit Amerika

Een kenmerkend teken van onze tijd, een waarschuwings­signaal, dat we aan het einde onzer bedeling zijn gekomen, is het eenheidstreven onder de volken en de kerken. Deze beweging onder de verschillende religies en deze schudding onder de naties is bedoeld om uit de politieke en geestelijke impasse te geraken, waarin we na twee wereldoorlogen ge­komen zijn. Op dit ogenblik zijn de staatkundige leiders gewikkeld in een strijd op leven en dood. Hen rest geen andere keus, dan onder te gaan in een waanzinnige ver­warring of tot een onderling vergelijk te komen. Men beseft heel goed, dat men genaderd is aan de grens van een totale vernietiging van de mensheid en dat men verplicht is om met elkander de moeilijkheden op te lessen. Men meent het middel gevonden te hebben in een centrale wereldregering, die met krachtige hand de onwillige zal weten te beteugelen. Een onderling samentreffen der volkeren en een samen­gaan van zelfs de meest tegenstrijdige wereldsystemen als kapitalisme en communisme is noodzakelijk om zelfmoord der volkeren te voorkomen. Maar wanneer deze nieuwe wereldbond haar beslag zal hebben gekregen, zal het voor de eenvoudige en gelovige Bijbellezer duidelijk zijn, dat dan de macht op aarde geconcentreerd is in de persoon van de Antichrist, die als leider van dit nieuwe wereldparlement zal fungeren.

Parallel met deze staatkundige eenheidsdrang beweegt zich het eenheidsstreven van vele kerken. Wij weten, dat de grote massa in Amerika en Europa zich los heeft gemaakt van de kerk. Voor haar zijn kapitalisme, kerk en onderdruk­king vaak gelijkwaardige begrippen. De kerken trachten nu «de laatste jaren het verloren terrein weer te herwinnen. Haar geestelijke leidslieden zien, terecht, in de verscheuringen en onderlinge verdeeldheid de oorzaak van de krachteloosheid der kerken. Door een massaal christelijk front als dam op te werpen, tracht zij de vloedgolf te keren van communisme, materialisme en atheïsme. De Wereldraad van Kerken tracht in een brede orga­nisatie tot dat doel een internationaal front te vormen. Deze groots-opgezette beweging tracht praktisch te verwezenlijken, wat onze Heer zegt in het Hogepriesterlijke gebed: Dat zij allen één zijn. Het betreurenswaardige echter is dat zij niet alleen diegenen samenbundelt, die hun eenheid vinden in de gemeenschap met de Godmens Christus, maar dat zij ook in zich opgenomen heeft de modernist, de unitariër, de rationalist en de humanist. Het is de strijd van de vromen Josafat met het goddeloze huis van Achab en het nakroost van Ezau, tegen een gemeenschappelijke vijand. Het betreurenswaardige is, dat zij de oplossing der problemen niet zoekt in een gemeen­schappelijke wederkeer tot haar Hoofd, de Here Jezus Christus, in een bidden om een vernieuwing van de kracht des Geestes naar het model van de Pinksterdag, maar dat zij betrouwt op een samen­gaan van zonen der mensen met de kinderen Gods. Ook in ons land zien we, hoe men door dit mas­sale eenheidsfront de verloren macht tracht te herwinnen, of zich bij deze super-organisatie aan­sluit om voor vol aangezien te worden of om populair te willen zijn bij de ontkerstende massa van ons volk.

In Amerika, de bakermat van deze Wereldraad, gaan echter reeds vele stemmen op ter waarschuwing tegen dit onheilig streven. Ter oriëntatie van onze lezers enige stemmen uit Amerika:

One World or none

 “Een groep geleerden, die direct betrokken is in de uitvinding van de atoombom, schrijft in “One World”or None” (Een wereld of geen), dat er geen gelijkwaardige verdedigingswapens tegen de atoom­krachten bestaan. Het monopolie, dat Amerika tot nog toe van de atoomenergie heeft zal van korten duur zijn. Daarom is men unaniem van mening, dat het nationalisme der vol­keren plaats zal moeten maken voor een universeel wereldgezag. Alleen een wereldparlement zal de leiding der vol­keren kunnen overnemen.

Daarom zal volgens de “London Times” men in 1950 be­ginnen met de lijsten samen te stellen voor de afgevaardig­den van een wereldregering. Op ieder miljoen mensen zal er een vertegenwoordiger zijn voor déze super-organisatie. In andere landen zal men soortgelijke verkiezingen houden. Dit plan wordt gesteund door vele Engelse en Amerikaanse Parlementsleden.

Met koortsachtige haast bereidt zich de wereld toe voor de laatste slotacte. Ieder Bijbellezer weet, dat buiten Hem, die eenmaal van zei, tot zee regeren zal, geen oplossing bestaat. De wereld is rijp voor het rijk van de Antichrist. Men zal het beest aanbidden en zeggen, als men meent iedere oorlog gewonnen te hebben: “Wie zal krijg voeren tegen hetzelve?”

De organisatie van een Super-kerk

Gevaarlijker echter dan dit toekomstige wereldparlement, dat de vrede op aarde zal verzekeren buiten God en Zijn Chris­tus, is het eenheidsstreven van het religieuze Babylon. In de Pentecostal Evangel. lezen we: “Nadat hij de een­heidsbeweging in het Zuiden van Brits-Indië tot stand heeft gebracht, houdt Dr. E. Stanley Jones, massameetings in Amerika, teneinde ook aldaar Protestantse kerken te verenigen in een super-organisatie. Kenmerkend is wel, dat de moderne leiders er allen voor zijn. Eenmaal zal deze valse eenheid van religieuze afvallige krachten zich verbinden met de Antichrist. Dit Kerkelijk Babylon zal hoereren met de koningin der aarde”.

Wereldraad van Kerken

In een ander Amerikaans blad “Getrouw aan God, aan Christus, aan de Bijbel en het historisch Protestants getui­genis.” ontlenen we nu nog de volgende bijzonderheden en mededelingen.

In de nachtelijke donkerheid van onze dagen, nu Jezus als Heer met een kus begroet, maar als Gods Zoon met een afwijzend gebaar verraden en opnieuw gekruisigd wordt, en nu de naam Una Sancta, ontleend aan het Johannes’ Evan­gelie (Joh. 17:21), gegeven wordt aan een moderne wereld­organisatie, die er uitziet als een ecclesiastisch Babylon, doen we wel ons bij het licht van Gods Woord, te bezin­nen op de fundamentele waarheden, die hier en thans in het-geding zijn.”

Nadat het blad wijst op Hem, in Wien en door Wien alle eenheid mogelijk is, vervolgt het:

…Wie- de ware Godheid van Christus loochent, de verzoening door Christus als een onwaardige bloedtheologie ver­achte de persoonlijkheid van de Heilige Geest verwerpt en zich boven Gods Woord plaatst, die staat buiten de cirkel der gelovigen en heeft niet het recht zich tot de gemeente van Christus te rekenen.”

Jeugdconferentie te Oslo

De “Christian Century” het weekblad der Modernisten schrijft: “Degenen, die Jezus Christus met God gelijk stelden en degenen, wier opvatting van Jezus bestempeld werd als “praktisch humanisme” vonden zich van elkander gescheiden door een wijde kloof. Een Noor hield halsstarrig vol dat hij niet inzag, waarom getracht werd een brug te leggen tussen degenen, die de “Christelijke” opvattingen van Jezus hadden en diegenen, die deze opvatting niet hadden. Maar de theologische wrijving deed haar aanwezigheid niet zozeer blijken onder de gedelegeerden van het vasteland van Europa als wel onder die van de zendingsvelden, welke hun onderricht ontvangen hadden van conservatieve zendelingen. Ik herinner mij de bekommerde wijze waarop een zwart meisje uit Afrika blijk gaf van de schok, die zij ontving door de ongelovige verwerping van de zijde van sommige gede­legeerden van het haar geschonken geloof.” Tot zover het bericht van modernistische zijde.

Aangesloten Kerken in Nederland

Volgens de officiële uitgave van het Voorlopig Comité van die Raad volgen hier een zevental kerkgenootschappen en organisaties. Ze zijn: De Algemene Doopsgezinde Broeder­schap, de Evangelisch Lutherse Kerk, de Nederlands Her­vormde Kerk, de Oudkatholieke Kerk van Nederland, de Remonstrantse Broederschap, het Hersteld Evangelische- Luthers Kerkgenootschap en het Leger des Heils.

Volgens berichten in de Amerikaanse pers hebben ook de “Vrije Evangelische gemeenten” en de “Unie van Baptisten gemeenten” de uitnodiging aangenomen.

Het Woord van een Verleider ter waarschuwing

 “Tenzij God in een zekere mate vlees geworden is in het leven van iedere mens, kan Hij niet ten volle vleesgeworden zijn in Jezus van Nazareth.”

 “Volmaakt in godheid en volmaakt in mensheid – waarlijk God en waarlijk mens – voor de eeuwen uit de Vader geworden, in deze laatste dagen geboren uit de maagd Maria. Het is alsof de kerkvaders besloten hun zekerheden te bevestigen ten koste van iedere vernedering van de (menselijke) rede Voor het logisch verstand klinkt dit als gedistilleerde onzin.”

