1984 november nr. 253

Is onze koers bepaald? Door Gert Jan Doornink

Het parool voor de eindtijd

Het is in deze eindtijd van het allergrootste belang dat wij onze koers bepaald hebben. Nog te veel kinderen Gods worden heen en weer geslingerd door allerlei ‘wind van leer’ en ongetwijfeld is de voornaamste reden daarvan; gebrek aan geestelijke groei. Wie niet geestelijk groeit blijft op een bepaald punt in zijn geestelijke ontwikkeling steken en is daardoor ook geen volwaardig vertegenwoordiger van Gods Koninkrijk. En dat terwijl Petrus zegt dat wij een uitverkoren geslacht zijn, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die ons uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht! 1 Petrus 2 vers 9

(1 Petr. 02:09).

De opdracht van Jezus, om door woord en daad een getuige van Hem te zijn, kunnen we alleen ten uitvoer brengen als we op de juiste wijze op Hem zijn af gestemd. Daarom is het parool voor de waarachtige gemeente van Jezus Christus in deze eindtijd: koers bepalen! Maar dan wel op de wijze zoals God die heeft aangegeven in zijn Woord!

Na de rij geloofsgetuigen die in Hebreeën 11 genoemd worden, vervolgt Hebreeën 12 vers 1 (Heb. 12:01) met de woorden: “Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen die vóór ons ligt”. En dan geeft Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02) aan hoe dit gerealiseerd kan worden:

“Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, de Leidsman en voleinder des geloofs”. Dit is het kompas waarop wij moeten varen! Dan blijft (of komt) ons ‘levensschip’ in de juiste koers. Satan wil ons altijd op ‘natuurlijke’ wijze bezighouden, dat wil zeggen: hij laat ons zien op de omstandigheden, op negatieve dingen, op alles waarin hij de hand heeft. Maar een kind van God is op ‘bovennatuurlijke’ wijze opnieuw geboren door de Heilige Geest. En door geestelijk te groeien met het uiteindelijke doel het volwassen stadium in Christus te bereiken, leert hij hoe langer hoe meer de dingen te zoeken en te bedenken die ‘oven’ zijn Kolossenzen 3 vers 1 en 2 (Kol. 03:01-02). Hij komt ‘los’ van deze wereld en al is hij nog in een lichaam van vlees en bloed in deze wereld, de overste daarvan (satan) krijgt steeds minder vat op hem.

Toen Jezus op aarde was weerstond Hij ten alle tijde de aanvallen uit het rijk der duisternis. Satan had niets aan Hem! Zo zullen ook de volgelingen van Jezus eindtijd dit gaan beleven. De ontwikkeling daarvan is reeds in volle gang. En dat geeft geweldige blijdschap! De zonen Gods gaan gestalte aannemen. U en ik zullen als triomfators met Jezus, de satan onder onze voeten vertreden. Dit is geen grootspraak, geen utopie, ook geen doelstelling die niet te verwezenlijken valt, maar ligt volkomen verankerd in het plan van God tot herstel van zijn schepping. De gemeente zal volwaardig worden. Elke onmondigheid gaat verdwijnen en Gods heerlijkheid zal zich weer manifesteren. Daaraan behoeft, niemand te twijfelen, want Gods plannen falen niet. Het ‘goede werk’ dat Hij in ons begon, breekt Hij niet plotseling af. Dat zou geheel in strijd zijn met zijn wil, die Paulus in Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) omschrijft met de woorden: ‘het goede, welgevallige en volkomene’.

Waar wij echter wel rekening mee moeten houden is het feit dat de wil van God niet buiten onze wil omgaat. Onze vrije wil behoort op positieve wijze ingeschakeld te zijn en dit gebeurt alleen als wij de geloofsweg volhardend bewandelen.

Zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). De Hebreeënbrief noemt Jezus de leidsman en voleinder des geloofs. Hoe leidt Hij ons? Door de Heilige Geest, die dagelijks behoort te functioneren in ons leven. Zonder de Heilige Geest raken we op dwaalwegen en zullen nooit het einddoel bereiken. Want Jezus is ook de voleinder van ons geloof. Hij wil ons ‘vol doen eindigen’, met andere woorden: Hij wil zijn werk in ons geheel voltooien. Wij zullen worden zonder vlek en zonder rimpel, heilig en onbesmet! Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Wat een perspectief, maar ook wat een doel om naar toe te werken!

Hoe wij het einddoel bereiken

Want welk oprecht kind van God wil dat einddoel niet bereiken? Daarom laten wij ons niet afremmen door de vijand! Daarom zeggen wij ‘neen’ tegen alle aardsgerichte leringen! Daarom leggen wij elke gebondenheid af of laten ons ervan bevrijden. Daarom hebben wij onze koers bepaald! Wij willen Jezus volgen op de wijze zoals Hij die in zijn Woord heeft geopenbaard. Wij weten dat “niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, geschikt is voor het Koninkrijk Gods” Lucas 9 vers 62 (Luc. 09:62). Wij willen vooruit zien, omhoog zien, zien op Jezus, niet incidenteel maar voortdurend! De wijzer van ons kompas is hemelwaarts gericht.

