1984.01 Levend geloof nr. 244

U geschiede naar uw geloof!Door Gert Jan Doornink

Eén van de meest bekende uitspraken van Jezus is ongetwijfeld:”U geschiede naar uw geloof” Matteus 9 vers 29 (Matt. 09:29). Jezus sprak deze woorden tot twee blinden die bij Hem waren gekomen voor genezing. Toen Jezus hen vroeg of zij geloofden dat Hij dit doen kon en hun antwoord ‘ja’ was, sprak hij deze woorden uit. En het wonder gebeurde: de blinden werden ziende.

In de geschiedenis van de verdorde vijgeboom lezen we nog eens dat Jezus deze woorden gebruikte. Markus 11 vers 24 (Mark. 11:24) zegt:”Alwat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen en het zal geschieden”. Voor Jezus is geloof uitermate belangrijk! Hij was zelf een ‘Man van geloof’. Zijn vertrouwen wat Hij in de Vader had was optimaal. Vanuit die geloofsgemeenschap kon Hij te allen tijde de wil van de Vader volbrengen. De woorden die Hij sprak, de wonderen die Hij deed, ja alles wat Hij openbaarde, getuigden van geloof. Hij had geloof in de mens, omdat God geloof in de mens had. Hij wilde immers dat het ‘goede, welgevallige en volkomene zou terugkeren in de mens. Geloof is echter – en laten we dit nooit over het hoofd zien – geen eenzijdige aangelegenheid. God heeft geloof in ons, maar als wij dit onbeantwoord laten, blijven resultaten achterwege. Waarom kon Jezus in Kapernaüm niet veel wonderen doen? Vanwege hun ongeloof zegt Matteüs 13 vers 58 (Matt. 13:58). Daarom vraagt God van ons geloof! Zonder geloof is het zelfs onmogelijk God welgevallig te zijn Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). En als God iets van ons vraagt, geeft Hij ook de mo gelijkheden om het uit te kunnen voeren. Hij heeft geloof in ons gelegd Romeinen 12 vers 3 (Rom. 12:03). Niemand kan zich verontschuldigen door te zeggen:”Ik kan niet geloven”.

Maar dit geloof behoort te groeien en tot ontwikkeling te komen, zodat het een overwinnend en vruchtdragend geloof wordt. Een geloof dat voortdurend gericht is op Jezus, de voleinder des geloofs, zal tot gevolg hebben dat de volheid van Hem in ons tot ontplooiing komt. En deze volheidsopenbaring in ons en door ons is Gods wil voor de eindtijdgemeente. Hij wil ons als zonen Gods inschakelen in het grote herstel- en vernieuwingsplan met Zijn schepping. Dit plan kan God echter alleen ten uitvoer brengen in die gelovigen die de naam ‘gelovige’ waar maken, want ons zal geschieden naar ons geloof!

 

“Gedachten over het boek Job”redactie

In tegenstelling met wat wij in “Levend Geloof” van december schreven, wordt de serie artikelen die Nico Goverts schreef over het boek Job in de periode juni 1982 tot en met november 1983, niet uitgegeven in drie maar in vier deeltjes. Dit om technische redenen. De brochures worden momenteel gedrukt en verschijnen binnen enkele weken.

 

Houd mij aan Uw hart (gedicht) door Judith Jacobs

Waar het pad m’ ook heen zal voeren

In het jaar dat vóór me ligt,

Ik heb enkel één verlangen:

Trek me aan Uw hart, heel dicht.

 

Daar ben ‘k veilig en geborgen

Tegen elke zorg en nood,

Want uw Vaderarmen schenken

Rust en vrede, wondergroot.

 

Als ik naar Uw stem, HeerJ luister,

Vliedt voor mij de donkerst’ nacht;

‘k Weet mij in Uw trouw geborgen,

Uw gena schenkt nieuwe kracht.

 

Waar de weg ook heen mag leiden,

Houd mij aan Uw hart, heel dicht;

Slechts Uw hand, dierbfre Geleider

Brengt mij in het land van licht.

 

Wordt Jezus door ons geopenbaard? door G.J.R. Doornink

 

“De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven” Johannes 3 vers 35 (Joh. 03:35).

Realiseren en proklameren

Onze God is een goede God! Het grote bewijs daarvan is Zijn Zoon Jezus Christus. Hij bracht de goedheid van God door wat Hij sprak en deed tot openbaring. Dat mogen we ons telkens weer realise­ren. En we mogen het ook proklameren. Het is zelfs niet alleen een ‘mogen, maar ook een ‘moeten’, want het is de grote opdracht van de Gemeente van Jezus Chris­tus. Jezus sprak:”Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping”.

Niet zo maar een evangelie, maar hét evangelie, dat wil zeggen hetzelfde evangelie wat Hij ook bracht en dat Hij, bijvoorbeeld in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14), het evangelie van het Koninkrijk noemde. Alleen dit evangelie kan de goedkeuring van God weg ­dragen. Ieder ander evan­gelie is surrogaat en zal de mens die er op ingaat ook nooit brengen tot het doel wat God heeft met ieder mens: hem terugbrengen in Zijn gemeenschap.

Wist u trouwens dat het woord ‘evangelie’ afgeleid is van het Griekse woord ‘euagelion’ wat letterlijk be­tekent: ’goede boodschap’ oftewel Vreugdevol bericht’. Het evangelie is het goede nieuws dat Jezus in deze wereld is gekomen om de goedheid van God te open­baren.

Van Hem staat geschreven dat Hij de goede herder is die zijn leven inzet voor zijn schapen Johannes 10 vers 11 (Joh. 10:11). In Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk Kolossenzen 2 vers 9 (Kol. 02:09). Hij is de afstra­ling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn we­zen Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03). Alles werd Hem in handen gegeven, zegt Johannes de Doper, omdat God Hem – en dus ook ons – lief had.

Het doel van Jezus komst

Daarom werd Jezus de uit­voerder van het plan Gods en schrijft Johannes van Hem dat Hij werd geopen­baard om de werken des duivels te verbreken 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08).

God wilde dat de goedheid, de liefde, het wezen van Hem zou terugkeren in de mens, zodat de mens weer kon beantwoorden aan het doel van God met Zijn schepping. Heel het leven van Jezus op aarde was erop gericht de mens terug te brengen in de gemeen­schap met God.

Dat was echter niet alleen geprojekteerd door God voor de drie-en-een-half jaar dat Jezus Zijn bedie­ning op aarde had, maar was ook bedoeld voor alle mensen die nadien zouden leven. We zien dan ook dat Jezus de opdracht, die Hij van de Vader ontvangen had, weer doorgaf aan Zijn discipelen en dus ook aan ons. We zouden kunnen zeg­gen dat zoals Jezus de Hoofduitvoerder was van het plan Gods, ook wij uitvoer­ders zijn geworden. En zo­als Johannes de Doper de taak had Jezus aan te kon­digen, had Jezus als taak de gemeente aan te kondi­gen.