Dr. Henry P. van Dusen, Hoofd van de Studie­commissie van de Wereldraad en lid van het Comité.

 

Een klein kindje zal ze leiden door Johannes H. Ekering.

Toen Nico vernam, dat zijn vrouw een klein­tje verwachtte, was hij de koning te rijk. Hij sprak lang met z’n vrouwtje over het soort opvoeding, die hij het kind geven wilde. De jongen moest wat degelijks worden in de we­reld. Het beste zou niet goed genoeg voor hem zijn.

 “En dan,” zei hij eindelijk. “geen gezeur over godsdienst, hoor! Met die nonsens hebben we afgerekend. Niemand mag er het kind mee lastig vallen.”

Het werd een meisje, dat ze Tieneke noem­den. Nico leefde voor niets en niemand anders meer. Naar mate Tieneke opgroeide, werd de band tussen Vader en kind steeds sterker. Tieneke was een heerlijke babbelaarster. Haar mondje stond nooit stil. Voor Nico was het muziek. Toen zijn dochtertje naar de grote school ging, was hij bijna jaloers op “de juf­frouw”!

 “Paps”, zei Tieneke, toen hij haar bij de schooldeur stond op te wachten, “we hadden een lesje en toen vroeg de juffrouw wat Kerst­feest was. En dat wist ik niet. Weet jij het?”

 “Hm, Kerstfeest, dat is een feest midden in de winter. Dan komen de mensen bij elkaar om eens wat lekkers te eten, en sommigen hebben dan een dennenboompje vol zilveren slingers en lichtjes. Dat noemen ze een Kerst­boom.”

 “Krijgen wij er ook één Paps?” “Nee kindje, daar doen wij niet aan!” Een paar dagen later komt Tieneke de huis­kamer binnen, waar haar Vader de courant zit te lezen.

 “Moet je horen, Paps! Nou weet ik wat van Kerstfeest, wat jij niet weet!” “Wat dan?”

 “Kerstfeest is de verjaardag van de Here Jezus!”

 “Hoe kom je daaraan, kind?”

 “Ellie d’r mammie heeft het me verteld, toen we samen uit school kwamen!”

 “Zo! Weer wat nieuws! En, wie is de Here Jezus?”

Het kind keek peinzend voor zich uit. “Ja,” kwam het eindelijk, “dat weet ik eigenlijk niet!”

Nico had zich wel de tong af willen bijten. Waarom had hij dat nu ook gevraagd? Nu zou ze niet rusten, voor ze er meer van wist! Hij had haar zelf aan de gang gemaakt, dwaas die hij was! Twee dagen later.

 “Paps, nu weet ik het! De Here Jezus is de Zoon van God!”

 “Och kind, dat is onzin, dat is helemaal niet waar!”

 “Tieneke zag haar Vader verwijtend aan. “Hoe kan je dat nou zeggen? Het staat toch in de Bijbel, en alles, wat in de Bijbel staat, is waar! Ellie d’r mammie heeft het zelf tegen Ellie gezegd!”

Zou hij het kind maar niet verbieden, met Ellie om te gaan? Maar – het was haar liefste vriendinnetje en dat zou een groot verdriet voor zijn meisje zijn! En ja, ze zagen elkaar toch elke dag op school ook. Wel vervelend anders.

 “Ik weet nu een heleboel van de Here Jezus, Pappie! Hij was zo lief en goed voor iedereen. Hij maakte mensen beter, als ze ziek waren. En toen waren er lelijke mensen, die Hem hebben doodgemaakt. Stel je voor, Pappie, ze hebben Hem vastgespijkerd, tot Hij dood was. Maar toen Hij begraven was, is Hij weer levend geworden! Ik vond het eerst zo vreselijk akelig toen Ellie d’r moeder het vertelde. Maar o! nu moet je horen! Als je stout bent, dan is de lieve Heer erg bedroefd. Maar Ellie d’r mammie zegt: “Je moet het eerlijk zeggen, als je stout geweest bent. Dan wil de lieve Heer het je vergeven. En dan is er later in de Hemel een heel erg prachtig feest. En dan mag je daar komen. De Here Jezus is er dan zelf ook, en dan kan je Hem zien ‘ En dan blijft Hij altijd bij je!”

Nico luisterde zonder Tieneke in de rede te vallen. Ook nu zei hij niets. Maar één van de woorden van het kind had zich in zijn hart vastgehaakt. “Je moet het eerlijk zeggen, als je stout geweest bent!”

Hij deed altijd maar, of al zijn daden goed en eerlijk waren. Maar hij wist wel beter. Als hij aan zijn klanten leverpastei van eergisteren verkocht en vertelde, dat ze van vandaag was kon dat er soms bij door? Als hij ijskoud het geld opstreek, dat een verstrooide huismoeder hem te veel gaf, hoe noem je dat dan? “Eerlijk zeggen!” Nu, zo erg was het ook weer niet! “Eerlijk zeggen!” Nu ja, diefstal, dan! Nico werd de volgende dagen hoe langer hoe onrustiger. Wilde hij eerst altijd over wat anders beginnen, als Tiene­ke over die dingen” sprak, nu had hij haar eigenlijk wel uit willen horen, maar hij schaamde er zich voor tegenover de kleine meid. Eindelijk hield hij het niet langer uit. “Als je het nu eens niet eerlijk zegt, als je stout geweest bent, wat gebeurt er dan?”

 “Ik weet het niet. Maar als je het graag weten wilt, zal ik het wel aan Ellie d’r mammie vragen, hoor!” ’s Middags wist ze het al. “Zo akelig. Paps! Dan mag je niet binnen op het feest, dan ben je ergens in het donker, en dan mag je nooit, nooit de lieve Heer zien!” “Dan ben je ergens in het donker!” Dat had Nico in zijn jonge jaren ook wel gehoord. Maar hij had er maar wat om gelachen. Ditmaal werd het hem bang om het hart. Als het nu toch eens waar was?

 “Paps, mag ik met Kerstfeest mee met Ellie naar haar Kerst­boom? D’r moeder heeft het me gevraagd!”  “Nee kindje, nee! Dat wil Pappie niet!” ‘ “Maar, als jij nu toch geen Kerstfeest viert, “Nee, als Pappie nee zegt, is het uit!” Wat een hatelijke vent was hij toch! Gunde hij dat schaap nu dat feestje niet? Hij kon er toch niet toe komen, toe te geven.

 “Pappie, Ellie zegt een tekst op, bij hun Kerstboom. We hebben hem samen geleerd. Zal ik hem eens voor je op­zeggen?”

Vol verwachting zagen de kinderogen hem aan. “Toe dan maar!”

 “Gij zult Zijn naam noemen: Jezus, want Hij zal zijn volk redden van hun zonden. Want er is geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, waardoor wij gered kun­nen worden!” “Och kind, dat is klets!”

Waarom zei hij dat nu weer? Wist hij niet, heel diep vanbinnen, dat het géén klets was, maar een heerlijke waar­heid? Jezus was gestorven, opdat onze zonden zouden kun­nen vergeven worden. Maar hij wou niet, dat het waar was. 23 December gaat Nico naar het station, om zijn broer af te halen. Zijn geest is in beslag genomen door die dingen, die hij aldoor maar tracht terug te dringen. Als hij het stationsplein op loopt, verzuimt hij uit te kijken. In een seconde is het gebeurd. De zware vrachtauto heeft zijn beide benen en Zijn onderbuik verbrijzeld. Bleek en bloedend wordt hij door de eerste Hulp Dienst weggehaald en naar het Gasthuis gebracht.

Na een paar uur komt hij bij en wordt zich zijn toestand bewust. O God, hij gaat sterven! Het angstzweet breekt hem uit. Hij vergeet er zijn pijnen door, de pijn van zijn hart is veel erger. Wat moet hij doen? Wat kan hij doen? Wat zei het kind ook weer? “Eerlijk zeggen, als je stout geweest bent!”

 “O, Here, ik heb nooit van U willen horen! Ik ben slecht geweest! O God, genade! Als er voor zo één als ik nog genade is!”

Daar brengt de zuster zijn jonge vrouw en zijn Tieneke bij zijn bed. Het kind kijkt als versteend naar dat wasbleke, angstige gezicht. Nico grijpt het kleine handje.

 “De tekst!” fluisterde hij. En als Tieneke niet terstond be­grijpt: “De tekst! Ellie’s tekst, opzeggen  “

Dan klinkt het heldere kinderstemmetje door de zaal: “Gij zult zijn naam noemen: Jezus, want Hij zal Zijn volk redden van hunne zonden, Want er is geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, waardoor wij gered kunnen worden!”

In een zucht herhaalt Nico: “Jezus!” Een blijde trek komt op zijn stervend gelaat.

 “Pappie, ben je met Kerstfeest thuis? Ja toch?” “De verpleegster slaat de armen om Tieneke. Ze wordt on­weerstaanbaar aangetrokken door dat lieve gezichtje. Nico slaat een laatste maal de ogen op. “Ja, thuis.  Boven!”

