1981.11 nr. 220

Twintig jaar “Levend Geloof” Van de redactie

Zondag 1 november was het precies twintig jaar geleden dat “Levend Geloof” werd opgericht. Twee maanden later, in januari 1962, verscheen het eerste nummer. Van meet af aan was de opzet een maandblad uit te geven dat op duidelijke wijze de boodschap van het volle evangelie door zou geven. Voor deze boodschap had de Heer mij in de vijftiger jaren de ogen geopend en het is deze boodschap die ook vandaag het gezicht van “Le­vend Geloof” bepaald. Door geestelijke groei van redacteur en redactieleden heeft uiteraard de inhoud van “Levend Geloof” een verdieping onder­gaan, zodat we nu, behalve over de fundamentele dingen van het geloofsleven, ook meer en meer schrijven over het einddoel van het geloof: de volkomenheid in Christus, maar de basis: “het volle evangelie” (de boodschap van het Konink­rijk Gods) blijft onveranderd gehandhaafd. Als we hiervan af zouden wijken, zou iedere bestaans­grond ons ontvallen en zouden we ongehoorzaam worden aan onze opdracht.

We willen daarom ook in de nieuwe periode die nu aanbreekt, gehoorzaam blijven aan deze geweldige opdracht: de verkondiging van het volle evangelie in al zijn facetten, in een voor iedereen begrij­pelijke taal. Juist in deze tijd betekent deze opdracht een enorme uitdaging voor ons om hiermee door te gaan, want helaas zien we ook binnen de Pinksterbeweging de laatste jaren een ‘verslap­ping’ optreden, waardoor sommige geestelijke leiders onder hen, gaan samenwerken met hen die tegen de volle boodschap zijn en er zoveel water in de wijn wordt gedaan dat de boodschap wordt uitgehold. Ook het vast blijven houden aan na­tuurlijke, aardsgerichte leringen en het weigeren gebondenheden af te leggen, zijn hindernissen die die satan welgevallig zijn om de verdere geeste­lijke groei af te remmen. Gelukkig zijn er ook velen die door Gods Geest de ogen geopend worden voor de geweldige realiteit van de boodschap van het Koninkrijk Gods en de ongekende groeimoge­lijkheden die het ingaan op deze boodschap mee­brengt.

We zijn dankbaar dat “Levend Geloof” mag meewer­ken de ogen van steeds meer lezers en lezeressen hiervoor te openen. Meermalen schreven wij dat “Levend Geloof” geen ‘doel’ maar ‘middel’ is – één van de vele – die de Heer gebruiken wil om Zijn doel te bereiken. Toch is het uiteraard be­langrijk dat ook ‘het middel’, in dit geval “Le­vend Geloof”, zo goed mogelijk kan functioneren. Daarom doen wij in deze ‘jubileummaand’ een be­roep op alle lezers en lezeressen van “Levend Geloof” ons te helpen dit te realiseren. Dit kunt u onder andere op de volgende wijze doen:

Door voor onze arbeid te bidden en te danken!

Door het opgeven van proefadressen waar wij “Levend Geloof” gedurende 3 a 4 maanden gra­tis naar toe kunnen zenden.

Door het opgeven van geschenkabonnementen.

Door abonnees te winnen.

Door de afname van losse nummers voor ver­spreiding. (10 exemplaren en meer a 75 ct per exemplaar).

Door de afname van brochures voor versprei­ding . (Ook hier geldt vanaf 10 exemplaren de kortingsprijs).

Door het overmaken van (een) gift(en). Het abonnementsgeld voor 1982 is weliswaar door de sterk gestegen kosten iets verhoogd en be­draagt nu ƒ 15,-, maar dekt maar een klein deel van de werkelijke kosten. Bovendien ontvangen velen het blad gratis, zoals hen die het moeilijk betalen kunnen, zendelingen, predikanten (om hen bekend te maken met het volle evangelie), enz.

Onze mede-redactieleden doen hun werk geheel be­langeloos. Zonder hun medewerking zou “Levend Geloof” niet die veelzijdige belichting van de volle evangelie boodschap kunnen geven als thans het geval is. Zelf zijn wij fulltime bij het werk betrokken doordat wij niet alleen het blad redigeren, maar ook opmaken, drukken, administra­tief verzorgen, enz. Een omvangrijke taak uiteraard, naar die wij met liefde en overgave doen. Het gaat immers om de kostbare boodschap van het volle evangelie van Jezus Christus, de enige boodschap die, in deze tijd van degeneratie en doemdenken, werkelijk waardevol is, omdat het de mensen volkomen vrijmaakt uit satans macht en hen het nieuwe leven van Christus leert kennen.

De periode tot 1 januari, als de 21ste jaargang van ons blad begint, willen wij als ‘actie- periode’ bestempelen. Neemt u de ‘zeven punten’ nog eens door… en mogen wij ook u van u in de komende weken een positieve reactie ontvangen? Bij voorbaat heel veel dank! Uw, in onze Heer en Heiland verbonden,

Getuige van Jezus zijn betekent niet dat we iemand anders onze mening opdring en, maar komt voort uit een hart vol liefde, omdat we zelf Gods liefde hebben ervaren. Paulus zegt dat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05). Alleen door vol te zijn van de Heilige Geest kunnen we werkelijk productieve getuigen van Jezus zijn, want dan openbaren we niet alleen Zijn kracht, maar ook Zijn liefde.

 

Op weg naar het einddoel door Jan W. Companjen

 

“En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt” Johannes 17 vers 20 en 21 (Joh. 17:20-21).

Johannes toont ons Gods heerlijkheid in Jezus

In het evangelie van Johan­nes vinden wij in volle heerlijkheid uitgedrukt wie Jezus was en is. De eerst­geborene van een nieuw ge­slacht Gods, het vleesgewor­den woord. Hij sprak en han­delde in overeenstemming met hetgeen de Vader van het begin bedoelde. De Vader was in Hem en Hij was in de Va­der, dat wil zeggen die Twee waren uit één Geest. Het Woord Gods is in Christus, een mens van vlees en bloed geworden en is onder ons ko­men wonen. Evenals de andere drie evangeliën beschrijft ook Johannes het leven, de dood en de opstanding van Jezus, maar Johannes ziet meer, hij ziet de Goddelijke heerlijkheid werkzaam in Je­zus, zoals die in het begin bij God was en zoals God de Vader die voor de mens (Je­zus is ook waarlijk mens geworden) bestemd heeft.

Veel meer dan in de andere evangeliën wijst Johannes op de achtergrond van de komst van Jezus. Hij vertelt niet alleen over de wonderwerken van Jezus, maar knoopt er ook een gesprek aan vast waaruit blijkt dat Jezus de grote hersteller is. Hij is het brood des levens. Hij is het licht van deze wereld en uit de opstanding van Laza­rus blijkt dat Hij de op­standing en het leven is.

Hij is Heer over alles, over de wind en over het water, maar ook over de sabbat; al­les is Hem onderworpen.

Deze Jezus is onze Heer, is onze Meester en ons leven. In ons tekstgedeelte wordt verteld dat Hij als eerste het Woord Gods bracht vanuit de innerlijke verbondenheid die er was tussen de Vader en Hem. Zij waren uit één geest. Jezus wist wat de Va­der van Hem wilde. Hij deed geen ding of Hij had het de Vader zien doen. Uit alles blijkt dat Hij handelde in overeenstemming met de wil van God. Het is dan ook geen wonder dat bij de verheer­lijking op de berg, onder andere in Lucas 9 vers 28 tot en met 32 (Luc. 09:28-32) een stem uit de hemel klonk die zei: “Deze is Mijn Zoon, de uitverkorene, hoort naar Hem”. Het is ook een gewel­dig feit, dat helaas pas nu in deze tijd verstaan wordt, dat dit evangelie ook ons evangelie is. Wij mogen thans, in deze tijd, ons aan de grote waarheid vasthouden en opgroeien in wijsheid en grootte en genade bij God en de mensen, zie ook Lucas 2 vers 52 (Luc. 02: 52) .

God wil ons leiden naar de waarheid en volkomenheid

Dan kan ook waar worden wat in ons tekstgedeelte staat dat Jezus niet alleen bad voor zijn discipelen van toen, maar ook voor hen die door zijn woord tot geloof in Hem gekomen zijn. Dan zal en kan de grote opdracht waar worden dat wij volkomen in Hem en de Vader zullen zijn. Dan worden wij niet langer heen en weer geslin­gerd door allerlei geesten van leer, maar dan worden wij door één Geest geleid tot de volle waarheid en tot de volkomenheid die er is in onze Leidsman Jezus Chris­tus. Dan zal het alles uit Hem genomen worden zoals Hij het uit de Vader nam.

Ik wil in dit verband en met hetgeen komen gaat u nog eens wijzen op de geschiede­nis van de dorre doodsbeen­deren (Ezechiël 37). Er zijn er misschien nog velen onder u die zeggen: “Het dal is nog vol dorre doodsbeende­ren. Ik zie nog zo weinig van de Geest”. Nu bij Eze­chiël was dat ook zo. Hij zag eerst de dorre doods­beenderen. Dan komt de op­dracht van de Heer: “verza­melen en herbouwen”. De dor­re doodsbeenderen worden weer lichamen, gemeenten, groepen van gelovigen en dergelijke. Daar gaat Gods Geest in werken en daaruit worden de zonen Gods gebo­ren omdat zij, door Gods Geest geleid, komen tot het volmaakte doel der mensen.