Jezus besteedde dan ook zeer veel tijd om onderricht te geven aan Zijn discipe­len. Hij sprak over de komst van de Geest die de discipelen bekwaam zouden maken getuigen van Jezus te zijn in deze wereld. Zo­als Hij de Vader verheerlijk­te door Zijn wil te doen, zouden ook Zijn discipelen dat moeten doen. Johannes 15 vers 8 (Joh. 15:08) zegt:”Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn”. Of om het met andere woor­den te zeggen: we zij pas discipelen van Jezus als wij veel vrucht dragen.

Daarom is de Heilige Geest zo belangrijk, want die stelt ons in staat om een volwaardig getuige van Je­zus te kunnen zijn. De Hei­lige Geest bewerkt in ons dat we de goedheid en de liefde, dus het wezen van God, tot openbaring kunnen brengen. Want de liefde van God is in onze harten uitge­stort door de Heilige Geest Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05). Door de Heilige Geest kunnen de gaven funktioneren en openbaren wij de vrucht van de Geest Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22). En – wat we ons ook vooral moeten realiseren – de Heilige Geest bewerkt in ons dat we de dingen geestelijk gaan zien en bele­ven.

De hoofdvoorwaarde voor het openbaar worden van Je­zus in ons leven is de doop en dagelijkse vervulling met de Heilige Geest, waardoor we in staat zijn alles waar­mee wij te maken krijgen, geestelijk te beoordelen.

Met nadruk willen we er nog eens op wijzen hoe belang­rijk het is om dagelijks vervuld te zijn met de Heili­ge Geest. Wanneer we alleen steunen op de doop met de Heilige Geest als een erva­ring uit het verleden, komen we geestelijk niet verder en blijft de volle openbaring van Jezus in ons leven ach­terwege. Dan blijft men ge­makkelijk gebonden aan al­lerlei aardsgerichte leringen en werken der duisternis. Johannes de Doper zei:”Die van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit de hemel komt, is boven allen; wat Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij en zijn ge­tuigenis neemt niemand aan. Wie zijn getuigenis aan­vaardt, heeft bezegeld, dat God waarachtig is. Want, Hij, die God gezonden heeft, die spreekt de woorden Gods, want Hij geeft de Geest niet met mate” Johannes 3 vers 31 tot en met 34 (Joh. 03:31-34).

Hoe is het met ons gesteld? Zijn wij nog aardsgericht en denken en spreken wij ‘uit de aarde’? Of hebben wij met Christus onze plaats in­genomen in de hemelse ge­westen, om vandaaruit te denken en te handelen, te strijden en te overwinnen?

Het herstel en scheidinsproces

Zodra wij geestelijk groeien treedt als het ware automa­tisch een Goddelijk proces in werking: we herstellen en worden meer en meer om­gevormd naar het beeld van Jezus. Er vindt een door­gaande vernieuwing plaats. Dit herstelproces is ook een scheidingsproces, waarbij het gaat om twee soorten scheidingen. De eerste is ten opzichte van de wereld. Wie Jezus heeft aanvaard, is vanuit het rijk der duis­ternis overgeplaatst in Zijn Koninkrijk. We behoren nu tot de geestelijke familie, het huisgezin Gods, de ge­meente van Jezus Christus. Maar er vindt ook een scheiding plaats in ons eigen leven. God bewerkt door Zijn Geest in ons dat we de dingen geestelijk gaan onderscheiden. Dat doet primair het Woord van God. Hebreeën 4 vers 12 (Heb. 04:12) zegt dat het woord Gods levend en krachtig is en scherper dan enig tweesnij­dend zwaard, en het dringt door, zó diep, dat het van- eenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen des harten.

Wie zich door Gods Woord en Geest laat leiden, leert bij alles wat hij in gedachten krijgt of op hem afkomt, meer en meer onderschei­den of hij te maken heeft met iets uit her rijk der duisternis of uit het ko­ninkrijk van God. Eén van de gaven van de Heilige Geest die bij elk kind van God behoort te funktioneren is de gave van onder­scheiding. Wie deze gave niet gebruikt kan gemakke­lijk in een wirwar van dwa­lingen terechtkomen. Het is daarom van essentieel belang dat we geestelijk groeien, opdat we als vol­wassen christenen goed en kwaad kunnen onderschei­den Hebreeën 5 vers 14 (Heb. 05:14).

Een oud lied zegt:”Scheiden doet lijden, afscheid brengt leed”. Dit geldt eigenlijk ook in geestelijk opzicht. Want de vijand haat geestelijke groei, hij heeft niets liever dan dat wij het volwassen stadium nooit zullen berei­ken. Daarom krijgen we als waarachtige kinderen Gods vaak te maken met vervol­ging en verdrukking. Maar dat hoeft ons niet af te schrikken. Paulus zegt dat het lijden van de tegenwoor­dige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden Romeinen 8 vers 18 (Rom. 08:18).

Onze strijd is een geestelijke strijd

Behalve dat het scheidings­proces lijden veroorzaakt, aktiveert het ons ook om te strijden, maar dan uiteraard in geestelijk opzicht. De geestelijke strijd is iets waar Jezus mee te maken had en ook wij. Als we die uit de weg gaan zullen we ook niet de volheid van Christus tot openbaring kunnen brengen. Hebreeën 12 vers 4 (Heb. 12:04) zegt:”Gij hebt nog niet ten bloe­de toe weerstand geboden in uw worsteling tegen de zonde”. Kom je daardoor niet in een soort kramptoe­stand? Wel, als je het op ‘natuurlijke wijze’ aan gaat pakken. Dan komt er niets van terecht en blijf je een ‘nederlaag-christen’. Wie overwinnen wil, weet dat dit alleen mogelijk is door geestelijk te strijden, maar dan behoren we de dingen ook geestelijk te zien. Want wat is zonde?

Al wat niet uit geloof is, zegt Romeinen 14 vers 23 (Ro­m. 14:23). Dan hebben we ons vertrouwen niet volkomen op de Heer gesteld. Zonde is veel meer dan overtreding van Gods geboden, zoals weieens zo gemakkelijk gezegd wordt. Zonde is gemeenschap heb­ben met de werken der duisternis, het is de ver­keerde verbinding tot stand brengen, het is, zoals Jakobus 1 vers 13 tot en met 15 (Jak. 01:13-15) for­muleert, bevruchting van onze begeerte.

We zouden het ook zo kun­nen zeggen: zonde is als onze geest gemeenschap heeft met boze geesten. Dan overtreden we Gods geboden, omdat we satan de kans geven te infiltre­ren.

We zien dus hoe belangrijk het is dat we alles geeste­lijk gaan zien, opdat we geestelijk kunnen strijden en opdat we daardoor kun­nen overwinnen en ons als zonen Gods gaan openba­ren. Daartoe zijn we geroe­pen. We zijn immers deelge­noten van de hemelse roe­ping. Hij heeft ons van te voren gekend en bepaalde talenten in ons gelegd, die we behoren te gebruiken in Zijn dienst.

Eén van de grootste misvat­tingen in dit verband is wel de gedachte dat God onze wil behoort te verbreken. Dat zou dan betekenen dat God onze persoonlijkheid zou aantasten. Wat wordt er vaak gemakkelijk gesproken over ‘verbreking en veroot­moediging’ zonder te besef­fen waarom het gaat. Wat wil God dan in ons verbre­ken? De werken der duister­nis. Daarvan behoren we ons te laten bevrijden of die behoren we af te leggen, als dat nog niet gebeurd is Romeinen 13 vers 12 (Rom. 13:12). Als we dat doen, als we daartoe bereid zijn, dan is dat de echte verootmoediging die God be­doelt. God wil onze wil vol­komen losmaken van het rijk der duisternis en vastkop­pelen aan Zijn wil, dat is aan Zijn Koninkrijk, aan Zijn Geest.