 “Lieveling, je vadertje gaat Kerstfeest vieren bij de Here Jezus zelf!” zegt de zuster, en zachtjes leidt ze de moeder en het kindje weg.

 

“Stille nacht”

Op Kerstavond 1818 kwam Franz Gruber, de organist van de kerk in het plaatsje Oberndorf in Beieren tot een onaan­gename ontdekking. Het orgel was defect! Reeds gedurende enige dagen vóór Kerstmis was Oberndorf ingesneeuwd. Gruber, die wist dat er in het dorp niemand te vinden was, in staat om het orgel te repareren, was bevreesd dat men op Kerstmis zonder muziek zou zijn, en zonder muziek kon hij zich Kerstmis slecht voorstellen. Hij begaf zich snel naar de kapelaan, Joseph Mohr en vertelde hem de geschiedenis. Hij vroeg Mohr een nieuw Kerstlied te willen schrijven, dat gemakkelijk zou kunnen worden gezongen, zonder begeleiding van het orgel. Toen Mohr later in zijn Bijbel het Kerstverhaal zat te lezen, “U is heden de Heiland geboren, in de stad van David” welden de woorden als een hemelse lofzang op in zijn ziel. Tot laat in de nacht zat hij daarover na te den­ken. Nadat de volle betekenis ervan zijn ziel had doordron­gen, schreef hij een lied van deze verwonderlijke geschiedenis. Gruber haalde de volgende dag vroeg de pas geschreven woorden en componeerde er een melodie op. De mensen verzamelden zich intussen in de kerk. Er was een man, die wat op de gitaar kon spelen en hem werd gevraagd het nieuwe lied te willen begeleiden.

De diensten in Oberndorf beviel het lied al dadelijk bijzonder goed en zo kwam het dat Joseph Mohr en Franz Gruber een van de mooiste en meest geliefde Kerstliederen aan de wereld schonken.

Spoedig daarna brachten Tiroolse zangers het lied naar Amerika. Jarenlang werd het gezongen “onder de titel, van: “Het lied van de hemel”. Het werd in Amerika vlugger en meer bekend dan in Europa en heden wordt “Stille Nacht” In bijna iedere taal van de wereld gezongen. O, moge de ware betekenis van Kerstmis. U allen in deze tijd aangrijpen, indien U, even als Joseph Mohr, deze glorie­rijke woorden overdenkt: “U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David” (Luc. 02:11)

Deze Heiland is voor U, voor U die verdwaald bent, voor U die belast bent met vele zorgen, voor U die de ver­geving van zonden van node hebt.

 

1947.12.15

Op het feest van Christus geboorte

Jezus, mijn Heiland, Hij werd eens geboren

arm naar de wereld in Bethlehem’s stal.

Niets’op deez’ aard was het deel Hem beschoren;

beeld van ellende en ’t diepste verval.

 

Jezus, mijn Heiland, toch is Hij de Koning;

Eng’len zij komen ten dienste Hem gesneld,

’t Hemelpaleis is Zijn heerlijke woning;

 

Eng’len zij hebben Zijn glorie gemeld.

Eng’len zij deden de boodschap verkonden:

“Ere zij God” klinkt hun jub’lend geschal,

“Vrede op aard’. Zie in doeken gewonden

ligt Hij als kindje, de Vorst van ’t heelal”.

 

Eng’len zij zongen in Bethlehem’s dreven,

Herders zij hoorden hun lieflijke stem.

“Komt, spraken zij, laat ons ere Hem geven.”

Herders zij gingen en knielden voor Hem.

 

Wijzen uit ’t Oosten zij kwamen van verre

zoekend de Koning tot Israëls behoud.

Volgend het licht van een blinkende sterre

kwamen zij tot Hem met wierook en goud.

 

Wat deed als vreemd’ling op aard Hem verkeren?

Waartoe verliet Hij Zijn eerplaats bij God?

Wat deed Hem dolen uit hemelse sferen?

’t Was Zijne liefde, begaan met ons lot.

 

Laat ons dan blij Hem als Koning ontvangen;

buigen wij vroom voor Zijn aanschijn ter aard.

Eren wij Hem met gewijde gezangen;

Hem in Wien God ons Zijn liefde verklaart.

 

Zien wij geen blinkende sterre meer stralen;

zien wij geen kribbe in Bethlehem meer;

toch kunnen wij onze dank Hem betalen;

meer nog verhoogt dit Zijn Godd’lïjke eer.

 

Jezus, mijn Heiland. U zij heel ons leven

vrolijk en vrij als een offer gewijd.

U, Die ons vrede in ’t hart hebt gegeven

zij ook ons hart tot een woning bereid.

  1. Blok

 

 

Zijn wij dan blind?

Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld. (Jer. 05:03).

Ons volk is door vijf jaren van diepe beproe­ving gegaan. Wij hebben veel geleden: honger, verwoesting, moord, het is ons niet bespaard ge­bleven.

Als we nu, enkele jaren na de tweede wereld oorlog vragen: “Heeft deze ellende ons volk dichter bij God gebracht, is er verootmoediging en schuldbewustzijn gekomen?” dan moeten wij wel­bewust “neen zeggen.

Ja, integendeel, er heerst een zelfvoldane, licht­zinnige geest, die in onze bevrijding de beloning ziet voor trouwe nationale plicht en opoffering. Men redeneert dan ongeveer zo: God heeft gehoord hoe wij bleven bidden voor Koningin en vaderland, hoe wij illegaal werkten en ons verzet­ten tegen de infiltratie van de nationaalsocialistische denkbeelden. Daarom beloonde Hij ons en gaf ons weer de vrijheid. Zij die stierven voor het vaderland en de goede zaak noemen we dan “martelaren” en op hun ere graf wordt gesproken over het woord: “Zalig zijn de doden, die in de Heer sterven…” En daarmee bewijzen we hoe wij de zaak van ons volk en de zaak des Heren ver­warren. Of deze mannen misschien geheel buiten Christus hebben geleefd, doet er niet toe, zij stier­ven voor het Vaderland, dus zijn zij gezaligd en hun bloed is heilig.

Doch deze ontzettende verblinding heeft rampzalige gevolgen. In plaats dat we ons verootmoe­digden omdat God ons zo moest slaan, heeft men zich verzadigd met redevoeringen waarin gespro­ken werd over Gods rijke beloning van onze dapperheid en trouw. En opgelucht hebben wij besloten om nu van het leven te genieten. Vele christenen, die in dans en spel de bevrijding vier­den, hebben nadien steeds meer de lijn tussen het terrein van de wereld en de gemeente overschreden. De ver wereldling der kerk neemt hand over hand toe en men verbeeldt zich als goede christe­nen te leven in de vrijheid die God ons gaf, gelijk Israël droomde dat God in hun midden woonde. Terwijl de “vaktheologen” in dogmatische, wijs­gerige problemen zijn gewikkeld, die duizenden kerkmensen niet meer interesseren, lezen gedoopte en belijdende christenen iedere roman, gaan naar iedere film, vieren kermis, drinken, roken als iedere wereldling en worden rijk in de zwarte handel.

En daarom wordt men steeds meer onbekwaam om te zien wat God ons wil leren. Wij leggen zo gaarne “verband’ tussen onze bevrijding en natio­nale trouw. Doch waarom leggen we dan thans geen “verband tussen de rampen die ons heden overkomen en onze nationale zonden? Wij doen gelijk Israël dat altijd verband legde tussen Gods uitredding en de trouwe tempeldienst, doch wei­gerde om verband te leggen tussen de rampen in het jaar 70 en hun schuld aan de dood van Chris­tus, hoewel Hij hun dit duidelijk had voorzegt (Luc. 21:20). Waar in de christelijke pers wordt één woord gesproken over Gods oordeel over ons volk, nu we alweer in een oorlog verkeren waar­door onze jongens ver van huis in dagelijks levens­gevaar verkeren? Hoe komt het dat al onze pogin­gen om vrede te maken mislukken? De ene helft van onze christelijke pers wil vrede ten koste van alles, en ziet slechts één mogelijkheid: toegeven aan iedere eis. De andere helft spreekt slechts over handhaven van recht en gezag en de plicht van bescherming der bevolking. Doch geen enkele stem wordt gehoord, die er op wijst,’ dat God toelaat dat dit over ons volk komt. Men belijdt toch dat geen ding bij geval ons overkomt? Het is God die toelaat, dat onze plantages worden verwoest en onze jongens gedood, zoals Hij toe­liet dat Hitlers horden ons land overweldigden.

