1999.09-10 Levend geloof nr. 402

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Ook in dit nummer worden de verschillende facetten van het evangelie van het Koninkrijk op allerlei wijze en vanuit verschillende invalshoeken belicht. Wie de Bijbel leest met ogen die door de Geest verlicht zijn, ontdekt steeds meer heer­lijkheden die de Heer aan ons als Zijn kinderen wil toevertrouwen. Het lijkt wel of de schatkamers van de levende God onuitputtelijk zijn en dat is in feite ook zo, want de mens is geschapen als hoogste vorm van Gods scheppingswerk naar, zoals Genesis dat formuleert, Zijn beeld en gelijkenis. Naarmate we ver­der geestelijk groeien gaan we ook hoe langer hoe meer beseffen wat de zekerheid te behoren tot Gods Koninkrijk werkelijk betekent. En wat ook heel belang­rijk is, we gaan er ook meer en meer van doordrongen raken dat God ons de verantwoordelijkheid heeft gegeven dat uit te dragen door woord en daad. We zijn geen nieuwe scheppingen geworden om ‘geestelijke egoïsten’ te zijn. Nog afgezien van het feit dat dit onmogelijk is, want dan hebben we er niets van begrepen waarom het werkelijk gaat. Wel worden we opgeroepen als medewer­kers, als partners in Gods plan onze taak te vervullen. We mogen de talenten die we van Hem ontvangen hebben in Zijn dienst stellen, ledereen heeft bepaalde talenten en bekwaamheden ontvangen die per persoon verschillend zijn. In de ogen van God zijn we echter allemaal even belangrijk. Hij wil ons gebruiken in Zijn dienst als een levend vertegenwoordiger van Zijn Koninkrijk, waarbij Jezus ons grote voorbeeld is.

Is dit niet een beetje te rooskleurig voorgesteld? We hebben toch ook nog te maken met een tegenstander, die weliswaar al door Jezus overwonnen is, maar wiens eindafgang nog moet plaatsvinden? zal iemand opmerken. Natuurlijk gaan we deze realiteit niet uit de weg, we hebben er nog dagelijks mee te maken. Maar als we de Bijbel geestelijk leren verstaan, dan zijn we ons ook bewust dat onze plaats met Christus een geestelijke plaats is, namelijk in de hemelse gewesten. Alleen van daaruit kunnen we geestelijk strijden en overwin­nen. Ook dat hoort bij de rijkdom die de Heer ons heeft toevertrouwd en gaan we meer en meer leren in praktijk te brengen. En ook de inhoud van dit num­mer wil ons daarbij stimuleren en bemoedigen. Veel zegen!

 

Kom in aktie  (2)

De oproep in ons vorige nummer om in aktie te komen voor Levend Geloof heeft verschillende positie­ve reacties opgeleverd. Een lezeres die een geschenkabonnement opgaf schreef ons ter bemoediging een uitvoerige brief die begon met de opmerking dat zij heel dank­baar was met het blad en er steeds naar uitzag. Een broeder die proef- adressen opgaf haakte in op onze opmerking dat hoewel Levend Geloof al bijna 40 jaar bestaat velen soms toch niets afweten van het bestaan van ons blad. Hij had pas vorig jaar Levend Geloof ‘ont­dekt’ en zich geabonneerd. Omdat het bij de verschijning van ons vorig nummer volop vakantietijd was en sommigen de ‘aktieoproep’ misschien hebben gemist, herha­len we nog even de suggesties die we toen doorgaven om meer bekendheid te geven aan ons blad.

Het opgeven van adressen waar wij enkele proefnummers naar toe kunnen zenden.

Het eenmalig of meermalig afne­men van extra exemplaren voor gerichte verspreiding aan familie, kennissen of gemeenteleden.

Het overmaken van een extra bij­drage. Lees wat we daarover schreven in het kader van onze zomeraktie in ons vorig nummer.

Het blad verkrijgbaar stellen via de boekentafel van uw gemeente, zoals in verschillende gemeenten gebeurt.

Het opgeven van iemand voor een geschenk- of adoptieabonne­ment.

Er zijn dus mogelijkheden genoeg om ‘in aktie’ te komen en meer bekendheid te geven aan het heer­lijke en kostbare evangelie, waar­van de uitleg in Levend Geloof zo’n centrale plaats inneemt.

 

De werkelijkheid is van Christus door Hans Bulthuis

Vanaf de zondeval is de aandacht en de bemoeienis van de mensheid op de aarde gericht. Al zwoegende gaat de mens voort, totdat hij tot de aard­bodem wederkeert. Het paradijs was toegesloten en de hemel, de geeste­lijke wereld, is onontgonnen terrein gebleven. De mens is zodoende tot een wezen verworden dat zich beweegt in het ‘hier en nu’, in het zienlijke, het stoffelijke en het tijde­lijke. Daarbij niet wetende dat zijn loop meer en meer overeenkomstig de overste van de macht der lucht is geworden.

Gelukkig zijn er altijd uitzonderin­gen op deze regel geweest, zoals bij­voorbeeld Abraham en de profeten. Zij zochten naar meer, naar het hogere en het eeuwige van God. Hoewel zij van Hem een getuigenis gekregen hebben, bleven zij toch, al hopende en verwachtende, van verre staan. De mogelijkheid om echt en blijvend deel te nemen aan het gees­telijke en goddelijke is pas geopend door de komst en het werk van Jezus Christus. Door Hem is de waarheid of de werkelijkheid gekomen. Deze is de ware en eeuwige situatie van God zelf waarin Hij ook de mens wil laten existeren. Die specifieke situ­atie is de werkelijkheid van Christus, de leefwereld van Gods Zoon, Gods eeuwig voornemen met de mens.

De zichtbare werkelijkheid

Het alledaagse bestaan op aarde is de stoffelijke werkelijkheid. Deze werkelijkheid is op zich niet te ont­kennen of te verwerpen. Ze is ont­worpen en geschapen door God zelf. Het begin ervan was zelfs zeer goed. Helaas is deze wereld echter door de voortdurende inwerking der boze geesten verziekt, verminkt, verontreinigd en ten dode geneigd. Ze staat onder heerschappij van het rijk der duisternis. Het is daardoor voor ieder levend schepsel goed oppassen geblazen op onze planeet. Toch heeft de mens zich tot nu toe weten te redden. Hij is niet kapot te krijgen en nog steeds niet verdwe­nen. Dit is een teken dat het gescha­pene van de hoogste kwaliteit is. Steeds vatten mensen moed om na tegenslag en ramp de draad van het leven weer op te pakken. Er wordt door hen telkens opnieuw in het dagelijks bestaan, deze tijdelijke werkelijkheid, geïnvesteerd. Toch is voor de meesten deze werkelijkheid van alledag de énige waarin ze leven en waarmee ze rekening houden. Velen trachten zelfs alle mogelijkheden ervan tot op de bodem toe uit te putten en te benut­ten. Ze zien slechts wat voor ogen is en wat per dag ervan beleefd kan worden, zowel goed als kwaad. Gelukkig nemen velen, en dat terecht, de verantwoordelijkheid voor het aardse bestaan nog op zich en proberen het beste ervan te maken.

Deze eeuwenlange instelling van de mens ten aanzien van bestaan en leven heeft hem echter geheel en al naar de aarde doen toegroeien. Alle aandacht en kracht kromde hem echter naar beneden. Het gevolg is dat het merendeel der mensheid zich slechts bewust is van één wer­kelijkheid, van één waarheid waar het om zou gaan in het leven: het aardse. Het zou om astronomisch grote getallen gaan, indien we alle energie, werkuren en denktijd die de gehele mensheid vanaf het begin van haar bestaan tot nu toe voor deze stoffelijke werkelijkheid heeft geleverd, in cijfers zouden kunnen weergeven.

Enerzijds is die inzet hoognodig om het hoofd boven water te kunnen houden. Anderzijds is het eigenlijk een grote tragedie om alle kennen te kunnen te blijven opbrengen om slechts een tijdelijke en natuurlijke situatie te onderhouden. Het eeuwi­ge en bovennatuurlijke leven blijft evenwel onaangeroerd. Dit drama wordt nog schrijnender als het christenen betreft. Indien de gelovigen vast blijven geketend aan en gefixeerd zijn op de werkelijkheid van beneden, dan missen zij de zegeningen van Gods heerlijkheid voor hen. Wie Hem en zijn woorden serieus neemt, weet immers dat het zichtbare en tijdelijke voorbijgaat. Zeker in de eindtijd geldt dat het uiterlijk van deze wereld bezig is te verdwijnen. Wie dus zijn vermogen geheel en al verbruikt voor het hier en nu is zeer beklagenswaardig en arm. Zeker indien deze werkelijk­heid vaak nog uit veel schijn, onechtheid en zelfs leugen bestaat. Op een zeker moment zag Jezus die desolate toestand van de mens als gevangene in deze werkelijkheid. Vol innerlijke ontferming werd Hij over de scharen bewogen, daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben. Levend en stervend voor het hier en nu, en dat ook nog onder de heer­schappij van de duivel, lijden zij schade aan hun ziel. Trachtend het leven te winnen, verliezen zij het juist.

Het geheimenis

Ondanks deze ontwikkeling houdt God onbeweeglijk in liefde en geloof vast aan zijn plan. Volgens zijn gemaakt bestek zou de mensheid in tegenovergestelde richting hebben moeten gaan. In plaats van naar de aarde, naar de hemel toegroeien. Niet het tijdelijke, stoffelijke en aard­se, maar het eeuwige, geestelijke en goddelijke leven heeft Hij bij uitstek voor de mens bedoeld en bereid. Die goddelijke wereld is echter een geheimenis. Dat betekent dat zij ver­borgen is, onzichtbaar door haar onstoffelijkheid. Ook als God de mens daar openbaring over geeft, blijft het een verborgenheid, een geheimenis. Het begrip ‘geheimenis’ betekent namelijk niet dat het een geheimpje is dat niemand mag weten. God wil niets voor de mens achter de hand houden, geheim houden, maar het juist bekend maken, het van de daken laten roe­pen. Neen, het woord geheimenis duidt op een onzienlijke situatie, die van de  (G) geest, van de hemel, van boven, inplaats van het vlees en van de aarde.

Deze bovennatuurlijke wereld van God blijft eeuwig geestelijk, dus onzienlijk voor het vlees. Vlees en bloed kunnen daar geen toegang en deel aan hebben, maar slechts de innerlijke mens des harten. Het geheimenis van God dat Hij in Christus bekend gemaakt heeft, is de enige echte en blijvende waar­heid. Deze openbaart de eeuwige en ware werkelijkheid voor menselijk bestaan en leven dat God bedacht en gemaakt heeft. In dié werkelijkheid wil Hij alle mensen geplaatst heb­ben. Dat is zijn grote liefde en gena­de voor de wereld. Het evangelie van Jezus Christus spreekt over dat goddelijk gehei­menis voor mensen. Het beschrijft de geestelijke werkelijkheid in al zijn aspecten. Het informeert eerst over de enige wijze van legaal bin­nenkomen in Gods wereld door de mens. Daarin staat het persoonlijk geloof in Jezus’ zoenoffer centraal. Het evangelie adviseert voorts over de wijze van omgaan met de geeste­lijke zaken, situaties en mogelijkhe­den. Het getuigt tevens van een goede God en een machtige Christus. Het geeft daarbij inzicht in de huidige toestand in de hemelse gewesten met haar goede en kwade geesten. Het voedt op tot een juist omgaan met het bovennatuurlijke. Het onderricht om volwassen en wijs te worden zoals hemelburgers betaamt. Het woord Gods roept het niet-zijnde tot aanzijn in de gelovi­gen. Het schept en herstelt. Het leidt en sterkt. Het instrueert en reikt opdrachten aan. Het troost en koerst de welwillende gelovige.

Jezus als eerste

De eerste mens die de eeuwige, geestelijke werkelijkheid van God en Zijn Koninkrijk binnentrad, erin leefde en ernaar handelde is onze Heer Jezus, de Christus. Anders gezegd: Hij wandelde in de waar­heid. Hij werd zodoende de verper­soonlijking daarvan. Bij de bestudering van de vier evan­geliën ontmoet je Hem steeds weer opnieuw als de mens Gods, de mens van boven, de mens die zich geheel laat bepalen door Góds werkelijk­heid. Hij benaderde alles vanuit die situatie. Zijn denken en spreken werd niet gevoed met wat ‘men’ over de dingen van het leven dacht, maar wat zijn hemelse vader erover zei. Ook zijn handelen en optreden waren de uitvoering van wat Gód Hem toonde.

Doordat de hemelse werkelijkheid voor hem de enige was  (en blijft), stond Hij ten aanzien van het dage­lijks leven, met de daarin voorko­mende situaties, altijd boven de gebeurtenissen en ontwikkelingen. Hij beoordeelde en behandelde de zaken des levens met de kennis en wijsheid die God erover aanreikte. Vandaar dat Hij alles aankon.

Hij was verre de meerdere over de boze geesten die zich diep ingedron­gen hebben in de werkelijkheid van beneden. Daardoor wist Hij zichzelf onbesmet en gezond te bewaren. Daardoor kon Hij eveneens gebon- denen en bezetenen bevrijden. Hij legde de grondslag en maakte zelf een begin met het verdrijven van het rijk der duisternis uit de mensheid, uit de schepping. Dit werk is immers één van de hoofdopdrachten van het herstelplan van God voor deze bedeling.

Hij beheerste indien nodig de stof en de natuur. Enkele bekende voor­beelden daarvan zijn het veranderen van water in wijn, het stillen van de storm en het lopen op water. In alles werd bewezen dat wie uit de hemel, wie van boven komt, boven allen en alles is. Zijn getuigenis over die hemelse werkelijkheid is meer­der dan dat van de mensen hier beneden.

Dat geldt ook inzake het geloof. In zijn drie jaar durende rondgang op aarde bracht Hij geen voortzetting in andere stijl van Mozes en het Oude Verbond. Hij bracht iets geheel nieuws, een nieuwe leer, een nieuwe benadering en aanpak van het leven. Hij bracht de hemel naar de aarde en de mens naar de hemel. Hij bracht eindelijk de waarheid op aarde, in leer en eigen leven. Hij is de grote leraar der gerechtigheid, de Heiland der wereld, de redder, de verlosser en de geneesheer der mensheid, het grote voorbeeld, het prototype voor allen. De werkelijk­heid is van Christus!

Ommekeer

Aangezien de mensheid -waaronder ook vele christenen- in haar gang door de geschiedenis steeds meer in de aardse en tijdelijke werkelijkheid is verstrikt geraakt, is het een hele toer om van richting te veranderen. Het vraagt namelijk om een totale om wenteling in denken en doen. Jezus aannemen om gered te wor­den, een kind van God te worden en het fundament des geloofs te leggen, is geen probleem. Dat gebeurt alleen uit genade en door geloof. Maar om een mens van ‘boven’ te worden, om bewust de werkelijkheid van Christus binnen te gaan, er ook praktisch en zinvol deel aan te heb­ben, is een heel leven nodig. Dat gaat niet van de ene dag op de ande­re. De Bijbel spreekt in termen van toegroeien naar, uitstrekken naar, grijpen van, zaaien en oogsten, plan­ten en begieten, geduld en volhar­ding, enzovoort.