Zo gaan we meer en meer beantwoorden aan het plan van God met ons leven en komt de volheid van Chris­tus in ons leven ten volle tot openbaring. Want zoals de Vader de Zoon liefheeft en Hem alles overgegeven heeft, zo heeft Hij ook ons lief en ons in Christus alles geschonken!

 

Mijn mond zal van de lof des Heren spreken (getuigenis)

Wij zijn dankbaar dat wij in dit nummer het getuigenis kunnen publiceren van Heidi M. te R. (Naam en adres zijn bij de redaktie bekend). Zij komt in de volle evangelie gemeente !‘Maeslantsluys” te Maas­sluis. Heidi, die binnenkort 23 wordt, nam reeds op 12-jarige leeftijd Jezus aan als haar Verlosser, maar de volle doorbraak van de overwinning van Jezus in haar leven, was een proces van vele jaren. In dit ge­tuigenis vertelt zij hoe aan de infiltraties uit het rijk der duisternis geleidelijk aan een halt werd toegeroe­pen en hoe Jezus haar be­vrijdde en innerlijk herstel bewerkte.         -red.

Anders dan anderen

Terwijl andere kinderen vrolijk en zorgeloos speel­den, was ik als jong kind somber en bang, een echte schulpekruipster, die erg in zichzelf gekeerd was. Ik kwam vrij schuw en vreemd over, waardoor ik zeer weinig genegenheid van an­deren ontving. Ik was een medelijdenwekkend indivi­du. Op school werd ik erg geplaagd. Ik was te bang om me hiertegen te verzet­ten, en thuis wist men met mij geen raad. Toen ik twaalf jaar was, nam ik Je­zus in mijn leven aan, toen er geen greintje levens­vreugde meer in mij te be­speuren was.

Voorheen wilde ik dood gaan, omdat ik te bang was om te leven. Maar ik durfde geen zelfmoord te plegen, omdat ik bang was voor de dood, en voor een mislukte poging, waardoor ik gehandicapt zou worden.

Dit alles maakte me rade­loos! Ik zocht naar een uit­weg. Steeds vaker overwoog ik toen: stel je voor dat God bestaat! Ik begon te schreeuwen naar God, en iedere keer als ik dat deed, hoorde ik een stem in me­zelf dat er iemand is die al­tijd bij me wilde zijn en voor me wilde zorgen en me wilde beschermen. Na nóg enkele aangrijpende gebeur­tenissen gaf ik me aan Je­zus.

Moeilijke jaren

Vooral de eerste jaren dat ik christen was, waren erg moeilijk. Een oud vrouwtje, die toen ik vier jaar was te­gen mijn vader zei dat de Heer bezig was, me naar Zich toe te trekken, was de enige mede-christen met wie ik tijdens de eerste vier jaar na mijn bekering kontakt had. Ik werd op de MAVO zódanig getreiterd, dat ik me bijna geheel van de buitenwereld afsloot. Ik nam veel tijd voor bijbelle­zen en gebed. Het geplaag op school, het onbegrip van mijn ouders en enkele won­deren die plaatsgevonden hadden, hielden me in de tegenwoordigheid van de Heer.

In de bijbel las ik veel din­gen die ik niet begreep. Dat Jezus ook nog voor mijn zonden gestorven was, be­greep ik niet. Telkens als ik gezondigd had, durfde ik niet meer bij God te ver­schijnen. Telkens weer trok Hij me weer naar Zich terug. De laatste keer dat ik van de Heer weg dreigde te gaan, zag ik Jezus in een droom aan het kruis han­gen. Hij zei dat Hij Zijn le­ven voor mij aan het kruis had gegeven en zei nog meer. In die droom wenkte Hij me naar Zich toe. Ik zag mezelf aarzelend nade­ren. Toen omhelsde Hij me. We huilden allebei van blijdschap. Wat een vrede was er over me toen ik de ochtend daarop wakker werd!

Ik las in de bijbel dat je elkaar lief moet hebben en goed voor anderen moet zijn. De Heer deed me be­seffen dat het niet goed is om alle mensen te haten. Ik was verbitterd en vereen­zaamd, maar ik wilde God niet ongehoorzaam zijn. Ik

huilde van eenzaamheid en kreeg behoefte aan kontakt met anderen. De buur­vrouw vertelde dat haar zoon naar de koffiebar in Rozenburg ging en dat hij christen geworden was en zo veranderd. Zo kwam ik in de koffiebar en het feit dat ik daar geaksepteerd werd bracht me zover er wekelijks te komen.

Mijn iets jongere zus had inmiddels ook de Heer aan­genomen. Zij ging ook mee naar de koffiebar. In het begin hadden we wel wat steun aan elkaar. Zij deed totaal geen moeite om kontakt met de lui daar te leg­gen. Ze zat altijd naast me. Wanneer ik probeerde kontakt met anderen te leggen werd ze jaloers en eiste ie­dere keer mijn aandacht aan haar op. Ze was jaren­lang een blok aan mijn been waar ik niet los van raakte. Wanneer ik dan on­aardig tegen haar was, ging ze zielig doen, waar­door ik de lui daar en ook mfn ouders tegen mij kreeg.

Door onenigheid onder de leiding van de koffiebar, daalde de sfeer daar spoe­dig. Na een jaar viel het geheel uit elkaar, zodat ik daar niet meer kwam. Met een groepje van die koffie­bar bleven we wekelijks bij­belstudie houden, maar ik voelde me in dat groepje nooit zo thuis. De angst om weer in mezelf terug te ke­ren en mijn eenzaamheid dreef me om er nog jaren wekelijks te komen. Via de­ze groep kwam ik in een evangelische gemeente. Ik bleef daar ruim drie jaar naar toe gaan, maar niet enthousiast. In het begin groeide ik er wel, maar al die wetten en geboden, die daar rs zondags voorge­kauwd werden, beklemden me gewoon! De depressie teisterde me steeds ernsti­ger. Ik kwam er regelmatig na de samenkomsten voor naar voren. Er werd dan wel gebeden, maar er werd nooit eens naar me geluis­terd. Na nog enkele onple­zierige konfrontaties met die gemeente kwam ik daar niet meer.

Ik moest kiezen…

Toen klapte is geestelijk in elkaar. Ik had zóveel gebe­den, vooral in tongen, en de Heer gezocht zonder resultaat! Ik leed aan zware depressie. Ik was door alles heen erg in christenen af­geknapt en van God be­greep ik niets. Toen bleef ik maar doelloos op mijn bed liggen. Ik heb de Heer toen aangeroepen. Ik at geen hap meer tenzij Hij een ommekeer in mijn leven zou brengen. Ik moest kie­zen:öf zelfmoord plegen en voor eeuwig verloren zijn, waar ik eeuwig spijt van zou krijgen, óf dat ik met Hem verder zou gaan, ter­wijl Hij een belangrijke om­mekeer in mijn leven zou brengen en me van dag tot dag zou leiden, zodat Hij het plan met mij zou uitvoe­ren waar Hij me toe be­stemd had.