De tempelbeekgeschiedenis uit Ezechiël 47 spreekt dezelfde taal. De tempel Gods, en dat zijn wij, is de woonstede Gods. Ezechiël ziet dit visioen toen hij in Babel in ballingschap was. Hij was één van de velen van een volk zonder verwachting, zo­als ook nu velen zijn. Maar als alles donker is, ziet men de meeste sterren, ja dan komen als het ware de sterren te voorschijn.

Bent u ook zo’n ster, bent u ook al lichtgever in deze tijd? Of verwacht u het nog van een ander? De terugkeer van Jezus of het herstel van de joodse staat, bijvoor­beeld? Het wachten is op het openbaar worden van de zonen Gods en dat bent u, dat ben ik. Wij mogen samen een tempelbeek gaan vormen en die tempelbeek zal geven: leven, genezing, herstel, enz. Wij hebben dan de wet Gods in ons om zijn opdrachten uit te voeren. Israëls tempel­dienst in het oude testament was een heenwijzing daartoe. De schaduw wordt dan werke­lijkheid.

Dan worden wij niet meer meegenomen aan de hand van een ander, maar dan worden wij geleid door de wetten Gods in ons hart en in ons verstand. Dan komt het ware volk Gods te voorschijn dat eeuwenlang verborgen is ge­bleven. Israëls tempel werd gebouwd van natuurlijk ma­teriaal. Wij bouwen de tem- 8 pel Gods op in onze geest. Tezamen met Gods Geest komen wij tot*de bouw van Gods tempel. Dan gaat die tempel leven en dan gaat er iets gebeuren. Dorre doodsbeende­ren komen tot leven en uit de tempel gaat levend water vloeien. Een heilige tempel geeft een heilige stroom. In de tempel van Salomo werd drie keer per dag geofferd, maar in de tempel van de Geest zal een voortdurend dankoffer worden gebracht. Het lof zingende volk van God, dat woont en geboren is in de stad Gods, het hemelse Jeruzalem, dat onze moeder is.

De mens is geroepen om geestelijk te leven

Dat volk des Heren zal vol zijn van de kennis des Heren met het gevolg, dat de aarde ook vol zal worden van de kennis des Heren. Wij willen Hem gelijkvormig worden, nu dan moeten wij ook in alles Zijn weg gaan en dat is de weg des Geestes. Dat is luisteren naar zijn stem, oren om te horen en ogen om te zien.

Als je zo het evangelie van Johannes leest, dan zie je dat het gaat om het Geeste­lijke leven waartoe de mens geroepen is. Het gaat om het brood dat uit de hemel is neergedaald, Jezus Christus. Zijn woord is ware spijs en zijn bloed is ware drank.

Keren wij nu terug naar de tekst boven dit artikel. Dat gaat over het bidden van Je­zus en het één worden met Hem. Hij bidt voor ons tot de Vader dat wij de volkomen weg vinden zullen. En, broe­ders en zusters, geloof mij, dit gebed wordt verhoord. Het is de wil van de Vader dat het alles in de Zoon en in zijn Lichaam, de Gemeente volbracht wordt. Zijn Ge­meente is dat volk die de weg vindt om geestelijk in Hem op te gaan. Daar heeft één of andere aardse organisatie niets mee van doen. Hij zoekt een volk dat Hem aanbidt in Geest en waarheid. Met dat volk heeft Hij een verbond gesloten, dat is in zijn bloed. Niets dat wij er als mens van gemaakt hebben zal van waarde zijn. Het gaat om het al of niet aanne­men van de weg: Jezus Christus. Is Hij reeds uw Leids­man, bent u reeds met Hem op weg? Zo ja, dan zal Zijn toekomst uw toekomst zijn. Dan kan het niet meer mis gaan in uw leven. Eén van de eerste grote waarheden is namelijk dat wij, hetzij wij leven of hetzij wij sterven, van de Heer zijn. Vanuit die zekerheid gaan wij verder. Wij zullen moeten weten wie Hij is. Dat is een levens­proces en een voortgang naar een steeds meer kennen van

Hem, omdat wij steeds meer het Woord Gods verstaan en in ons opnemen. Het licht zal steeds helderder stralen en het groeiproces is reeds in volle gang.

De eindtijdgemeente zal het grote einddoel bereiken

En nu de praktijk. Velen vinden hetgeen zij in dit artikel lezen veel te opti­mistisch. Het is voor hen allemaal rozengeur en mane­schijn. Het evangelie is voor velen een aards gebeu­ren geworden waar niets meer van te verwachten is. Alleen de komst van Jezus, Zijn te­rugkomst, kan nog redding brengen. Er staat echter ge­schreven dat Hij ons met zijn Geest zal leiden naar de volle waarheid. Die Geest zal met ons zijn tot aan de voleinding. En wat onze toe­komst betreft staat er ge­schreven dat wij onze hoofden moeten oprichten en niet moeten laten hangen. Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, dat heeft Hij in het vooruit­zicht gesteld voor hen die Hem liefhebben. Mijn opti­misme is daar nog maar klein bij. Wij zullen weer hemels moeten leren denken, dan kunnen wij ook hemels hande­len en wandelen. Juist dat kleine denken, dat afwach­tende en dat onzekere, heeft er toe bijgedragen dat de kerk en de wereld denken dat wij een dode God hebben. De Jezus die voor ons stier/ is opgestaan en Hij is nu onze Heer en Leidsman opdat het werk wat Hij begonnen is te doen, zie Handelingen 1 vers 1 (Hand. 01:01) door ons volbracht zal worden. Daarom zegt het Schriftwoord: “Ontwaakt gij die slaapt en sta op uit de dood en Christus zal over u lichten”.

Hij zal ons voorgaan. Zijn toekomst is onze toekomst en wij mogen, ja moeten zelfs, in zijn spoor gaan. Dan pas, ja dan voldoen wij aan de roeping waarvoor Hij ons ge­schapen heeft. Ga er ook niet negatief tegen aan staan met de gedachte dat er nu, vandaag wat gebeuren moet. Als u wat vandaag wilt doen komt u bijna voor 100% uit op hulp op het horizon­tale vlak, zoals dat door evangelische kerken wordt gebracht. Ik wil u echter verzekeren dat wij als eind- gemeente tot meer geroepen zijn. Het gaat Hem om ons leven en om ons gehele zijn. Zoals de Vader Jezus leidde, zo wil Hij ons met zijn Geest leiden tot de volle waarheid en tot het grote einddoel. Levende christenen die weten en ervaren dat de Vader en Jezus in hen is. Vanuit hun innerlijk geleid, horende naar de stem van de Meester, zullen zij als zonen Gods functioneren.

Daar, voor dat doel, moeten wij komen open te staan, zo­als een bloem openstaat om het zonlicht op te vangen. Dan zullen wij, net als Ma­ria, de Zoon Gods, Jezus Christus, in ons ontvangen en openbaren. Die groei in ons vraagt tijd. Laat dat leven in u dan ook rijp wor­den, des te heerlijker zal het straks in het openbaar worden ter verheerlijking van Zijn Naam.

 

 

Opnieuw beginnen’ door Jan W. Companjen

Als iemand na een hartinfarct uit het ziekenhuis wordt ontslagen, krijgt hij of zij een boekje mee met allerlei raadgevingen. Dat boekje heet: “Opnieuw beginnen”. Het is een zeer toepasselijke titel want het is inderdaad zo dat je bij een hartinfarct er een zeer bijzondere ervaring hebt bijgekregen. Een hartinfarct is namelijk een beleving op de grens van leven en dood. Over die beleving wil ik nu graag mijn getuigenis geven, omdat mij dit namelijk persoonlijk overkomen is.

Ik ben werkzaam bij de Haagse politie en wel op een recher­che afdeling, waar de laatste tijd talrijke problemen op ons afkwamen, waar we dag en nacht mee bezig waren. Kortom een jachtig en druk leven met weinig tijd om tot rust te komen. Als je zo intens bezig bent, dat je de dingen niet meer los kunt laten, ga je zondigen tegen je lichaam, je vergt er veel te veel van, met het gevolg dat je vroeg of laat ‘afknapt’. Een stuk menselijke verantwoordelijkheid die we niet mogen vergeten als er eens wat lichamelijk met ons aan de hand is. Ik zelf wil hierbij graag erkennen dat ik in deze ook behoorlijk over de schreef ben gegaan. Maar prijs de Heer, Hij liet ook in deze dingen alles medewerken ten goede en redde uit alle nood. Alles kon als het ware weer eens opnieuw op een rijtje worden gezet en ook ik kon weer ‘opnieuw’ beginnen.