De apostelen sporen ons aan om daadwerkelijk daarmee bezig te zijn en ermee te blijven. Vandaar uitspra­ken als: wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw den­ken; zoek en bedenk de dingen die boven zijn waar Christus is; leg de oude mens af en doe de nieuwe mens aan; gij geheel anders, en der­gelijke. Veranderen van mentaliteit en gerichtheid geschiedt immers niet automatisch. De ommekeer van vlees naar geest, van aarde naar hemel, van tijdelijk naar eeuwig, van zienlijk naar onzienlijk, is slechts mogelijk door een besliste, bewuste keuze ervoor en een dagelijks bewust werken eraan. Een belangrijk element in dit proces is het jezelf willen laten bepaald worden door Jezus. Het eten van zijn woord en het door de Geest geo­penbaard krijgen van zijn leven, door een onafgebroken gemeen­schap met de Heer, dienen dan de volle prioriteit te krijgen. Indien zijn heerschappij en koningschap vat krijgen op de gelovige, wordt het haalbaar om de barricaden die de boze geesten trachten op te werpen, in het gedachten- en gevoelsleven te slechten.

Zo komt er innerlijke ruimte en geestelijke bewegingsvrijheid om Hem te gaan navolgen. Het evange­lie leert dat het woord Gods werk­zaam is in ieder die het aanvaardt en het gehoorzaam doet. Zijn kracht immers overweldigend groot aan hen die geloven. Alle woord Gods en alle Geesteswerkingen hebben de bedoe­ling de christen te verheffen, te ver­hogen en te profileren in de hemelse gewesten. Zijn wereld is geestelijk, zijn wandel is boven en zijn burger­schap is van de hemel. In die geeste­lijke situatie is de hoop, de onver­gankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis voor hem weggelegd. Daarin bevinden zich de geestelijke zegeningen van Christus Jezus, het bewerkt een onuitsprekelijke en ver­heerlijkte vreugde indien christenen in deze waarheid, die de werkelijk­heid van Christus is, wandelen.

Leefbaarheid

Om in deze kapotte en gebroken wereld nog enigszins een voldoende mate aan leefbaarheid te realiseren, dient de christen het hier en nu te bezien, te benaderen en te beheer­sen vanuit de werkelijkheid van Christus. Hij zal door de ogen van Jezus de dagelijkse dingen moeten gaan bezien. Dat betekent het aardse vanuit het hemelse leren aanpakken. Zich éénmakende met de waarheid van boven. Met de verborgen wijs­heid Gods zal hij zijn heilige en vaste weg gaan temidden van alle kortzichtigheid en verwording van de omringende vleselijke massa. Het zichzelf onbesmet van de wereld bewaren en zich boven de vij­and verheffen is dan haalbaar. Vanuit Christus leven houdt immers in dat alles mogelijk is. Zo’n leven doet koningschap, doet zoonschap toenemen en rijp worden. De werkelijkheid van Christus over­treft alles wat hier beneden is. Levend in en vanuit die realiteit kan men het leven aan. De mogelijkhe­den van boven zijn onuitputtelijk in wijsheid, in kracht, in vermogen, in oplossingen en in overwinningen. De inwonende Christus is verreweg de meerdere van allen en alles in deze wereld. Zalig de mens die Hem

leidsman heeft, die door Hem geleerd wordt.

Geachte lezer, wat is uw leefwereld? Wat is voor u ‘dé’ werkelijkheid? Door wie en wat wordt u bepaald en geleid? Onze liefdevolle God staat nodigend met wijsgespreide armen naar ons uitgestrekt, opdat wij ons leven met Christus in God zullen verbergen. Door Jezus’ volbrachte werk is de weg tot God en zijn Koninkrijk vrij. Wij mogen allen ingaan in zijn werkelijkheid om waarachtig leven te vinden. Alleen daar is de bestaansvorm die over­wint, die bestand is tegen alle boos opzet en die eeuwig blijft. Wanneer Christus centraal komt te staan in aller leven, zal ook heel Gods volk, de gemeente, in zijn waarheid kunnen wandelen en han­delen. Niet alleen zullen wij het zélf redden, maar tevens zullen wij bij machte zijn een verloren mensheid te helpen.

Wees als een licht, wees een voor­beeld, wees een getuige van de enige en ware werkelijkheid, die van Christus!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Toen Jezus eens, na z’n opstanding, had ontbeten met zijn volgelingen aan de oever van het meer van Tiberias, vroeg hij aan Petrus of die hem werke­lijk liefhad. Het antwoord begon met: “Ja Heer, u weet…”. Ook wanneer de vraag door Jezus wordt herhaald begint Petrus met te zeggen: “Ja, u weet…” Velen leggen dit gesprek waarin de vraag drie keer gesteld wordt uit als een tegenhanger van de drievoudige verloo­chening in het paleis van de hogepriester. Daar is niks mee natuurlijk. Op deze wijze werd Petrus gerehabiliteerd. Uiteraard voelde Petrus zich ellendig en misschien verweet hij zichzelf ook wel de grote woorden die hij tijdens de laatste gezamenlijke maaltijd had uit­gesproken: “Ik zal mijn leven voor u inzetten”.

En later, toen hij ontkende dat hij Hem kende, had hij zichzelf vervloekt om z’n woorden kracht bij te zetten. Een haan kraaide. Op dat moment keerde Jezus zich om en zag Petrus aan… en toen ging Petrus door de grond van schaamte. Het was ver­schrikkelijk.

Je kan je soms zó schuldig weten, schul­dig voelen over dingen die je hebt misdaan. Je hebt het niet gewild en tóch is het gebeurd. Je ‘overwinningsleven’ is met één klap met de grond gelijk gemaakt. Soms wordt geprobeerd het allemaal te vergoelijken, te verzachten door allerlei oorzaken aan te dragen, eigenlijke en oneigenlijke. Maar het feit ligt er wel, en dus vreet het schuldgevoel verder of hangt als een grauwe sluier over je onbevangenheid. Jezus riep Petrus niet op het matje: “Hoe heb je dat nou kunnen doen! Je wist hoe moeilijk ik het toen zelf had en dan dit… Petrus, Petrus wat val je me tegen. Je was er zelf toch bij toen je mij verraadde?”. Al deze logisch klinkende verwijten kreeg Petrus niet naar zijn hoofd geslingerd. En tóch zat hij er nog mee. Misschien durfde hij Jezus niet aan te kijken en zocht wat drukdoenerig bezigheden. Hij durfde zichzelf niet eens aan te kijken. Er was wat tussen hem en zijn grote voorbeeld. Eigenlijk… eigenlijk had hij zijn eigen liefde voor Jezus toen verloochend, want wie liegt is ontrouw aan zichzelf, aan je diepste verlangens. En dat diepste verlangen is toch je veilig en geborgen weten bij degene die je liefheeft en die jij liefhebt. En wat doet Jezus? Hij vraagt Petrus naar zijn diepste zelf. In de holte van diens ziel zit nog steeds die ontroeren­de, maar nog o zo kwetsbare liefde voor de zoon van de vader. Daarnaar strekt

Jezus zijn hand uit, omdat hij weet dat dat daar ligt. En dat weet Petrus ook. En die bevestiging waarbij Jezus de lief­de van Petrus weer tevoorschijn doet komen en in z’n oude glans doet oplich­ten, betekent het herstel van Petrus. Zijn diepste motieven worden genoemd, hij wordt ze zich weer bewust. Dit gebaar van zijn goede herder doet al z’n ellendige gedachten, z’n schuldgevoelens, zijn zelfverwijten als sneeuw voor zijn zon verdwijnen. Zo komt Petrus weer aan het licht, de echte. Je kan soms zo twijfelen aan jezelf, teleurgesteld omdat je misschien eisen hebt gesteld aan jezelf, misschien jezelf hebt overschreeuwd. En als het dan heel stil wordt om je heen komt er veel ver­driet op je toe, naast je onvermogens. En toch… en toch weet hij. Hij weet dat je Hem liefhebt. En dat is het enige dat telt voor twee geliefden. Bid datje Hem niet verloochent in jezelf. Zo blijven we bij elkaar. Uiteindelijk.

 

Wederzijds vertrouwen door Gert Jan Doornink

 

“Welzalig de man, die de Here tot zijn vertrouwen heeft gesteld” Psalm 40 vers 5a  (Ps. 040:005a).

Het is niet de eerste keer dat we in ons blad over ‘vertrouwen’ schrijven. Het zal zeker ook niet de laatste keer zijn, want er zijn steeds weer nieu­we elementen die om de aandacht vragen. Ik wil dan ook graag enkele frisse gedachten en ideeën over dit thema met u delen. Dit heeft natuurlijk alles te maken met geestelijke groei, wat een onmisbaar onderdeel is van ons geloofsleven. Christenen die niet geestelijk groeien, blijven in een begin-stadium steken, blijven kas­plantjes, terwijl God zo graag wil dat we uitgroeien tot ‘volwassen christe­nen’ waarin de volheid van Christus meer en meer tot openbaring gaat komen.

Paulus zegt: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, overlegde ik als een kind. Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was” Een Korinthe 13, vers 11. (1 Kor. 13:11). In ons natuurlijk leven vinden we dat vanzelfsprekend, maar hoe is dat in ons geestelijk leven?

Hopelijk hebben we allemaal het verlangen om geestelijk te groeien, en niet alleen om over overwinning, vertrouwen, geloof, enz. te zingen of te spreken, maar het ook daadwerke­lijk in praktijk te brengen. Dat geldt dus ook wat ons vertrou­wen betreft.

Gods vertrouwen in ons

Het eerste wat wij als kinderen Gods zeker mogen weten, en wat we mis­schien wel eens over het hoofd zien, is dat God vertrouwen in ons heeft. God heeft een grenzeloos, onbepert vertrouwen in ons. Als Gods ver­trouwen in ons niet voor 100% was, had Hij ons al lang afgeschreven. Maar God schrijft ons niet af, inte­gendeel, Hij betrekt ons er ten volle bij.

Eigenlijk is dat ook heel logisch. We zijn immers door Hem geschapen, naar Zijn beeld en gelijkenis. De mens is de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk. Uniek, eenmalig, nog nooit geëvenaard. Al probeert de wetenschap dat wel. Ik denk aan het berichtje dat we onlangs in de krant konden lezen. Onder de kop ‘Biologen kunnen stamcellen van mensen kweken’ lezen we dat de mens als bouwpakket niet langer een toekomstschim is. Amerikaanse celbiologen zijn er namelijk in geslaagd het ultieme basismateriaal van het menselijk leven te kweken. Voor het eerst hebben ze zogeheten stamcellen van het menselijk embryo kunnen isoleren en ver­meerderen…

De huidige wetenschap mag dan met al zijn kennis, proberen door te dringen tot het hart van God, maar het wezen van God blijft daardoor toch onaangetast, want de mens kan nooit de plaats van God innemen, zoals allerlei New-Age leringen ons willen doen geloven. Wel staat de mens heel dicht bij God. In Psalm 8 formuleert David het op bijzonder fijne wijze met de opmerkingen: “Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensen­kind, dat gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond” Psalm 8, vers 5 en 6. (Ps. 008:005-006). Bijna goddelijk, met heerlijkheid gekroond… Het valt haast niet voor te stellen, zeker als we ons realise­ren wat de mens daarvan terecht heeft gebracht. Maar toch is het waar. Zo heeft God de mens zich voor ogen gesteld. Zo wil Hij de mens als Zijn eigen schepping graag zien. Daarom blijft Zijn vertrouwen in de mens voor altijd en eeuwig bestaan.

God gaf ‘alles’

Dat God een volledig vertrouwen in de mens heeft, blijkt wel uit het feit dat Hij, ook toen de mens gefaald had en gehoor had gegeven aan de vorst der duisternis, de mens niet afschreef. Want het allerliefste wat Hij bezat, Zijn eniggeboren Zoon, zond Hij naar deze wereld om de vorst der duisternis te overwinnen aan het kruis van Golgotha. God schonk als het ware Zijn hart, Zijn wezen aan de mens om die te verlos­sen, te bevrijden uit het rijk der -duisternis. Juist omdat God alles gaf, en omdat Zijn Zoon in geloof en gehoorzaam­heid alles gaf, is de vertrouwensgarantie van God zo waardevol en niet te evenaren.

Door geloof in het volbrachte werk van Jezus mogen wij delen in dat vertrouwen wat God in ons heeft. Ook als we soms nog falen. En laten we eerlijk zijn: dat gebeurt nog wel eens, ook al doen we het niet met opzet. Het is niet meer ons verlan­gen om te zondigen, om toe te geven aan de infiltratiepogingen van de vijand, maar om de zonde te overwinnen. Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen: “Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de gena­de toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestor­ven zijn, daarin nog leven?” Dat is onmogelijk, zegt hij, we zijn immers geroepen in ‘nieuwheid des levens’ te wandelen  (vs. 4). Het is Gods vurige verlangen dat het nieuwe leven in Christus, wat in ons is, er helemaal uit gaat komen. Daarvoor is ook vertrouwen van onze kant nodig!

Ons vertrouwen in Hem

Primair is dus Gods vertrouwen in ons, maar dit gaat pas ten volle func­tioneren als ook wij vertrouwen in Hem openbaren! Er behoort een wederzijds vertrouwen te zijn, een wisselwerking. Het is belangrijk dat we daar oog voor krijgen. Want aan ons vertrouwen in Hem behoren we zelf invulling te geven. Het is een taak, een opdracht een dagelijks vertrouwen in Hem te openbaren. Blijft dit vertrouwen in Hem achterwege of staat het op een laag pitje, dan is er iets grondig mis. Dan gaan we een weg die niet Gods weg is, dan brengen we onszelf in moeilijkheden, dan zien we het niet meer zitten en heeft de vorst der duisternis vrij spel in ons leven. U zult misschien geneigd zijn op te merken: Wie wil dat nu; dat wil toch niemand? Vergist u zich niet. Ik zou ze niet graag de kost willen geven die hun vertrouwen in God allang hebben opgezegd. Misschien niet zo bewust als ik het nu formuleer, maar langzamerhand is het vertrouwen weggeëbd. Het begon misschien met een kleine ongehoorzaamheid en het groeide uit tot een volledig God de rug toekeren. En we kennen het spreekwoord als we de duivel een vinger geven, neemt hij de hele hand.