Zo worden wij meer en meer gelijkvormig aan het beeld van Jezus. En daarvoor heeft Hij ons bestemd en geroepen Romeinen 8 vers 29 en 30 (Rom. 08:29-30). Hij is de eerstgeborene onder

Vele broederen en wil dat ook vele anderen zullen delen in zijn heerlijkheid. “God onze Heiland, wil, dat alle mensen behouden zullen worden en tot erkentenis der waarheid komen” 1 Timoteüs 2 vers 3 en 4 (1 Tim. 02:03-04). Naarmate wij Hem gelijkvormig worden zal dezelfde gezindheid van de Geest die in Jezus, in Paulus en vele anderen was, ook in ons ten volle tot openbaring gaan komen. Want evenals zij, willen ook wij ons volledig inzetten voor de zaak van Gods Koninkrijk. Een inzet die begint en gecontinueerd wordt door het bepalen van de juiste koers!

 

Reacties van leners door redactie

-Zuster J. H. te Rijnsburg, schrijft: “Hierbij zou ik mij willen abonneren op het maandblad “Levend Geloof” . Na de proefnum­mers die ik van u mocht ontvangen, kan ik het blad niet meer missen en zie naar het volgend nummer met verlangen uit” .

-H. M. H. B. te Veenendaal schrijft: “De bro­chure “De volledige mens” van Klaas Goverts heeft mij zeer geboeid en opgebouwd. Ik wil graag op uw aanbod ingaan en verzoek u hierbij enkele proefnummers van het maandblad “Levend Ge­loof” toe te zenden” .

-Zuster M. M.- S. te Aalst (België)) gaf 10 geschenkabonnementen op en schreef: “Ik bid dat onze grote God deze gezinnen zal zegenen door het lezen van uw geestverrijkend blad” .

-Broeder K. L. te Capalaba (Australië”)”) schrijft: “Tijdens ons be­zoek aan Holland hebben wij kennis gemaakt met uw blad “Levend Geloof” . Het heeft een buitengewone im­pressie gemaakt en is ge­makkelijk te lezen. Ook de brochures van Klaas Go­verts heb ik gelezen en in het bijzonder de brochure “De volledige mens” is zeer verhelderend. Speciaal nu de tijd van af val in volle gang is, is uw blad water op dorre bodem”.

 

Navolgers van Christus door Jan W. Companjen 

“Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken Matteüs 4 vers 19 (Matt. 04:19) of “Volgt Mij na, en Ik zal u vissers der mensen maken” (oude vertaling).

Hoe evangeliseren wij

Zeer veel mensen voelen zich gelukkig nog geroepen om te gaan evangeliseren. U zult wel begrijpen dat ik daar die groep mensen mee bedoel die zich gered weten. Hun thema is dan ook vaak: ‘gered om te redden’. De gehele zogenaamde evangeli­sche richting is in deze groepering gelovigen te vin­den. Hoewel wij het werk van deze broeders en zus­ters geenszins willen kleine­ren zult u het toch met mij eens zijn dat de resultaten (zelfs van grote kampanjes) zeer gering zijn. Wat is daar de reden van?

Het geheim van het slagen of niet slagen ligt mijns inziens in het feit hóe wij evangeliseren. Naar aan­leiding van de geschiedenis over de wonderbare vis­vangst gaan wij hierover eens nadenken.

In Lucas 5 vers 1 tot en met 11 (Luc. 05:01-11) lezen wij dat Jezus de schare leerde vanuit een schip. Zijn toehoorders wa­ren zo talrijk dat Hij, toen zij op Hem aandrongen, in het schip stapte van Simon Petrus. Hij ging met Simon in zee. Bij deze gelegen­heid sprak Hij alleen en deed geen tekenen of won­deren. Hij leerde de schare opdat zij zijn bood­schap zouden leren ken­nen. Toen Hij opgehouden was met spreken zei Hij tegen Simon: Ga naar diep water en zet uw netten uit om te vissen

Ik ben er van overtuigd dat die opdracht aan Petrus aan­sloot op de boodschap die Hij zo juist gebracht had. Petrus sputterde nog wel even tegen en antwoordde: Meester (!) de gehele nacht door hebben wij hard ge­werkt en niets gevangen, maar op uw woord – omdat U het zegt – zal ik de net­ten uitzetten. Hier springen drie punten naar voren, na­melijk : ten eerste ‘de gehele nacht’, ten tweede ‘hard gewerkt’ en ten derde ‘niets gevangen’. Beroerder en negatiever kon het niet.

Ik denk wel dat zeer veel evangelisten weten waarover het hier gaat. Ook zij heb­ben vaak hetzelfde ervaren. Veel duisternis, hard zwoe­gen en toch niets vangen. Als wij het wat ruimer gaan zien denken wij onder ande­re aan de donkere middel­eeuwen, geestelijk was er toen ook veel duisternis. Met de doorbraak van Luther kwam de Bijbel weer onder het stof vandaan en kon de boodschap weer op­klinken .