Begin juli j.l. werd ik voor een hartonderzoek opgenomen in het ziekenhuis. Na een onderzoek van drie dagen, waarin al­le functies van het hart en de kransslagaders onderzocht waren, kreeg ik in het ziekenhuis, op een moment dat nie­mand dat verwachtte, een infarct. Het was tegen de tijd van het avondbezoek en juist toen de aanval op z’n hevigst was kwamen mijn vrouw en mijn kinderen op bezoek. Doktoren en zusters waren druk met mij bezig, met het gevolg dat zij niet zagen dat mijn bezoek binnen kwam. Zij werden niet weggestuurd, maar mochten even bij mij komen. Het was voor mij een geweldige ervaring dat het zo geleid was door de Heer, dat zij toen juist op dat moment de handen op konden leggen en met mij konden bidden. Het gaf mij op dat moment de zekerheid dat alles goed zou komen en dat de strijd op leven en dood, die toen nog in volle hevigheid woedde, met s ‘ Heren kracht zou worden gewonnen. Wij hebben een mach­tige Heiland die ons overal doorheen helpt. Dat mocht ik ook ervaren in de daarop volgende nacht, toen de gehele nacht de strijd nog voortduurde tegen de doodsmachten, die zich niet zomaar gewonnen gaven. De volgende morgen om on­geveer zes uur was de strijd gestreden en vanaf dat moment is de genezing probleemloos geweest. Het is werkelijk een feest te merken hoeveel broeders en zusters in zulke mo­menten voor je op de bres staan en je met hun gebeden bij­staan. Ik heb dit ervaren als een zeer grote realiteit die machtig werkt en je de zekerheid, het geloof en het ver­trouwen geeft dat een volledige genezing je zal geworden. Een tekst als ‘houdt het voor louter vreugde indien je verzocht wordt ‘ krijgt inhoud omdat de verzoeking goud te­voorschijn heeft gebracht. Het geloofsleven met Jezus Christus, onze Heer, heeft mij geleerd dat Hij niet straft maar rijkdom geeft met een nieuw begin, waarbij weer alles opnieuw op een goede volgorde is gezet.

Maar niet alleen ik werd als het ware op engelenhanden ge­dragen. Ook mijn vrouw kreeg veel geestelijke steun tot opbouw van haar geloof. Zij kreeg heerlijke bemoedigingen in Woord en daad, waarin het spreken en handelen van de Heer duidelijk werd onderkend. Inderdaad moet een christen nooit ophouden te geloven in het wonder. Gelooft men niet meer in het wonder van verlossing en genezing, dan gelooft men ook niet meer dat God, God is. Deze woorden en vele andere belevenissen hebben ons samen, mijn vrouw, ikzelf en onze kinderen, laten ervaren dat wij een machtige en trouwe Heiland dienen. Hij is met Zijn Volk op weg naar een groot doel, waaraan wij ook mogen meewerken. Geprezen zij Zijn Naam.

 

De geest van verblinding door Nico Goverts

 

Bij de profeet Jesaja vinden we een merkwaardige uit­spraak in verband met mensen die zich met afgoden verbin­den: “Zij hebben geen kennis en geen inzicht, want hun ogen zijn dichtgestreken, zodat zij niet zien; hun harten, zodat zij niet be­grijpen” Jesaja 44 vers 18 (Jes. 44:18).

Hun ogen zijn dichtgestreken. Ze onderkennen niet, ze onderscheiden niet, want dicht gekleefd zijn hun ogen, zegt een andere vertaling. Niet is kennis daar, niet onderscheiding.

De strijd tegen de machten der verblinding

De grootste strijd die de gemeente te voeren heeft, is de kamp tegen de machten der verblinding. Het is een le­vensnoodzaak dat we deze tactiek van de tegenstander leren onderkennen.

Wanneer Jezus met zijn dis­cipelen het meer opgaat, dan spreekt Hij tot hen: “Laten we oversteken naar de over­kant” . Dat was een woord van geloof. Jezus wist als mens Gods wat Hij deed. Hij zei dit niet op goed geluk, op hoop van zegen. Het was voor Hem geen experiment. Zo in de trant van: laten we het eens proberen, misschien ko­men we aan de overzijde aan, en anders pech gehad. Neen, het was voor Hem een zeker­heid, een profetisch woord. Zo sprak Jezus in diepste zin al over de gemeente van de toekomst. Er zal een volk zijn dat de overkant be­reikt. Jezus heeft in het voorafgaande gedeelte van Markus 4 immers juist ge­sproken over de groei van het koninkrijk Gods. Het zal een boom worden. Dat was de boodschap.

En dan steekt de storm op.

Typisch beeld van de eind­tijd. De gemeente in de storm. Dit is niet zomaar een losstaand verhaal; dit heeft direct te maken met het thema dat Jezus zojuist behandeld heeft: de voort­gang van het rijk Gods. De weg naar het Godsrijk is al­tijd een weg door de storm. Wie graag wil dat het konink­rijk groeit, krijgt te maken met tegenkrachten. Hoe meer koninkrijk, des te meer storm.

De opzet is duidelijk: Jezus bevindt zich hier met alle apostelen in één boot; dit is een unieke kans voor de boze om heel het wordende Godsvolk in één klap de grond in te boren. Deze storm 14 is zonder meer een frontale aanval op het plan Gods. De poorten van het dodenrijk zouden hier in één nacht de totale gemeente kunnen over­weldigen.

Maar wat in dit verband het meest opvalt, is de reactie van de discipelen. Paniek. En niet slechts bij enkelen, maar bij alle twaalf. Voor hen staat de afloop al vast: wij vergaan. Dit is het ein­de.

Wat is hier aan de hand? Toeval? Hier zit duidelijk meer achter. Dit is pure verblinding. Twaalf flinke mannen zien het niet meer. Ervaren vissers staan als lamgeslagen. Wat gebeurt hier? Zij worden overweldigd in de geest. Zij zien niet meer God, zij zien niet meer Jezus, zij zien niet meer het woord waar de reis mee begon: over naar de overkant! Zij zien slechts de storm.

De tactiek van de vorst der duisternis

Let erop wat zich hier vol­trekt. Dit is het beeld van de eindtijd. De boze gaat rond om te verblinden.

Vaak wordt de tekst geci­teerd: “De duivel gaat rond als een brullende leeuw”. Maar wat betekent dat? Wan­neer brult de leeuw? Als hij op het punt staat zijn prooi te bespringen. En waarom brult hij dan? Om door dat angstwekkend stemgeluid zijn slachtoffer te doen verstij­ven. Als verlamd, stokstijf blijft het arme dier staan, het krimpt ineen, aan de grond genageld, niet in staat nog een vin te verroe­ren.

Dat is de tactiek van de vorst der duisternis. De enige die niet verblind werd, was de ware mens Gods. Jezus gaat daar staan op dat schip en onderkent de situatie. Hij ziet het voor zich: twaalf benauwde mannen, het noodweer, de golven. Maar Hij ziet niet alleen. Hij doorziet. Hij proeft de ver­blinding die over deze leer­lingen is heengeslagen. Hij onderkent hoe hun geest be­zweken is voor het geweld van de boze. Hoe hun ogen dichtgestreken zijn.

Spreuken 3 vers 25 (Spr. 03:25) zegt: “Vrees niet voor plotselinge schrik”. Jezus staat daar en wat doet Hij? Hij ziet ook wat en wie er achter die storm zit. Dit is niet maar een samenloop van omstandig­heden. Dit is storm met voorbedachte rade. Dit is noodweer in de dubbele bete­kenis van het woord. Niet alleen maar noodweer in de zin van regen en wind, maar ook noodweer in de zin van de boze die zich in het nauw gebracht voelt en nu zich gaat verweren. De duisternis stelt zich te weer tegen het oprukkende Godsrijk. De machten slaan van zich af. Zij proberen het Godsvolk met blindheid te slaan. Geen visie meer. En geen visie betekent: geen toekomst meer. De toekomst slaat dicht. Het is duidelijk een worsteling in de geest. De gemeente moet het dodenrijk in.

We zien het verband: ver­blinding leidt tot het do­denrijk. Daarom moeten we in de gaten hebben waar het be­gint. Waar zit de wortel? Als de boze ons niet tot zonde kan brengen, neemt hij een meer trefzekere tactiek ter hand: Hij tracht ons te slaan met blindheid.

Als de mens Gods zijn machtswoord spreekt …

Jezus staat daar en spreekt. Hij spreekt een machtwoord. Dit woord heft Hij op tegen de storm in. Zoals van God geschreven staat: “Hij ge­bood en het stond er” Psalm 33 vers 9 (Ps. 033:009) . En dezelfde psalm ver­meldt: “Hij verzamelt het water der zee als een dam”, Psalm 33 vers 7 (Ps. 033:007). Een andere verta­ling zegt: “De wateren der zee stapelt Hij stuwdamach­tig op”. Zoals God, zo ook de Zoon des mensen. Jezus heeft het van de Vader ge­leerd. Hij is de volleerde Leerling Gods. Zijn woord is als een dam, een stuwdam die het water stuit. Dit macht­woord heerst. Het machtwoord van de mens Gods stelt paal en perk. Zoals de Geest in aloude tijden streed tegen de krachten van de chaos, zo neemt de mens nu deze strijd over. Jezus is immers door de Geest geleerd.