Kleine vossen

Het zijn de kleine vossen, die de wijngaard verderven, lezen we in Hooglied 2 vers 15  (Hoogl. 02:15). Dat woord ken­nen we waarschijnlijk allemaal, maar we vergeten vaak wat er bijs­taat, namelijk: “Vangt ons de vossen, nu onze wijngaarden in bloei staan”. Met andere woorden, we moeten niet toestaan dat de vijand infiltreert, een halt toeroepen aan elke vorm van duisternis die bij ons binnen wil komen. Dat is niet iets krampachtigs of wettisch, waar niets van terecht komt, maar dat is de geestelijke strijd waarbij u en ik betrokken zijn. Hoe kunnen we die geestelijke strijd succesvol voeren? In de eerste plaats door ons bewust te zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Want alleen van daaruit kunnen we geestelijk strijden en overwinnen. Ook dienen we geeste­lijk bewapend te zijn en gebruik te maken van die wapens. En ook ‘vertrouwen’ is zo’n wapen! In elke situatie van het leven mogen we ervaren hoe dit vertrouwen altijd een positieve uitwerking heeft als we het ‘in werking’ stellen. Dat begint met het uitspreken van ons vertrouwen in Hem in het gebed en dat hoeft niet altijd een officieel gebed te zijn. Het kan zom­aar opwellen, we kunnen het in gedachten krijgen op momenten dat we het nodig hebben en dan spre­ken we het uit: ‘Heer, ik vertrouw op u, Heer ik geloof dat U mij helpt, dat U de oplossing aanreikt die ik op dit moment nodig heb’.

Het antwoord komt

En dan komt de oplossing, het ant­woord. Honderd procent zeker. Misschien niet altijd op de wijze waarvan wij denken dat die het beste is. Nee, God weet wat op dit moment het beste voor ons is. Stel dat God ons op dit ogenblik iets zou toevertrouwen waar we nog niet rijp voor zijn… Een kind van zes jaar kun je nog geen dingen toevertrou­wen zoals aan iemand die 26 of 36 is. We kunnen God niet dwingend voorschrijven hoe Hij moet hande­len. Maar wel mogen we zeker weten dat Gods gedachten over ons altijd goed, altijd positief, altijd levenwekkend en blijmakend zijn. Ons vertrouwen uitspreken tot God heeft daarom ook altijd een positieve uitwerking. God bemerkt dan dat wij van Hem houden, dat wij het van Hem verwachten, dat wij te kennen geven in gemeenschap met Hem te willen leven.

David is daarin voor ons een gewel­dig voorbeeld. Lees eens wat hij daarover schrijft in Psalm 40 vers twee tot en met 5.  (Ps. 040:002-005).

Er is nog iets wat ons opvalt in deze, wat je zou kunnen noemen, positie­ve ‘geloofsbelijdenis’ van David. Misschien is het u al opgevallen. In vers 4 zegt hij namelijk: Hij gaf een nieuw lied in de mond, een lofzang aan onze God”. Maar let op wat er nu komt: “Mogen velen het zien en vrezen, en op de Here vertrouwen”. Met andere woorden: Davids ver­trouwen op God zal ook anderen moeten overtuigen, zodat ook zij hun vertrouwen op God gaan stel­len. David was door zijn leven van vertrouwen op God een levend getui­ge van God. Zoals ook wij invulling gaan geven aan ons getuige zijn door een leven van vertrouwen te openbaren. Iemand die vertrouwen heeft in God blijft niet anoniem.

Vertrouwen in onze medemens

We gaan nog een stapje verder. Als God vertrouwen in ons heeft, en wij vertrouwen in Hem, betekent dit dat ons vertrouwen zich ook gaat uits­trekken naar onze medemens! Getuigen van Hem kan vrijblijvend zijn, maar vertrouwen in iemand anders stellen is niet vrijblijvend. Ook al is het soms niet gemakkelijk en worden we soms teleurgesteld. We sluiten ons echter niet af voor de medemens. Integendeel, we hebben juist de opdracht hen ook te winnen voor het Koninkrijk Gods! Waar we ons uiteraard wél voor afsluiten is voor die werken van de medemens die uit de verkeerde bron afkomstig zijn. We wenden ons niet, om de woorden van David te gebruiken, “tot de hovaardigen, noch tot hen die naar leugen afdwa­len”  (vs. 5b).

“Neemt geen deel aan de onvrucht­bare werken der duisternis, maar V ontmaskert ze veeleer”, schrijft Paulus in Efeze 5, vers 11.  (Ef. 05:11). Maar de ménsen die ze doen blijven we lief­hebben, we willen immers niets lie­ver dan dat ook zij bevrijd worden uit het rijk der duisternis en het nieuwe leven in Christus leren ken­nen.

Omgang met ongelovigen

Gods Geest wil ons duidelijk maken hoe en op welke wijze wij om moe­ten gaan met mensen die de Heer nog niet kennen. We hebben er dagelijks mee te maken op ons werk, onze buren, familieleden die onbekeerd zijn, en noem verder maar op.

Ik denk dat er in het verleden -en het komt in bepaalde kringen nog wel voor- wel eens teveel angst is geweest voor omgang met ongelovi­gen. En overdreven ‘angst voor besmetting’ door hen die het evan­gelie zoals wij dat beleven afwijzen, kan juist tot gevolg hebben dat zij op geen enkele wijze nog jaloers worden op ons om ook tot werkelijk geloof te komen. Jezus’ omgang beperkte zich niet tot een bepaalde kring van mensen, tot Zijn discipelen alleen. Integendeel, Hij wist dat Gods liefde bestemd was voor alle mensen. Daarom voer­de hij ook gesprekken met tollena­ren, hoeren en allerlei soorten zond­aren. Dat werd Hem niet door de vrome leidslieden van die tijd in dank afgenomen.

Liefde voor de medemens

De liefde voor onze medemens komt bij een waarachtig christen voort uit “een rein hart, een goed geweten en een ongeveinsd geloof”, schrijft Paulus 1  Timoteus 1 vers 5.  (1 Tim. 01:05). En als ons geweten ons niet veroordeeld, wie zal ons dan beletten om die din­gen te doen die wij in oprechtheid menen te moeten doen? In Hebreeën 13, vers 18.  (Heb. 13:18) lezen wij over het vertrouwen dat wij die een goed geweten hebben, in alle opzich­ten de rechte weg willen gaan. Een echt christen zal er altijd op uit zijn anderen ook op de rechte weg te brengen, ook al wordt hij niet altijd door anderen -dat kunnen ook med­echristenen zijn- begrepen op de wijze waarop hij meent te moeten handelen.

Het doet ons ook denken aan de woorden van Petrus in zijn eerste %^rief als hij schrijft dat wij bereid moeten zijn altijd verantwoording af te leggen van de hoop die in ons is, “doch met zachtmoedigheid en vreze, en met een goed geweten, opdat bij al het kwaad, dat men van u spreekt, zij, die uw goede wandel in Christus smaden, beschaamd gemaakt worden” Een Petrus 3, vers 16.  (1 Petr. 03:16).

Levende werkelijkheid

“Welzalig de man  (en de vrouw!), die de Here tot zijn vertrouwen heeft gesteld”. Dat blijft niet verborgen. Dat heeft een positieve uitwerking in ons eigen leven én in de levens van anderen.

Dat was de ervaring van David en zal ook onze ervaring zijn, zodat we evenals David kunnen zeggen: “Talrijk hebt Gij gemaakt, o Here, mijn God, uw wonderen en uw gedachten jegens ons; niets is bij U te vergelijken. Wilde ik ze vermel­den en uitspreken, te talrijk zijn zij om te noemen” Psalm 40, vers 6. (Ps. 040:006). De eindtijdgemeente, waartoe u en ik behoren, zal een gemeente zijn waarin het begrip ‘vertrouwen’ een centrale plaats zal hebben ingeno­men. Niet als een leerstuk of discus­sieonderwerp, niet als een theore­tisch gegeven dat we alleen met ons verstand aanvaarden, maar een levende werkelijkheid, als een levend bewijs dat we de God die wij dienen werkelijk vertrouwen, zoals Hij ons geheel en al vertrouwd. Vertrouwen is de zekerheid, de vaste basis van allen die werkelijk geloven, zodat we temidden van alle omstan­digheden stand kunnen houden en het einddoel zullen bereiken. En dat einddoel gaat ons voor voor- stellings- en bevattingsvermogen verre te boven, het zal zijn boven ons bidden en denken. Hoe het alle­maal precies zal zijn weten we niet, maar één ding is zeker: wij mogen delen in Gods volle heerlijkheid. Nu al is die heerlijkheid in ons, straks zal het de ‘volle heerlijkheid’ zijn. Want welzalig  (werkelijk gelukkig) zijn allen die op de levende God hun vertrouwen hebben gesteld!

 

Moe gevlogen door Truus van Kaam

Wat heerlijk als een vogel te kunnen vliegen, overal te kunnen komen, de zuivere lucht in te ademen, de warmte van de zon te voelen, gedragen te worden door Gods heerlijke schepping.

Maar plotseling word je in je vaart belemmerd, je voelt weerstanden.

De lucht wordt donker en het licht is moeilijk te vinden. Bovendien merkje een stuk moeheid die je niet kunt verklaren.

Dan, in die duisternis, hoor je iemand roepen.

Je kunt het bijna niet verstaan door al dat lawaai en geweld om je heen.

Het roepen houdt aan en plotseling hoor je je naam roepen.

Je voelt je nog verdoofd, pas langzaam dringt het tot je door.

Het voelt als een zonnestraal, als warmte die naar binnen komt, als een bevrijding.

Je grijpt het, houdt het vast; dit laatje nooit meer los.

Zo werkt onze Schepper.

Hij wil Zijn liefde zo diep laten doorwerken in ons hart, zodat elke vezel in ons een aanraking ervaart die we voor geen prijs meer zouden willen missen.

God, hoe groot zijn Uw werken; zeer diep zijn Uw gedachten.

 

Onze aanbidding is in de hemel door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet Deel  (3)

Een zaak van de menselijke geest en Gods Geest

“U zult zich geen gesneden beelden maken, noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. U zult zich voor die niet buigen noch hen dienen, want Ik, de Here uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid van de vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten, en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onder­houden” Exodus 20, vers 4, tot en met 6. (Ex. 20:04-06).

Het antieke wereldbeeld

Wat in bovenstaande onmiddellijk opvalt, is de historische driedeling: hemel, aarde en wateren onder de aarde. De hemel als een ergens onzichtbare plaats waar God en de engelen wonen, de aarde als een platte ronde schijf  (de wereld van het waarneembare) en de wateren onder de aarde als het verblijf van de anti-goddelijke machten: de Satan en z’n demonen. Het ‘rond der aarde’ uit de Psalmen is die platte ronde schijf en die zou dan drijven op de er onder gesitueerde wateren, ook wel ‘de onderwereld’ genoemd. De aarde stond in dit denken zowel onder invloed van de hemel als van de onderwereld.

In de wet vond de Here God het niet nodig die gedachte te Korrige­ren. Het doet immers aan de heils­boodschap niets af of toe, en ook de wet zou niet anders van inhoud geweest zijn als Mozes over de juiste informatie beschikt had. Wetenschappelijke onjuistheden werden trouwens nooit door God rechtgezet. Volgens Jozua 10, vers 12. (Joz. 10:12) zegt Jozua  (als hij het langer licht wil laten blijven om alle vijanden te kunnen verslaan): “Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajalon!” En het gebeurde, het blééf langer licht.

Hier klopt duidelijk iets niet, want de aarde draait om de zon en niet andersom; onze aarde had dus stil moeten staan! Maar Jozua wist als kind van zijn tijd niet beter en de Here God vond het niet nodig dit recht te zetten. Hij verhoorde Jozua niet naar de letter van z’n woorden, maar naar z’n geloof… en dat werkte! De Bijbel is nu eenmaal geen wetenschappelijk boek. Mede daar­om is het nogal dwaas geloofszaken vanuit wereldse kennis te willen beoordelen. Vergeet niet dat het heden ten dage niet verstandig zou zijn, het over de onderwereld te heb­ben als je daar niet het criminele cir­cuit mee bedoelt. We zouden ons bij iedereen belachelijk maken, als we uitgingen van de gedachte dat de aarde als een platte schijf op het water drijft. Net zo onmogelijk had­den Mozes en Jozua zich bij hun tijdgenoten gemaakt als ze door God waren ingelicht over de werkelijke vorm van het heelal. Geen beeldendienst

hoor je de Israëlieten al lachen? Luidkeels denk ik. Ze zouden vast geroepen hebben: Ha ha! De aarde een bal die  (om z’n as draaiend) om de zon cirkelt. Mozes, dat kan je nooit van God gehoord hebben, want dan waren we immers allang van de aarde afgevallen! Waar het God eigenlijk om ging, was daarmee dan uit het zicht verdwenen. Maar nu kwamen z’n woorden over: nie­mand zou een beeld mogen maken van iets waar dan ook vandaan om dat te aanbidden. Zó moet je het begrijpen, want het is nooit door God verboden geweest afbeeldingen of beelden te maken, zelfs niet van iets dat in de hemel is. Denk maar eens aan de serafs op het deksel van de ark van het ver­bond. Het was alleen niet geoorloofd iets of iemand anders dan God te aanbidden en het was niet toege­staan iets te maken met het doel dat te gaan aanbidden. Ook niet al zou men zich God zelf daarmee voor ogen willen stellen, zoals Aaron dat wilde met het gouden kalf in de woestijn.

Trachten God te aanbidden via beel­den, brengt de mens in contact met de boze geesten. Dat was vroeger zo en dat is heden ten dage niet anders. Beelden van heiligen  (niet in de laatste plaats Mariabeelden) geven nooit het gezochte contact met de uitge­beelde figuur, maar altijd met een demon die zich hooguit als de betrokken mens voor zal doen. Onverbloemd satanisme  (zoals dat vandaag de dag in satanskerken bedreven wordt) maakt de mens rechtstreeks een prooi van de duivel. God aanbidden via het zichtbare geeft indirect hetzelfde resultaat. En het werkt ook nü door in de geslach­ten.

Door de geslachten heen

Satan krijgt de kans zijn onheil te bewerken tot in het vierde geslacht van hen die op de weg van het occul­tisme doorgaan. God bemoeit zich niet met de mens die zelf voor de boze kiest, want die is bezig vanuit weerspannigheid. Wie zich vanuit z’n hart aan de verkeerde blijft vast­klampen, is voor God onbereikbaar – want Hij breekt nooit bij een mens in. Het is dus alleen maar dan een uitzichtloze zaak als men in de lijn van de geslachten weerspannig blijft, zonder naar de stem van onze God te willen luisteren. Want Hij bewijst barmhartigheid aan duizenden van hen die Hem liefhebben en zich naar zijn woor­den richten.

Duizenden? Dat kan nogal karig overkomen, want in al die eeuwen zouden dat er toch zeker miljarden moeten zijn! De kanttekening van de NBG-vertaling tekent hierbij aan: ‘Aan duizenden, dat is tot in het dui­zendste geslacht, onafzienbaar ver dus!’

Niet de genade van God, maar de ondermijnende activiteiten van Satan steken schril af bij het totaal­pakket vanuit de hemelse gewesten. Wat stelt het vierde geslacht nu voor tegenover het duizendste! In diezelf­de marge wordt verwezen naar Een Deuteronomium 7 vers 9. (Deut. 07:09), waar inderdaad staat dat de Here God trouw blijft tot in het duizendste geslacht.

En laten we nu niet denken dat Hij uit zit te rekenen wanneer de limiet van duizend geslachten is bereikt, want daar gaat het helemaal niet om. Als het waar is dat de periode van Adam tot nu zo’n 6000 jaar omvat en we een geslacht voor het gemak op 20 jaar zouden stellen, betekent het immers dat we vanaf nu nog 14000 jaar te gaan zouden hebben eer Gods barmhartigheid vanaf het eerste mensenpaar tot een einde zou gekomen zijn. Maar het getal duizend duidt op een volheid in de orde van grootte van oneindig­heid. Daarom staat er in Psalm 117, vers twee. (Ps. 117:002): “Des Heren trouw is tot in eeuwigheid”.