Ik koos voor het tweede. De Heer leidde me naar ie­mand die ik kende en sinds kort naar de volle evangelie gemeente in Maassluis ging. Ze zei dat ze het hier zo fijn vond en dat ze tijdens de samenkomsten erg opge­bouwd werd. Zo kwam ik in deze gemeente terecht.

Verlost van banden

De Heer maakte me duide­lijk dat ik me in de gemeen­te te Maassluis in moest voegen. Door aanbidding en profetieën in de samenkoms­ten van deze gemeente geeft Hij mij kracht en lei­ding. De preken bouwen me erg op. Ik kwam een paar keer na de dienst naar vo­ren, en de Heer verloste me van de banden die de oorzaak waren van mijn tel­kens terugkerende, over­heersende depressie. Een grote oorzaak hiervan was de situatie en de verhouding met mijn oudere, broer en zus. Die moest ik vergeven. Iets wat ik me telkens weer voor moet nemen en wat me slechts lukt met de bovennatuurlijke liefdegave van de Heilige Geest. Toen maakte Hij mij duidelijk dat ik mijn ouders moest verla­ten door niet meer bij hen te wonen. Ik was nog on­mogelijk in staat om op me­zelf te wonen. Door won­derlijke omstandigheden, wat ongetwijfeld het werk van de Heer was, kwam ik voor tijdelijk bij kennissen in huis. Deze mensen kwa­men vroeger jarenlang re­gelmatig bij mijn ouders thuis. Ze hebben mij als klein kind op zien groeien.

Zij begrepen me heel goed. Door mijn gesprekken met hen kreeg ik steeds meer inzicht hoe de situatie thuis in elkaar zat, zodat ik de gelegenheid kreeg dit alles te verwerken. Zij bereidden me ook voor op het zelfstan­dig wonen.

Innerlijk herstel

Na negen maanden was ik aan op mezelf wonen toe. Ik kwam in aanraking met ie­mand die ging verhuizen en een geschikte woning ach­terliet waar weinig aan op­geknapt behoefde te wor­den. Daar kwam ik te wo­nen. Het alleen wonen bevalt me tot nog toe uitste­kend. Ik bezoek nu zo vaak mogelijk de samenkomsten van de gemeente. Ik word nog wekelijks hierdoor opge­bouwd. Mijn innerlijk her­stel verloopt nu snel. Hij geeft me steeds meer visie over de dingen die me be­zighouden en vaste grond om een stabiel mens te wor­den. Soms voel ik me nog wel down. Maar als ik hier­mee naar de Heer ga, geeft Hij me een bovennatuurlijke kracht, vrede en blijdschap. Dan laat Hij Zijn liefde voor mij voelen. Ik ervaar dit als een diepe warmte die al­le wrok en hardheid weg doet smelten.

Er was een tijd dat ik hele­maal kapot ging en door al­les en iedereen in de steek gelaten werd. Nu maakt Hij alles weer goed. Het is als­of Hij door dit herstellings­werk heen Zijn grootheid en macht door mijn leven wil tonen. Ik kan me niet her­inneren dat ik voordat Hij dit keerpunt in mijn leven bracht, zonder depressie was. Nu ben ik daar van af. Wanneer het weer lijkt te verschijnen en ik daar­mee naar de Heer ga, neemt Hij het weg.

Dit getuigenis is geheel naar waarheid en bedoelt als bemoediging voor degenen die dit lezen. Door mijn leven heen heeft Hij Zijn macht op een wonder­lijke manier getoond. Dit is lang niet alles wat ik heb meegemaakt, maar het gaat hierom dat u ziet hoe de Heer mij hersteld heeft.

 

Het lied in het land van Juda door Nico Goverts

De bestemming van Juda

“Ten dien dage zal dit lied gezongen worden in het land van Juda”. Zo begint Jesaja 26 vers 1 tot en met 6 (Jes. 26:01-06).

God zelf geeft de inhoud van dit lied aan; Hij inspi­reert wat er gezongen zal worden. Het is een zang te­gen de tijd in, want in de voorgaande gedeelten heeft de profeet gesproken over het lied der geweldenaars, het gezang der tirannen. We vernemen hoe een stad tot een steenhoop wordt ge­maakt, een vaste stad tot een vervallen hoop, het pa­leis der vreemdelingen, dat het geen stad meer zij. Maar dan is er één gebied dat eruit springt: het land van Juda. Juda was vanouds bestemd tot de heerschappij; voor hem was de scepter, zijn hand zou zijn op de nek van zijn vijanden.

In het land van Juda wordt een ander geluid gehoord. Wij hebben een sterke stad. Nu staat het woord ‘hebben! hier niet in de grondtekst; voor ons is er een sterke stad, zo lezen we letterlijk. Het is niet zo alsof wij over die stad kunnen beschikken, veeleer is God bezig die stad voor en in ons te bou­wen.

Maar de vraag waar we wat dieper op in willen gaan, is: wat is het wezen van deze stad? Waaraan is zij te her­kennen?

“Opent de poorten, opdat een rechtvaardig volk bin­nenga, dat zijn trouw be­waart”, zo reikt het tweede vers ons een sleutel aan. Welk volk mag ingaan in de poorten van deze stad? Het volk dat zijn trouw bewaart. Nu staat hier voor het woord ’trouwT een meer­voudsvorm; de Statenverta­ling zegt dan ook: hetwelk de getrouwigheden bewaart.

Wat geloven werkelijk is

We komen hier op een van de meest fundamentele be­grippen van het bijbels denken. Het gaat hier om de betrouwbaarheden of vertrouwensrelaties die bewaard, gekoesterd, vastge­houden moeten worden.

Het hebreeuws heeft in we­zen geen term voor: geloof of geloven. Wat dikwijls met geloof wordt weergegeven, betekent eigenlijk: vertrou­wen, betrouwbaarheid, ver­trouwensrelatie.

Oorspronkelijk duidt de stam van dit woord op: vastheid, wat vast en be­stendig is. Daarom moeten we oppassen voor opper­vlakkige definities van ge­loof. Soms hoort men: ge­loven is: alles voor waar houden wat de bijbel zegt. Maar dat doet de duivel ook.

Geloven is vanuit de grond- struktuur van het he­breeuwse begrip: een vertrouwensrelatie hebben met de Here.

Vanuit deze gedachte ont­vangen verscheidene teksten hun diepere zin; zoals het woord van Habakuk, dat driemaal in het Nieuwe Tes­tament geciteerd wordt en dat daarmee zo richting ge­vend blijkt te zijn voor het denken van Paulus en ande­ren: de rechtvaardige zal door zijn geloof leven, dat is: hij zal door zijn vertrou­wensrelatie leven.

Zo verstaan we wat het ge­heim was van deze profeet in turbulente tijden; wat de rechtvaardige uniek maakt, wat hem verheft boven druk en geweld, dat is zijn ‘emoenah, zijn vertrouwens­band met zijn God. Dit reikt veel dieper dan dat iemand een bepaald geloof aanhangt, een opvatting of zelfs een overtuiging. Dit raakt de persoonskern,

Dit maakt de mens tot mens. Hier wordt de mens navolger Gods, wat de centrale bood­schap is van al de boeken die wij gewoonlijk Oude Tes­tament noemen.