Psalm 33 vervolgt: “De Here verbreekt de raad der vol­ken”. Ook hier, op het meer, gebeurt het: de Zoon des men­sen verbreekt de raad der te­genkrachten. Maar dan ook: de raad des Heren houdt eeuwig stand. Ook dat beeldt Jezus hier uit. Immers, zijn raad was: oversteken naar de over­kant. Deze raad houdt stand tegenover alle onraad. De bo­ze moet erkennen: de ware mens Gods laat zich niet verblinden.

Want zegt Psalm 33: “des He­ren woord is waarachtig”. Letterlijk staat er: “des Heren woord is rechtuit”. Recht door zee, zouden we haast in dit verband kunnen zeggen. Geen zee, geen water­geweld, geen storm kan het woord van de Koning stuiten. Jezus gaat met zijn macht­woord dwars door de storm heen; Hij breekt erdoor.

Een les voor de discipelen; een les voor ons. Later zijn de apostelen opnieuw op het meer. Over het water komt de Meester de zijnen achterop. En de reactie? Toen de dis­cipelen Hem over de zee za­gen gaan, waren zij verbijs­terd. Wat is dat? Toch niets anders dan pure verblinding. Hun geest slaat dicht. Al­leen maar spoken zien, wie kan daar belang bij hebben? Wie anders dan de leugenaar van den beginne. Ze zien al­leen golven, tegenwind, te­genkrachten, en een spookach­tige verschijning. Schrik­beeld in de nacht. Ze schreeuwen het uit. Dit is het einde van de wereld. De verschrikking van de nacht.

Merkwaardig dat Psalm 91 juist hierover een belofte geeft: “Gij hebt niet te vre­zen voor de verschrikking van de nacht” Psalm 91 vers 5 (Ps. 091:005). “Voor de pest die in het duister rondwaart” Psalm 91 vers 6 (Ps. 091:006).

Het Hooglied spreekt over de helden uit Israël, allen het zwaard houdend, geoefend ten strijde, elk met het zwaard aan zijn heup vanwege de ver­schrikking van de nacht. Hooglied 3 vers 7 en 8 (Hoogl. 03:07-08). Jezus was zo’n held uit Israël, uit het Israël Gods. Hij had het zwaard des Geestes aan zijn heup, vanwege de schrik in de nachten. Daarom werd zijn heup niet ontwricht. Daarom stond Hij, en bleef Hij staande, tot het einde toe.

De verschrikking van de nacht: dat is de verduiste­ring van je geest. Je weet het niet meer, je kunt het niet meer pakken. Je gedach­ten een draaikolk: waar is God? Waar ben ik? Waar ga ik heen? Wat moet ik doen? Hoe kom ik hier uit?

Bezorgdheid is verblinding

Het is niet toevallig dat Jezus in zijn onderricht zo gewaarschuwd heeft tegen be­zorgdheid. “En Hij zeide tot zijn discipelen: Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd” Lucas 12 vers 22 (Luc. 12:22). ‘Daarom’: dat haakt in op het verhaal van de rijke dwaas. Waarom is bezorgdheid zo’n ernstige zaak? Omdat daardoor de mens ten onder wordt gebracht. De geest van de mens wordt krom gesloten. Bezorgdheid legt zich als een macht over de mens. Het is als een ver­stikkende deken die drukt op je geest.

Het wezen van bezorgdheid is ten diepste: verblinding. Men ziet niet meer wie God is. Andere góden vullen het beeld. Na de storm sprak de Meester tot zijn leerlingen: “Waarom zijt gij zo be­vreesd? Hoe hebt gij geen geloof?” Problemen werken als oogkleppen; ze zetten je blik vast. Ze fixeren het oog. “Dan trekt men rond, ge­drukt en hongerig, en wan­neer men hongert, zal men in woede uitbarsten, en zijn koning en zijn God vervloe­ken; en men zal de blik om­hoog richten en men zal naar de aarde schouwen, en zie, benauwdheid en duisternis, beangstigende donkerheid, en in duisternis is men versto­ten” Jesaja 8 vers 21 en 22 (Jes. 08:21-22).

En wat is het antwoord? “Tot de wet en tot de getuige­nis!” roept Jesaja (vers 20). Tot de onderwijzing, bete­kent het eigenlijk. De on­derwijzing Gods doorbreekt de spiraal. God geeft getui­genis, en wel van de waar­heid. Gods getuigenis breekt het web van de boze.

Het volk Israël staat vlak voor Kanaän. Op de drempel van een nieuwe tijd. Het heil is nabij. En wat lezen we dan? “Toen verhief de ge­hele vergadering haar stem en het volk weende in die nacht” Numeri 14 vers 1 (Num. 14:01). Wat gebeurt daar? Een hele natie in tranen. In het zicht van de haven gestrand. Waarom? Wat anders dan de geest van verblinding. Wat zien ze? Reuzen, niets dan reuzen. God is volledig buiten het beeld. Ze weenden in die nacht: een donkere nacht, donkerder dan het ooit was in Egypte, was die nacht op de grens van het land der belofte. En waarom? Men zag geen belofte meer, heel het volk was overweldigd door de verschrikking van de nacht. De bezorgdheid om de toe­komst. Er was geen toekomst meer. Morgen komt niet, al­leen nacht.

Merk op hoe een heel volk verblind kan worden. Hier is het zonneklaar welk wapen de boze hanteert in de strijd om de erfenis: het is het wapen van verblinding.

Opeens zag je het niet meer. Opeens was daar die sluipen­de gedachte: het wordt toch niets. Het heeft allemaal toch geen zin. Waar doe ik nog mijn best voor? Ik word toch niet meer beter.

Verblinding veroorzaakt beschuldiging

Wie verblind wordt gaat an­deren beschuldigen. De dis­cipelen zeiden: “Meester, trekt Gij er u niets van aan?” De Israëlieten morden tegen Mozes en Aaron. De an­der krijgt de schuld. Het ligt aan de omstandigheden, het ligt aan de broeders en zusters, dat ik niet vooruit kom. Ik wil wel maar alles en iedereen zit mij dwars. Men gaat leven in een sfeer van verdachtmaking. Argwaan, achterdocht vieren hoogtij. Zelfs Jezus wordt aange­klaagd: U trekt zich er ook niet veel van aan. De Mees­ter heeft blijkbaar ook al geen medelijden. En zo woe­kert de verblinding voort.

Kaleb werd niet verblind. Waarom niet? Hij had een an­dere geest. Dat was zijn ge­heim. De laatste gemeente zal een volk zijn met een andere geest. We zien: de strijd om Kanaan was en is een strijd om de geest. De Enakieten hoefden helemaal niet te gaan vechten tegen de Israëlieten. Zwaard en speer kwamen er niet aan te pas. De strijd werd geleverd in de geest van het volk. In de geest werden ze gevloerd.

Kaleb had een geest met in­houd. Zo wordt de strijd om Kanaän gevoerd. Zalig is hij die het woord hanteert. Hij klieft vuurvlammen. Zo gaat het Godsvolk door de ver­schrikking van de nacht. Zij doen wat Jezus deed, zij zijn als Hij. Zij staan in de storm en spreken het woord. En als zij volhard’ hebben het woord te spreken, dan is de nacht voorbij. Dan is de storm ten einde. Dan rest er niets meer dan te zingen,- Heer, dan is uw pleit beslecht.

 

Zijn christenen superieur? Door Gert Jan Doornink

Voor vrijwel alle mensen is het een vanzelfsprekende zaak dat iets superieur moet zijn. Wij denken aan de producten en artikelen die wij kopen. Niemand wil iets van inferieure kwali­teit. Als wij iets kopen, waarvan de kwaliteit infe­rieur is, voelen wij ons bedrogen en vragen vervan­ging of schadevergoeding.

Op elk terrein van de sa­menleving speelt superio­riteit een belangrijke rol. Om in deze wereld vooruit te komen, moet men superi­eur zijn. Wil men iets be­reiken, wil men een goed betaalde baan hebben, wil men zo mogelijk de top van de ladder bereiken, dan zal men moeten streven superi­eur te zijn. Opleiding, hard werken en doorzet­tingsvermogen zij daarbij elementen die noodzakelijk zijn. De meeste mensen zul­len daaraan het woordje ‘geluk’ nog toevoegen. Naar dat is iets wat men niet in de hand heeft, wordt dan vaak opgemerkt, waarbij dan onbewust het negatieve ge­loof in het (nood)lot een rol speelt.

“Carpe Diem”

Daarbij komt nog – als men tenminste de dingen eerlijk onder ogen wil zien – dat de meeste mensen zich heel goed bewust zijn dat alles, wat men in deze wereld be­reiken kan, maar tijdelijk is. De gedachte dat bij de dood alles uit, doet velen leven onder het motto: “Carpe Diem” (“Pluk de dag”), met andere woorden: haal uit het leven wat er uit te halen is.

Iedereen die zo leeft en het leven zo beschouwt, heeft nog niet het échte leven leren kennen. De Bij­bel zegt immers: “De wereld gaat voorbij en haar bege­ren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid” 1 Johannes 2 vers 17

(1 Joh. 02:17).