Uit de voorgeslachten

Hoe zit het nu met een naijverige God, die voor de fouten van de vaders de kinderen afstraft? Elders in het woord van God  (in Ezechiël en ook van de hand van Mozes) staat immers dat een ieder op de éigen daden wordt aangesproken Deuteronomium 7, vers 10. (Deut. 07:10).

Wie zit er altijd in de lijn van de geslachten te modderen? Satan immers! Maar dat zal Mozes nog niet ten volle doorgehad hebben, want aan het hof van de farao was hij gewend aan straffende goden. Barmhartigheid kenden die niet, alleen beloning en straf, vooral dat laatste! Hoe barmhartig de God van Israël is, was Mozes nog aan het ontdekken.

Ook aan Mozes kon God zich slechts ten dele bekendmaken, ondanks dat deze van aangezicht tot aangezicht, of wel van mond tot mond tot hem sprak. De middelaar van het Oude Verbond werkte nog in de schaduw van een stelsel van wetten. Pas de middelaar van het Nieuwe Verbond, Christus Jezus, heeft Gods wezen werkelijk geopenbaard. Niemand zal het zich in kunnen denken, dat de Here God tegen iemand van ons zeggen zou: ‘Ik zie het met jou niet zitten, want vier geslachten terug hebben jouw bet-overgrootouders occultisme bedreven; sorry hoor, maar die hebben het voor jouw ver­knald!’

Zo is God niet. Zo hebben we Hem niet leren kennen uit wat Jezus in zijn leven openbaarde van Gods wezen. Anders is het als Satan bezig is via de lijn van de voorgeslachten. Hij wil iemand wel op het verleden vastprikken. Dat doet hij maar al te graag, want dat levert nogal eens successen voor hem op. En daarvoor waarschuwt God via Mozes. Zolang de mens zich opent voor de occulte machten, vaak uit onkunde, is er niet veel onder controle te krij­gen. Het is goed iemand te wijzen op de gevaren vanuit de geestelijke

wereld, maar dan zal hij ook gehol­pen moeten worden bij z’n worste­ling ervan vrij te komen.

Geroepen om vrij te zijn

Een occulte macht verdwijnt nooit uit zichzelf, die zal er uitgezet die­nen te worden. Dat kost strijd. En die strijd zal nooit buiten het slacht­offer om gevoerd kunnen worden. De inzet van de helper kan meestal niet ontbeerd worden, maar een ver­wachtingsvolle opstelling van het ‘lij­dend voorwerp’ is onontbeerlijk. En daarmee wordt deze omgevormd tot een ‘strijdend voorwerp’. Gods liefde en genade zijn bedoeld voor ieder; Hij heeft geen voorkeuren, maar het zal pas daar goed door kunnen wer­ken waar een mens zich ervoor opent.

Afgods- en heiligenbeelden zijn zichtbare attributen die een dank­baar object voor demonische mach­ten vormen. Zulke bruggenhoofden van de Satan zullen dan ook beter weggedaan kunnen worden. Maar ook beelden die de menselijke geest zich in het innerlijk kan vor­men, kunnen onmogelijk in het leven van een zoon Gods gehand­haafd worden. Occulte bindingen in de lijn van de geslachten zijn geluk­kig definitief te verbreken, maar dan zullen alle verbindende draden ook rigoureus doorgekapt moeten wor­den. In de realiteit van het Nieuwe Verbond zal haalbaar zijn wat onder het Oude onmogelijk was. Het plan van God kon nu eenmaal niet tot het beoogde resultaat leiden zonder het volbrachte werk van Jezus Christus. Dat vormt de basis voor Gods gees­telijke troon: de mens Gods, vol van Diens Geest. De wet doelde al op de volheid in Christus, en de Here God ziet er met intens verlangen naar uit.

Delen we dat verlangen? God staat klaar om zijn woord te bevestigen.

Al zijn barmhartigheden mogen ons deel zijn.

Dat werkt tot in het duizendste geslacht… dus ook voor ons; voor een ieder die z’n geestelijke hart, het diepste van zijn wezen, voor God opent. Jezus heeft ons immers van Gods Geest gegeven – wat zal Satan ons dan nog kunnen maken? Niets toch zeker! De Here God woont in ons geestelijke hart, en dat is voor Hem een keuze voor altijd. Hij zal daar nooit op terugkomen; de mens die Hem toebehoort is zijn tempel voor altijd.

Geen enkele vorm van beeldendienst meer? Ja toch wel! Maar dan gaat het over een door God zelf geprojecteerd beeld in ons innerlijk. We zullen niet langer indrukken van de boze in ons leven opgelegd krijgen, maar  (in de Christus ingevoegd zijnde) mag ieder van ons door Gods genade voor altijd Zijn beeltenis dragen!

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven  door Gert-Jan Doornink

“Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide. Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan alle tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogels des hemels in zijn takken kunnen nestelen”  (Jezus in Matteüs, 13, vers 31 en 32. (Matt. 13:31-32).

Twee soorten christenen?

In allerlei bladen lezen we nog al eens over ‘Messiasbelijdende Joden’, waarbij de indruk wordt gewekt dat deze Joden, die tot geloof in Christus gekomen zijn, een aparte categorie christenen vormen. Bij de uitdrukking ‘Messiasbelijdende Joden’ valt de nadruk op de aardse identiteit. Het Nieuwe Verbond legt echter het accent op het hemelse burgerschap Filip en zijn 3 vers 20. (Filip. 03:20) en op het hemelse Jeruzalem, dat onze moe­der is Galaten 4, vers 26. (Gal. 04:26). Daarin is plaats voor elke Jood en elke Griek  (heiden) die in Jezus Christus gelooft. De tussenmuur die scheiding maak­te tussen Joden en heidenen is in het lichaam van Christus weggebro­ken. Beide hebben nu in één Geest de toegang tot de Vader Efeze, twee vers 14 tot en met 18. (Ef. 02:14-18).

Waarom richten sommigen deze ’tussenmuur’ weer op door naast de eretitel ‘christenen’ andere benamin­gen te hanteren, die zouden wijzen op een aparte positie? Alle beloften zijn slechts ‘ja en amen’ in Christus Twee Korinthe, een vers 20. (2 Kor. 01:20). De wortel is Jezus Christus zelf en niet een volk dat niet in Hem gelooft! Het tegenwoor­dige Jeruzalem is met zijn kinderen in slavernij en staat op één lijn  (!) met de berg Sinaï in Arabië  (Hagar, Ismaël; Galaten 4, vers 25. (Gal. 04:25).

We verheugen ons echter -net als de engelen- enorm als een Jood zich bekeert en gaat geloven in onze Here Jezus Handelingen 20, vers. 21. (Hand. 20:21), evenals het heerlijk is dat er ook Arabieren en Palestijnen zijn  (en komen!) die Jezus Christus aannemen als hun Heer!

Er bestaat momenteel een ‘Israël- virus’ dat hardnekkig is en geba­seerd op het aardse Heilige Land  (de hoofdletters zijn misleidend!). De christen uit Jood en heiden Romeinen 9, vers 24. (Rom. 09:24) concentreert zich op de dingen die boven zijn, waar Christus is Kolossenzen 3 vers een. (Kol. 03:01). Zijn plaats is in de hemelse gewesten, waar hij mag strijden en overwinnen Efeze 2 vers 6. En Efeze 6, vers 12. (Ef. 02:06; Ef. 06:12). De ware Israëliet is een strijder Gods tegen de boze geesten! En van­zelfsprekend heeft de christen ook liefde voor elke natuurlijke Israëliet!

De basis van onze eigenwaarde

De Amerikaanse psycholoog Roy Baumeister was onlangs korte tijd in Nederland, op uitnodiging van de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht. Hendrik Spiering schenkt er in een artikel in NRC- Handelsblad uitgebreid aandacht aan. Al doet de kop ‘Eigenwaarde is nutteloos’ wel enigszins misleidend aan, tenzij men leest hoe Baumeister dat bedoelt. Hij zegt namelijk dat eigenwaarde het beste wapen is tegen angsten. En dat het een goed gevoel geeft, maar dat het in combinatie met geringe zelfcon­trole gemakkelijk leiden kan tot agressie.In een uitvoerig artikel in Psychological Review ligt hij dit toe. Eén van zijn belangrijkste ‘ontdek­kingen’ is dat niet de mensen met een lage eigenwaarde, maar juist mensen met een sterk gevoel van eigenwaarde het meest geneigd zijn tot geweld. Het hele idee dat bijvoor­beeld leden van jeugdbendes een zwak zelfbeeld zouden hebben is onzin, aldus Baumeister. Eigenlijk is het heel simpel: mensen met een te hoog gevoel voor eigen­waarde voelen zich eerder bedreigd door de woorden of de houding van anderen. Mensen die toch een lage dunk van zichzelf hebben, durven niet eens geweld te gebruiken.

Agressie is een methode om de hoge dunk die iemand van zichzelf heeft te handhaven, om de bedrei­ging van het zelfbeeld niet onder ogen te hoeven zien, is de mening van Baumeister.

Angst voor uitsluiting

Uitgangspunt van Baumeister is dat het gevoel bij een groep te horen een van de belangrijkste strevens is van de mens. De meeste menselijke angsten kunnen worden terugge­bracht tot de angst voor uitsluiting. Bijvoorbeeld de hinder die angst, in de vorm van zenuwachtigheid of erger, oplevert tijdens optredens of andere concentratie-eisende bezighe­den.

Angst is een interruptie-mechanis- me dat dwingt tot het in ogen­schouw nemen van actuele bedrei­gingen. Het menselijk gevoel van eigenwaarde is een belangrijk wapen tegen die angst. Verlaging van het gevoel van eigenwaarde is een uiter­mate pijnlijk psychisch proces.

Gevoel van eigenwaarde komt neer op de wetenschap aantrekkelijk te ^ zijn voor andere mensen. De facto­ren die eigenwaarde beïnvloeden, zijn precies dezelfde als die waar­mee groepen mensen beoordelen: fysieke aantrekkelijkheid, bijzondere vermogens, vriendelijkheid en mora­liteit  (het zich houden aan de regels van de groep).

Als mensen een ‘laag’ gevoel van eigenwaarde hebben, betekent dat overigens niet dat ze een negatief zelfbeeld hebben. Ze hebben name­lijk vooral gebrek aan positieve opvattingen over zichzelf, ze hebben geen negatieve opvattingen. Verder kunnen ze hun eigen vermogens en aantrekkelijkheid veel realistischer . inschatten dan mensen met een hoog gevoel voor eigenwaarde, aldus Baumeister.

Eigenwaarde en meerwaarde

De opvattingen van Baumeister zou­den ongetwijfeld sterk aan waarde winnen, wanneer ze hun basis zou­den vinden in een positief geloofsle­ven, gebaseerd op een persoonlijk geloof in Christus. Alleen wanneer het nieuwe leven van Christus in ons is, gaan we de werkelijke waarde van ons leven ontdekken. Ieder mens is immers geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. We zijn daarom in de ogen van God bijzon­der waardevol. We horen bij Hem en zijn Zijn eigendom. Onze ‘eigen­waarde’ is daarom bijzonder groot. Maar wat is eigenlijk eigenwaarde? Eigenwaarde is hetgeen men als per­soonlijkheid waard is, maar ook wat men aan zichzelf verplicht is. Alleen wanneer men als kind van God de weg van geloof en gehoorzaamheid bewandelt, gaat deze eigenwaarde helemaal tevoorschijn komen. Dan staan we op positieve wijze in het leven, kunnen de moeilijkheden en problemen, waar we ook mee te maken hebben aan, want onze eigenwaarde ontleent zijn werkelijke waarde aan ons geloof in Christus.

Er ontstaat meerwaarde in ons leven. Meerwaarde waar al het nega­tieve wat de vijand in ons leven heeft gebracht, of probeert aan te brengen, voor moet wijken.

Geen collectieve schuld

In Uitdaging van juli/augustus lezen we op dezelfde bladzijde over de verzoeningsmars voor wat de kruisvaar­ders destijds aan leed aanrichtten én over de Kollectieve schuldbelijdenis 26 november a.s. in de Domkerk te Utrecht, op initiatief van Otto de Bruijne. Daarin moeten christenen

aan de vooravond van het millenni­um schuld belijden voor wat het Nederlandse volk in de afgelopen eeuwen allemaal verkeerd heeft gedaan.

Van beide manifestaties begrijpen we de goede bedoelingen, dat stellen we voorop. We mogen ons evenwel afvragen of het steken van deze energie in de zonden van het voor­geslacht wel geestelijk verantwoord is. De Bijbel geeft onomwonden aan dat ieder persoonlijk verantwoorde­lijk is voor zijn éigen zonden. Er bestaat geen collectieve schuld, ook geen zogenaamde erfschuld. Ezechiël 18 is hier glashelder over: “De ziel die zondigt, die zal sterven. Een zoon zal niet mede de onge­rechtigheid van de vader dragen, en een vader niet mede de ongerechtig­heid van de zoon dragen. De gerech­tigheid van de rechtvaardige zal alléén rusten op hemzelf en de god­deloosheid van de goddeloze zal alléén rusten op hemzelf”  (vs. 4 en vs. 20).

Dit ‘schuldbelijden in het groot’ gebeurt ongetwijfeld vanuit een oprechte, integere instelling, maar in het licht van het bovengenoemde Schriftgedeelte mist het elk bijbels fundament.

Persoonlijke verootmoediging is – waar nodig- heilzaam. Massale spijt­betuiging voor iets waar je zelf geen deel in had, is niet Gods bedoeling in het licht van het vermelde bijbel­woord. Daarom kunnen we onze geestelijke energie beter anders aan­wenden. Jazeker, óók in bidstonden!

 

Korte gedachten door diverse auteurs

Oud en nieuw testament door Leonhard Ragaz

Het Oude Testament is van het geweldige gevoel van Gods almacht en heiligheid vervuld, het stelt de onmacht van het schepsel voor God op de vooorgrond. Het laat God vooral als de Heer zien; dat is zijn onver­gankelijke grootheid. Het Nieuwe Testament echter laat God als de Vader zien. Het richt de voor God neergebogen mens tot de vrijheid van Gods zonen op. Het geeft de mens zelf het stuur in de hand. Daarmee hangt samen, dat het sterker het komende Koninkrijk Gods predikt. Het stelt de wording der wereld meer op de voorgrond, het vergaan van de oude en het aanbreken van de nieuwe aeon; en daarmee ook meer de overwinning.

De garven door Truus van Kaam

Ongelooflijk hoeveel halmen er in een korenschoof gaan, zoals je dat vroeger wel op het veld zag. In Jesaja 27, vers 12. (Jes. 27:12) lezen we dat de halmen één voor één verzameld worden. Dit beeld zegt ons dat God ons ieder heel persoon­lijk op het oog heeft. Onze God heeft een groot en ruim hart, iedereen kan er in. Met ons verstand niet te vatten, maar wel te verstaan in ons hart.  