Als Babel gelijk

‘Door het geloof alleen’ was toen de kern van de bood­schap die veel duisternis verdreef. Toch bleef er nog veel duisternis over. Het licht brak niet volkomen door, men bleef op zeer veel dingen steken. Het oude zuurdesem werd niet volkomen opgeruimd en het grootste deel van bijvoor­beeld Europa, bleef Rooms Katholiek met al zijn dwa­lingen en leringen van men­sen. Momenteel neemt de duisternis weer zeer sterk toe op het kerkelijke erf en wordt in allerlei kerke­lijke kringen de paus zelfs als hoofd van de kerk aan­vaard. Dat is duisternis, broeders en zusters, want in het wezen van de Rooms Katholieke kerk is er niets veranderd. De Maria- en heiligenverering is een vast gebeuren in hun godsdienstoefeningen, ter­wijl de avondmaalviering en de eucharistieviering mij­lenver uit elkaar liggen. Het is alles aan Babel ge­lijk : één grote spraakver­warring. Trouwens het ge­hele kerkelijke instituut is als Babel gelijk geworden, omdat zij het volk Gods uit Kanaän heeft weggevoerd. Het volk Gods zit in ge­vangenschap en is onder­geschikt aan de wetten van het instituut, die niet doorbroken mogen worden.

In dezelfde nacht toen Je­zus in gebed was, is Pe­trus gaan vissen. Hij ving niets. Het was hard werken met als resultaat: ‘de dood in de pot’. Petrus is ech­ter een vrij man geworden.

Hij deed wat Jezus hem op­droeg. Hij ging tegen de traditie in en zette het net aan de andere zijde over boord. Dat moet een sensatie zijn geweest. Petrus, een ervaren visser, die precies wist hoe het moest, krijgt daar van een leek zo maar de opdracht om overdag te gaan vissen. Maar, Meester, weet U dan niet dat dat nachtwerk is. Dit is toch tegen elke regel in       

Een verkeerde denkwijze

Het is bij het vangen van vis net als bij het vangen van mensen, beide vang je niet bij daglicht. Het moet donker zijn, de mens moet angstig en onzeker zijn en’ niet weten wat hem over­komt, dan is hij te vangen. Deze denkwijze is tot op de dag van vandaag in ere ge­bleven. Daarom moet de mens in zware kringen het bij wijze van spreken hele­maal niet meer weten. Hij moet uit angst voor zijn zondeschuld en uit angst voor een rechtvaardig God tot geloof gedreven worden. Door uiterlijke dingen, be­staande uitzondagsheiliging, het dragen van bepaalde kleding of haardracht, het op een bepaalde manier samenkomen en zingen, enz., tracht men tot een bepaalde dienst aan God te komen. Paulus zegt echter: Kom tot geloof in Jezus Christus en geloof in Jezus Christus en leer te onderscheiden waar het op aan komt.

Ook in evangelische kringen wordt de angst vaak ge­bruikt om tot bekeringen te komen. Bijvoorbeeld met uitspraken als: Men kan elk ogenblik door de dood ge­troffen worden en wat dan? Elk ogenblik kan Jezus Christus terugkomen om de zijnen te halen, bent u daarbij, zo niet, wat dan? Zie bijvoorbeeld eens naar de film ‘De komende Koning’. Het is alles een grote angst- overbrenging om zo de mens te bewegen tot overgave te komen. Ik doe maar een en­kele greep, er zijn natuur­lijk veel meer voorbeelden aan te halen.

Jezus zegt echter: Wil je werkelijk vis vangen, ja ge­zonde vissen vangen, kom dan overdag als overwinnaar en verkondig een leer van gezag. Ga naar diep water, daar zit­ten de knapen en daar zitten er veel. Doe wat Ik je zeg en je zult ze vangen. ‘Voorwaarts Christenstrij­ders, druk uws Konings spoor’. Ik zal je vissers van mensen maken. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u!

Een mens komt pas werke­lijk tot bekering als hij de dingen van het Koninkrijk

Gods gaat verstaan. De uit­legging van de gelijkenis van de zaaier besluit dan ook met de conclusie dat de in goede aarde gezaaide hij is die het woord van het koninkrijk hort en verstaat. Die dragen dan ook vrucht: honderd-, zestig- of dertigvoudig . Trouwens dit is toch ook wel een duidelijke zaak. In­dien men de krachten van dit Koninkrijk ervaren heeft, zal men ook getuige kunnen zijn van de dingen die bij dit Koninkrijk horen, want Het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest. Wie door die Geest een dienstknecht is van Jezus Christus, is welgevallig bij God en in ach­ting bij de mensen Romeinen 14 vers 17 en 18 (Rom. 14:17-18). Het is als het doorgeven van leven dat men eerst zelf ontvangen heeft. Bijvoorbeeld de energie uit een accu komt pas in werking als hij eerst zelf geladen is. Of bij het doorgeven van leven bij man en vrouw moeten bei­den eerst volwassen zijn (competent zijn) om leven door te geven.