De wil van God doen, daar, gaat het om, wil men werkelijk superieur zijn, wil men “Goddelijke superiori­teit” bezitten. En die is van totaal andere ‘kwali­teit’ dan wat de wereld onder superioriteit ver­staat .

Als Paulus voor de Areopagus in Athene staat spreekt hij over het feit dat ieder mens van Goddelijk geslacht is: “Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij” Handelingen 17 vers 18 (Hand. 17:28). En Gene­sis 1 vertelt ons dat wij geschapen zijn naar Gods beeld, dat wil zeggen goed en volmaakt.

Satan heeft helaas dit ge­schapen zijn naar het beeld van God en dus behorend tot Zijn familie, aangetast en beschadigd, met het gevolg dat de mens niet meer de wil van God doet, maar on­der de invloed van de vorst der duisternis is terecht­gekomen met alle negatieve gevolgen van dien. Hij be­werkt een verkeerd gerichte superioriteit bij de mensen wat zich uit in hardheid en liefdeloosheid.

Toch behoeft dit niet zo te blijven. Want de mens­wording van de Zoon van God, geeft ieder mens de mogelijkheid weer werkelijk ‘mens’, te worden, waardoor men gaat inzien dat men, naar zijn oorsprong, niet bij satan maar bij God thuis hoort. God heeft de mens geformeerd God heeft hem superieur gesteld in Zijn schepping!

Gemeenschap met God

Doordat satan ‘in de mens’ woning zocht om zijn vernie­tigend werk te doen, kwam hij in feite in Gods Konink­rijk infiltreren. God ontnam hem dat recht en daarom zond Hij Zijn Zoon in deze we­reld. 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08) zegt: “Hier­toe is de Zoon van God ge­openbaard, opdat Hij de wer­ken des duivels verbreken zou”.

Wie eenmaal dit in zijn le­ven heeft ontdekt en aan­vaard, dat wil zeggen: wie Jezus Christus heeft aan­vaard als Verlosser en Be­vrijder, leert verstaan wat werkelijke gemeenschap met God betekent en kan met Johannes zeggen: “Onze gemeen­schap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus”

1 Johannes 1 vers 3 (1 Joh. 01:03).

Dat is de boodschap van de Gemeente van Jezus Christus ook in deze tijd! Een bood­schap die ver uitgaat boven alles wat maar denkbaar is of wat een verwaterd naam- christendom ons wil doen ge­loven. De boodschap ook die het werkelijke Christendom het superieure geloof doet zijn en een geloofsbeleving naar de wil van God moge­lijk maakt! De boodschap die de opvatting van de mo­derne theologen als zouden alle godsdiensten van ge­lijke waarde zijn, ontmas­kerd als een leugen uit het rijk der duisternis. Satan zal er alles aan doen het christelijk geloof van zijn superieure basis af te halen. Het is daarom van het allergrootste belang dat de werkelijke christe­nen er alles aan doen om de gemeenschap met God zo in­nig en hecht mogelijk te maken, door vol te zijn van Gods woord en de Heilige Geest.

Helaas zijn er vele chris­tenen die zich niet uitstrekken naar deze volkomen gemeenschap. Het gevolg is dat zij worden gemanipuleerd door satan en zich daardoor verzetten tegen de werkelij­ke openbaring van Gods Ko­ninkrijk.

Een christen die echter leeft in voortdurende ge­meenschap met God is zich meer en meer bewust van zijn superieure positie: In Christus is hem de volheid Gods geschonken. In Christus is hij superieur ten opzich­te van de machten duister­nis. In Christus gaat hij ten volle ontdekken en beleven te – behoren tot het ge­slacht van de levende God! Want de wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid!

 

De wereld is bezig aan zijn laatste 20 jaar door Sicco Manshott

Als we de oud-minister van Landbouw en oud E.E.G. commis­saris dr. Sicco Manshott moeten geloven is de wereld bezig aan zijn laatste twintig jaar. In een interview, met een verslaggever van de “Zwolse krant”, toonde hij zich uiterst pessimistisch over de toekomst. Crises, rampen en wellicht één grote catastrofe zullen ons teisteren… “Ik ben geen doemdenker, maar realist”, zei Manshott. Maar dan is dit geen realisme uit God, zouden wig daaraan toe wil­len voegen. Want de Bijbel zegt dat de werkelijkheid (re­aliteit) van Christus is.’ Kolossenzen 2 vers 17 (Kol. 02:17). Wie Christus kent en volgt heeft geen angst voor de toekomst. Hij gaat niet on­der in at het negatieve wat er in de wereld gebeurt en nog gebeuren gaat, omdat hij zijn plaats met Christus heeft ingenomen in de hemelse gewesten, waardoor hij geestelijk onaantastbaar is.

 

Een aangezicht zonder bedekking door H. J. Scholten

 

“En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen be­dekking meer is, de heer­lijkheid des Heren weer­spiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heer­lijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is” 2 Korinthe 3 vers 18 (2 Kor. 03:18).

Van het natuurlijke naar het geestelijke

In bovenstaand Bijbelgedeelte spreekt de apostel Paulus over een aangezicht zonder bedekking. Wat is er dan verdwenen en waaruit bestond deze bedekking? Het is een bedekking die de heerlijk­heid des Heren tegenhoudt. In dit hoofdstuk van de tweede Corinthiërsbrief toont de apostel de tegen­stelling aan van het oude en het nieuwe verbond. Het eerste heeft met het natuur­lijke en het tweede met het 22 geestelijke te maken. Met het nieuwe verbond is er zo iets heerlijks gekomen en wie werkelijk leeft in dit nieuwe verbond en de ontzag­lijke rijkdom ervan ervaart, diens aangezicht gaat stra­len. Het Goddelijk zonlicht breekt door en vindt zijn weerkaatsing op het gelaat van de nieuwtestamentische gelovige. Het heeft alles te maken met het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is. 2 Korinthe 4 vers 4 (2 Kor. 04:04).

De heerlijkheid van God straalt in volle kracht op het aangezicht van Christus en het grote wonder van de liefde van God doet deze heerlijkheidsglans weer stralen op het aangezicht van de kinderen Gods. Elke bedekking is bij hen ver­dwenen omdat ze leven met de Geest des Heren en ze ervaren de vrijheid van de heer­lijkheid van de kinderen Gods.

In 2 Korinthiërs 3 gaat het over de bediening van de Geest. Het oude verbond noemt Paulus de bediening des doods. Hiervan moet een volkomen bevrijding zijn al­vorens men de heerlijkheid des Heren kan weerspiegelen. Dit gebeurt door een radicale bekering tot Jezus Chris­tus die uitloopt op een geestelijke wedergeboorte. Waar ‘Mozes’ nog wordt voor­gelezen ligt een bedekking (deksel) op de harten en dit houdt de heerlijkheid des Heren tegen. Men verkeert nog in de bediening die ver­oordeling brengt, waardoor men met een verkeerd Gods­beeld blijft zitten en men tegen God opziet als een God van toorn en wraak. Angst voor deze God sluimert op de bodem van het hart. Wie ‘naar de letter’ nog bezig is met het oude testament is niet vrij van bedekking en kan zich niet geestelijk ontplooien in het Koninkrijk van God. Zulke mensen leven met een geestelijke kort­zichtigheid en ontwaren te weinig het schijnsel van het evangelie der heerlijkheid.

Door waarachtige bekering en wedergeboorte komt men het Koninkrijk Gods binnen en men ervaart de vrede van God die alle verstand te boven gaat. Het is een Koninkrijk met een hemelse lichtglans en dan eerst verstaat men de geestelijke diepte van Psalm 43 vers 4 berijmd:

“Dan ga ik op tot Gods altaren,

tot God, mijn God, de bron van vreugd”.

Gods altaren vormen een stichting die ligt op heilige bergen. Psalm 36 vers 10 (Ps. 036:010) luidt: “Want bij U is de bron des levens; in Uw licht zien wij het licht”.

De heerlijkheid des Heren weerspiegelt zich in ons

Als we goed nadenken over een aangezicht zonder bedek­king komen we onder de in­druk van Gods liefde macht. Een aangezicht zonder bedek­king is een volkomen open aangezicht met heldere, stralende ogen. Christus heeft een gestalte in ons gekregen en Zijn ogen worden onze ogen. De Spreukendich­ter zegt: “Vriendelijk stra­lende ogen verheugen het hart”.

In Matteüs 6 vers 22 en 23 (Matt. 06:22-23) zegt Je­zus: “De lamp van het lichaam is het oog. Indien dan uw oog zuiver is, zal geheel uw lichaam verlicht zijn; maar indien uw oog slecht is, zal geheel uw lichaam duister zijn”. Paulus spreekt over de heer­lijkheid van Christus en dit evangelie predikt hij. Het is zijn lust en zijn leven. Het evangelie van het Koninkrijk bestaat uit meer­dere facetten en het heer­lijkste facet is wel: de heerlijkheid van Christus die het beeld Gods is.