Want juist dit is het punt waar God zich onderscheidt van de goden: Hij gaat een vertrouwensrelatie aan met de mens. Daarom wordt er in het land van Juda gezon­gen over het volk dat de getrouwigheden bewaart. Dat is een lied dat nergens anders aangeheven kan wor­den. Dat is het unieke lied van dat unieke land.

Dit was de pit van Habakuks bestaan, dit is de ruggegraat van het mens­zijn door de tijden heen.

David getuigt ervan als hij bidt in Psalm 143 vers 1 (Ps. 143:001) antwoord mij naar uw trouw, we zou­den dus ook kunnen formu­leren: antwoord mij in uw vertrouwensrelatie. Waar en hoe komt het antwoord tot de mens? Als hij zich be­vindt in die vertrouwelijke verbondenheid met zijn Meester. Zoals een vader zijn kind antwoord kan ge­ven, niet wanneer dat kind steeds maar de kamer in- en uitloopt, maar wanneer het bij de vader op de knie zit; in het kader van die intieme band kan het antwoord ko­men.

Nietszeggende communicatie

Het hele systeem van deze wereld is gebaseerd op wan­trouwen; men gebruikt enor­me hoeveelheden woorden om nu juist niets te zeggen, om zijn eigenlijke bedoelingen te verhullen. De moderne mens houdt zich bij voor­keur op de vlakte. Hij wil zich niet binden. Daarom is er zo ontstellend veel niets­zeggende communicatie. Zet de radio maar eens aan en je wordt ermee overspoeld: de mens die alleen maar praat om niet te zwijgen. Zoals iemand het eens formuleerde: laten we maar klank houden.

Daarom worden er zoveel woorden gesproken die niet bindend zijn; de mens wil zich nergens op vastleggen; men denke aan programma’s van politieke partijen, men denke aan het samenwonen. De mens bedekt zich als Adam in de hof met een waas van welgekozen woor­den.

Vaak groeit een kind al op in een sfeer van wantrou­wen; wat te denken van de moeder die dreigend zegt: wat jij gedaan hebt, vertel ik aan vader als hij vanavond thuiskomt. Dan wordt vader de stok achter de deur, het machtsmiddel om eigen onmacht te compense­ren.

Hoe geneest God wantrouwen?

God heeft een magistraal doel voor ogen: Hij gaat wantrouwen genezen. Hoe doet Hij dat? Hij neemt de rol van de mens op zich. Als er dan geen ware mensen meer te vinden zijn, zal Hij plaatsvervangend mens zijn. Hij is wat er ont­breekt. Waar Hij een vakature ziet, is Hij beschikbaar en verlangend om die te vervullen.

Zo horen we van Hem als vader, en als er geen goede vaders meer zijn, is Hij er, oerbeeld van alle vader­schap.

Zo zien we Hem bezig als moeder: zoals een moeder troost, zal Ik u troosten, spreekt de Here en ook die taak vervult Hij met heel zijn hart en met al de inzet van zijn wezen. Als er een vondeling ligt, weggeworpen op het veld, omdat niemand waarde hechtte aan haar le­ven, dan is daar de Mees­ter, die voorbij komt en aan dat kind alles verricht wat anders de moeder be­hoorde te doen.

God is zo menselijk; in de ware zin des woords kan van Hem gezegd worden: niets menselijks is Hem vreemd. God behoeft zich­zelf geen geweld aan te doen om zich menselijk te gedragen; het zit er bij Hem gewoon in. Zou Hij die zelf het mens-zijn heeft be­dacht en die de mens schiep naar zijn eigen beeld, moeite hebben om zich menselijk te openbaren? In een hedendaags lied hoorde ik onlangs een regel die mij trof: als God mens wordt, daar wordt Hij niet anders van.

Jezus: Hij is de mens die volledig beschikbaar was, die zich niet op de vlakte hield, die wel bereid was zich te binden. Hij vervulde de vakature van de waarachtige mens.

Met welk doel? Opdat wij weer mens zouden worden. Hij geneest ons wantrouwen; Hij leidt ons in tot een vertrouwensrealtie met zijn Va­der. Aan Hem lezen we af wat mens-zijn in wezen is.

God brengt het mens zijn terug

Een mens leeft zo dikwijls in twee lagen. De bovenste laag van zijn bestaan zegt: Here, ik geloof. Maar de onderste laag van zijn wezen fluistert: Als God het nu maar eens aan mijn hart ver ­klaarde. Jesaja heeft eens gesproken over Jeruzalem als een vrouw, bedroefd van geest. Niet bedroefd van ziel, maar het zat die­per. Het verstand kan kon­stateren: wat God spreekt, is waar. De wil zegt; ik wil het geloven. Maar de geest lijdt pijn.

De mens wil God dienen, hij werpt zich met alle ijver die in hem is, op de zaak des Heren. Maar de geest treurt, en weigert elke troost; de geest zit verdrie­tig terneer als een weduwe in haar rouwgewaad.

Alleen de God van de femoe- nah weet daar raad op. Hij geneest de gebrokenen van hart, Hij verbindt hun won­den (of hun smarten). Hij heelt, door mens te zijn voor de mens. Als de mens dit ware mens-zijn proeft, dan wordt dit door de geest herkend. Dan is daar het besef: zo had het altijd moe­ten zijn. Het oerbeeld wordt gewekt.

Toen wist de geest: nu ben ik thuis. Wat immer weer een leegte bleef, was nu aanwezigheid. De pijn van het gemis genas. Het heim­wee vond het heem waarnaar het altijd had gezocht.

Zoals een vader of moeder de smart voelde van een kind dat werd vermist en nooit is teruggevonden, zo moest de geest ervaren de pijn van het mens-zijn dat vermist was en nooit weer thuis gekomen.

Maar God sprak tot de be­droefde geest: Ik zal een wederkeer doen keren, dat is in elk geval ook een we­derkeer van het verloren mens-zijn. God brengt het mens-zijn terug. God ge­neest door zijn menselijk­heid de bedroefde geest die niet meer vertrouwen kon.

Wij leven van de trouw des Heren

Er is nog een tweede aspekt in het begrip ‘emoenah. Dat is de trouw. Waar leven wij van? Van de trouw des He­ren.

Een God van trouw is Hij, zonder onrecht, zo zingt Mozes in zijn laatste lied Deuteronomium 32 vers 4 (Deut. 32:04). Als een mens dat overhoudt aan het eind van een leven vol omzwer­vingen, is dat dan niet ge­noeg?

En hoor hoe de zanger van de Klaagliederen het uit­roept, in een van de donkerste perioden van Israëls geschiedenis, als alles om hem heen is nacht: Groot is uw trouw Klaagliederen 3 vers 23 (Klaagl. 03:23).

Wie zal ooit de trouw van de Eeuwige peilen? Hij is trouw aan de mens. Hij is trouw aan zijn schepping. Deze God is ons begin, onze voortzetting en ons einde.