Zo is het ook bedoeld in ons tekstwoord. Zet de net­ten uit op gezag van de Naam van Jezus en doe het zoals Hij het zegt. Het roer moet om, de netten naar de andere zijde, dat wil zeg­gen tegen de traditie in. En toen Petrus en de zijnen dat deden, haalden zij een grote menigte vissen binnen en hun netten dreigden te scheuren. En zij wenkten hun makkers in het andere schip, dat zij hen zouden komen helpen. En deze kwa­men (!) en zij vulden beide schepen tot zinken toe.

Toen Petrus dit zag, viel hij neer aan de knieën van Je­zus. Vol verbazing over die geweldige vangst ging Pe­trus zich erg klein voelen en ook al de anderen waren zeer onder de indruk. Pe­trus zei onder andere: Ga uit van mij Heer, want ik ben een zondig mens. Maar Jezus zei: wees niet be­vreesd, van nu aan zult gij mensen vangen. En zij trok­ken de schepen op het land en lieten alles achter en volgden Hem. De les had hun volkomen overtuigd. Zij zagen het Koninkrijk Gods open gaan. De hemel ging voor hen open en zij volg­den Hem.

De nieuwe gezindheid

Het Koninkrijk Gods is geen woordenspel maar een reali­teit van beleving. Het is als het ware een deel van ons innerlijk. En met dat inner­lijk kunnen wij gemeenschap met God hebben. De roe­ping van iedere voorganger is dan ook dat hij helpt bij de opbouw van de innerlijke mens. Het gaat niet om bra­ve broeders en zusters en goede kerkgangers of be­zoekers van de samenkomst. Het gaat om de opwekking van onze innerlijke mens, om de kracht Gods die in ons is. Christus in ons de hoop der heerlijkheid. Dat licht in je opnemen totdat het uit gaat stralen zonder problemen of opjagerij. Dat is opwassen tot alle volheid Gods.

Wij mogen ons gelukkig prijzen dat wij dit weer zien. Dat het niet gaat om uiterlijkheden of om na­tuurlijke dingen. Ook niet of wij precies zo bijeenko­men als de apostelen in hun tijd bijeenkwamen. Het gaat om de gemeenschap met on­ze zender: Jezus Christus. Door wie wordt u gezon­den? Jezus zonderde zich af om gemeenschap met zijn Vader te hebben. Wie geeft het Geestelijk leven aan u door? Sta open voor alles wat Hij u schenken wil en Hij zal u alles geven wat u nodig hebt naar geest, ziel en lichaam.

Heiligt u aldus tegen de morgen. Wij zijn apart ge­zet, uit onze aardse baan geworpen, om onze levende en waarachtige God te die­nen. Dan hebben wij een nieuwe gezindheid 1 Korinthe 1 vers 30 en 31 (1 Kor. 01:30-31) en wordt Hij in ons verheerlijkt. Zo komen de zonen Gods tot openbaring.

 

Van de redactie door de redactie

We zijn bijzonder blij met de vele extra giften welke wij in de afgelopen maanden voor de “Levend Geloof”-arbeid ontvingen! God is goed en zeer te prijzen! Graag hadden we iedereen met een persoonlijk schrijven willen bedanken, maar daarvoor ontbreekt ons helaas de tijd. We willen daarom vanaf deze plaats iedere gever en geefster hartelijk bedanken ! Hoewel de giro- en bankafschriften geldig zijn voor uw boekhouding, kunt u ook een kwitantie ontvangen. Willen degenen die dit wensen ons dit even kenbaar maken? Naast enkele gemeenten die ons toezegden een collecte voor ons werk te houden, zijn we ook bijzonder dankbaar dat het aantal ‘sponsors’ groeiende is. Sponsors zijn zij die regelmatig (bijvoorbeeld één keer per maand) een bijdrage overmaken voor onze arbeid.

We merken nog al eens dat men zich niet bewust is hoeveel kosten het meebrengt een blad als “Levend Geloof” uit te geven. Velen zijn eerder geneigd te geven voor meer praktische arbeid zoals werk onder drugsverslaafden, arbeid achter het ijzeren gordijn, etc. Toch is het werk van “Levend Geloof” ook een belangrijk stuk zendingsarbeid. De Heer bevestigt dat trouwens telkens weer. Feitelijk behoort de boodschap, zoals wij die brengen via “Levend Geloof”, de basis te zijn van iedere arbeid in dienst van Gods Koninkrijk. Wie het volle evangelie niet als uitgangspunt neemt, kan misschien wel actief zijn, maar het gaat er tenslotte om dat we in alles nauwkeurig afgestemd zijn op de Heilige Geest die ons wil leiden in alle waarheid. Alleen de boodschap zoals Jezus die bracht en later de apostelen, behoort het fundament te zijn waarop verder gebouwd kan worden en waardoor uiteindelijk de gemeente Gods heerlijkheid ten volle zal gaan openbaren. Aan die opdracht wil “Levend Geloof” getrouw blijven en we zijn blij dat vele van onze lezers en lezeressen dit ook zo zien! 

 

Wat Mozes ons te zeggen heeft door Klaas Goverts

 

Mozes de man van de wet?