De betekenis van het woord ‘heerlijkheid’

Wat betekent eigenlijk het woord ‘heerlijkheid’? In het Hebreeuws luidt dit woord ‘kabod’. Men vertaalt dit woord wel eens met de volgende betekenis: Heer­lijkheid is datgene wat iemand zwaar of gewichtig maakt; het is het imponeren­de aan iemand.

In Genesis 31 vers 1 (Gen. 31:01) wordt gesproken over de rijkdom van de aartsvader Jacob. Hij had vele bezittingen en de Bijbel noemt dit zijn ‘ka­bod’ . Het bezit aan goederen maakte iemand in het oude Oosten tot een man van aan­zien.

Heerlijkheid: zwaar, gewich­tig en imponerend. Dergelijke woorden kunnen bij ons een negatief gevoel doen ontstaan. Zwakheid, nederig­heid en ootmoedigheid spre­ken ons, bijbels gezien, meer aan. Maar we dienen de eerst genoemde woorden posi­tief te benaderen. Als kin­deren Gods met een aange­zicht zonder bedekking zijn wij “zwaar” van de liefde van God, want die is rijke­lijk in onze harten uitge­stort. Deze liefde is van een gróót Goddelijk ‘gewicht’ en maakt: ons in de geestelij­ke wereld ‘imponerend’. In het gewone, dagelijkse leven zijn we doodgewone mensen, maar naar onze ‘innerlijke mens’ zijn we met Christus levend gemaakt en met Hem ge­plaatst in de hemel (hemelse gewesten) Efeze 2 vers 5 en 6 (Ef. 02:05-06).

Zoiets kunnen de ogen van niet-wedergeboren mensen niet opmerken. Men moet ‘verlichte ogen des harten’ hebben. We­dergeboren mensen herkennen elkaar. Waaraan? Aan de Geest Gods die zij ontvangen heb­ben. Urenlang kunnen zij met elkaar spreken over de dingen van het Koninkrijk Gods. Ze zijn ‘imponerend’ in de gees­telijke wereld, ‘zwaar en ge­wichtig’. Omdat het rijke mensen zijn met ‘kabod’. Dat is begrijpelijk, want in Openbaring 5 vers 10 (Openb. 05:10) staat: “Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde”.

In principe is dit heersen al begonnen, alhoewel wij een goed begrip dienen te hebben van dit ‘heersen’. Enerzijds is het een heersen in dienende liefde, ander­zijds een heersen over de machten der duisternis.

Paulus zegt dat hij een die­naar is van het evangelie van de heerlijkheid van Christus, door barmhartig­heid van God hem toever­trouwd. Hij ervaart het als een geweldige schat. Paulus is ootmoedig. Hij zegt: “Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, zodat de kracht, die alles te boven gaat, van God is en niet van ons” 2 Korinthe 4 vers 7 (2 Kor. 04:07) .

Ons aarden vat is ons ver­gankelijk lichaam, onze uiterlijke mens. Maar tegelijkertijd is er iets heerlijks aan de gang, daar onze in­nerlijke mens van dag tot dag vernieuwd wordt. Daarom veranderen wij dan ook naar het beeld van Christus van heerlijkheid tot heerlijk­heid, dat wil zeggen: we worden steeds ‘zwaarder, ge­wichtiger en imponerender’. Halleluja! Het is een gees­telijk vernieuwingsproces dat op gang gekomen is na onze wedergeboorte en door de vernieuwing van ons den­ken Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Het is een diepe, geestelijke zaak: de heerlijkheid des Heren weer­spiegelen. Zoiets moet toch wel openbaar worden, dat kan niet anders. Het kan geen verborgen zaak blijven. Prijst God dat het al zicht­baar mag worden in dit aard­se leven. Trieste, sombere gezichten horen niet thuis in het Koninkrijk van God. We zingen toch niet tever­geefs: “Jezus, de naam die alle angst verdrijft, – geen zorg in ’t hart meer blijft. Op die muziek zingt alles mee, – ’t is leven, licht en vree”?

De kinderen der heerlijkheid volgen de Ruiter op het wit­te paard. Zijn naam is ge­noemd: het Woord Gods. En wat zegt dit Woord? “Gaat met lofgezang Mijn voorhoven bin­nen. Zingt Mij een nieuw lied”. En dat doen deze kin­deren der heerlijkheid heel graag vanwege hun ‘kabod’. ‘Zwaar’ van Gods liefde ju­belen zij: “Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijs­heid en de dankzegging, en de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Amen”. Openbaring 7 vers 12 (Openb. 07:12).

De weg naar de volle waarheid

Paulus zegt dat het zo nodig is dat Christus een gestalte in ons krijgt, Galaten  4 vers 19 (Gal. 04:19). Hij predikt geen christelijk systeem met als advies: pas het zo maar toe en dan werkt het. Dat is te goedkoop. Er zijn christenen, die zich voeden met een ‘leer’ waar­van je het idee krijgt dat het voor hun een soort systeem is.

Zoiets noemt Paulus nu een ander evangelie. Zoiets trekt je van een Persoon af, namelijk de Christus. Paulus predikt naar een Persoon tóe! Hij verkondigt de heer­lijkheid van dit geheimenis Christus onder u, de hoop der heerlijkheid Kolossenzen 1 vers 27 (Kol. 01:27).

Het gaat om diepe, geeste­lijke dingen en die worden vaak door menig christen nog afgewezen onder het motto: je moet ook nuchter wezen. Achter deze uitspraak zit dikwijls de angst om zich geheel en al over te geven aan de liefde Gods. Soms is men ook overdreven bezorgd voor ongezonde emoties en verkeerde exaltaties waar­door men zich toch in gees­telijk opzicht tekort doet. Ook de apostel Paulus spreekt over nuchterheid. Maar bij hem moet deze nuch­terheid juist leiden tot ge­bed. Hij zegt in 1 Petrus 4 vers 7 en 8 (1Petr. 04:07-08: “Het einde aller din­gen is nabij gekomen. Komt dus tot bezinning en wordt nuchter, opdat gij kunt bid­den” . Om echt te kunnen bidden moet men toch “in geest en waarheid’ zijn. Zo’n bid­den zal overgaan in aanbid­ding en lofprijzing. Maar dan eerst wel nuchter wor­den, dat wil zeggen: kom uit deze wereldse roes.

Men denkt wel eens dat de prediking van Jezus over het Koninkrijk der hemelen het éne, ware evangelie is. Maar toch was het slechts een facet van het ‘volle evange­lie’. Dit klinkt misschien 26 wat tegenstrijdig maar Jezus zelf bevestigt dit. Hij geeft te kennen dat er nog veel meer is. In Johannes 16 zegt Hij onder andere: “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid”..

Tijdens Zijn verblijf in het vlees sprak Jezus veelal van het aardse opdat men het he­melse zou verstaan. Tot Nicodémus zegt Hij: “Indien Ik ulieden van het aardse ge­sproken heb, zonder dat gij gelooft, hoe zult gij gelo­ven, wanneer Ik u van het hemelse spreek”? Johannes 3 vers 12 (Joh. 03:12). Van het hemelse spreken wil zeggen: ronduit spreken over het puur geestelijke. Nu, dat gebeurt na Pinksteren. De apostelen mogen nu ver­kondigen waar. Jezus nog niet over kón spreken. Hij was nog niet verheerlijkt en de Geest was er nog niet Johannes 7 vers 39 (Joh. 07:39) .

Wij bezitten de geschriften van de vier evangelisten over het leven van Jezus op aarde en over veel wat Hij gezegd en gedaan heeft. Je­zus predikte het Koninkrijk der hemelen. Maar er is nog veel meer en dat zien nog velen over het hoofd. De prediking van het Koninkrijk der hemelen heeft een nog veel diepere inhoud en dat mogen nu de apostelen ver­kondigen. We krijgen wel eens de indruk dat het gehe­le evangelie alleen maar zou bestaan uit de ‘strijd in de hemelse gewesten’. Dan is het alleen maar: hoe houd ik de duivel van mijn lijf en hoe kan ik doorlopend over­winnaar zijn over de machten der duisternis?

Juist op dit terrein van het geloofsleven zijn vele kin­deren Gods vaak meer verlie­zers in plaats van overwin­naars. Men is te eenzijdig onderwezen. Men heeft te weinig inzicht in het evan­gelie van de heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is. We kunnen niet met een ‘leer’ overwinnen.

Velen hanteren een systeem en de christelijke levens­praktijk wijst uit dat er heel wat kinderen Gods zijn met een verwrongen en over­spannen geestelijk leven. Ook zij ontwaren niet vol­doende het schijnsel van het evangelie der heerlijkheid.

Waarom het eerst ‘Pinksteren’ moest worden

Het klinkt vreemd maar in feite predikte Jezus de eerste beginselen van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Hij schoot niet tekort in kennis, maar de tijd was nog niet rijp voor het diepere geestelijke, dus om rechtstreeks te spreken van het hemelse. Het moest eerst ‘Pinksteren’ worden en de Trooster moest komen. De­ze Trooster, de Heilige Geest, neemt de taak van Je­zus op aarde over en gaat als de Leraar ter gerechtigheid ons leiden in de volle waar­heid.