Gods koninkrijk door Gert Jan Doornink

Het Koninkrijk Gods is de positieve belevingswereld van alles wat met ons geloof in Christus en de levende God te maken heeft. Het is niet iets wat vaag of mysterieus is, wat er de ene keer wel en de andere keer niet is. En al zijn we ons dat niet elk moment bewust, we hebben de zekerheid dat het kontinu aanwezig is.  

Levend water door Truus van Kaam

In het Koninkrijk van God vinden we geen muren, er is enkel leven en overvloed voor elk die honger en dorst heeft naar de gerechtigheid. Ons leven zal er door veranderen als we drinken van dat levende water; van binnen zal het ons reinigen van alle ongerechtigheid en naar buiten zal het werken als een fontein des levens. Dit zal niet ophouden zolang wij Hem persoonblijk zoeken en ontmoeten. God zegt immers: Ik raad u, Mijn oog is op u Psalm 32, vers 8b. (Ps. 032:008b).

 

De tweeëenheid in het huwelijk door Peter Annotee

“Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn” Genesis, 2 vers 24. (Gen. 02:24).

Tussen de trouwkaartjes die ik ooit heb ontvangen zit er één waarop twee kinderen, hand in hand door het gras lopen. Hun horizon reikt niet verder dan de lente-wei waar ze doorheen lopen. Wat je nog het meest opvalt in zo’n beeld is de kinderlijke onschuld midden in een wereld die even onschuldig lijkt, zonder het ook wer­kelijk te zijn.

Het enige wat die kinderen schijnen te weten is dat ze samen zijn. Dat het gras zal verdorren en de bloemen zul­len afvallen zien ze niet. De kilte en de honger die even gewoon zijn in de vrije natuur als de warmte en de overvloed komen niet in ze op. Ze denken alleen aan zichzelf en aan elkaar. In het deKor ontbreekt ook elke richting­wijzer. Waar het paar naar toe gaat is nergens uit op te maken. Ze zien het wel. Het is recht in hun ogen maar wat het brengen zal weten ze niet. Het enige zichtbare houvast dat ze hebben is de hand van de ander.

Van droom naar werkelijkheid

Als kind denk en droom je over vol­wassen worden. Dan zie je jezelf bijvoorbeeld als een Tarzan door het oerwoud zweven. Dat je ook kans hebt om in de bek van een krokodil te eindigen in plaats van in de armen van het klasgenootje dat je de rol van de tegenspeelster in je droom had toebedeeld bedenk je niet. Daarom schrik je hevig als je je eigen ouders hoort ruzie zoeken. En prompt neem je jezelf voor om nooit te trouwen.

Wanneer je langzamerhand volwas­sen wordt ga je met gemengde gevoelens op zoek naar een partner. Je zoekt naar iemand die je kunt aanhangen en met wie je één vlees wil zijn. Als je iemand gevonden hebt, komt het moment waarop je de beslissing moet nemen of je met de ander wil gaan samenleven. Als die beslissing positief uitvalt ga je een levenslange verbintenis aan. Ook als je dat niet aan het begin for­meel vastlegt. Wie ongehuwd gaat samenwonen neemt namelijk dezelfde verantwoordelijkheid als degene die trouwt. Ook al denkt het paar dat het anders is. De kern van het huwelijk is dat de relatie die je met je man of je vrouw opbouwt exclusief is en altijd de hoogste prioriteit heeft; je kunt maar één zo’n relatie tegelijk hebben en je huwelijksrelatie is belangrijker dan alle overige relaties die je met men­sen aangaat.

Al je andere relaties zul je onderge­schikt moeten maken aan de relatie met de partner. De band met je ouders verschuift naar een lagere plaats. Ook de relatie met je broe­ders en zusters in de gemeente kan nooit voor de relatie met je vrouw of man gaan. Tenslotte zal ook de rela­tie met je kinderen altijd ondergeschikt blijven aan je huwelijk.

De belangrijkste relatie

De enige relatie die boven je huwe­lijk uitgaat is je levende, persoonlij­ke relatie met de Heer. Alleen de band met Hem is belangrijker dan de verbintenis met je huwelijkspart­ner. Daarom zal geen enkel kind van God een huwelijk aangaan dat de relatie met de Vader in de weg staat. Als je keuze voor Jezus je hele leven bepaalt kun je dat leven alleen delen met iemand die dezelfde keuze maken wil.

De prijs die mensen betalen als ze kiezen voor elkaar is hoog, en meestal hoger dan ze denken als ze elkaar het ja-woord geven. De hand van je levenspartner is een anker dat je vasthoudt en dus ook beperkt in je mogelijkheden. De tijd die je met elkaar deelt en de aandacht die je elkaar geeft kun je niet aan anderen besteden. De beslissing om een andere baan, een andere woonplaats of nieuwe vrienden te kiezen kun je niet meer alleen nemen. En de hoop dat de ander je in de belangrijkste dingen je zin wel zal geven, is geluk­kig tevergeefs.

Behalve de mening van je man of vrouw, krijg je ook alle problemen van hem of haar op je bord, met de verplichting om ervan te eten. Daarmee bedoel ik niet dat je alles moet slikken en nog minder dat je alles goed moet vinden. Maar wel zul je in het leven van je partner mee moeten vechten tegen alle demonen waar de ander mee te wor­stelen heeft.

Het lijkt alsof er voldoende redenen zijn om er maar helemaal niet aan te beginnen. Maar hoewel het aantal alleenstaanden sterk toeneemt kie­zen toch de meeste mensen voor een partner.

Wel is het gewoonte geworden om het maken van een definitieve keuze uit te stellen. Het uitstel bestaat er in dat de meeste paren er voor kiezen om eerst samen te gaan wonen. Daarmee hopen ze, mochten er grote problemen komen, hun relatie snel en gemakkelijk te kunnen beëindigen.

Daarin vergissen ze zich. Want op het moment dat ze samen gaan leven verbinden ze zich levenslang aan elkaar. Ook al nemen ze niet ten overstaan van mensen verantwoor­delijkheid voor elkaar. Voor God is hun relatie rechtsgeldig. En Hij houdt ze aan de keus die ze gemaakt hebben.

Wie voor God kiest, zal de keus voor een partner nooit buiten Hem om willen maken. Wie zich als kind van God ingevoegd heeft in een gemeen­te zal ook nooit willen trouwen bui­ten die gemeente om. Daarom zal een wedergeboren christen kiezen voor een inzegening van zijn of haar huwelijk om daarmee een getuige­nis af te leggen voor iedereen die het horen wil.

Meer dan een ritueel

Een huwelijk laten inzegenen is meer dan een feestelijk ritueel om je huwelijk mee te beginnen. Het is ook meer dan God om een zegen over je huwelijk vragen. Het is je huwelijk verbinden aan de gemeente die het inzegent. En wel omdat de inzegenende gemeente medeverant­woordelijkheid neemt voor je huwe­lijk. De gemeente belooft om het echtpaar alle mogelijke geestelijke steun te geven om hun relatie op te bouwen.

Uiteraard kan die gemeente dat alleen beloven aan echtparen die deel zijn van de gemeente of dat wil­len worden. Daarom kan een huwe­lijk ook het beste ingezegend wor­den door de gemeente waar het echt­paar zich in wil voegen. De belangrijkste vraag bij het nemen van de verantwoordelijkheid van je man of vrouw is of je op God durft te vertrouwen. Dat je problemen zult krijgen staat vast. Maar hoe vast staat het voor je dat je bij de Heer met je huwelijksproblemen terecht kunt? En hoe veel durf je toe te ver­trouwen aan de broeders en zusters die, door hun aanwezigheid bij de inzegening van je huwelijk, je hun steun beloofd hebben? Iemand vragen of kiezen voor het huwelijk vereist moed. De volle ver­antwoordelijkheid voor de ander op je nemen op een manier waar ieder­een getuige van kan zijn is ook niet de makkelijkste weg. Maar het is wel de weg die God ons wijst.

Een nieuw begin

Het resultaat van zo’n keuze is een relatie die kinderen van God dichter bij elkaar en dichter bij Hem brengt. Er is in dit verband een Joods gezeg­de: Een man wordt tweemaal gebo­ren: éénmaal uit zijn moeder en éénmaal uit zijn vrouw. Je kunt inderdaad zeggen dat je door je huwelijk, bij wijze van spreken, aan een nieuw leven begint. Vanaf het begin gaat je relatie met je man of je vrouw je eigen ‘ik’ veranderen. Er is geen beter beeld denkbaar van wat je relatie met God voor je bete­kent dan dat. Want wat zou je keuze voor de Heer zijn als het niet van kindschap tot zoonschap zou leiden? Zo biedt het huwelijk ons inzicht in de betekenis van de gedachten en de gevoelens van onze God. Het is heel opmerkelijk dat Jezus, als Hij het huwelijk omschrijft, het citaat uit Genesis gebruikt. Zou er niet meer gezegd moeten worden dan dat echtgenoten tot “één vlees” zullen zijn? Is het niet in de eerste plaats een geestelijke zaak? Begint het huwelijk niet in het Koninkrijk der hemelen?

Het antwoord moet zijn dat ieder huwelijk in eerste instantie een aard­se zaak is. Een huwelijk wordt beze­geld met geslachtsgemeenschap en de keuze om eikaars leven op aarde te delen. En ook voor het Woord van God begint het daarmee, want ons lichaam is, zolang wij leven, even­goed een onderdeel van het Koninkrijk der hemelen, als onze ziel en onze geest. De opdracht om kinderen te ontvangen en op te voe­den is een geestelijke opdracht die we alleen op aarde kunnen uitvoe­ren.

Door het proces van leven en zor­gen, met elkaar, groeit de liefde. Want een huwelijk begint niet met liefde, maar met het besluit om lief te hebben. Het wordt gedragen door Gods liefde voor ons. Het wordt gevoed door onze relatie met Hem. En het eindigt met liefde die ook zonder het lichaam, en zonder het huwelijk, eeuwig kan voort­bestaan.

 

De geestelijke eindstrijd door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente Deel 12  (slot)

Er is een gigantische strijd ontbrand in de geestelijke wereld, wat in de eindtijd z’n hoogtepunt zal bereiken. De put van de afgrond is geopend en horden boze geesten overspoelen de aarde Openbaren 9 vers twee. (Openb. 09:02). Er is een enor­me haat van de Satan tegen het waarachtige volk van God. Het volk dat breekt met alle ongerechtigheid en uit het babelse wegtrekt. Het volk dat staat op het bijbelse fundament en zich uitstrekt naar de geestelijke volwassenheid in Christus; aan het beeld van de Zoon van God, Jezus Christus, gelijkvormig. Door alle eeuwen heen zijn velen gedood om het Woord van God en het getuigenis dat ze hadden Openbaring 6, vers 9. (Openb. 06:09).

Ook nu hoe horen we van vervolgin­gen, martelingen en het doden van christenen. Het getal der martelaren wordt volgemaakt; gelovigen die hun leven niet liefhebben tot in de dood Openbaring 6, vers 11 en Openbaring 12, vers 11. (Openb. 06:11 en Openb. 12:11).

Oordeel en verdrukking

Het laatste der dagen is ook de tijd van oordeel en verdrukking voor het volk van God.

De waarachtige gelovigen zullen alle  (geestelijke) zeilen bij moeten zetten in deze tijd om niet meegezogen te worden met een steeds goddelozer wordend wereldstelsel. Door de genade en de kracht van de heilige Geest zal het echter mogelijk zijn staande te blijven. De grote wereld­kerken doen alle moeite om zich steeds maar aan te passen aan de anti-christelijke trends, om nog maar mensen binnen de muren te houden.

Theologen van naam loochenen de meest fundamentele waarheden over God, Jezus Christus en het christelijk geloof.

“God heeft geen Zoon”! wordt door veel christenen net zo hard geroepen als door Moslims. Geen Zoon, dan dus ook geen verzoening! Trouwens waarvoor verzoening? Wij zijn toch als mens helemaal goed? hoort men dan.

De betrouwbaarheid van de Bijbel wordt steeds openlijker in twijfel getrokken.

Dit beukt allemaal tegen de gemeen­te van Jezus Christus aan, waar juist gezocht wordt naar een verdergaan­de openbaring van de heilige Geest en een diepere reiniging en heili­ging door het Woord der waarheid.

De valse eenheid

De grote hoer, die we in Openbaring 17 vers een tot en met 5. (Openb. 17:01-05) beschreven zien, gebruikt vroomklinkende woorden en argumenten om te komen tot een soort-eenheid van alle mogelijke godsdiensten en religies. In haar beker kan alles gemengd worden, want die is vol van de gru­welen en de onreinheden van haar hoererij  (vs. 4).

Dat is niet de eenheid waar de Heer Jezus om bidt in het Hogepriesterlijke gebed Johannes 17, vers 20 tot en met 23. (Joh. 17:20-23).

Juist ook in gemeenten met Geestvervulde mensen wil deze geest van tolerantie slachtoffers maken. Er wordt dan gezegd: Het zijn toch allemaal lieve kinderen Gods?

En de alverzoenings-gedachte die zegt: Als God liefde is, dan zal er niemand verloren gaan. Wat maakt het dan allemaal nog uit? Inplaats van de roeping en verkie­zing vast te maken, verwerpt men dit als zou het hoogmoed en liefdeloosheid zijn ten opzichte van ande­ren.

Hoe schokkend is het wat Johannes ziet. Hij schrijft in vers 6: “En ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus. En ik verbaasde mij, Toen ik haar zag, met grote verba­zing”.  (We moeten hierbij niet den­ken aan een lichamelijke dood!) Johannes heeft gezien wat juist ook in onze tijd z’n vervulling gaat vin­den. Velen laten zich misleiden en wijken van de ene ware weg af en zwichten voor de verleidingen van de grote hoer. Zo wordt de hoer dronken van het bloed  (het leven) der heiligen.

Verleiding en misleiding

Als je het leest in Openbaring 17, vers 4. (Openb. 17:04) dan is de grote hoer gekleed en versierd als was het allemaal god­delijke heerlijkheid. Vandaar dat de Misleiding en verleiding zo intens is voor het volk van God. Het lijkt alle­maal zo mooi, zo liefdevol, zo goed en echt!

Eén van de trucs is om gelovigen te verblinden voor de strijd in de hemelse gewesten. De geestelijke wapenrusting wordt dan in de kast gezet. ‘Niet altijd over machten bezig zijn’, zegt men dan. De Heer Jezus heeft ons toch wel duidelijk laten zien dat in alle ontwrichting en noden van mensen de machten van Satan werken. Het bekende woord van Petrus in Handelingen 10, vers. 38. (Hand. 10:38) zegt van Jezus van Nazareth: “Hoe God Hem met de heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, weldoende en genezen­de allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem”. Als de gelovige zijn eigen hof niet meer bewaakt, wordt hij een prooi van de misleidingen van boze gees­ten.

Een andere tactiek is om de aan­dacht van de rechte prediking en goed bijbels onderricht af te buigen naar diensten die zielestrelend moe­ten zijn voor de aanwezigen. Steeds moet er naar iets nieuws gezocht worden om de samenkomsten tot een soort religieus vermaak te laten zijn voor het volk.