Hij is trouw tot over het graf. Er was een kind dat zwaar en diep, voor ieder­een verloren sliep. Waart Gij, o Heer’, haar dan ver­geten? Maar toen Hij kwam, heeft Hij geweten, waar Hij haar leven zoeken zou. Al blijft Hij ver, Hij is ons trouw.

Er was een man in ft graf gelegd, drie dagen lang heeft men gezegd, drie da­gen ver van zijn beminden. Hoe zoudt Ge, Heer’, zijn spoor nog vinden? Maar ’t was alsof Hij hem ontbood; Die ’t leven is, kent onze dood.

Daarom willen we elkaar toe­roepen aan het begin van dit nieuwe jaar: verkondig de trouw van onze God. Het is de opdracht van de gemeen­te, een beroep te doen op de trouw van God, ten behoeve van hen die daar niet van weten. Here God, Uw trouw is over heel uw schepping. Uw trouw en waarheid houdt haar kracht tot in het laat­ste nageslacht. Gij zult uw trouw en waarheid nimmer krenken.

Richt op uw heil voor wie in onheil leven, zend uw ge­rechtigheid als morgendauw, dan zal het land de rijkste vruchten peven: de vijge­boom en wijnstok van de trouw.

Richt over de aarde en haar diepe stromen, de volkeren, de sterren, zon en maan, zij zullen allen voor uw aan­schijn komen en zingen dat uw woorden niet vergaan.

Verkondig het in de gemeen­te, verkondig het in de he­melse gewesten:de trouw van onze God gaat over alle grenzen heen. De trouw des Heren omvat uw totale be­staan. De trouw van onze Meester staat als een eeuwig teken aan de einder, voor hen die zuchten in hun zwervend bestaan.

De dubbele vertrouwensband

Van deze ‘emoenah heeft Je­zus steeds getuigd. De af­scheidsgesprekken met zijn leerlingen begon Hij met de volgende diepe uitspraak:”Uw hart worde niet ont­roerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij” Johannes 14 vers 1 (Joh. 14:01). Nu is het jammer dat dit laatste deel van de zin vertaald is als een gebie­dende wijs. Moest Jezus nu aan het eind van drie jaren samen optrekken zeggen: geloof nu eens in Mij? Ze geloofden toch in Hem, ze hadden toch alles prijsgege­ven om Hem te volgen, ze hadden toch verklaard: U hebt woorden van eeuwig leven?

Als in het hebreeuws twee­maal dezelfde werkwoords­vorm gebruikt wordt, in pa­rallel lopende zinnen of zinsdelen. dan heeft die vorm beide keren dezelfde betekenis. Dan wordt de vertaling van deze tekst als volgt: Gij hebt een vertrou­wensrelatie met God, gij hebt ook een vertrouwensre­latie met Mij. En juist daarom, op grond daarvan: uw hart worde niet ontroerd, laat je niet in de war brengen, laat je niet uit het veld slaan; je hebt immers die dubbele vertrouwensband, met de Vader en met Mij.

Dan hoor je bij dat volk dat de getrouwigheden be­waart.

 

De tunnel door Tea Keuper Dijk

Tussen Kerst en Nieuwjaar reden mijn man en ik naar het oosten van het land, om daar met oud en nieuw bij onze vaders te zijn. Zoals altijd op die reis moeten we dan door de Velsener tunnel rijden. We hadden een mooi muziekje opgezocht en de nieuwsdienst konden we zo nu en dan beluisteren. Maar als je dan de tunnel inrijdtJ zwijgt ineens de radio, omdat je antenne niet meer de geluiden opvangt van buiten. Gelukkig blijf je, als het goed is, niet in die tunnel steken, maar kom je er na een paar minuten weer uit en dan zie je het wijde polderlandschap om je heen. Mijn man zei ook nog: “Kijk eens wat een mooi gezicht”, dat duidde op een wolkenspel samen met het landschap….

Toen dacht ik:”Hier zitten kostelijke beelden in”. Die heb ik dan ook eens uitgewerkt en wil ze hier doorgeven.

Als je ‘antenne’ geluiden kan opvangen zo dagelijks, is het goed de zuivere en mooie geluiden eruit te sorteren en daarmee in je gedachten bezig te zijn. Daarbij moeten we afgestemd zijn op de goede zender: op God. Ik vraag me wel eens af hoe mensen tot rust kunnen komen en tot goede gedachten, als de hele dag een radio slaat te jengelen, liefst op Hilversum 3 of een piraat, die vaak ook niet zulke positieve geluiden doorgeeft.

Als een zender en je antenne negatieve geluiden doorgeeft, wat doe je er dan mee? Sluit je je ervoor af en zoek je de ware Zender? Bied je weerstand tegen de verkeerde, draai je de knop om? Of laat je het over je heen daveren zodat je geest verkeerd beïnvloed wordt? Ik heb het nu niet alleen over een waardeloos programma op de radio, maar ook over ons eigen ‘zendapparaat en ontvangtoestel’. Bij het op het negatieve en verkeerde afgestemd zijn, komen we dan met een vaart van 100 in de tunnel terecht: daar wilde die zender je nu nou net hebben:de stemmen verstommen, schemertoestand, druk, bedomptheid. Geen prettige situatie.

Hoe kom je weer uit een tunnel? Eenvoudig door verder te gaan, nooit blijven staan, dat lokt zelfs grote ongelukken uit, waar vaak anderen ook nog door beschadigd worden! Verder gaan betekent: wakker zijn, denken: waar moet ik heen? Een doeI hebben! En als nu dat doel de bergtop is, door een reine lucht omboogd, waarvan we zingen in één van onze liederen, dan zien we uit naar het eind van de tunnel, dan geven we gas, dan leggen we af, dan laten we achter ons en jagen naar het licht voor ons!

Als we onverhoopt in de tunnel een tijdje stil zijn blijven staan, komt er hulp, die zorgt dat we weer verder kunnen, uit het donker weg, naar het licht! Maar we moeten zelf de auto weer op gang brengen met de sleutel! En als je dan de tunnel weer uit bent, hoor je het nieuws, de muziek. Zoek een hele fijne zender op, de Enige Zender, Jezus, en richt je oog op Hem. Hij geeft je enorme vergezichten, terwijl je rijdt, terwijl je verder gaat. Maar onthoud je van elk wangedrag op de weg, laat een goede gids meerijden, wees ‘heer in ’t verkeer’ en jaag naar het doel. In ons geval was dat Twenthe en – geestelijk gesproken – is dat het Koninkrijk Gods, het Rijk van het Licht, waar we afleggen alles wat duisternis is. In de wereld wordt vaak vergoelijkend gezegd, en vaak terwijl men het niet meent:”Och, laat maar zitten”. Onze houding moet zijn:”Ik laat niets zitten, ik ga afleggen!” En… stel niet uit tot morgen wat je vandaag kunt doen! Hebreeën 12 vers 1 tot en met 14 (Heb. 12:01-14).

Tea Keuper-Dijk

 

Elimelech en Ruth Door redactie

 

In de tweede helft van 1982 schreef onze mederedacteur Jan W. Companjen een serie artikelen onder de ti­tel “Het boek Ruth als pro­fetie”. Later werden deze artikel door ons in de vorm van een brochure uitgege­ven. Een lezeres, die ook deze brochure bestelde, stelde ons een vraag naar aanleiding van een bood­schap die zij hoorde over Ruth 1 vers 1 tot en met 6 (Ruth 01:01-06).