Nu krijgen we te maken met wat Johannes zegt: “…het­geen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens – het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is – hetgeen wij gezien en gehoord hebben verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons ge­meenschap zoudt hebben. En ón­ze gemeenschap is met de Va­der en met Zijn Zoon Jezus Christus. En deze dingen schrijven wij, opdat onze blijdschap volkomen zij” 1 Johannes 1 vers 1 tot en met 4 (1 Joh. 01:01-04).

Hieruit proeven wij het meerdere, het diepere. Want dit is alleen maar te beleven tijdens gemeenschap. Jezus kon nog niet alles openbaren. Er was nog een beperktheid. Maar wij hebben Pinksteren achter de rug en kunnen nu gedoopt worden met de Heilige Geest. Elke beperktheid is opgeheven en de geest vervulde kinderen Gods kunnen zich nu blij en vrij ontwikkelen in het Koninkrijk Gods.

De doop in de Heilige Geest doet ons jagen naar het ver­staan van: de volheid Gods. Paulus zegt in Kolossenzen 2 vers 10 (Kol. 02:10): “…en gij hebt de volheid verkregen in Hem, die het hoofd is van alle over­heid en macht”. Dan gaan we beleven wat het zeggen wil: Christus onder ons, de hoop der heerlijkheid.

We strekken ons uit naar het verborgen manna en naar de witte keursteen. De voor­waarde is: wie overwint! Vooraf luidt het: “wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt”. Letten we er op: er staat niet: ‘wat het Woord tot de gemeenten zegt’, maar: “wat de Geest tot de gemeenten zegt”.

Beperktheid en eenzijdigheid dienen afgelegd te worden

Er zijn nog teveel christe­nen die te weinig af weten van dit heerlijkheidsevangelie. Vaak leven ook nog vele ‘volle-evangelie-christenen met een geestelijke beperkt­heid. Nogmaals: men wordt te eenzijdig onderwezen.

Wat triest is het dan dat sommigen denken al een heel eind gevorderd te zijn op de ‘hoge weg’. Het gevaar is niet denkbeeldig dat men werkelijk meer met een leer bezig is dan met de Heer. We kunnen niet zonder meer stel­len dat het alleen maar gaat over de leer van het Konink­rijk der hemelen. Laten wij eens acht geven op het woord van de apostel Paulus in 2 Korinthiërs 10 vers 3 en 4 (2 Kor. 10:03-04). Daar le­zen wij: “Maar ik vrees, dat misschien, zoals de slang met haar sluwheid Eva verleidde, uw gedachten van de eenvoudi­ge (en loutere) toewijding aan Christus afgetrokken zul­len worden. Want indien de eerste de beste een andere Jezus predikt, die wij niet hebben gepredikt, of gij een andere geest ontvangt, die gij niet hebt ontvangen, of een ander evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, dan verdraagt gij dat zeer wel”.

Geen overbodige waarschuwing. Ook niet voor ons als volle- evangelie-christenen.

Er is een uitnodiging om met volle vrijmoedigheid in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus langs de nieuwe en levende weg Hebreeën 10 vers 19 (Heb. 10:19). Wat zullen we in dit heiligdom beleven en aan­schouwen? De heerlijkheid Gods! Deze heerlijkheid geeft mij de overwinning over het rijk der duisternis. Deze heerlijkheid maakt mij in de geestelijke wereld ‘zwaar, gewichtig en imponerend’. In deze geestelijke wereld toon ik de witte keursteen, dat wil zeggen: ik heb toe­gang tot de heiligdommen van mijn God; ik ben vrijgespro­ken van de doodstraf; ik heb recht de feestzaal binnen te gaan; de witte keursteen is het bewijs van mijn lidmaat­schap van de gemeente van Jezus Christus; deze keur­steen maakt mij onaantast­baar.

De duivel heeft ontzag voor deze witte keursteen. Hij drukt ons liever de zwarte keursteen in de hand met als uitkomst: des doods schul­dig. Maar prijst de Heer: de witte keursteen betekent vrijspraak en geen vergel­ding. Halleluja!

Zo moeten wij meer kennis nemen van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is. Dan gaan wij werkelijk verande­ren naar zijn beeld, van heerlijkheid tot heerlijk­heid. Met een aangezicht zonder bedekking.

Er komt een machtige lof­prijzing in de gemeente van Jezus Christus vanwege deze heerlijkheid. Er zijn er ook die denken dat geestelijke groei hun uittilt boven han­dengeklap en halleluja-ge- roep. Het is slechts geeste­lijke hoogmoed. Het openbaar worden van de zonen Gods gaat volgens de Schrift ge­paard met handengeklap en gejuich. Rijk gezegend is elke broeder en elke zuster die afweet van deze heer­lijkheid.

“Gij deed hem wel een weinig tijds beneden

het eng’lenheir een rang en plaats bekleden,

maar hebt hem ook Uw rijkste gunst betoond

en hem met eer en heerlijkheid gekroond”. (Amen)

 

 

Spreken door H. J. Scholten

“Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God” 1 Petrus 4 vers 11 (1 Petr. 04:11). Hoe spreekt God dan? Kunnen we dan precies zo spreken? De bedoeling is dit: Elk woord dat God spreekt kan Hij verantwoorden. Het is overwogen. Het is niet ijdel of zinloos. God hoeft Zijn woord nooit terug te nemen. Zó, zegt Petrus, behoren wij ook te spreken en dat is geen gemakkelijke opgave. Maar ook hiervoor is het Pinksteren geweest. Door de vervulling met de Heilige Geest zullen we steeds meer de woorden Gods gaan spreken. Geen ijdele taal.

 

Verkenningen rond het boek Openbaring door Nico Goverts -15 slot-

De meetroede is symbool van de hoop

Behalve Ezechiël (zie “Levend Geloof” van vorige maand) heeft ook de profeet Zacharia zich met de meetroede Gods beziggehouden. Hij vertelt in zijn tweede hoofdstuk: “En ik sloeg mijn ogen op en ik zag toe, en zie, een man met een meetsnoer in de hand. Toen vroeg ik: Waar gaat gij heen? En hij antwoordde mij: Ik ga Jeruzalem opmeten en zien hoe groot zijn breedte en lengte zal zijn”(vers 1-2). Het is merkwaardig dat ook dit gedeelte betrekking heeft op de periode die volgt op de ballingschap. De meetroede is wederom het symbool van hoop. Er zal een stad verrijzen die niet onder de maat blijft.

Als we nu het vervolg van Openbaring 11 bestuderen, dan blijkt daar nogmaals een verbindingsschakel te liggen met de boodschap van Zacharia. Openbaring 11 vers 3 en 4 (Openb. 11:03-04) vertelt ons: “En ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang. Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aange­zicht van de Here der ganse aarde staan”. Dit stemt geheel overeen met Zacharia 4 waar we lezen van de twee olijfbo­men, met als conclusie: “Zij zijn de twee gezalfden die vóór de Here der ganse aarde staan”(vers 14).

Het gezag van de twee getuigen

Op het woord van twee of drie getuigen zal iedere zaak vaststaan. De weg die deze twee getuigen gaan, kan in wezen getypeerd worden door drie kernbegrippen: macht, dood en opstanding. Zo tonen zij de weg van de laatste gemeente. Zij hebben macht om de hemel te sluiten, macht over de wa­teren, macht over de aarde. En hoe komt het dat ze macht hebben? Eigenlijk staat er: gezag, autoriteit. Het is bij hen niet een zaak van kracht en geweld, maar van bevoegd­heid. En waaraan ontlenen ze dit gezag? Ze staan daar als olijfbomen, als gezalfden.

Zoals David eenmaal getuigde: “Naar ik ben als een groenen­de olijfboom in het huis van God” Psalm 52 vers 10 (Ps. 052:010). Dat was het geheim van Davids koningschap: de voortdurende zalving, de voortgaande inspiratie van de Geest. Daarom kwam David door de woestijnperiode heen: hij was niet afhankelijk van de dorre, doodse wildernis om hen heen, hij had een bron van binnen. Zijn bron droogde niet op, zijn olie raakte niet uitgeput, hij behoefde geen olie te gaan zoeken of te gaan kopen, zoals de dwaze maagden, hij had een geheim: hij was zelf een olijfboom. In de zichtbare wereld trok hij door de woestijn, maar in de geest stond hij in het huis van zijn God, daar ontving hij levenssappen voor zijn inwen­dige mens, en zo werd zijn geest als een boom, fris en groen, een boom die groeide tegen de verdrukking in.