Wat wordt er tegenwoordig niet alle­maal vanaf het podium geïntrodu­ceerd wat wel een schijn van vroom­heid heeft, maar veel meer tot ver­heerlijking is van bepaalde leiders en het volk misleidt. Arme herders en arme schapen!

De werking van de grote hoer achter al het babelse vertoon wordt vaak maar slecht onderkent.

Bedrieglijke arbeiders

De Heer Jezus zelf, en verder ook het hele Nieuwe Testament, waar­schuwt voor valse Christussen, apos­telen, profeten en leraren, die altijd de gelovigen op dwaalwegen willen leiden. In de rede over de laatste dingen in Matthéüs 24, Marcus 13 en Lucas 21 zegt de Heer dat vele valse profeten op zullen staan en dat vele uitverkorenen verleid zullen worden.

Hij spreekt van grote tekenen en wonderen die gedaan zullen worden om de uitverkorenen te verblinden en achter zich aan te trekken. Er zal geroepen worden: “Zie hier is het of daar is het”, maar de Heer zegt: “gaat er niet heen en loopt er niet achter aan” Lucas 17, vers 23. (Luc. 17:23). Wat herkenbaar is dit toch allemaal in deze tijd!

Juist als de bedieningen weer her­steld worden in de gemeente, komt de duivel met zijn dienstknechten. Ze komen dan als engelen des lichts, zegt Paulus, maar het zijn bedrieglijke arbeiders en dienaren van de duivel Twee Korinthe 11, vers 13 tot en met 15. (2 Kor. 11:13-15). De Heer Jezus spreekt van: “roofgierige wolven in schapevacht Mattheüs 7, vers 15. (Matt. 07:15). Waarom laten toch zoveel gelovigen toe dat ze door leiders gemanipu­leerd en misleid worden? Anderen worden beïnvloed door de schier eindeloze informatiestroom. Boeken, tijdschriften, audio- en video banden, artikelen, nieuwsbrie­ven, radio en tv-uitzendingen, inter­net, enz. Men kan gestrest raken als je denkt alles bij te moeten houden,

maar van de meest kostbare infor­matiebron -de Bijbel- word je afge­houden.

Wij hebben in de verschillende arti­kelen duidelijk gezien hoe belangrijk de gemeente van Jezus Christus is, wil de gelovige bescherming en geestelijke vorming genieten om tot geestelijke volwassenheid te komen. Verschijnt er dan lectuur waarin iemand beweert dat deelhebben aan een plaatselijke gemeente niet belangrijk is, dan verdwijnen gelovi­gen zomaar onder het mom van: ‘wij behoren toch bij de wereldwijde universele gemeente’! Zo worden vele gelovigen zwervers, schapen die geen beschutting, bescherming en leiding ontvangen en een prooi wor­den van het wild gedierte. Wat is het juist nu in onze tijd nodig dat er goede, vaste geestelijke leiding is in de gemeente, met een heldere visie en boodschap op het plan van God; dat de bedieningen en de gaven van de heilige Geest weer naar Gods orde gaan functioneren.

Volharden tot het einde

Zijn we dan niet met een hopeloze zaak bezig? Neen en nog eens neen! God heeft zijn Koning gesteld over Sion, Zijn heilige berg, leert Psalm, 2 vers 6. (Ps. 002:006). De Heer en Koning van de gemeente is Jezus Christus, de Zoon van God.

Hij is gezeten aan de rech­terhand Gods, boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw. God heeft alles onder Zijn voeten gesteld Everse, een vers 20 tot en met 22. En Matteüs, 28, vers 18. (Ef. 01:20-22 en Matt. 28:18).

Hij is het Hoofd van alle overheid en macht Kolossenzen, 2 vers 10. (Kol. 02:10).

En vanuit Zijn verheven positie zal Hij alles tot volheid brengen Efeze 4, vers 10. (Ef. 04:10). Hij zal zijn gemeente bouwen en tot volwassenheid leiden. Wie in Hem blijft heeft niets te vre­zen. Waar het op aan komt is de waarheid onverkort lief te blijven hebben en daarin ook te wandelen en te leven, dwars tegen alle verlei­ding en misleiding van de vijand in  (zie 2, Thessalonicenzen, 2 vers 10. (2 Thess. 02:10). En dit niet voor een poosje, maar volhardend tot het einde toe. De Heer Jezus roept ons op om daarbij waakzaam te blijven, ook als Zijn komst langer duurt dan gedacht wordt. Marcus 13, vers 32 tot en met 37. (Mark. 13:32-37). Hij zegt: “Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden” Maar de heer is 24 vers 13. (Matt. 24:13).

En als alle bewoners van de aarde het beest achterna lopen en aanbid­den, behalve hen van wie de namen staan opgetekend in het Boek des Levens van het Lam, dan zegt Openbaring 13, vers 10 zee. (Openb. 13:10c): “Hier blijkt de volharding en het geloof der heili­gen”.

De Heer leidt Zijn volk door deze verdrukking heen naar de overwin­ning. De geweldige belofte Gods die wij hier bij hebben is: “Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te door­staan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt” 1 Korinthe, 10 vers 13. (1 Kor. 10:13).

Het geheimenis Gods voltooid

Er is nog veel te schrijven wat de gemeente van Jezus Christus betref, en er zal ook nog veel geschreven worden, voor de grote dag aanbreekt dat de zevende bazuin zal klinken en de Heer terug zal komen. Dat zal een ongekende nieuwe tijd inluiden voor de ganse zuchtende schepping. De gemeente, wat het geheimenis Gods genoemd wordt, is dan vol­tooid zegt Openbaar in 10 vers 7. (Openb. 10:07. De volmaakte, heilige en onberispe­lijke gemeente zal er dus komen naar Gods beloften! In Openbaring 14 vers een tot en met 5. (Openb. 14:01-05) wordt deze vol­maakte en verheerlijkte gemeente getoond aan Johannes en als volgt beschreven: “En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden. En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wate­ren en als de stem van zware don­der. En de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de hon­derdvierenveertigduizend, de losge- kochten van de aarde. Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen heb­ben bevlekt, want zij zijn maagde­lijk. Dezen zijn het, die het Lam vol­gen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eer­stelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk”. Amen

 

Einddoel of doelstelling door Gert-Jan Doornink

“Hem hebt gij lief, zonder Hem gezien te hebben; in Hem gelooft gij, zonder Hem thans te zien, en gij ver­heugt u met een onuitsprekelijke vreugde, daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen” 1 Petrus, een vers 8 en 9. (1 Petr. 01:08-09).

In dit artikel willen we het speciaal hebben over dat ‘einddoel des geloofs’. Wat is dat eigenlijk? Hoe moeten we ons dat voorstellen? Het heeft me de laatste tijd nogal bezig­gehouden, vooral ook door het feit dat een kind van God voortdurend onderhevig is aan de vernieuwing van zijn gedachtenwereld.

Geestelijke groei

Dat heeft alles te maken met geeste­lijke groei. Zonder geestelijke groei zou ons geloofsleven maar een dode aangelegenheid zijn, maar dat is zeer zeker niet Gods bedoeling. De vorst der duisternis heeft niets liever dan dat er bij een kind van God sprake is van ‘de dood in de pot’, terwijl het Gods verlangen is dat we vanuit een levende relatie met Hem, sprankelend, fris en blij­moedig voor de dag komen. Paulus schrijft dat wij veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is 2 Korinthe 3, vers 18. (2 Kor. 03:18). Hij brengt dit in verband met het “weer­spiegelen van de heerlijkheid des Heren”, dus met ons getuige zijn in deze wereld.

Zien anderen Christus in ons? Bemerken zij dat wij nieuwe schep­pingen zijn? Daar gaat het om, dat is de grote opdracht voor de nieuw­testamentische gemeente. En dat brengen alle apostelen op duidelijke wijze onder woorden. Zo ook Petrus, in wat dan genoemd wordt zijn ‘eerste algemene zend­brief’ van. Oorspronkelijk gericht, zoals vers 1 vermeld, “aan de vreem­delingen, die in de verstrooiing zijn”.

Wij kunnen ons dat misschien wat moeilijk voorstellen, omdat we alle­maal onderdak hebben gevonden bij een gemeente. Behalve een enkeling in een groot land. Ik krijg wel eens, door de uitgave van Levend Geloof, brieven van lezers uit Australië of Canada, die vanwege de grote afstand maar moeilijk in een gemeente kunnen functioneren. Hoe het ook zij, de bemoedigingen en raadgevingen die de apostelen hier geven, blijven leerzaam, ook voor ons christenen die 20 eeuwen later leven.

Petrus maakt in vers 8 dat we er spe­ciaal uitgelicht hebben, eerst een paar algemene opmerkingen door te schrijven: ‘Jullie hebben de Here Jezus lief en jullie geloven in Hem, zonder Hem gezien te hebben of te zien!’ Moet dat nu wel zo noodzake­lijk vermeld worden, kun je je afvra­gen. Dat is toch vanzelfsprekend.

De basis van ons denken

Toch was en is het zeer belangrijk dat wij daarvan steeds weer door­drongen worden, dat daarvoor een geloofsleven noodzakelijk is. Jezus is niet meer als persoon lichamelijk in deze wereld. Daarom is de basis van ons denken, doen en handelen: ons geloof.

Zonder geloof is het immers onmo­gelijk God welgevallig te zijn, zegt

Hebreeën 11, vers 11. (Heb. 11:11), waar dan nog bij vermeld wordt: “Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”. Even tevoren, in vers 1, wordt al een definitie gegeven van wat geloof is met de woorden: “Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet”.

Voor de ongelovigen is het dwaas­heid dat wij geloven, maar voor ons die door Gods Geest, verlicht en ver­nieuwd zijn in ons denken, is dat nu juist de spil, de kern waar alles om draait.

Daarom is het geheim van een waar­achtig kind van God ook zijn of haar geloofsleven. Een geloofsleven dat functioneert, dat ‘in werking’ is, want zoals het lichaam zonder geest dood is, is ook het geloof zonder werken dood, zegt Jakobus.

Onuitsprekelijk blij

Een tweede constatering, waar Petrus de gelovigen nog eens op attent maakt, is de blijdschap die dat met zich meebrengt. “Gij verheugt u met een onuitsprekelijke vreugde”, schrijft hij.

Dat is ook iets wat wij als waarachti­ge kinderen Gods kennen. We maken de Heer groot, zingen onze blijde liederen, klappen in de han­den, dansen soms, kortom er zijn talrijke mogelijkheden om onze blijdschap van ons nieuwe schep­ping zijn te uiten. Petrus spreekt hier zelfs van een ‘onuitsprekelijke’ vreugde. Je zou kunnen zeggen dat is een vorm van blijdschap die misschien niet zo in de openbaarheid komt, maar er wel is.

Daar kan ik helemaal inkomen. Ik zeg wel eens dat naarmate ik ouder wordt, de intense blijdschap en dankbaarheid van het feit dat ik voor eeuwig mag behoren tot het onwan­kelbare Koninkrijk van God, steeds meer toeneemt. Ook al wordt je dan lichamelijk wat afgeremd in je doen en laten, geestelijk ben ik vitaler, blijer en gelukkiger dan ooit. Dat is ook geheel in overeenstem­ming met zoals Paulus dat in 2 Korinthe 4, vers 16. (2 Kor. 04:16) omschrijft: “Ook al vervalt onze uiterlijke mens, noch­tans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd”. Die innerlijke vernieuwing gaat door, bij u en mij, bij jong en oud. Mits wij uiteraard blijven op de weg die de Heer voor ons geopend heeft, want Petrus heeft na deze ‘algemene constatering’ nog geen punt gezet in zijn brief, maar voegt er aan toe: “daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zie­len”.

Einddoel en zaligheid

Deze opmerking vergt een wat nade­re bestudering. Want dat ‘einddoel des geloofs’ wat is dat eigenlijk? En die ‘zaligheid der zielen’ wat wordt daar nu mee bedoeld?  (ziel = inner­lijk leven).

Ik heb dit even in twee vragen gesplitst, en ik doe dat opdat we het even goed tot ons laten doordringen, want Petrus geeft zelf al het ant­woord, met de opmerking: het eind­doel des geloofs IS de zaligheid der zielen. Maar wat is dan de ‘zaligheid der zielen’?

Er zitten hier een paar addertjes onder het gras die onze gedachten over de betekenis ervan negatief zouden kunnen beïnvloeden. En dat komt denk ik toch wel door een ver­keerde weergave in de vertaling. Alleen al het woord ‘einddoel’ of ‘einde’ zou ons op een verkeerd spoor kunnen brengen. Want alleen de NBG-vertaling gebruikt het woord einddoel. Andere vertalingen  (Leidse, prof. Brouwer, Petr. Canisius) spreken over het bereiken van het doel van het geloof, de redding  (heil, zaligheid) van onze ziel.

Verleden of toekomst?

En wanneer is dat moment daar? Is dat iets wat in de toekomst nog gaat gebeuren of heeft dat in het verleden al plaatsgevonden? Mijn antwoord is: dat is voor een kind van God al verleden tijd! Dat was namelijk toen we het rijk der duisternis achter ons lieten en het Koninkrijk van de levende God binnengingen.

Waar Petrus over spreekt is dus niet iets wat in de toekomst ligt, maar wat al achter ons ligt. Petrus komt in deze tekst tot een opsomming van feiten:

We hebben Jezus lief. We geloven in Hem.

Dat geeft een geweldige blijd­schap.

En veroorzaakt een enorme zeker­heid. Want Gods bedoeling voor ons leven is in vervulling gegaan: het nieuwe leven van Christus is in ons. Hebreeën 11 vers een. (Heb. 11:01).

Dat blijkt ook wel uit de opmerking die Petrus in het volgende vers maakt, door te schrijven: “Naar deze zaligheid  (naar dat geluk) hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben”. De profeten in het Oude Testament wezen op de komst van Christus, maar wij ogen weten dat Hij al gekomen is!

We mogen het nu beleven Satan, de grote tegenstander van alles wat met geloof en geloofsbele­ving te maken heeft, probeert alles weg te schuiven naar de toekomst of naar het verleden. Maar de ‘Geest van Christus’ waar Petrus ook over schrijft maakt ons duidelijk dat het is voor nu en voor de beleving nu. Maar waarom is het dan verkeerd weergegeven? We mogen niet over het hoofd zien dat de bijbelvertalers, mensen waren zoals als u en ik. Ze werden  (en worden) natuurlijk beïn­vloed door de tijd waarin zij leefden of leven en vooral ook door de mate van hun eigen geloofsinvulling. Ook in onze dagen leven vele chris­tenen nog teveel met de gedachte dat met het sterven pas de grote ver­andering zich voltrekt. Maar Paulus zegt het zeer duidelijk: “Want het leven is mij Christus en het sterven gewin” Filippenzen, een vers 21. (Filip. 01:21). Dus niet ver­draaien door te denken: ‘Het leven is voor de wereld en het sterven voor Christus’, zoals het sterven bij som­migen zich soms manifesteert. Want zo heeft God het niet bedoeld. Wij leven nu om te leven het ‘Christusleven’. Blijft dit verborgen dan behoren we ons af te vragen: Wat is er mis?