Velen zien Mozes alleen maar als de man van de wet., Dan moeten we echter meteen be­denken dat wet in het Hebreeuws onderwijzing bete­kent. De mens Mozes heeft ons ook vandaag nog veel te zeggen. Het Oude Testament is immers niet afgeschaft, al­leen het oude verbond heeft zijn tijd gehad. Maar die twee dienen we wel van el­kaar te onderscheiden. We zouden het Nieuwe Testament niet eens kunnen verstaan zonder het Oude, want alle evangelische grondbegrippen hebben hun wortels in het Hebreeuws, in de Hebreeuwse gedachtewereld.

Mozes, zijn naam betekent in het Egyptisch: zoon van… Voorlopig is hij een zoon van Farao’s dochter, maar wiens zoon hij werkelijk is, dat zal moeten blijken; dat moet nog openbaar worden. In het Hebreeuws wil zijn naam zeggen: hij die uit het wa­ter trekt, en dat is profe­tisch want straks zal hij inderdaad een heel volk uit het water trekken, uit het water van de benauwdheid, uit het water van Egypte, en door het water van de Rietzee heen. Eerst wordt hij echter zelf uit het water getrokken, om te zijner tijd anderen uit de diepte te kunnen rukken. Zo is Mo­zes de gestalte van de bevrijder, beeld van de Mes­sias, Jezus, in wie alle da­den van bevrijding samenkomen .

Wat ware grootheid is

In Exodus 2 vers 11 (Ex. 02:11) horen we: “In die tijd, toen Mo­zes groot geworden was, ging hij uit tot zijn broeders en lette op hun dwang­arbeid”. Letterlijk staat er: In die dagen geschiedde het, Mozes was groot geworden. Deze zin vormt het opschrift boven het gedeelte dat nu volgt: Exodus 2 vers 11 tot en met 22 (Ex. 02:11-22). Dat hele stuk handelt over de grootheid van de mens Mozes.

Die grootheid wordt aan de orde gesteld in twee perikopen: vers 11 tot 14 en vers 15 tot 22. Daarna haakt vers 23 weer in op vers 11, want daar heet het in de NBG- vertaling: “In die lange tijd stierf de koning van Egypte”, maar letterlijk staat er: In die vele dagen geschiedde het. De uitdrukking ‘de vele dagen’ grijpt duidelijk terug op ‘die dagen’, en in beide gevallen klinkt het: en het geschiedde. Zo wordt de in­deling van de gebeurtenissen gemarkeerd.

Nu komen we tot de kern­vraag: waaruit blijkt de grootheid van Mozes? De tekst antwoordt: hij ging uit tot zijn broeders. Wat is wa­re grootheid? Dat een mens uitgaat, uit zijn eigen we­reld, uit zijn eigen besloten situatie, en de wereld van zijn broeders binnentreedt. Want daartoe is de mens ge­steld. Niet om er te zijn voor zichzelf, maar om mens te zijn voor de ander.

De keuze van Mozes

Tweemaal horen we hoe Mo­zes uitgaat, in het elfde en in het dertiende vers. Dat is de basis voor iedere uit­tocht, van alle exodus, dat er een mens is die bereid is om uit te gaan, uit te gaan naar broeders. Mozes ont­dekt, wordt zich ervan be­wust, wie zijn broeders zijn; hij komt tot het besef dat zijn broeders zich niet bevinden aan het hof van Egypte, maar aan de kant van de verdrukten.

Het elfde vers gaat dan verder: “hij lette op hun dwangarbeid”, nauwkeurig vertaald: hij zag hun las­ten. Het sleutelwoord is hier: zien. Mozes begint te zien. Het woord ‘broeders’ wordt herhaald in de tekst en het woord ‘zien’ even­eens: hij zag hun lasten, hij zag een Egyptisch man slaan, hij zag geen man (hij zag dat er niemand was).

Niemand kan groot zijn zon­der zijn broeders. Niet zijn positie aan het hof of zijn carrière maakt hem groot, daar wordt met geen woord over gerept; enkel het zien van de broeders bepaalt de grootheid van de mens Mo­zes.

Nu gaat hij nog een stap verder: het zien leidt bij hem tot de daad. Het zien is al een keuze, hij vereen­zelvigt zich met hen, aan hun kant wil hij staan, aan de kant van de geslagen mens.

Elke dienst aan God begint met zien; het zien van de broeders, het zien van de vergeten mens en vertrapten, het zien met de ogen, met het mededogen van God.

Alleen, er is nog een pro­bleem, en dat komt tot uiting in de herhaling van het werkwoord ‘slaan’; de Egyptenaar slaat en Mozes slaat. Mozes, laat zich in zijn reactie bepalen door zijn te­genstander. Hij bestrijdt Egypte met een Egyptische methode. Op deze wijze zal een mens echter nooit iets bereiken. Zo plaatst men zich op hetzelfde niveau als zijn vijand. Zo wordt men besmet door dezelfde geest.