Datzelfde geheim vinden we ook bij Zacharia: “Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest, zegt de Here der heerscharen. Wie zijt gij, grote berg? Voor het aange­zicht van Zerubbabel wordt gij een vlakte,- hij zal de gevelsteen naar voren brengen onder het gejubel: heil, heil zij hem!” Zacharia 4 vers 6 en 7 (Zach. 04:06-07). Hoe zal het tot stand komen? Door de Geest, net als bij David. Het is dezelfde weg, hetzelfde grondprincipe. David, de olijfboom in het huis van God. Hier de twee olijfbomen die staan voor God. Want hun bron is Hij die eeuwig leeft. En zo worden zij bronnen van heil. Het geschiedt door de Geest, door mijn Geest, spreekt God met nadruk: niet door een andere geest. Wat is het geheim? Zij doen net als David: zij laten zich maar door één Geest inspireren. Zij zijn mensen van één Geest. Daarom worden ze ook gezalfden genoemd; letterlijk staat er in het veer­tiende vers: zonen van de olie. Merkwaardige uitdrukking, maar wel veelzeggend. Zo beheerst de Geest hun leven dat ze naar hun wezen zonen van de olie zijn, zonen van de Geest. Hun geest is doordrenkt met Gods Geest. Zo is God voor hen de Vader der geesten. Zij staan voor God. Openbaring 11 neemt die gedachte over: zij staan voor het aangezicht van de Here der ganse aarde. Het is opvallend dat we diezelfde uitdrukking ook bij Elia tegenkomen. Het is het eerste wat van Elia in het Oude Testament vermeldt wordt. Hij komt bij Achab en zegt: “Zo waarachtig als de Here, de God Israëls, leeft, voor wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord” 1 Koningen 17 vers 1 Statenvertaling (1 Kon. 17:01). Ook Elia stond voor Gods aangezicht. En daarom had hij gezag.

In de geest en de kracht van Elia

De twee getuigen in Openbaring 11 lijken in hun optreden veel op Elia. Ook zij hebben bevoegdheid om de hemel te sluiten. Zo zal de laatste gemeente staan in de geest en de kracht van Elia. Zij wacht niet op een persoon die zichzelf komt aanmelden met de aankondiging: ik ben Elia. Zij wacht op de Geest. Zij zoekt de Geest.

Zij zoekt te staan voor God. Dat is haar vreugde, dat is haar leven. En staande voor God wordt zij door God onder­houden. Staande voor God ontvangt zij autoriteit in de geest. Zij kan de hemel sluiten; dat betekent dat zij sleu­tels bezit, sleutels van het rijk der hemelen.

Waarom sluit zij de hemel? Dat lijkt op het eerste gezicht een vrij negatieve bezigheid. Naar waarom sloot Elia de he­mel? Hij voerde een strijd tegen de Baaldienst. En Baal was de god van regen en vruchtbaarheid. Men bad tot de afgod om regen en men ontving de regen uit zijn hand. In feite was het dus regen uit een occulte bron. En wat doet Elia nu? Hij sluit de hemel door zijn woord. De occulte bron wordt door hem afgesneden. Hij sluit de occulte hemel toe. De vereerders van de regengod komen droog te staan.

De twee getuigen sluiten de hemel

Precies hetzelfde speelt zich af in Openbaring 11. De twee getuigen sluiten de hemel. Dat wil zeggen: zij draaien de occulte kraan dicht. Zo snijden zij de occultisten af van hun bron. Zij maken dat tovenaars en waarzeggers geen inspiratie meer hebben. Net als de torenbouwers van Babel worden zij afgesneden van hun hemel. Zo staan de getuigen voor God en de valse profeten staan droog. Zoals de Baals- priesters in de tegenwoordigheid van Elia niets konden uit­richten, niets vermochten op te roepen, zo leggen deze getuigen de occulte hemel lam. Vanuit hun verbondenheid met de Geest stijgen zij tot ongekende hoogten, zij heersen in de hemel. Hun woord regeert.

Het is dan ook geen wonder dat het beest zelf zich tegen hen keert en hun de oorlog aandoet. Zo worden zij gedood. De weg van de laatste gemeente is een weg zoals de Meester ging, door druk en dood heen.

Maar na drie en een halve dag voer een geest van leven uit God in hen en zij gingen op hun voeten staan. De Geest laat hen niet alleen. Door mijn Geest immers zal het geschieden. Zij zijn altijd met de Geest verbonden geweest. Zij waren immers zonen van de Geest? Ze staan op hun voeten en ze ho­ren een stem. De stem die altijd hun leven beheerste. Het is voor hen geen vreemde stem. Voor hen een vertrouwd ge­luid. Klimt hierheen op, roept de stem. Dezelfde woorden die Johannes hoorde aan het begin van hoofdstuk 4. Zij mogen opklimmen, opgaan naar Gods huis. Hun einde is een op­gang.

Zij eindigen net als Elia. En net als hun Meester. En dan is het toch wel bijzonder de moeite waard, in dit verband te letten op het slot van Openbaring 11. We hebben al ge­zien hoe in het vijftiende vers het koningschap van God en zijn gezalfde, zijn olijfboom, geproclameerd wordt. En daarop volgt dan het glorieuze slotakkoord van vers 19: “En de tempel Gods die in de hemel is, ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel”.

De laatste berg die verdwijnen zal

Waar loopt de hele strijd van de twee getuigen op uit? Op de tempel. Zij waren als olijfbomen, staande in het huis des Heren. En Zacharia sprak reeds: Door de Geest zou het geschieden. Maar nu de vraag: wat zou er door de Geest ge­schieden? Ook dat heeft Zacharia erbij vermeld: de berg zou tot een vlakte worden en de gevelsteen zou naar voren wor­den gebracht.

Welnu, ook dit gaat in vervulling in Openbaring 11. De laatste berg die tot een vlakte wordt, is de berg van de dood. De twee getuigen overwinnen tenslotte de dood. De laatste berg die in het boek Zacharia tot een dal wordt, is de Olijfberg.

De olijfberg wordt gespleten en daar is een weg ter ontkoming, en de zonen Gods zullen staan als olijfbomen tot aan het eind der tijden. En dan is daar sprake van de gevel­steen. Waarom is dat zo’n reden tot vreugde? Dat is de top van de tempel. Het hoogtepunt. Dan is het einddoel bereikt.

Christus wordt openbaar in zijn volk

Daar is heel wat aan vooraf gegaan, voordat het zover was. Daniël sprak erover dat de stad herbouwd zou worden in de druk der tijden. Bergen moesten uit de weg geruimd worden. Haar tenslotte is daar het moment dat de sluitsteen wordt aangebracht. Paulus zegt in de Efeze brief dat Christus Je­zus zelf de hoeksteen is, of naar een andere vertaling: de sluitsteen. Hij is het begin en het einde. Hij is het fun­dament, maar Hij is ook de voltooiing van het bouwwerk.

Zo eindigt Openbaring 11. De tempel gaat open. De verbor­genheden die zich in het huis Gods bevinden, worden nu ont­huld. In de eindtijd gaan alle dingen open. Het is de tijd der onthulling. Wat verscholen was, komt in het zicht.

En wat wordt er dan zichtbaar in de tempel? De ark des verbonds. Zo wordt Christus openbaar in zijn volk. Waarom nu juist de ark? “Zodra gij de ark des verbonds van de Here, uw God, ziet en de levitische priesters, die haar dragen, dan zult ook gij van uw plaats opbreken en achter haar aan­trekken” Jozua 3 vers 3 (Joz. 03:03).

De ark des verbonds: God trekt voor ons uit. God gaat over­winnen. Als hij de ark zag, dan begon het hart van de ware strijder sneller te kloppen. De ark: begin der legerscharen Gods. Dan hief men aan met de woorden van die oude overwinningspsalm:

O stoet van wie het heil bevocht

en grote overwinningstocht,

o Heer die zijt geprezen!

De ark werd gezien. Dan wist de man die zijn God kende: God is zelf vooraan geschreden. Hij verlicht, verlost zijn volk, baant het pad dat wij betreden, en verjaagt de donkre wolk.

De ark werd gezien. Dan wordt de laatste strijd gestreden. Ook de laatste vijanden zullen vallen, waar de ark optrekt samen met de bondgenoten Gods.

God alles in allen

Dan is de laatste fase ingegaan. Dan herleven nog eenmaal de woorden van Mozes uit. Numeri 10: “Wanneer nu de ark op­brak, zeide Mozes: Sta op, Here, opdat uw vijanden ver­strooid worden en uw haters van uw aangezicht wegvluchten” Numeri 10 vers 35 (Num. 10:35).

Sta op, Here. En God zal opstaan tot de strijd. Nu is er nog een wapenstilstand. De ark breekt op.

Totdat gezegd kan worden: “En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam” Openbaring 21 vers 22 (Openb. 21:22). Dan is God alles in allen. Dan is de vreemdelingschap vergeten, want God en mens zijn thuis ge­komen .

 

Wegen naar de voleinding brochure

Nu het laatste artikel verschenen is in de serie “Verkenningen rond het boek Openbaring” door Nico Goverts, worden ook de vanaf mei in “Levend Geloof” verschenen artikelen tot een boekje ge­bundeld. Het verschijnt eind-november onder de titel: “Wegen naar de voleinding”. U kunt het boekje bestellen bij de administratie en het wordt u dan na verschijning toegezonden. De prijs is ƒ 3,-; bij afname van 10 exemplaren en meer ƒ 2,25. Ook de twee eerder verschenen boek­jes over Openbaring zijn nog verkrijgbaar, zodat u de serie eventueel ook compleet kunt bestel­len. (brochure digitaal beschikbaar Ruurd)