Zij schreef: “In deze bood­schap werd gezegd, dat Elimélech en zijn gezin buiten Gods wil stonden, door weg te trekken naar Moab, toen er een beproe­ving (hongersnood) kwam. En dat de duivel daardoor een aanslag pleegde op het geslachtsregister van Jezus, door het huwelijk van Ruth en Boaz.

Hiermede kan ik het maar moeilijk eens worden en heb moeite om dit te accepteren. Voor mij is Ruth een voorbeeld van geloof, trouw en gehoorzaamheid. Al is zij dan een heidense vrouw. Mijn gedachten gaan uit naar Rachab, de hoer, die haar geloof toonde. Maar ook Rachab komt in het geslachtsregister voor als de moeder van Boaz.

Voor mij stond Elimélech niet buiten Gods wil, want als hij was gebleven was er ook geen Ruth gekomen en hadden wij dit boek nu ook niet in de bijbel staan. Of hebben we hier te maken met Gods toelatende wil?”

Tot zover deze lezeres. Om­dat ongetwijfeld meerdere lezers en lezeressen belang zullen stellen in het ant­woord wat Jan Companjen haar schreef, laten wij het hier volgen:

Een heerlijke taak

“Het is voor ons schrijvers in “Levend Geloof” altijd een bemoediging dat ons blad voor velen zo’n geloofsopbouwend blad is. In­dien wij naar Hem luisteren en doen wat Hij ons zegt, niet meer maar ook niet minder, dan zullen wij in Zijn Koninkrijk allemaal een heerlijke taak hebben. Dan leven wij in een nieuw Vaderland waar vrede en ge­rechtigheid woont. Waarin wij elkaar liefhebben en zo­wel natuurlijk als Geestelijk onderhouden. Dan zal de tijd van hongersnood, waar velen momenteel onder ge­bukt gaan, spoedig voorbij zijn, omdat wij hun te eten mogen en kunnen geven. Zie maar eens bij de disci­pelen toen zij de menigte moesten gaan voeden. Het was een geloofsdaad, zowel voor de Here Jezus als voor de discipelen. Jezus brak het brood en de visjes, gaf het aan de discipelen en zij gingen het eten ronddelen. Het kleine beetje, wat ze aanvankelijk op hun schaal hadden, werd al uitdelende steeds meer. De gehele schare werd verzadigd en men hield over, korven vol.

Zie hier een prachtig beeld wat ook voor ons bedoeld is. Meteen zit ik ook mid­denin de beantwoording van uw vraag. Misschien hebt u er al antwoord op gekregen na het lezen van de brochu­re ’Het boek Ruth als pro­fetie”. Het land Kanaän, was een land overvloeiende van melk en honing. Indien Israël God trouw bleef, zou­den zij leven en overvloed hebben in dat land. Dat had God hen beloofd. Het volk dwaalde echter af, liep andere goden na en kwam door hun gedrag in hon­gersnood, zowel natuurlijk als geestelijk. Kortom het volk Israël en ook het gezin van Elimelech kwam in een beproeving. Dan kun je twee dingen doen: terugke­ren tot God en er op ver­trouwen dat Hij weer leven en overvloed geeft of je af­keren van God en van het land waarop Zijn zegen rust als je in Zijn wegen blijft.

De fout van Elimelech

Elimelech ging als het ware weer terug naar Egypte. Hij zocht zijn heil buiten het beloofde land, het land waarop Gods belofte rustte op een soortgelijke wijze als nu op het Koninkrijk der hemelen wat ons vader­land is. Buiten het Konink­rijk van God is er geen be­scherming van God; wij zijn als het ware uit Zijn hand gelopen. Jezus zei daarvan: Niemand zal ze uit Mijn hand rukken, maar… we kunnen er wel uit­lopen. Dit deed Elimelech. Buiten Gods bescherming vond hij ziekte en dood. Naomi bleef alleen over. Een moeder, met geen leven meer in zich.

Toch heeft de ongehoor­zaamheid van Elimelech en de zijnen een opmerkelijk gevolg. De jood die niet in de God van Israël geloofde – hij verliet toch het land der belofte en ging zijn eigen weg – bracht toch een heidenmeisje tot het geloof. Zij erkende de macht van de God van Israël en gaf de belijdenis dat die God van Israël haar God was.

Zelfs toen dat heidenmeisje dit beleed, zag Naomi dat niet in. Zij trachtte zowel Ruth als Orpa te bekeren tot terugkeer. Orpa gaat terug en verdwijnt in het niet. Met Ruth gaat het heel anders. Zij heeft ge­loof en God neemt haar op in Zijn plan. Ruth, wordt net als de vrouw die de verspieders verhore opge­nomen in het geslachtsre­gister van de Here Jezus. Zo is Ruth dan ook inder­daad een voorbeeld van ge­loof, trouw en gehoorzaam­heid. Zij plukte als heiden­se vrouw de vruchten van het beloofde land en werd volkomen opgenomen in het huisgezin Gods.

Waar zit het probleem?

Zoals u ziet is er niet veel verschil van inzicht wat het gedrag van Ruth betreft, maar zit het probleem in het gedrag van Elimelech. Neem van mij aan dat Elime­lech juist een type is van die gelovige (jood en hei­den) die God niet nemen op Zijn Woord. Zij zijn als het ware niet geestelijk verbon­den met het Koninkrijk van God. Het zijn eigen weg zoekers die ook nu nog zeer veel op het kerkelijk erf aanwezig zijn.

Wij behoren ons leven in Gods hand te leggen, dat wil zeggen ons toevertrou­wen aan Jezus Christus. Geloven dat Hij alles voor ons volbracht heeft en dat Hij ons zal leiden door Zijn Geest tot de volle waarheid, is datgene wat ons leven en vertrouwen moet zijn.

Gelukkig zien wij overal dat de kennis vermeerderd wordt en dat de heidenwe­reld tot volheid komt. Dat dit zal gebeuren zien wij duidelijk in het boek Ruth als profetie uitgedrukt.

Hoe geweldig groot is Zijn en, daarmee verbonden, onze toekomst. Ik blijf wonen in Zijn Land. U ook? Ik weet zeker dat dat zo is. Samen zullen wij gaan ontdekken dat de Here goed is en dat Hij ons in Zijn land leven en overvloed zal geven. Wij zullen dat gaan beleven op de wijze zoals Ruth ons dat als voorbeeld nagelaten heeft”

Jan W. Companjen.

De brochure “Het boek Ruth als profetie.” is te bestellen bij de admini­stratie van “Levend Geloof”. Zie blz. 32.

 

 

Notities door Gert Jan Doornink

Hoe belangrijk ons denken is

Dr. Willem Drees sr, is ongetwijfeld de belangrijkste Nederlandse staatsman van na de oorlog. Hij is inmiddels 97 jaar, slechthorend en geheel blind. Maar zijn geest is nog springlevend, ja zelfs even helder als in zijn beste dagen, vertelt Frits Huis, die onlangs een interview met hem had in “De Telegraaf”. Hij brengt zijn tijd tegenwoordig vooral door met denken, want ondanks dat hem door verschillende mensen veel wordt voorgelezen, is dat zijn voornaamste bezigheid. Dr. Drees heeft nog een uitgesproken mening over talrijke zaken, vooral aangaande politieke onderwerpen.