Een doodlopende weg

De tweede episode, in de verzen 13 tot en met 15, uitlopende op de vlucht van Mozes, laat duidelijk zien dat deze weg doodloopt. “Toen hij op een andere (letterlijk: een tweede) dag uit ging, zie, daar waren twee He­breeuwse mannen aan het vechten”. Nu is er geen sprake meer van broeders. Hier ontdekken we dat het probleem dieper ligt: ook on­der de verdrukten zelf blijkt de Egyptische mentaliteit te heersen. De vraag van Mo­zes is dan ook maar al te zeer op zijn plaats: “Waarom slaat gij uw naaste?” Op­nieuw klinkt daar het woord ‘slaan’, dat bepalend was voor de voorgaande episode; maar nu wordt het genoemd in verband met een naaste, dat wil eigenlijk zeggen: een volksgenoot of lotgenoot; beiden behoren im­mers tot hetzelfde volk, beiden ondergaan hetzelfde lot.

De vraag van Mozes was terecht; alleen was hij op dat moment niet de man die deze vraag kon stellen. De ander accepteert het dan ook niet dat hij ter verantwoording wordt geroepen. Hij reageert met twee te­genvragen: Wie heeft u aangesteld, en denkt gij soms mij te doden? Hij vraagt naar de volmacht, en naar de aard van Mozes’ optreden; wie heeft jou ge­machtigd, en hoe ga jij te werk?

Op die twee vragen moet Mozes op dat moment het antwoord schuldig blijven; omdat hij op die beide pun­ten zwak staat, kan hij voorlopig niets betekenen voor zijn volksgenoten: zo kan hij de bevrijder niet zijn. Hij is immers zelf niet vrij van het Egyptische denken en van de Egyptische manier van doen.

Mozes wordt bevreesd; dat is een begrijpelijke reactie voor iemand die op eigen gezag handelt en die zelf nog onder een claim van Egypte ver­keert. Zijn pogingen om Is­raël te bevrijden zijn goed bedoeld maar zijn fundering deugt niet. Hij kan misschien gelden als een expert op het gebied van diplomatie, als een kenner van Egyptische zaken, maar het wezen van het Egyptische systeem heeft hij nog niet doorgrond, en 16 daarom is hij ook niet in staat om het probleem bij de wortel aan te pakken.

Hij kent het wezen van Egypte nog niet en dat hangt ten diepste samen met het feit dat hij het wezen van God nog niet kent. Daarom moet Mozes wachten tot hij het antwoord heeft op die twee vragen. In Exodus 3 zal God zelf die twee punten gaan beant­woorden; dan zal God zelf hem bekend maken wat zijn machtiging is en hoe zijn werkwijze zal zijn.

Hier stuiten we op een heel wezenlijk geestelijk principe: het principe van de onbeant­woorde vragen. Elk mens komt op bepaalde momenten in zijn bestaan voor vragen te staan die hij met al zijn kennis en inzicht en erva­ring niet kan beantwoorden; vragen die alleen God zelf beantwoorden kan. Dan kan men tot alle góden roepen die men maar bedenken kan, maar dan is het als met de Baal profeten ten tijde van Elia: zij profeteerden tot het uur van het avondoffer, maar geen stem, geen ant­woorder , geen opmerken 1 Koningen 18 vers 29 letterlijke vertaling (1 Kon. 18:29).

Het fundament van de uittocht

In Exodus 3 wordt de basis gelegd in het leven van de mens Mozes, opdat hij de bevrijder zal kunnen wor­den. Dit hoofdstuk is funda­menteel voor het hele uit- tocht-gebeuren. Zonder Exodus 3 geen uittocht. Wat gaat hier plaats vinden?

Hier onthult God aan zijn toekomstige knecht het we­zen van Egypte, en dat kunnen we in één woord sa­menvatten: heerschappij. De uitwerking van deze machtsuitoefening wordt door God getypeerd met de woorden: ellende, gejammer, smarten (vers 7).

Zo wordt het systeem van de Farao’s ontmaskerd, aan het licht gebracht, in zijn ware aard ten toon gesteld. Gods aandacht is niet gericht op de productie, op de steden die tot stand komen, op de piramides die gebouwd zijn, maar op de gevolgen voor de mens. God zoekt: wat is er van het mens-zijn over­gebleven? Wat hebben ze met mijn mensenkinderen ge­daan?

Maar hoe gaat God nu het wezen van Egypte onthul­len? Dat doet Hij op een zeer speciale manier, op een unieke wijze, volgens een benadering die Hem alleen eigen is, dat is zijn bijzon­dere onnavolgbare aanpak, dat wil zeggen niet na te volgen door welke god dan ook. Want de mens is wel bestemd om navolger Gods te worden. God onthult de ware aard van Egypte, door zijn eigen Naam te openba­ren. Dat is Gods werkwijze. Want wanneer God zijn Naam bekend maakt, dan valt daarmee op hetzelfde moment elk Egyptisch uitgangspunt door de mand. Want God is totaal anders. God en de Farao staan diametraal te­genover elkaar.

Hier komen we op een uiterst gewichtig punt van geestelijke strategie: hoe o ver wint God Egypte? Het antwoord luidt: door de te­genovergestelde geest. Egypte handelt vanuit het principe van heerschappij, en wat stelt God daartegen­over? Aanwezigheid.