Paulus zegt: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was…” Filip en zijn een vers 5. (Filip. 01:05).

Petrus zegt dat wij geroepen zijn om in de voetstappen van Jezus te tre­den. Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten Een Petrus, 2 vers 21. (1 Petr. 02:21). Wij leven niet met als perspektief dat we in de toekomst Gods Koninkrijk binnengaan. Maar wij mogen nü leven vanuit Gods Koninkrijk.

Daarvoor is geloof nodig. Daarom schrijft Paulus ook: “Wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen” Twee Korinthe 5, vers 7. (2 Kor. 05:07).

Naar volle heerlijkheid

Maar gaat er dan in de toekomst niets meer veranderen? Natuurlijk wel. De heerlijkheid Gods die nu al in ons gaat over in volle heerlijkheid.

En hoe we ons dat precies voor moe­ten stellen, dat weet ik niet, maar het zal ongetwijfeld ons voorstellings- en bevattingsvermogen, zoals we dat nu hebben, verre te boven gaan.

Het doet ons ook denken aan de opmerking van Paulus: “Wat geen oog heeft heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen men­senhart is opgekomen, heeft God bereid voor degenen die Hem lief­hebben” 1 Korinthe, 2 vers 9. (1 Kor. 02:09). Johannes formuleert het zo: “Nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard wat zij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal geo­penbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is” 1 Johannes, 3 vers 2.   (1 Joh. 03:02). Toch maar even voorzichtig zijn met de gedachte: dan wacht ik maar rus­tig af hoe dat zal zijn, want Johannes vervolgt: “En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is”  (vs. 3). En even verderop: “Een ieder, die in Hem blijft, zondigt niet; een ieder, die zondigt, heeft hem niet gezien en heeft Hem niet gekend”  (vs. 6).

In dienst van Koning Jezus

We staan niet meer in dienst van de vorst der duisternis, maar in dienst van de Koning der koningen, Jezus Christus. Hem hebben we lief, in Hem geloven wij, in Hem is onze blijdschap gefundeerd. En door Hem weten wij ons geroepen het nieuwe leven van Christus te open­baren.

Zo maken we de doelstelling van ons geloof waar en komt het ‘eind­doel’ tot openbaring. Het geluk wat verankerd is in ons nieuwe leven in Christus gaat tevoorschijn komen. Dat kunnen we niet in eigen kracht, maar door de doop- en vervulling met Gods Geest, en door de verdere geestelijke groei, ontplooien we ons als stabiele, overwinnende christe­nen. Gaan we ons meer en meer als zonen Gods openbaren en dan weten wij dat we daardoor invulling geven aan Gods grote verlangen. En dat verlangen heeft God ook in Zijn schepping gelegd, zoals Paulus dat formuleert in Romeinen 8, vers 19. (Rom. 08:19): “Want met reikhalzend verlan­gen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods”.

 

De kracht van delegeren door Jildert de Boer

Dominees en pastoors in de kerkelijke wereld hebben vaak de functie van een soort duizendpoot gehad. Dat is niet altijd alleen voortgekomen uit de amb­telijke houding van de persoon in kwes­tie. Het kerkvolk heeft hen menigmaal op een voetstuk geplaatst en zonder de aanwezigheid van pastoor of dominee kon er weinig geschieden in het kerke­lijk werk. Mogelijk chargeren we nu enigszins: feit is dat in het verleden de dominee en pastoor als een soort manusje van alles fungeerden. De man was ervoor beroepen, werd ervoor betaald en men verwachtte daarom ook dat hij het leeuwenaandeel van het ker­kelijk werk verrichtte.

Met dit ‘opstapje’ uit de traditionele kerken kunnen we ons afvragen: hoe werkt een geestelijke leider? Doet hij zelf het werk van tien personen, of leidt hij tien personen op om het werk voor hem te doen? In het Oude Verbond werkte God frequent via één persoon. Denk bij­voorbeeld maar aan Noach, Abraham, Mozes, David, Elia. Nu gaat het om Christus, dat wil zeggen het hoofd en de leden van Zijn lichaam.

Lid te zijn van het lichaam van Christus houdt aanmerkelijk meer in dan een zitplaats innemen. Het heeft te maken met het zingen en het belijden van: “Mjn positie wil ‘k bekleden en Uw Geest stelt mij in staat”.

Die positie heeft in eerste instantie betrekking op de geestelijke wereld.

Daarna ook met praktisch gemeente­werk in de zichtbare wereld. De Geest stuwt tot dienstbaarheid, nooit tot passiviteit of gezapigheid! Het is jammer als er in een gemeen­te door enkele mensen heel hard aan de kar getrokken wordt  (of moe” worden?), terwijl het overgrote deel van de gemeenteleden te weinig betrokkenheid heeft of toont in het oppakken van taken. Dat doet den­ken aan een voetbalwedstrijd: 22 actief in het veld en 20.000 passief  (of: alleen meejuichend) op de tribu­ne.

Hoe kun je mensen inschakelen voor een taak? Het antwoord luidt: door te delegeren! Dat heeft te maken met twee dingen: opleiden en taken overdragen.

Een functionerend lichaam

Jezus Christus is het hoofd van de gemeente, Zijn lichaam Efeze 1 vers 10 Efeze, 1 vers 22 Efeze 4 vers 15 Efeze 5 vers 23. Kolossenzen, 1 vers 18. En Kolossenzen, 2 vers 19. (Ef. 01:10 en Ef. 01:22 en Ef. 04:15 en Ef. 05:23 en Kol. 01:18 en Kol. 02:19). Dat lichaam heeft vele leden. Ieder is bekwaam tot iets, tot inzet om de anderen te dienen. In 1 Korinthe, 12 vers 13. (1 Kor. 12:13) vinden wij de uitdrukking “door één Geest tot één lichaam gedoopt”. Dat betekent onder meer dat het uit moet zijn met individu­alisme, solisme en onafhankelijk­heid. Nu gaat het om samenwerking tussen de leden. Om het met een beeld te zeggen: de neus wil de bril dragen, opdat het oog kan zien! Er is verscheidenheid in gaven en verschil in opdrachten. “Nu heeft God echter de leden, elk in het bijzonder, hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild” 1 Korinthe 12, vers 18.  (1 Kor. 12:18).

Ieder in het lichaam heeft iets bij­zonders van God dat de ander niet heeft en omgekeerd. Dat betekent dat de ander iets voor mij heeft dat ik niet heb en dat ik iets voor de ander heb dat hij niet heeft! Zo heeft God het lichaam samengesteld: de leden zullen geen concurrentieslag met elkaar voeren, maar zij zullen elkaar prachtig kunnen aanvullen.

Verdeling van taken

Taakverdeling houdt in: delegeren vanuit de leidinggevenden. So-wie-so spreekt de Bijbel altijd over voorgan­gers, in het meervoud Hebreeën 13, vers 7 en Hebreeën 13, vers 17. Hebreeën 13, vers 24 en Hebreeën 15, vers 22. (Heb. 13:07 en Heb. 13:17 en Heb. 13:24; Hand. 15:22). Goed, gezond en van God gegeven gezag is nodig in de gemeente. Het is echter niet de bedoeling van God dat de lei­ders alles zelf in de hand houden  (ook niet via een achterdeurtje). Het gaat erom de Geest van de levende God, die nooit een tegenwind van het Woord van God is, de leiding te geven.

Voor gemeenteleden is het net zoals voor het leidinggevend team van groot belang zich voortdurend uit te strekken naar de vervulling met Gods Geest. De gemeenteleden zul­len beschikbaar zijn om te dienen zich loyaal opstellen naar degenen die God als leiding heeft aange­steld. De leiders kunnen de creativi­teit en het initiatief van gemeentele­den smoren of verstikken, als ze zelf alles doen.

De samenkomst is een werkplaats, geen rustplaats. Daar is het mogelijk om geestelijk te consumeren en geestelijk te produceren, om geze­gend te worden door de ander en zelf tot zegen te zijn. Uit de Bijbel valt geen schema af te lezen van zangdienst, aanbiddingsdienst en preek, maar ieder had een bijdrage in welke vorm dan ook, mits het tot opbouw was en het ordelijk toeging 1 Korinthe, 14 vers 26 tot en met 33. (1 Kor. 14:26-33).

Dienen is een sleutelwoord

Het gevaar bestaat dat leiders kun­nen uitgaan van een positie, in plaats van een dienstknecht van Christus te zijn. Dan moet bijvoor­beeld elk getuigenis van te voren worden aangevraagd en goedge­keurd. Anders kan men zich in zijn positie bedreigd voelen en bang zijn voor ijverige, enthousiaste mensen met een visie. Er ontstaat dan gemakkelijk wantrouwen of achterd­ocht tegen frisse impulsen van de Geest.

Waakzaamheid en voorzichtigheid zijn uiteraard goede en noodzakelij­ke deugden in het bijzonder voor degenen die God als opzieners heeft gesteld Handelingen 20, vers 29 tot 31. (Hand. 20:29-31). Het gevaar aan de zijde van de gemeenteleden ligt in vrijpostigheid, in een zich omhoog werken en in initiatieven buiten de leiding om. Een gemeentelid mag er nooit op uit zijn, al staat hij of zij ook primair voor Gods aangezicht, de leiding van de gemeente te passeren. Hij of zij mag voluit dienen, echter met respect voor de leidinggevenden!

De kracht van veelkleurigheid

In de gemeente is sprake van de veelkleurige wijsheid Gods Efeze 3. vers 10. (Ef. 03:10). Er zijn grote variaties en scha­keringen tussen de gemeenteleden. Ieder heeft zijn eigen kleur of kleur­nuance in het geheel, in talenten, bekwaamheden en vermogens. Niet om schril af te steken of op te vallen, maar om iets wezenlijks, dat van God geschonken is, toe te voegen aan het geheel. Niet concurrerend, maar aanvullend, of om het mooi te zeggen: complementair. Denk bijvoorbeeld aan mensen, die je kunnen verlokken tot de lieflijke kleur van de heerlijke beloften van God, maar eveneens aan anderen die het kleurcontrast kunnen laten zien door scherp te waarschuwen voor concrete zonden. Beide facetten zijn nodig in de ver­kondiging en opvoeding in de gemeente! Ieder lid mag op zijn wijze uit de verf komen, in zijn of haar specifieke geaardheid en kleur­nuance. Het zou jammer zijn als vele leden in de grondverf blijven staan! Daarmee bedoel ik aan te geven, dat zij allemaal hetzelfde fun­dament, Christus, hebben, maar dat hun dienstbetoon er niet uit komt, niet tot zijn recht komt voor het geheel. Hoe beter en rijker de veel­kleurigheid en veelzijdigheid er in een gemeente tevoorschijn komt, des te meer kracht openbaart zij ten opzichte van de overheden en mach­ten in de hemelse gewesten. De veelkleurige wijsheid Gods is geen ‘koekoek éénzang’, maar zegt iets over de velerlei genade Gods, waar­mee men elkaar dient, een ieder naar de genadegave, die hij ontvan­gen heeft 1 Petrus 4, vers 10. (1 Petr. 04:10).

Aftrekken of optellen?

Jaloezie op elkaars talenten behoort uitgebannen te worden. Saul werd door een geest van jaloersheid bevangen toen het volk juichte: “Saul heeft zijn duizenden versla­gen, maar David zijn tienduizen­den”. Hij had deze overwinningen mooi bij elkaar op kunnen tellen en bijvoorbeeld verheugd kunnen uit­roepen: “Samen hebben we er elf­duizend verslagen”! Helaas maakte Saul er een aftreksommetje van: “Ik heb er negenduizend minder…” Rivaliteit en wedijver horen niet thuis in de gemeente van de levende God. Stimulans tot deelname aan dienstbetoon is echter een heerlijke zaak. “Niemand is minder, niemand is meer, ieder is nodig bij de Heer”, zegt een liedje zo kernachtig. Het geheim is: samen ben je meer, samen sta je sterker! Isolement en onafhankelijk solisme zijn aftrekposten van de boze, waar­mee hij probeert de kracht van gemeente-zijn neer beneden te halen. De Heer gelooft echter in optellen en vermenigvuldigen van genade en vrede!

Verkeerde geesten

Leiders kunnen een verkeerde vorm van controle uitoefenen in de gemeente, een geest die macht of heerschappij over de zielen claimt. Vaak is er dan sprake van manipula­tie en intimidatie. Een zwakke vorm ervan is diplomatie. Goede leiders dienen en zoeken de ontwikkeling tot volwassenheid in persoonlijke levens en  (opkomende) bedieningen in de gemeente. Gemeenteleden kunnen in een ver­keerde ontwikkeling komen door een geest van rebellie, die zich niet aan gezag of leiderschap stoort. Rebellie veracht het van God gege­ven leiderschap. Een sleuteltekst is: “Evenzo gij jongeren, onderwerpt u aan de oudsten. Omgordt u allen jegens elkander met nederigheid…” 1 Petrus 5, vers 5. (1 Petr. 05:05).

In een gezonde, geestelijke ontwik­keling verlangen gemeenteleden ernaar om in groeiende mate mee te dienen. Gezegende leiders die dit proces onderkennen en delen van werk en dienst leren overdragen, opdat meerderen nuttig en vrucht­baar worden en mee gaan dragen in de opbouw van het lichaam. Leiders, die dienaren zijn, geven die ruimte! De gemeente is een kudde met her­ders of opzieners Handelingen 20, vers. 28. (Hand. 20:28). Zij weiden de kudde, voorzien haar van voedsel. Opzieners leren de zielen die God aan hen heeft toevertrouwd te onderhouden AL wat Jezus bevo­len heeft Mattheüs 28, vers 19. (Matt. 28:19). De gemeente wordt ook vergeleken met een Bruid Efeze 5, vers 25. (Ef. 05:25), een huis­gezin 1 Timoteüs 3 vers 15. (1 Tim. 03:15), een tempel Efeze 2 vers 21 en 22. (Ef. 02:21-22), de wijnstok met de ranken Johannes 15, vers 1 tot en met 8. (Joh. 15:01-08) en met een lichaam Romeinen 12, vers 4 en 5 en een Korinthe 12, vers 12 tot en met 27. (Rom. 12:04-05 en 1 Kor. 12:12-27). Het lichaam is een levend organis­me, waarin elk lid nodig is! De gehoorzaamheid aan het hoofd, Christus, staat centraal en Zijn wer­king komt tot alle leden! Het gevolg is, dat er beweging komt, een soepel en harmonisch functionerend geheel.

Voor-gangers

Zij die voorgaan op de weg van Christus worden voorgangers genoemd en zij zijn dit in geest en waarheid met hun leven. Voorgangers zijn geestelijk de oud­sten. Het zijn mensen die een bepaalde leef-tijd met Christus heb­ben. Jongsten, dat wil zeggen zij die pas bekeerd zijn, zijn uiteraard niet geschikt om de gemeente te leiden. Oudsten zijn de vaders in Christus en zij kennen Hem die van den beginne is 1 Johannes, 2 vers 13. (1 Joh. 02:13). Zij hebben een duidelijk begrip gekregen van de lijnen in het plan van God. Van ware voorgangers kun je zeg­gen: “Let op het einde  (de uitkomst!) van hun wandel en volg hun geloof na” Hebreeën 13 vers 7. (Heb. 13:07). Er staat: “Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u  (aan hen), want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen” Hebreeën 13, vers 17. (Heb. 13:17).