Als we geloven wat we in de catechismus be­lijden, dat God alzo regeert, dat regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen ons niet bij geval overkomen, waarom willen we dan niet vragen waarom Hij ons dit doet overkomen? “Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Here niet doet. Heeft God ons met dit alles niets te zeggen? Is Hij het niet die in maan­denlange strenge koude zo’n grote nood over ons bracht en is Hij het niet die nu in wekenlange droogte het gras doet verdorren? Noch in de radio, noch in de pers wordt een enkel woord hier­over gesproken. Men spreekt slechts over de blinde natuurkrachten, die we leerden ontleden en wetenschappelijk controleren. Het christelijk dag­blad Trouw eindigt een artikel over droge weiden en hongerend vee met de woorden: “jullie weerheren van De Bilt, jullie hebben geen aandachtiger luisteraar dan de Nederlandse boer, die ongeduldig wacht op het ruisen van stortbuien. Dat jullie spoedig hoop­volle klanken laat horen.” Geen woord over Gods almacht. Geen woord over de enige weg van ge­bed. Als we niet durven ontkennen dat God alles bestuurt zou het dan niet tijd zijn om onze zonden, zedeloosheid en oppervlakkigheid te belijden en Hem om genade te bidden?

God heeft zelfs Sodom gewaarschuwd voor Hij het oordeel bracht. Ze zijn opgeschrikt uit hun valse rust toen Kedor-Laomer hun stad veroverde, ja, één ogenblik zijn zij in aanraking geweest met de vrome aartsvader Abraham en hebben aan zijn daden bemerkt hoe hij het eeuwige hoger schatte dan al de schatten van het tijdelijke. Doch dit alles heeft hen niet veranderd. Zij leefden verder in hun wellust en begeerlijkheid. Toen kwam het oor­deel en heeft hen allen verdelgd. Zo heeft God ook ons tot bezinning willen brengen. Hij heeft ons geslagen, doch wij hebben geen pijn gevoeld Daarom zal God niet kunnen ophouden. Als een zweepslag zullen Gods oordelen komen over een volk, dat Hem niet meer vreest, over een kerk die de boodschap van verootmoediging en schuldbe­lijdenis niet meer durft te brengen. Wee de leiders die het volk slechts hebben voorgehouden de zoete beloften Gods en ook thans slechts spreken over de plichten der regering en wijze raad wensen te geven aan hen, die als overheid over ons zijn ge­steld, die slechts begeren grote invloed te hebben op het regeringsbeleid en op ons volk, doch niet willen zien dat het juist de wereldzin en liefdeloos­heid van de kerken is, die God vertoornt.

Eenieder, die als gelovige de ontwikkeling der gebeurtenissen gadeslaat, kan niet anders dan smeken dat Gods Geest nog eens zo machtig in onze dagen door zal breken door deze muur van on­willige onwetendheid, dat we weer in gebrokenheid onze afgoden wegdoen en ons bekeren, opdat God zich nog over ons en ons volk zal erbarmen.

Zelfs de ongelovigen erkennen dat de maat­schappij ziek is. Een botsing tussen de twee we­reldmachten Amerika en Rusland is verre van denkbeeldig. Slechts Gods hand kan ons redden en beschermen. Doch waar zullen wij heen vlieden als wij ons niet bekeren tot Hem en Hem om ge­nade smeken vóór het te laat is?

  1. v. d. B.

 

Bij de plaat. (Ps. 015:001)

Wie zal wonen op de berg Uwer heiligheid?

Niet enkel liefde, doch ook majesteit zijt Gij!

Gelijk de bergtop rijst in reine eenzaamheid,

ver boven hen, die haastig levend gaan voorbij

en draagt geheimen uit de schoot der eeuwigheid,

wel blij en mild’lijk voedt de klare, diepe stroom,

die vrucht- en leven brengend daalt in de vallei,

doch eenzaam blijft omhuld in nevels als een droom

en onbewogen hoort de stormvlaag langs zijn zij:

zo zijt Gij vreeslijk voor een elk, die ongewijd komt tót Uw heiligheid,

o God der eeuwigheid!

  1. v. d. B.

 

We moeten bidden omdat geschreven staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”, door Dr. John R. Rice.

In (Rom. 10:13) staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”. Een ver­loren zondaar kan op die manier tot God bidden om gered te worden. Zo zien we in Lucas 18 de arme tollenaar zich op zijn borst slaan en uitroe­pen: “O, God, wees mij, zondaar genadig, en “dien zelfden dag gerechtvaardigd naar huis terugkeren. Zo lezen we ook de heerlijke geschiedenis van de stervende dief, die zich tot Jezus aan het kruis naast hem wendde en zei: “Heer, gedenk mijner wanneer Gij in Uw koninkrijk komt”. En we horen de liefelijke belofte van de Heiland naast hem: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. (Luc. 23:39-43). Zo hebben dus verloren zondaren recht om te bidden en iedereen die in oprechtheid aan de Heiland om redding vraagt, zal zalig worden.

Natuurlijk, de Bijbel verklaart vele, vele malen dat een gelovig hart, die beslissende factor is, om gered te worden, “Stel uw vertrouwen op de Heer Jezus, en gij zult behouden worden”, zei Paulus en Silas tot de gevangenbewaarder in Filippi (Hand. 16:31). Jezus zeide tot Nicodemus: “Al wie gelooft in Hem (Gods enig geliefde Zoon) zal niet omkomen, maar het eeuwige leven hebben”. Ook zei Jezus: “Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, wie gelooft heeft het eeuwige leven” (Joh. 06:47).

Hij, die zijn vertrouwen geheel in Christus stelt, is gered, doorlopend gered en heeft eeuwig leven. Zo is het dus duidelijk dat niemand, om gered ts worden, daartoe een uitdrukkelijk gebed behoef; te uiten. Daar behoeven geen overluid uitgespro­ken woorden te zijn, daar behoeft niet te zijn, wat mensen in ’t algemeen onder gebed verstaan. Ge­loof is een omkering des harten tot vertrouwen in Christus. En God hoort ook het meest zwakke roepen van het hart, ook zonder enige zucht, zon­der een bewegen der lippen.

Maar vaak worden de onzekere stappen van het geloof gemakkelijker gedaan, indien men bidt en daarbij de roep om genade en vertrouwen bewust in woorden overbrengt.

Hoeveel zondaren hebben, wanneer zij bede van de tollenaar; “O God, wees mij, zondaar genadig” uitspraken daardoor met meer zekerheid hun vertrouwen op de Heer kunnen stellen.

Dus lieve vriend, indien gij, die dit leest, nog niet gered zijt, wees toch volkomen vrijmoedig om tot God te gaan om genade en vergeving te verkrij­gen; en wees er van verzekerd dat God horen zal, dat Hij hoort, ja dat Hij al gehoord heeft, indien gij Hem vraagt om vergeving en redding.

leder die genoeg geloof heeft om God ernstig te vragen om genade en vergeving, heeft ook ge­noeg geloof om er zeker van te zijn dat God hem heeft gehoord, want Jezus zeide: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Joh. 06:37). En iedere zondaar mag vertrouwen op de rijke belofte: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden’.

En laat ons nu tot besluit, deze zeven redenen, waarom we moeten bidden, nog eens nagaan:

1e. Het is duidelijk door God bevolen dat Chris­tenen altijd behoren te vragen om alles en voor iedereen, met gebed en smekingen.

2e. Gebed is de door God aangegeven weg voor Christenen om iets te verkrijgen.

3e. Bidden is de weg voor Christenen om volkomen blijdschap te verkrijgen.

4e. ’t Gebed is Gods geneeswijze tegen ellende, de weg om uit de moeilijkheden en angstige zor­gen te komen.

5e. Beantwoorde gebeden worden door God ge­bruikt om ongelovigen de mond te snoeren, en zijn Gods onweerlegbare argumenten tegen ongeloof.

6e. Bidden is de weg om de kracht van de Heilige Geest te verkrijgen ten behoeve van Gods ge­zegend werk.

7e. “Al wie de naam des Heren aanroept zal behouden worden.”

Daarom, geliefde broeders, laat ons bidden! O, hoe vele en gewichtige redenen zijn er, waarom Christenen behoren te bidden!

 

Contact per brief

Br. A. v. d, B. te H. vraagt naar aanleiding van het arti­kel van Dr. Rice over de verhoorde gebeden als argument tegen het ongeloof: “Mogen wij zo maar bidden om een wonder, opdat een ander daardoor tot geloof gebracht worde? Heeft de wereld het recht om te verlangen, dat wij bewijzen dat God bestaat en op wonderlijke wijze kan werken?”

Uw bezwaar tegen deze voorstelling kan ik mij zeer goed indenken. Natuurlijk heeft de wereld geen recht op wonde­ren, evenmin als de opstandige Joden, doch ze heeft er wel recht op dat de gelovigen spreken uit ondervinding en niet slechts theoretisch. Als U goed leest, zal U zien, dat dit ook de bedoeling van de schrijver is. Wanneer we in ons eigen leven de wonderen Gods hebben leren zien en ook hebben geleerd een vrijmoedig en gelovig beroep op Zijn liefde te doen, waardoor Hij ons wonderlijk kan leiden en onze ge­beden verhoren, dan zal ons getuigen tegen de wereld vrij­moediger en krachtiger zijn, dan wanneer we de gebedsverhoring alleen dogmatisch aanvaarden. De discipelen baden (Hand. 04:29-30) dat zij met vrijmoedigheid het woord mochten spreken, doordat God zijn hand uitstrekte tot ge­nezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus. Geve God, dat in de gemeente Zijn kracht weer heerlijk en overtuigend openbaar worde.