Ontferming tegenover heerschappij

Dit moest Mozes leren: hij had geprobeerd Egypte te verslaan, maar vanuit de­zelfde geest die Egypte be­heerste. Nu maakt God hem duidelijk: Egypte kan alleen verslagen worden vanuit een tegenovergestelde geest. Een aantal punten in het gesprek tussen God en Mo­zes geven dit glashelder aan. Zo spreekt de Here in het zevende vers: “Ge­zien, ja gezien heb Ik de ellende van mijn volk, hun geschrei over hun drijvers heb Ik gehoord, ja hun smarten heb Ik gekend (of bekend)”.

Hier hoort Mozes een stem die in de Egyptische we­reld totaal onbekend is: de stem van de ontferming.

Wat gaat God doen? Hij gaat allereerst zijn ontferming op Mozes overdragen. Mozes moet gaan zien zoals God ziet, gaan horen zoals God hoort, gaan kennen zoals God kent. Alleen vandaar uit wordt bevrijding gebo­ren. Dan spreekt die stem verder in het achtste vers: “Daarom ben Ik nederge­daald”. God doet deze zaak niet af vanuit de hoogte, Hij daalt neer, dat wil zeg­gen Hij gaat naast de mens staan, Hij wordt naaste voor de zijnen, Hij wordt lotge­noot voor zijn mensenvolk. Alleen zo kan een mens zijn broeder helpen: door naast hem te gaan staan. Tegenover heerschappij stelt God: ontferming. Als Mozes dan vraagt: Wie ben ik? (vers 11: “Wie ben ik, dat ik naar Farao zou gaan en dat ik de zonen Israëls zou doen uit gaan naar Egypte?”), dan is het ant­woord van de stem die tot hem spreekt: “Ik ben im­mers met u”.

God openbaart Zijn naam

Het middelpunt van het ge­sprek tussen God en zijn knecht wordt gevormd door de Naamsopenbaring in vers 14: “Ik ben die Ik ben”. Maar vanuit dit brandpunt gaan stralen naar achteren, naar Exodus 3 vers 12 (Ex. 03:12), en naar voren, naar Exodus 4 vers 12 (Ex. 04:12). Binnen die omlijsting wordt de Naam geplaatst. In dat kader zullen we dan ook de bete­kenis van deze Naam moe­ten peilen.

Nu is de uitspraak ‘Ik ben die Ik ben’, vanuit het Hebreeuws in wezen een futurum, dus op de toekomst georiënteerd. De beste weergave is derhalve: Ik zal zijn die Ik zijn zal. Maar dan niet als een abstracte waarheid; niet als een algemene gedachte; God spreekt nooit algemene waarheden uit, God is kon- kreet, Hij speelt in op concrete situaties, Hij open­baart zich niet in theorieën, maar in verhalen, in de ver­halen van mensen.

We dienen daarom deze Naam te verstaan vanuit de omlijsting, het verhaal waar­in hij verankerd is. In hoofdstuk 3 vers 12 zegt God: Ik zal er zijn, met jou, namelijk wanneer? Als jij gaat naar de Farao om mijn bevrijdingswerk daar te doen. Dat is heel concreet. En in hoofdstuk 4 vers 12 wordt het nog verder toegespitst: Ik zal er zijn met jouw mond, want daar immers had Mozes de grootste moeite mee; en dan tenslotte in Exodus 4 vers 15 (Ex. 04:15), als Aaron erbij be­trokken wordt: Ik zal er zijn, met jouw mond en met zijn mond.

Zo krijgen we zicht op de Naam, waarvan de inhoud, de diepte is: Ik zal er zijn, namelijk voor jou, als dege­ne die Ik zijn zal. Hier wordt geen theoretische verklaring afgelegd over ‘het zijn van God’, maar hier spreekt God uit dat Hij er zal zijn voor de mens. Het gaat hier niet over ‘het bestaan van God’, maar over zijn Aanwezig­heid.

Wanneer Mozes namelijk in (Exodus 3 vers 13 (Ex. 03:13) aan God vraagt: “Maar wanneer ik tot de zonen Israëls kom en hun zeg: De God uwer vaderen heeft mij tot u ge­zonden, en zij mij vragen: hoe is zijn naam – wat moet ik hun dan antwoorden?”, dan vraagt hij niet hoe God heet, maar hoe God is. Het is immers ondenkbaar dat het volk vergeten zou zijn hoe de God der vaderen ook al weer heette. Als men in het Hebreeuws wil informeren hoe iemand heet, gebruikt men trou­wens een andere formule; men zegt dan: wie of welke is zijn naam, of wie is hij, of zeg mij uw naam. Mozes echter formuleert hier: hoe of letterlijk: wat is uw naam? En als men het op die manier onder woorden brengt, bedoelt men te vra­gen naar wat zich in de naam uitspreekt of verbergt; dan vraagt men niet naar een aantal letters, maar naar een geheimenis. Derhalve: in wezen vraagt Mozes naar het geheim van de godsnaam.