Het merkwaardige is, dat het argu­ment niet is: dat is zo vervelend voor de voorgangers, maar dat het ten nadele voor hen is, die door bijvoor­beeld kritiek de voorgangers laten zuchten en zich niet willen onder­werpen.

De bedieningen in de gemeente hebben tot taak de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, zodat de dienst van alle geledingen tot func­tioneren komt Efeze 4, vers 11, tot en met 16. (Ef. 04:11-16). Er komen er steeds meer die hun schouders onder het gemeentewerk gaan zetten. Op die wijze kunnen draagkracht en draaglast verdeeld worden.

Voor veel gemeenten geldt nog: “De kracht der dragers schiet te kort en puin is er te veel” Nehemia, twee vers 10. (Neh. 02:10). De bedoeling is: “Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan…”  (Openb. 03:12a). Een zuil is een drager, een steunpilaar  (vgl. Galaten, 2 vers 9. (Gal. 02:09) in het huis Gods. Ook een leider van taken in de gemeente als zang en muziek, geluid, cassettedienst, kosterschap, keukendienst, financiën, boekenta­fel, kinderdienst, zendingswerk­groep, evangelisatieaktiviteiten, enzovoort, zal voorop lopen, maar anderen inschakelen, taken verde­len, zodat hij of zij zelf de handen vrij krijgt om te coördineren, in plaats van zelf overal achteraan te hollen. Anderen vertrouwen en medeverantwoordelijkheid geven werkt geweldig goed voor de opbouw van de gemeente! Leiders leiden altijd weer nieuwe lei­ders op. We zien dat in het Woord. Mozes was voortdurend bezig Jozua te oefenen in het strijden en bidden, om hem te leren bekwaam te worden voor zijn toekomstige taak  (lees Exodus 17, vers 9, tot en met 14. En Jozua 24, vers 13. (Ex. 17:09-14 en Joz. 24:13) en Jozua 33, vers 11. (Joz. 33:11) en Numeri 27, vers 12, tot en met 23. (Num. 27:12-23) en Deuteronomium 31, vers 14. (Deut. 31:14) en Deuteronomium 34, vers 9. (Deut. 34:09) en Jozua, een vers 7 en 8. (Joz. 01:07-08) en Jozua 3, vers 7. Jozua 4, vers 14. (Joz. 03:07 en Joz. 04:14).

Elisa diende Elia en er staat van hem zo mooi: “die water op Elia’s handen goot” 2 Koningen, 3 vers 11. (2 Kon. 03:11) en Elia kon hem vormen en opleiden tot zijn opvol­ger, die een dubbel deel van de geest die op Elia rustte kreeg 2 Koningen, 2 vers 9. (2 Kon. 02:09).

Het advies van Jethro

In Exodus 18 vers 1 tot en met 27. (Ex. 18:01-27) vinden we de belangwekkende raad aan Mozes van zijn schoonvader Jethro. Jethro zag scherp dat de dienst die Mozes in zijn eentje verrichtte veel te zwaar voor hem was. Mozes had het veel te druk en raakte geheel uitgeput Exodus 18, vers 13, tot en met 18. (Ex. 18:13-18). De vermoeid­heid begon zijn tol te eisen. Hoe vaak hoor je in onze tijd niet uit de mond van leiders: “Ik heb het zo druk” en “Ik ben zo moe”. Velen zijn op een gegeven moment opge­brand en nemen dan een sabbatsjaar om weer bij te komen… Ontbrak het wellicht aan de sleutel, die Jethro Mozes aanreikte, om taken af te sto­ten door ze naar anderen te delege­ren?

Door vermoeidheid wordt men onnauwkeurig: afspraken worden niet nagekomen en beloften raken in de vergetelheid. Gebeurt dit vaker, dan ontstaat er wantrouwen bij gemeenteleden, waarop de leiding dan gemakkelijk als ‘politieagent’ reageert, terwijl leidinggevenden goede herders behoren te zijn. Het gevolg kan zijn dat leidingge­venden geen voorbeeld meer zijn, bijvoorbeeld dat hun kinderen tekort komen, omdat ze almaar met de boodschap of met een probleemge­val bezig zijn. Als er maar één of twee als herder en leraar beschouwd worden, kan de gemeente gaan lij­den aan ondervoeding. God heeft niet alle taken en vaardigheden in slechts enkele personen verenigd! Handelingen 13, vers 2. (Hand. 13:02) vermeldt al vijf profeten en leraars in de gemeente te Antiochië.

Mozes als voorbeeld

In Exodus 18, vers 19 en 20. (Ex. 18:19-20) noemt Jethro drie centrale taken voor Mozes: Gebed, voorbidder: met God over de mensen spreken en met de men­sen over God spreken.

Woord: de wet Gods inscherpen en de weg Gods bekend maken.

Bekend maken van het werk dat zij te volbrengen hadden: taken geven, stimuleren, motiveren.

Daarnaast moest Mozes oversten onder het volk aanstellen, om recht te spreken. De grote en moeilijke zaken zouden zij bij Mozes kunnen brengen, maar de kleine zaken berechtten zij zelf. Het resultaat voor Mozes was dan: verlichting, anderen zouden met hem mee dragen en hij zou staande kunnen blijven. Het gevolg voor het volk was: aanstelling van hoofden over minimaal tien mensen en tevre­denheid onder al dit volk. De mannen naar wie Mozes moest omzien, dienden aan bepaalde ver­eisten te voldoen: flink, godvrezend, betrouwbaar en winstbejag haten. Mozes nu luisterde naar de woorden

van zijn schoonvader en deed al hetgeen hij gezegd had, Exodus 18, vers 21, tot en met 26. (Ex. 18:21-26). Jethro had gezegd: “Indien gij dit doet en God het u gebied…”

In Nummeri 11, vers 16 tot 17. (Num. 11:16-17) en Numeri 11, vers 24, tot en met 29. (Num. 11:24-29) zien we hetzelfde principe. Een deel van de Geest die op Mozes rustte wordt daar op zeventig oud­sten en opzieners gelegd, opdat zij met u de last van het volk dragen, en gij die niet alleen hoeft te dragen. De van God gegeven leiding via Mozes werd erkend, zelfs door de Rubenieten in het Overjordaanse Numeri 32, vers 6, tot en met 22. (Num. 32:06-22). Het verdelen van taken wordt nog eens bevestigd in Deuteronomium, 1 vers 9 tot en met 18. (Deut. 01:09-18, waar gesproken wordt over wijze, verstandige en ervaren mannen, die met Mozes mee de zorg, moeite, last en rechtsgedingen kunnen dragen. De wijze raad van Jethro is nog altijd van groot nut voor geestelijke leiders, die onder het Nieuwe Verbond leven!

 (Het tweede en slotartikel over dit onderwerp komt in het volgende num­mer van Levend Geloof).

 

Weggerukt? Geoogst! Door Ada Karst

Om de ontwikkelingen die gaande zijn te verstaan, is de Gemeente tot lezen gebracht. Ze leest met onderscheid. De uiterste geestelijke zaken laten zich dan verstaan. En zo staat de Gemeente, zijnde de geestelijke mens, in het vervolgonderwijs. Met de lendenen van het verstand omgord neemt de geestelijke mens alles onder de loep. Alles wordt door hem beoordeeld; hij heeft de zin van Christus. Er is niet een nog hogere raadsman aan te pas gekomen. Hij is in Christus tot de hoogste vrijheid gebracht, de geestelijke mens is daartoe weggerukt!

Wéggerukt!

Wéggerukt? Wat is dat voor een plot­seling gebeuren? Weggeraapt! Weggeraapt voor het kwaad! Zo noemt de Statenvertaling dat in Jesaja 57 vers 1 en 2. (Jes. 57:01-02): “De rechtvaardige komt om, en er is nie­mand, die het ter harte neemt; en de weldadige lieden worden wegge­raapt, zonder dat er iemand op let, dat de rechtvaardige weggeraapt wordt voor het kwaad. Hij zal ingaan in de vrede; zij zullen rusten op hun slaapsteden, een ieder, die in zijn oprechtheid gewandeld heeft”. ‘Weggeraapt worden’ en ‘gaan in vrede’! Dat is een goede combinatie. Het is een heerlijk gebeuren in deze tekst, zonder dat er een mensen­hand aan te pas gekomen is: De Heer is tot Zijn tempel gekomen! Zij die wél opmerkzaam daarop waren, zijn door Zijn spreken in een grote verandering gekomen. De hele Schrift wordt opnieuw gelezen en opnieuw verstaan. Dat is één grote verhoring waarin de geestelijke mens is opgenomen.

Door dit totaliteitsgebeuren van vernieuwing van hemel en aarde, zijn we weggerukt of “weggeraapt voor het kwaad”. Zo gaan we in vrede. De geestelijke mens is geoogst!

Maleachi 3 vers 1 tot en met 3. En Hosea, 2 vers 18 tot en met 22. (Mal. 03:01-03 en Hos. 02:18-22 en 1 Korinthe 2).

Voor wélk kwaad weggeraapt?

Wat is dat voor een soort kwaad? Welk kwaad treft de geestelijke mens niet?

‘Onwetendheid is een niet te onder­schatten kwaad’, zo luidde de kop van een artikel in Trouw. Deze aan­gehaalde zin is op veel zaken van toepassing. Deze zin kan óók gebruikt worden om daarmee een voor gemeenten kwade geestelijke ontwikkeling aan te geven. Het kwaad van onwetendheid maakt onbekwaam om kwaad of goed te kunnen opmerken. Dat neemt het onderscheidingsvermogen weg. De Gemeente moet weten wélk beeld van Christus er uit haar tevoorschijn komt. Een Christus naar het vlees? Met vleselijke verhoringen? De lendenen van het verstand zijn door de kennis van Christus omgord. Na het wandelen in de eer­ste beginselen is de Gemeente op leeftijd gekomen. Ze kan de jaren van ontwikkelingen, zowel die ach­ter haar liggen als die er nü zijn, onderscheiden. Jeremia 17 vers een tot en met 8. en Ezra 3, vers 12 en 13. (Jer. 17:01-08 en Ezra 03:12-13).

Twee uitersten onderscheiden

“Uit wier schoot komt het ijs tevoor­schijn, en de rijp des hemels, wie baart die?” Deze vraag uit Job 38, vers 29. (Job 38:29) stelt God aan Job. God stelt deze vraag niet aan Job en de Gemeente om daarmee te kleine­ren. De letters van deze tekst zijn niet bedoeld om het dóórdenken over deze vraag uit te schakelen. De tegenstander van God, de Satan, heeft dat wél gewild. Hij kan niet anders dan met de letters het ver­volgonderwijs verduisteren. Maar ook deze tekst is verhoord; het heeft op hoger grond zijn opbrengst voort­gebracht. Er kan met onderscheid te worden gelezen.

Uit wier schoot komt het ijs tevoor­schijn?! Uit haar is, wat het vlees betreft, de Christus. Zij citeert zon­der verstand en met veel ophef de Schriften. Ze baart als het ware een onverstandig kind dat niet tot vol­wassenheid kan komen en dus veel narigheid geeft en heeft. Want de letters zijn Geestloos, hard. Dit is wél een uiterste religieuze aangelegenheid. Maar op dit uiterste wil de geestelijke mens niet liggen! Anders dan Bildad, in Job 8, vers 9. (Job 08:09), tegen Job zei, zeggen wij nu vanuit ons vernieuwde denken: Zijn wij van gisteren en weten wij niets?! “Uit wier schoot komt het ijs tevoorschijn… en…”

En nu komt het andere uiterste: “en de rijp des hemels, wie baart die?”

Het hemelse Jeruzalem  (de toeberei­ding in Woord en Geest) is vrij; en dat is onze Moeder! Dat is het andere uiterste, ons bereid door de uiterste Hoeksteen Jezus Christus Een Petrus, twee vers 6 staat de vertaling. (1 Petr. 02:06, Statenvert.). Zijn komst heeft, na de eerste begin­selen, het lezen en verstaan naar de Geest gebracht. Dat is de ‘legerstede’ waarop we rusten. Een harde leer?

Rijp des hemels! 1 Petrus, 1 vers 13 en 14. (1 Petr. 01:13-14).

 

Opruiming! Door Froukje Huis

Laatst maakten we een wandeling langs de Vliet. De lucht was bewolkt en een dunne mist hing over de vel­den. Maar ’t was windstil, zodat het water glad was als eens spiegel. Tientallen koeten vermaakten zich met zwemmen en duiken; pas als er een boot aankwam trokken ze zich aan de oevers terug. Er was weinig verkeer, zodat alles rondom rust en harmonie ademde. Aan de andere kant van de weg liep een sloot, die in verbinding stond met de Vliet. Af en toe passeerden we enkele huizen; de meeste hadden een keurig onderhouden voortuin, die met een bruggetje verbonden was met de weg. Alles zag er even verzorgd uit. Tot… we opeens allebei stil bleven staan: “Kijk nou eens!” Voor het bruggetje van een mooie tuin lag een grote berg rommel in de sloot. Het bedierf de hele aanblik. “Dat ze dat niet opruimen!” zeiden we misprijzend.

Op de terugweg kwamen we langs dezelfde plaats en kijk eens aan! Daar was een oude man bezig met een hark alle rommel uit de sloot te vissen.

“Daar bent u wel even mee bezig”, was ons commentaar. De man liet de hark rusten. “Zeg u dat wel, ik doe dit werk al 60 jaar en het helpt niks. Al het vuil van de Vliet komt hierheen en niemand doet er wat aan!”

Plons… een stuk karton, plons… een oude doek, plons… een stuk schuim- plastic…

Zou je dat niet kunnen voorkomen, vroegen we ons af. Dat was voor die oude man toch geen doen? Later dacht ik er nog eens over na! Zijn we vaak zelf ook niet bezig onze ‘hemel’ schoon te maken? Wat drijft er allemaal binnen vanuit de wereld van tv, internet, lectuur, krant en mensen die we ontmoeten? Via onze gedachten?

Natuurlijk, we hanteren vlijtig de ‘hark’ en belijden onze zonden en tekortkomingen. Maar zo’n horo­scoop lezen is toch niet zo erg en die spannende serie op de tv moet je toch gezien hebben? Je kan toch niet altijd over de Bijbel praten? Onze vijand, de duivel, ziet echter zijn kans schoon om mee naar bin­nen te glippen; hoe zullen we dan ooit het doel bereiken? Daarnaar strekken we ons toch uit? Hebreeën 12 vers 1. (Heb. 12:01) zegt: “Laten we … afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat…” en in Filippenzen 4. vers 8 en 9. (Filip. 04:08-09) kunnen we lezen dat we dienen te bedenken “al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is”. En “al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient”! Wat ons geleerd en overgeleverd is, laten we dat in toepassing brengen en de God des vredes zal met ons zijn!

Dan hoeven we niet met de hark te werken, want dan blijft onze ‘hemel’ schoon!