  1. v. d. K. te H. schrijft naar aanleiding van de meditatie over “Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen U toegeworpen worden”: “Ik onderschrijf dit door persoon­lijke ervaring, maar wij hebben gezien wat daarvan in de oorlogstijd is terechtgekomen, toen broeders en zusters aard­appelschillen aten en voorgangers hun werk niet konden doen door hongeroedeem”.

Deze tegenstelling die U aanwijst tussen Christus’ belofte en de werkelijkheid der ervaring is niet eenvoudig. Zoals, U zelf getuigt en duizenden met u kunnen getuigen heeft God zijn Woord gehouden en Zijn belofte aan u vervuld. Dit neemt niet weg, dat de apostel Paulus en vele kinderen Gods met hem moest zeggen dat zij menigmaal honger hebben geleden. We moeten hier mijns inziens in zien een beproe­ving van ons geloof, evenals bij Job. God wil dat wij ook, zonder dat het leven beantwoordt aan onze verwachtingen, Hem trouw zullen blijven. Doch laat ons vooral oppassen dat we niet een verkeerd gebruik van Gods beloften gaan maken en ze gaan leggen naast het leven van onze broeders en zusters en dan gaan twijfelen aan hun goede wandel. Dit deden Jobs vrienden ook. De woorden die zij spraken waren op zichzelf waar, doch hun toepassing deugde niet.

Uw vraag betreffende geloofsgenezing en het al of niet gebruik van medicijnen hoopt zuster Ekering in het volgend nummer uitvoerig te beantwoorden.

 

Uitnodiging

Omdat wij weten dat de hand des Heren zwaar op ons drukt, omdat wij beseffen dat wij als kinderen Gods niet leven naar Zijn heilige wil, ja, dat wij steeds meer dreigen onder te gaan in de vervlakkingen van het leven, zo worden wij ge­drongen met elkander onze zonden te belijden en te zoeken een oude en toch altijd nieuwe weg, die ons zal voeren tot een innige gemeenschap met Jezus Christus.

Wij willen dus met elkander, om onze zielen uit haar traagheid op te wekken en haar te nood­zaken Jezus met liefde en standvastigheid te zoe­ken, opdat wij ook niet in het oordeel vallen. Zijn woord ter harte nemen: “Waakt en bidt, want gij weet niet, wanneer de tijd is (Mark. 13:33).

Wilt U met ons deze weg van eendrachtig en volhardend gebed bewandelen?

Wij nodigen U daarom uit ook voor Gorinchem en omstreken een gebedskring te vormen. Wilt u ons schriftelijk Uw instemming betuigen, opdat wij U te gelegener tijd een uitnodiging kunnen zenden. Tevens kunt U dan de namen opgeven, van hen, die met U hetzelfde verlangen koesteren.

Er zullen geen toespraken gehouden worden, geen organisatie of vereniging wordt beoogd.

Slechts de gemeenschappelijke geestelijke nood zal ons tot elkander drijven.        

Uw antwoord zenden aan:

 “Kracht van Omhoog “, Nieuwe Hoven 19. Gorinchem.

Ditzelfde geldt ook voor Haarlem en omstreken

 

 

Zijn wij dan blind?

Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld. (Jer. 05:03).

Ons volk is door vijf jaren van diepe beproe­ving gegaan. Wij hebben veel geleden: honger, verwoesting, moord, het is ons niet bespaard ge­bleven.

Als we nu, enkele jaren na de tweede wereld oorlog vragen: “Heeft deze ellende ons volk dichter bij God gebracht, is er verootmoediging en schuldbewustzijn gekomen?” dan moeten wij wel­bewust “neen zeggen.

Ja, integendeel, er heerst een zelfvoldane, licht­zinnige geest, die in onze bevrijding de beloning ziet voor trouwe nationale plicht en opoffering. Men redeneert dan ongeveer zo: God heeft gehoord hoe wij bleven bidden voor Koningin en vaderland, hoe wij illegaal werkten en ons verzet­ten tegen de infiltratie van de nationaalsocialistische denkbeelden. Daarom beloonde Hij ons en gaf ons weer de vrijheid. Zij die stierven voor het vaderland en de goede zaak noemen we dan “martelaren” en op hun ere graf wordt gesproken over het woord: “Zalig zijn de doden, die in de Heer sterven…” En daarmee bewijzen we hoe wij de zaak van ons volk en de zaak des Heren ver­warren. Of deze mannen misschien geheel buiten Christus hebben geleefd, doet er niet toe, zij stier­ven voor het Vaderland, dus zijn zij gezaligd en hun bloed is heilig.

Doch deze ontzettende verblinding heeft rampzalige gevolgen. In plaats dat we ons verootmoe­digden omdat God ons zo moest slaan, heeft men zich verzadigd met redevoeringen waarin gespro­ken werd over Gods rijke beloning van onze dapperheid en trouw. En opgelucht hebben wij besloten om nu van het leven te genieten. Vele christenen, die in dans en spel de bevrijding vier­den, hebben nadien steeds meer de lijn tussen het terrein van de wereld en de gemeente overschreden. De ver wereldling der kerk neemt hand over hand toe en men verbeeldt zich als goede christe­nen te leven in de vrijheid die God ons gaf, gelijk Israël droomde dat God in hun midden woonde. Terwijl de “vaktheologen” in dogmatische, wijs­gerige problemen zijn gewikkeld, die duizenden kerkmensen niet meer interesseren, lezen gedoopte en belijdende christenen iedere roman, gaan naar iedere film, vieren kermis, drinken, roken als iedere wereldling en worden rijk in de zwarte handel.

En daarom wordt men steeds meer onbekwaam om te zien wat God ons wil leren. Wij leggen zo gaarne “verband’ tussen onze bevrijding en natio­nale trouw. Doch waarom leggen we dan thans geen “verband tussen de rampen die ons heden overkomen en onze nationale zonden? Wij doen gelijk Israël dat altijd verband legde tussen Gods uitredding en de trouwe tempeldienst, doch wei­gerde om verband te leggen tussen de rampen in het jaar 70 en hun schuld aan de dood van Chris­tus, hoewel Hij hun dit duidelijk had voorzegt (Luc. 21:20). Waar in de christelijke pers wordt één woord gesproken over Gods oordeel over ons volk, nu we alweer in een oorlog verkeren waar­door onze jongens ver van huis in dagelijks levens­gevaar verkeren? Hoe komt het dat al onze pogin­gen om vrede te maken mislukken? De ene helft van onze christelijke pers wil vrede ten koste van alles, en ziet slechts één mogelijkheid: toegeven aan iedere eis. De andere helft spreekt slechts over handhaven van recht en gezag en de plicht van bescherming der bevolking. Doch geen enkele stem wordt gehoord, die er op wijst,’ dat God toelaat dat dit over ons volk komt. Men belijdt toch dat geen ding bij geval ons overkomt? Het is God die toelaat, dat onze plantages worden verwoest en onze jongens gedood, zoals Hij toe­liet dat Hitlers horden ons land overweldigden.

Als we geloven wat we in de catechismus be­lijden, dat God alzo regeert, dat regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen ons niet bij geval overkomen, waarom willen we dan niet vragen waarom Hij ons dit doet overkomen? “Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Here niet doet. Heeft God ons met dit alles niets te zeggen? Is Hij het niet die in maan­denlange strenge koude zo’n grote nood over ons bracht en is Hij het niet die nu in wekenlange droogte het gras doet verdorren? Noch in de radio, noch in de pers wordt een enkel woord hier­over gesproken. Men spreekt slechts over de blinde natuurkrachten, die we leerden ontleden en wetenschappelijk controleren. Het christelijk dag­blad Trouw eindigt een artikel over droge weiden en hongerend vee met de woorden: “jullie weerheren van De Bilt, jullie hebben geen aandachtiger luisteraar dan de Nederlandse boer, die ongeduldig wacht op het ruisen van stortbuien. Dat jullie spoedig hoop­volle klanken laat horen.” Geen woord over Gods almacht. Geen woord over de enige weg van ge­bed. Als we niet durven ontkennen dat God alles bestuurt zou het dan niet tijd zijn om onze zonden, zedeloosheid en oppervlakkigheid te belijden en Hem om genade te bidden?

God heeft zelfs Sodom gewaarschuwd voor Hij het oordeel bracht. Ze zijn opgeschrikt uit hun valse rust toen Kedor-Laomer hun stad veroverde, ja, één ogenblik zijn zij in aanraking geweest met de vrome aartsvader Abraham en hebben aan zijn daden bemerkt hoe hij het eeuwige hoger schatte dan al de schatten van het tijdelijke. Doch dit alles heeft hen niet veranderd. Zij leefden verder in hun wellust en begeerlijkheid. Toen kwam het oor­deel en heeft hen allen verdelgd. Zo heeft God ook ons tot bezinning willen brengen. Hij heeft ons geslagen, doch wij hebben geen pijn gevoeld Daarom zal God niet kunnen ophouden. Als een zweepslag zullen Gods oordelen komen over een volk, dat Hem niet meer vreest, over een kerk die de boodschap van verootmoediging en schuldbe­lijdenis niet meer durft te brengen. Wee de leiders die het volk slechts hebben voorgehouden de zoete beloften Gods en ook thans slechts spreken over de plichten der regering en wijze raad wensen te geven aan hen, die als overheid over ons zijn ge­steld, die slechts begeren grote invloed te hebben op het regeringsbeleid en op ons volk, doch niet willen zien dat het juist de wereldzin en liefdeloos­heid van de kerken is, die God vertoornt.