Het toont nog weer eens aan hoe belangrijk ons denken is! Ons denken bepaalt wat wij zullen doen of niet zullen doen, kortom het denken geeft gestalte aan ons leven. Wat is het dan belangrijk dat ons denken, door persoonlijk geloof in Christus, vernieuwd is! Want vanuit een vernieuwde denkwereld gaat ook het nieuwe leven van Christus in ons groeien en komt het tot wasdom. Belangrijk daarbij is dat de groei van het nieuwe leven in ons niet belemmerd wordt. Daarom behoren gebondenheden te verdwijnen en is de doop met de Heilige Geest een absolute ‘must’ om gezond geestelijk te kunnen denken, opdat we optimaal kunnen functioneren als vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk. Naarmate onze geest en Gods Geest een eenheid vormen, is ook onze denkwereld gezond. Dan ervaren we bij het ouder worden ook hoe waar de woorden van Paulus zijn, als hij schrijft: “Al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd” 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16). Dat betekent niet dat we in de laatste fase van ons leven in een vergankelijk lichaam ziek en hulpbehoevend zullen zijn, maar wel dat het primair gaat om de innerlijke mens. Het lichaam ondergaat nog een grote verandering, als het van vergankelijkheid, onvergankelijkheid aandoet, maar de geest, die vanaf onze wedergeboorte vernieuwd is, wordt van dag tot dag verder vernieuwd, totdat het beeld van Jezus in ons ten volle gestalte heeft aangenomen. Positief denken, dat wil zeggen denken vanuit Gods Woord en door de Heilige Geest – die twee behoren samen te gaan – speelt daarbij een voorname rol.

De taal van Jezus

“Sinds lang vergeten door de christelijke kerken wordt de gesproken taal van Jezus levend gehouden door de inwoners van drie moeilijk bereikbare dorpen in Syrië. De burgers van Maaloula en twee naburige dorpen zijn de enige mensen die nog spreken wat door geleerden wordt genoemd het westelijke Aramese dialect, dat de taal van alledag was in het Palestina onder Romeinse heerschappij in de tijd van Jezus”.

Zo begint een bericht van het persbureau Reuter in de “Arnhemse courant”. De taal van de dorpelingen wekt de belangstelling op van taalgeleerden en historici uit het westen, die medewerking krijgen van het katholieke klooster in Maaloula. Want hoewel de Islam de meest beleden godsdienst is in Syrië, worden ook andere godsdiensten getolereerd. Pater Michael Zaqoura van het klooster is uiteraard blij met deze belangstelling en zegt: “Uiteraard kan iedereen hier Arabisch spreken, maar onder mekaar spreken ze de taal van onze Verlosser”. Een interessant bericht, vooral voor taalonderzoekers, maar – zoals dikwijls met dit soort berichten – met weinig geestelijke waarde. Want voor ons is het niet belangrijk of wij dezelfde ‘natuurlijke’ taal spreken die Jezus ook sprak toen Hij op aarde was, maar of wij dezelfde ‘geestelijke’ taal spreken! Bekering en wedergeboorte bracht ons in het Koninkrijk van God. Wij zijn vernieuwd, ook wat onze taal betreft. Dat wil zeggen: wij hebben het verlangen door woord en daad openbaar te maken dat het nieuwe leven van Jezus in ons is. En welke taal wij daarbij gebruiken is minder belangrijk, maar wel hoe wij deze taal gebruiken. De mensen behoren aan datgene wat wij spreken en doen, te bemerken dat wij echte christenen zijn. Dan spreken we werkelijk de taal van Jezus!

Het jaar van George Orwell?

Geen enkele auteur heeft de laatste tijd zoveel publiciteit gekregen dan de Britse schrijver George Orwell (pseudoniem voor Eric Arthur Blair). Orwell die in 1949 op slechts 47-jarige leeftijd overleed, heeft als romanschrijver en essayist verschillende publicaties op zijn naam staan. Hij nam het op voor de sociaal zwakkeren, waarbij hij ‘links’ noch ‘rechts’ spaarde. Zijn grootste bekendheid kreeg hij door het boek wat hij een jaar voor zijn dood schreef onder de titel ‘1984’. Het werd een bestseller en is verschenen in 62 talen, in Nederland verscheen onlangs de 33ste druk. In dit boek geeft Orwell een afschrikwekkend beeld van de wijze waarop mensen worden gemanipuleerd in een totalitaire staat, waarbij iedere vorm van vrij denken en leven wordt onderdrukt en ondergeschikt wordt gemaakt aan de wil van de dictator. Orwell zelf had niet de bedoeling de inhoud van ‘1984’ als een vaststaande toekomstvisie te verkondigen, maar geloofde wel dat er iets zou kunnen gebeuren zoals hij dat beschreef.

Zijn boek is een dankbaar object geworden voor allerlei futurologen en toekomstvoorspellers. Zij zien in de ontwikkeling van de huidige maatschappij talrijke aanwijzingen dat wat Orwell beschreef, werkelijkheid gaat worden. Ook op het christelijk erf zien wij hoe velen inhaken op de gedachten van Orwell. Het gevaar daarbij is dat men door gebrek aan geestelijk inzicht, veelal tot dezelfde negatieve conclusies komt. Men kweekt dan een soort angstpsychose, waarvoor de Bijbel juist uitdrukkelijk waarschuwt. Want bij angst speelt altijd satan zijn negatieve rol. Natuurlijk waarschuwt de Bijbel ons dat er ‘in de laatste dagen zware tijden zullen komen’. Denk aan de beschrijving die Paulus geeft in 2 Timotheüs 3 over de mensen die leven onder het beslag van de duivel. Maar dezelfde Paulus laat niet na er telkens weer op te wijzen dat de waarachtige gelovigen daar onbevreesd en vol van de kracht en de liefde van Jezus midden in staan. Wij mogen onberispelijk en onbesmet zijn, onbesproken kinderen Gods temidden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder wij schijnen als lichtende sterren… Filippenzen 2 vers 15 en 16 (Filip. 02:15-16).

Wij hebben daarom geen angst voor de toekomst, al zullen vervolging en verdrukking ons niet bespaard blijven, Hij, die in ons is, is meerder dan die in de wereld is 1 Johannes 4 vers 6 (1 Joh. 04:06). Voor ons wordt 1984 niet bepaald door George Orwell of één of andere onheilsprofeet, maar door Jezus Christus die gezegd heeft: “Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld!” Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20).

 

De krachtbron door Tea Keuper-Dijk

U zocht Uw Vader in de stilte

en ontving Zijn kracht,

om daarvan uit te delen

en te breken satans macht.

 

God, Vader, leer ons luist’ren

naar U en naar elkaar,

God, leer ons deel te hebben

en zeg ons hoe en waar.

 

Leer ons steeds te vergeven,

leer ons Uw liefde Heer!

Die overwint de wereld,

vul met Uw Geest ons. Heer!