Eenieder, die als gelovige de ontwikkeling der gebeurtenissen gadeslaat, kan niet anders dan smeken dat Gods Geest nog eens zo machtig in onze dagen door zal breken door deze muur van on­willige onwetendheid, dat we weer in gebrokenheid onze afgoden wegdoen en ons bekeren, opdat God zich nog over ons en ons volk zal erbarmen.

Zelfs de ongelovigen erkennen dat de maat­schappij ziek is. Een botsing tussen de twee we­reldmachten Amerika en Rusland is verre van denkbeeldig. Slechts Gods hand kan ons redden en beschermen. Doch waar zullen wij heen vlieden als wij ons niet bekeren tot Hem en Hem om ge­nade smeken vóór het te laat is?

  1. v. d. B.

 

Bij de plaat. (Ps. 015:001)

Wie zal wonen op de berg Uwer heiligheid?

Niet enkel liefde, doch ook majesteit zijt Gij!

Gelijk de bergtop rijst in reine eenzaamheid,

ver boven hen, die haastig levend gaan voorbij

en draagt geheimen uit de schoot der eeuwigheid,

wel blij en mild’lijk voedt de klare, diepe stroom,

die vrucht- en leven brengend daalt in de vallei,

doch eenzaam blijft omhuld in nevels als een droom

en onbewogen hoort de stormvlaag langs zijn zij:

zo zijt Gij vreeslijk voor een elk, die ongewijd komt tót Uw heiligheid,

o God der eeuwigheid!

  1. v. d. B.

 

We moeten bidden omdat geschreven staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”, door Dr. John R. Rice.

In (Rom. 10:13) staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”. Een ver­loren zondaar kan op die manier tot God bidden om gered te worden. Zo zien we in Lucas 18 de arme tollenaar zich op zijn borst slaan en uitroe­pen: “O, God, wees mij, zondaar genadig, en “dien zelfden dag gerechtvaardigd naar huis terugkeren. Zo lezen we ook de heerlijke geschiedenis van de stervende dief, die zich tot Jezus aan het kruis naast hem wendde en zei: “Heer, gedenk mijner wanneer Gij in Uw koninkrijk komt”. En we horen de liefelijke belofte van de Heiland naast hem: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. (Luc. 23:39-43). Zo hebben dus verloren zondaren recht om te bidden en iedereen die in oprechtheid aan de Heiland om redding vraagt, zal zalig worden.

Natuurlijk, de Bijbel verklaart vele, vele malen dat een gelovig hart, die beslissende factor is, om gered te worden, “Stel uw vertrouwen op de Heer Jezus, en gij zult behouden worden”, zei Paulus en Silas tot de gevangenbewaarder in Filippi (Hand. 16:31). Jezus zeide tot Nicodemus: “Al wie gelooft in Hem (Gods enig geliefde Zoon) zal niet omkomen, maar het eeuwige leven hebben”. Ook zei Jezus: “Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, wie gelooft heeft het eeuwige leven” (Joh. 06:47).

Hij, die zijn vertrouwen geheel in Christus stelt, is gered, doorlopend gered en heeft eeuwig leven. Zo is het dus duidelijk dat niemand, om gered ts worden, daartoe een uitdrukkelijk gebed behoef; te uiten. Daar behoeven geen overluid uitgespro­ken woorden te zijn, daar behoeft niet te zijn, wat mensen in ’t algemeen onder gebed verstaan. Ge­loof is een omkering des harten tot vertrouwen in Christus. En God hoort ook het meest zwakke roepen van het hart, ook zonder enige zucht, zon­der een bewegen der lippen.

Maar vaak worden de onzekere stappen van het geloof gemakkelijker gedaan, indien men bidt en daarbij de roep om genade en vertrouwen bewust in woorden overbrengt.

Hoeveel zondaren hebben, wanneer zij bede van de tollenaar; “O God, wees mij, zondaar genadig” uitspraken daardoor met meer zekerheid hun vertrouwen op de Heer kunnen stellen.

Dus lieve vriend, indien gij, die dit leest, nog niet gered zijt, wees toch volkomen vrijmoedig om tot God te gaan om genade en vergeving te verkrij­gen; en wees er van verzekerd dat God horen zal, dat Hij hoort, ja dat Hij al gehoord heeft, indien gij Hem vraagt om vergeving en redding.

leder die genoeg geloof heeft om God ernstig te vragen om genade en vergeving, heeft ook ge­noeg geloof om er zeker van te zijn dat God hem heeft gehoord, want Jezus zeide: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Joh. 06:37). En iedere zondaar mag vertrouwen op de rijke belofte: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden’.

En laat ons nu tot besluit, deze zeven redenen, waarom we moeten bidden, nog eens nagaan:

1e. Het is duidelijk door God bevolen dat Chris­tenen altijd behoren te vragen om alles en voor iedereen, met gebed en smekingen.

2e. Gebed is de door God aangegeven weg voor Christenen om iets te verkrijgen.

3e. Bidden is de weg voor Christenen om volkomen blijdschap te verkrijgen.

4e. ’t Gebed is Gods geneeswijze tegen ellende, de weg om uit de moeilijkheden en angstige zor­gen te komen.

5e. Beantwoorde gebeden worden door God ge­bruikt om ongelovigen de mond te snoeren, en zijn Gods onweerlegbare argumenten tegen ongeloof.

6e. Bidden is de weg om de kracht van de Heilige Geest te verkrijgen ten behoeve van Gods ge­zegend werk.

7e. “Al wie de naam des Heren aanroept zal behouden worden.”

Daarom, geliefde broeders, laat ons bidden! O, hoe vele en gewichtige redenen zijn er, waarom Christenen behoren te bidden!

 

Contact per brief

Br. A. v. d, B. te H. vraagt naar aanleiding van het arti­kel van Dr. Rice over de verhoorde gebeden als argument tegen het ongeloof: “Mogen wij zo maar bidden om een wonder, opdat een ander daardoor tot geloof gebracht worde? Heeft de wereld het recht om te verlangen, dat wij bewijzen dat God bestaat en op wonderlijke wijze kan werken?”

Uw bezwaar tegen deze voorstelling kan ik mij zeer goed indenken. Natuurlijk heeft de wereld geen recht op wonde­ren, evenmin als de opstandige Joden, doch ze heeft er wel recht op dat de gelovigen spreken uit ondervinding en niet slechts theoretisch. Als U goed leest, zal U zien, dat dit ook de bedoeling van de schrijver is. Wanneer we in ons eigen leven de wonderen Gods hebben leren zien en ook hebben geleerd een vrijmoedig en gelovig beroep op Zijn liefde te doen, waardoor Hij ons wonderlijk kan leiden en onze ge­beden verhoren, dan zal ons getuigen tegen de wereld vrij­moediger en krachtiger zijn, dan wanneer we de gebedsverhoring alleen dogmatisch aanvaarden. De discipelen baden (Hand. 04:29-30) dat zij met vrijmoedigheid het woord mochten spreken, doordat God zijn hand uitstrekte tot ge­nezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus. Geve God, dat in de gemeente Zijn kracht weer heerlijk en overtuigend openbaar worde.

  1. v. d. K. te H. schrijft naar aanleiding van de meditatie over “Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen U toegeworpen worden”: “Ik onderschrijf dit door persoon­lijke ervaring, maar wij hebben gezien wat daarvan in de oorlogstijd is terechtgekomen, toen broeders en zusters aard­appelschillen aten en voorgangers hun werk niet konden doen door hongeroedeem”.

Deze tegenstelling die U aanwijst tussen Christus’ belofte en de werkelijkheid der ervaring is niet eenvoudig. Zoals, U zelf getuigt en duizenden met u kunnen getuigen heeft God zijn Woord gehouden en Zijn belofte aan u vervuld. Dit neemt niet weg, dat de apostel Paulus en vele kinderen Gods met hem moest zeggen dat zij menigmaal honger hebben geleden. We moeten hier mijns inziens in zien een beproe­ving van ons geloof, evenals bij Job. God wil dat wij ook, zonder dat het leven beantwoordt aan onze verwachtingen, Hem trouw zullen blijven. Doch laat ons vooral oppassen dat we niet een verkeerd gebruik van Gods beloften gaan maken en ze gaan leggen naast het leven van onze broeders en zusters en dan gaan twijfelen aan hun goede wandel. Dit deden Jobs vrienden ook. De woorden die zij spraken waren op zichzelf waar, doch hun toepassing deugde niet.

Uw vraag betreffende geloofsgenezing en het al of niet gebruik van medicijnen hoopt zuster Ekering in het volgend nummer uitvoerig te beantwoorden.

 

Uitnodiging

Omdat wij weten dat de hand des Heren zwaar op ons drukt, omdat wij beseffen dat wij als kinderen Gods niet leven naar Zijn heilige wil, ja, dat wij steeds meer dreigen onder te gaan in de vervlakkingen van het leven, zo worden wij ge­drongen met elkander onze zonden te belijden en te zoeken een oude en toch altijd nieuwe weg, die ons zal voeren tot een innige gemeenschap met Jezus Christus.

Wij willen dus met elkander, om onze zielen uit haar traagheid op te wekken en haar te nood­zaken Jezus met liefde en standvastigheid te zoe­ken, opdat wij ook niet in het oordeel vallen. Zijn woord ter harte nemen: “Waakt en bidt, want gij weet niet, wanneer de tijd is (Mark. 13:33).

Wilt U met ons deze weg van eendrachtig en volhardend gebed bewandelen?

Wij nodigen U daarom uit ook voor Gorinchem en omstreken een gebedskring te vormen. Wilt u ons schriftelijk Uw instemming betuigen, opdat wij U te gelegener tijd een uitnodiging kunnen zenden. Tevens kunt U dan de namen opgeven, van hen, die met U hetzelfde verlangen koesteren.

Er zullen geen toespraken gehouden worden, geen organisatie of vereniging wordt beoogd.

Slechts de gemeenschappelijke geestelijke nood zal ons tot elkander drijven.        

Uw antwoord zenden aan:

 “Kracht van Omhoog “, Nieuwe Hoven 19. Gorinchem.

Ditzelfde geldt ook voor Haarlem en omstreken

 

 

Zijn wij dan blind?

Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld. (Jer. 05:03).

Ons volk is door vijf jaren van diepe beproe­ving gegaan. Wij hebben veel geleden: honger, verwoesting, moord, het is ons niet bespaard ge­bleven.

Als we nu, enkele jaren na de tweede wereld oorlog vragen: “Heeft deze ellende ons volk dichter bij God gebracht, is er verootmoediging en schuldbewustzijn gekomen?” dan moeten wij wel­bewust “neen zeggen.

Ja, integendeel, er heerst een zelfvoldane, licht­zinnige geest, die in onze bevrijding de beloning ziet voor trouwe nationale plicht en opoffering. Men redeneert dan ongeveer zo: God heeft gehoord hoe wij bleven bidden voor Koningin en vaderland, hoe wij illegaal werkten en ons verzet­ten tegen de infiltratie van de nationaalsocialistische denkbeelden. Daarom beloonde Hij ons en gaf ons weer de vrijheid. Zij die stierven voor het vaderland en de goede zaak noemen we dan “martelaren” en op hun ere graf wordt gesproken over het woord: “Zalig zijn de doden, die in de Heer sterven…” En daarmee bewijzen we hoe wij de zaak van ons volk en de zaak des Heren ver­warren. Of deze mannen misschien geheel buiten Christus hebben geleefd, doet er niet toe, zij stier­ven voor het Vaderland, dus zijn zij gezaligd en hun bloed is heilig.

Doch deze ontzettende verblinding heeft rampzalige gevolgen. In plaats dat we ons verootmoe­digden omdat God ons zo moest slaan, heeft men zich verzadigd met redevoeringen waarin gespro­ken werd over Gods rijke beloning van onze dapperheid en trouw. En opgelucht hebben wij besloten om nu van het leven te genieten. Vele christenen, die in dans en spel de bevrijding vier­den, hebben nadien steeds meer de lijn tussen het terrein van de wereld en de gemeente overschreden. De ver wereldling der kerk neemt hand over hand toe en men verbeeldt zich als goede christe­nen te leven in de vrijheid die God ons gaf, gelijk Israël droomde dat God in hun midden woonde. Terwijl de “vaktheologen” in dogmatische, wijs­gerige problemen zijn gewikkeld, die duizenden kerkmensen niet meer interesseren, lezen gedoopte en belijdende christenen iedere roman, gaan naar iedere film, vieren kermis, drinken, roken als iedere wereldling en worden rijk in de zwarte handel.

En daarom wordt men steeds meer onbekwaam om te zien wat God ons wil leren. Wij leggen zo gaarne “verband’ tussen onze bevrijding en natio­nale trouw. Doch waarom leggen we dan thans geen “verband tussen de rampen die ons heden overkomen en onze nationale zonden? Wij doen gelijk Israël dat altijd verband legde tussen Gods uitredding en de trouwe tempeldienst, doch wei­gerde om verband te leggen tussen de rampen in het jaar 70 en hun schuld aan de dood van Chris­tus, hoewel Hij hun dit duidelijk had voorzegt (Luc. 21:20). Waar in de christelijke pers wordt één woord gesproken over Gods oordeel over ons volk, nu we alweer in een oorlog verkeren waar­door onze jongens ver van huis in dagelijks levens­gevaar verkeren? Hoe komt het dat al onze pogin­gen om vrede te maken mislukken? De ene helft van onze christelijke pers wil vrede ten koste van alles, en ziet slechts één mogelijkheid: toegeven aan iedere eis. De andere helft spreekt slechts over handhaven van recht en gezag en de plicht van bescherming der bevolking. Doch geen enkele stem wordt gehoord, die er op wijst,’ dat God toelaat dat dit over ons volk komt. Men belijdt toch dat geen ding bij geval ons overkomt? Het is God die toelaat, dat onze plantages worden verwoest en onze jongens gedood, zoals Hij toe­liet dat Hitlers horden ons land overweldigden.

Als we geloven wat we in de catechismus be­lijden, dat God alzo regeert, dat regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen ons niet bij geval overkomen, waarom willen we dan niet vragen waarom Hij ons dit doet overkomen? “Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Here niet doet. Heeft God ons met dit alles niets te zeggen? Is Hij het niet die in maan­denlange strenge koude zo’n grote nood over ons bracht en is Hij het niet die nu in wekenlange droogte het gras doet verdorren? Noch in de radio, noch in de pers wordt een enkel woord hier­over gesproken. Men spreekt slechts over de blinde natuurkrachten, die we leerden ontleden en wetenschappelijk controleren. Het christelijk dag­blad Trouw eindigt een artikel over droge weiden en hongerend vee met de woorden: “jullie weerheren van De Bilt, jullie hebben geen aandachtiger luisteraar dan de Nederlandse boer, die ongeduldig wacht op het ruisen van stortbuien. Dat jullie spoedig hoop­volle klanken laat horen.” Geen woord over Gods almacht. Geen woord over de enige weg van ge­bed. Als we niet durven ontkennen dat God alles bestuurt zou het dan niet tijd zijn om onze zonden, zedeloosheid en oppervlakkigheid te belijden en Hem om genade te bidden?

God heeft zelfs Sodom gewaarschuwd voor Hij het oordeel bracht. Ze zijn opgeschrikt uit hun valse rust toen Kedor-Laomer hun stad veroverde, ja, één ogenblik zijn zij in aanraking geweest met de vrome aartsvader Abraham en hebben aan zijn daden bemerkt hoe hij het eeuwige hoger schatte dan al de schatten van het tijdelijke. Doch dit alles heeft hen niet veranderd. Zij leefden verder in hun wellust en begeerlijkheid. Toen kwam het oor­deel en heeft hen allen verdelgd. Zo heeft God ook ons tot bezinning willen brengen. Hij heeft ons geslagen, doch wij hebben geen pijn gevoeld Daarom zal God niet kunnen ophouden. Als een zweepslag zullen Gods oordelen komen over een volk, dat Hem niet meer vreest, over een kerk die de boodschap van verootmoediging en schuldbe­lijdenis niet meer durft te brengen. Wee de leiders die het volk slechts hebben voorgehouden de zoete beloften Gods en ook thans slechts spreken over de plichten der regering en wijze raad wensen te geven aan hen, die als overheid over ons zijn ge­steld, die slechts begeren grote invloed te hebben op het regeringsbeleid en op ons volk, doch niet willen zien dat het juist de wereldzin en liefdeloos­heid van de kerken is, die God vertoornt.

Eenieder, die als gelovige de ontwikkeling der gebeurtenissen gadeslaat, kan niet anders dan smeken dat Gods Geest nog eens zo machtig in onze dagen door zal breken door deze muur van on­willige onwetendheid, dat we weer in gebrokenheid onze afgoden wegdoen en ons bekeren, opdat God zich nog over ons en ons volk zal erbarmen.

Zelfs de ongelovigen erkennen dat de maat­schappij ziek is. Een botsing tussen de twee we­reldmachten Amerika en Rusland is verre van denkbeeldig. Slechts Gods hand kan ons redden en beschermen. Doch waar zullen wij heen vlieden als wij ons niet bekeren tot Hem en Hem om ge­nade smeken vóór het te laat is?

  1. v. d. B.

 

Bij de plaat. (Ps. 015:001)

Wie zal wonen op de berg Uwer heiligheid?

Niet enkel liefde, doch ook majesteit zijt Gij!

Gelijk de bergtop rijst in reine eenzaamheid,

ver boven hen, die haastig levend gaan voorbij

en draagt geheimen uit de schoot der eeuwigheid,

wel blij en mild’lijk voedt de klare, diepe stroom,

die vrucht- en leven brengend daalt in de vallei,

doch eenzaam blijft omhuld in nevels als een droom

en onbewogen hoort de stormvlaag langs zijn zij:

zo zijt Gij vreeslijk voor een elk, die ongewijd komt tót Uw heiligheid,

o God der eeuwigheid!

  1. v. d. B.

 

We moeten bidden omdat geschreven staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”, door Dr. John R. Rice.

In (Rom. 10:13) staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”. Een ver­loren zondaar kan op die manier tot God bidden om gered te worden. Zo zien we in Lucas 18 de arme tollenaar zich op zijn borst slaan en uitroe­pen: “O, God, wees mij, zondaar genadig, en “dien zelfden dag gerechtvaardigd naar huis terugkeren. Zo lezen we ook de heerlijke geschiedenis van de stervende dief, die zich tot Jezus aan het kruis naast hem wendde en zei: “Heer, gedenk mijner wanneer Gij in Uw koninkrijk komt”. En we horen de liefelijke belofte van de Heiland naast hem: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. (Luc. 23:39-43). Zo hebben dus verloren zondaren recht om te bidden en iedereen die in oprechtheid aan de Heiland om redding vraagt, zal zalig worden.

Natuurlijk, de Bijbel verklaart vele, vele malen dat een gelovig hart, die beslissende factor is, om gered te worden, “Stel uw vertrouwen op de Heer Jezus, en gij zult behouden worden”, zei Paulus en Silas tot de gevangenbewaarder in Filippi (Hand. 16:31). Jezus zeide tot Nicodemus: “Al wie gelooft in Hem (Gods enig geliefde Zoon) zal niet omkomen, maar het eeuwige leven hebben”. Ook zei Jezus: “Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, wie gelooft heeft het eeuwige leven” (Joh. 06:47).

Hij, die zijn vertrouwen geheel in Christus stelt, is gered, doorlopend gered en heeft eeuwig leven. Zo is het dus duidelijk dat niemand, om gered ts worden, daartoe een uitdrukkelijk gebed behoef; te uiten. Daar behoeven geen overluid uitgespro­ken woorden te zijn, daar behoeft niet te zijn, wat mensen in ’t algemeen onder gebed verstaan. Ge­loof is een omkering des harten tot vertrouwen in Christus. En God hoort ook het meest zwakke roepen van het hart, ook zonder enige zucht, zon­der een bewegen der lippen.

Maar vaak worden de onzekere stappen van het geloof gemakkelijker gedaan, indien men bidt en daarbij de roep om genade en vertrouwen bewust in woorden overbrengt.

Hoeveel zondaren hebben, wanneer zij bede van de tollenaar; “O God, wees mij, zondaar genadig” uitspraken daardoor met meer zekerheid hun vertrouwen op de Heer kunnen stellen.

Dus lieve vriend, indien gij, die dit leest, nog niet gered zijt, wees toch volkomen vrijmoedig om tot God te gaan om genade en vergeving te verkrij­gen; en wees er van verzekerd dat God horen zal, dat Hij hoort, ja dat Hij al gehoord heeft, indien gij Hem vraagt om vergeving en redding.

leder die genoeg geloof heeft om God ernstig te vragen om genade en vergeving, heeft ook ge­noeg geloof om er zeker van te zijn dat God hem heeft gehoord, want Jezus zeide: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Joh. 06:37). En iedere zondaar mag vertrouwen op de rijke belofte: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden’.

En laat ons nu tot besluit, deze zeven redenen, waarom we moeten bidden, nog eens nagaan:

1e. Het is duidelijk door God bevolen dat Chris­tenen altijd behoren te vragen om alles en voor iedereen, met gebed en smekingen.

2e. Gebed is de door God aangegeven weg voor Christenen om iets te verkrijgen.

3e. Bidden is de weg voor Christenen om volkomen blijdschap te verkrijgen.

4e. ’t Gebed is Gods geneeswijze tegen ellende, de weg om uit de moeilijkheden en angstige zor­gen te komen.

5e. Beantwoorde gebeden worden door God ge­bruikt om ongelovigen de mond te snoeren, en zijn Gods onweerlegbare argumenten tegen ongeloof.

6e. Bidden is de weg om de kracht van de Heilige Geest te verkrijgen ten behoeve van Gods ge­zegend werk.

7e. “Al wie de naam des Heren aanroept zal behouden worden.”

Daarom, geliefde broeders, laat ons bidden! O, hoe vele en gewichtige redenen zijn er, waarom Christenen behoren te bidden!

 

Contact per brief

Br. A. v. d, B. te H. vraagt naar aanleiding van het arti­kel van Dr. Rice over de verhoorde gebeden als argument tegen het ongeloof: “Mogen wij zo maar bidden om een wonder, opdat een ander daardoor tot geloof gebracht worde? Heeft de wereld het recht om te verlangen, dat wij bewijzen dat God bestaat en op wonderlijke wijze kan werken?”

Uw bezwaar tegen deze voorstelling kan ik mij zeer goed indenken. Natuurlijk heeft de wereld geen recht op wonde­ren, evenmin als de opstandige Joden, doch ze heeft er wel recht op dat de gelovigen spreken uit ondervinding en niet slechts theoretisch. Als U goed leest, zal U zien, dat dit ook de bedoeling van de schrijver is. Wanneer we in ons eigen leven de wonderen Gods hebben leren zien en ook hebben geleerd een vrijmoedig en gelovig beroep op Zijn liefde te doen, waardoor Hij ons wonderlijk kan leiden en onze ge­beden verhoren, dan zal ons getuigen tegen de wereld vrij­moediger en krachtiger zijn, dan wanneer we de gebedsverhoring alleen dogmatisch aanvaarden. De discipelen baden (Hand. 04:29-30) dat zij met vrijmoedigheid het woord mochten spreken, doordat God zijn hand uitstrekte tot ge­nezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus. Geve God, dat in de gemeente Zijn kracht weer heerlijk en overtuigend openbaar worde.

  1. v. d. K. te H. schrijft naar aanleiding van de meditatie over “Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen U toegeworpen worden”: “Ik onderschrijf dit door persoon­lijke ervaring, maar wij hebben gezien wat daarvan in de oorlogstijd is terechtgekomen, toen broeders en zusters aard­appelschillen aten en voorgangers hun werk niet konden doen door hongeroedeem”.

Deze tegenstelling die U aanwijst tussen Christus’ belofte en de werkelijkheid der ervaring is niet eenvoudig. Zoals, U zelf getuigt en duizenden met u kunnen getuigen heeft God zijn Woord gehouden en Zijn belofte aan u vervuld. Dit neemt niet weg, dat de apostel Paulus en vele kinderen Gods met hem moest zeggen dat zij menigmaal honger hebben geleden. We moeten hier mijns inziens in zien een beproe­ving van ons geloof, evenals bij Job. God wil dat wij ook, zonder dat het leven beantwoordt aan onze verwachtingen, Hem trouw zullen blijven. Doch laat ons vooral oppassen dat we niet een verkeerd gebruik van Gods beloften gaan maken en ze gaan leggen naast het leven van onze broeders en zusters en dan gaan twijfelen aan hun goede wandel. Dit deden Jobs vrienden ook. De woorden die zij spraken waren op zichzelf waar, doch hun toepassing deugde niet.

Uw vraag betreffende geloofsgenezing en het al of niet gebruik van medicijnen hoopt zuster Ekering in het volgend nummer uitvoerig te beantwoorden.

 

Uitnodiging

Omdat wij weten dat de hand des Heren zwaar op ons drukt, omdat wij beseffen dat wij als kinderen Gods niet leven naar Zijn heilige wil, ja, dat wij steeds meer dreigen onder te gaan in de vervlakkingen van het leven, zo worden wij ge­drongen met elkander onze zonden te belijden en te zoeken een oude en toch altijd nieuwe weg, die ons zal voeren tot een innige gemeenschap met Jezus Christus.

Wij willen dus met elkander, om onze zielen uit haar traagheid op te wekken en haar te nood­zaken Jezus met liefde en standvastigheid te zoe­ken, opdat wij ook niet in het oordeel vallen. Zijn woord ter harte nemen: “Waakt en bidt, want gij weet niet, wanneer de tijd is (Mark. 13:33).

Wilt U met ons deze weg van eendrachtig en volhardend gebed bewandelen?

Wij nodigen U daarom uit ook voor Gorinchem en omstreken een gebedskring te vormen. Wilt u ons schriftelijk Uw instemming betuigen, opdat wij U te gelegener tijd een uitnodiging kunnen zenden. Tevens kunt U dan de namen opgeven, van hen, die met U hetzelfde verlangen koesteren.

Er zullen geen toespraken gehouden worden, geen organisatie of vereniging wordt beoogd.

Slechts de gemeenschappelijke geestelijke nood zal ons tot elkander drijven.        

Uw antwoord zenden aan:

 “Kracht van Omhoog “, Nieuwe Hoven 19. Gorinchem.

Ditzelfde geldt ook voor Haarlem en omstreken

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).