God laat zich niet manipuleren

Nu was de algemene gedach­te in het oude oosten, ook in Egypte: als we de naam van een godheid kennen, dan kunnen we die god be­zweren, oproepen. Lijnrecht daartegenover verklaart God: mijn naam is: Ik zal er zijn, met andere woorden: je hoeft Mij in geen enkel geval te bezweren, je hoeft Mij niet langs magische weg op te roepen, want Ikzelf neem het initiatief: Ik spreek van mijn kant al uit dat Ik er zal zijn.

Wat een bevrijding, wat een totaal andere wereld dan Egypte: deze God zegt: op Mij kun je aan; wanneer het gaat om de bevrijding van mijn mensenvolk, dan hoef je Mij er niet met veel moeite bij te slepen, dan zal Ik er met heel mijn hart en heel spontaan bij zijn. De ande­re kant is (en dat is het tweede deel van die kern- uitspraak: Ik zal zijn die Ik zijn zal): je kunt Mij ook niet bezweren. Je hoeft het niet te doen, maar het kan ook niet. Ik onttrek Mij aan elke vorm van magie, Ik laat Me op geen enkele wij­ze manipuleren.

Deze God neemt initiatieven; Hij rukt de mens uit die benauwde spiraal van steeds maar weer iets te moeten bedenken om invloed op de godheid te kunnen uitoefenen. Deze God staat voor zijn zaak.

God wil zich ontfermen

Er is nog iets wat uiterst merkwaardig is: als Mozes vraagt naar de naam van deze God, dan antwoordt Hij met een werkwoord. Dat is veelzeggend: Gods Naam is een werkwoord. Dat wil zeggen: zijn Naam wordt openbaar in zijn daden.

Anders gezegd: zijn Naam wordt openbaar in verha­len; verhalen van mensen. Verhalen van ontferming, verhalen van aanwezigheid. Juist daarom is het zoge­naamde Oude Testament zo essentieel voor het ver­staan van Gods werkwijze. Het brengt ons tot het hart van de openbaring, tot de grondstructuur van Gods handelen: God neemt mensen op in zijn verhaal; Hij zegt: Kom maar, dan zal Ik over jou ook een verhaal schrijven, een verhaal van ontferming.

Waar God zijn verhaal schrijft in het bestaan van mensen, daar wordt zijn Naam gekend. Daar eindigt de heerschappij van Egypte.

 

 

 

Fijngevoeligheid (gedicht) door Piet Snaphaan

Het zijn juist vaak die kleine dingen.

Die in houd geven, waar ’t juist moet,

Een vriendelijk woord, een schouderklopje,

Een woord van God doet altijd goed.

 

Zij zijn het steeds, die kleine dingen,

Die nooit te hoog gegrepen zijn,

Doch wel met liefde zijn doordrongen,

Tot zegen voor je naaste zijn.

 

Al zijn ze klein, toch zijn het dingen,

Waar ’t steeds op aankomt, ook in strijd,

Gods liefde doet ons overwinnen,

Ontdek ’t door fijngevoeligheid.

 

Christus of Belial? door Wilkin van de Kamp

 

Contrasten

Paulus stelt in 2 Koningen 6 vers 15 (2 Kor. 06:15) de retorische vraag: ‘‘Welke overeenstem­ming is er tussen Christus en Belial?” De Korinthiërs wisten wel dat deze twee verschilden als dag en nacht. Maar toch moest Pau­lus hen waarschuwen om geen gemeenschap te hebben met de duisternis opdat ze hun heiligheid zouden volmaken in de vreze Gods, 2 Korinthe 7 vers 1 (2 Kor. 07:01).

God wil immers een gemeente zonder vlek of rimpel voor zich stellen. En ofschoon het licht en de duisternis – Christus en Belial – de twee grootste contrasten zijn in het Koninkrijk der hemelen, kan Paulus er niet vaak genoeg voor waarschu­wen. De uitspraak van Pau­lus: “immers, de satan doet zich voor als een engel des lichts” 2 Korinthe 11 vers 14 (2 Kor. 11:14), ge­tuigt ook van het feit dat het in de geestelijke wereld niet altijd even zwart-wit is gesteld. Zo eenvoudig is dat niet. Er is geestelijke wijsheid en inzicht voor no­dig om scheiding te maken tussen licht en duisternis. En hoe meer we – door Christus – God leren ken­nen, des te beter kunnen we de duisternis ontmaske­ren en zal het licht zich ten volle openbaren.

Belial

Als er geen enkele over­eenkomst is tussen Christus en Belial, kunnen we concluderen dat deze laatste een radicale tegenstander is van Christus en de ge­meente. Er zijn in de loop der tijd heel wat verta­lingen van dit Hebreeuwse woord op papier gezet. Zo wordt deze Hebreeuwse sa­menstelling veelal vertaald als ‘niet nuttig’ (beli = niet, jaal = nut), oftewel ‘niets­waardig’. Ibn Ezra, een Joodse exegeet, ziet echter in het tweede deel van de samenstelling een vorm van het Hebreeuwse woord voor ‘opgaan’, en vertaalt Belial als ‘hij, die niet opkomt’ of ‘moge hij geen opkomst heb­ben’.

De Griekse vertalers van het Oude Testament verkla­ren Belial als degene die zonder wet is, die zich aan Gods wet onttrekt en die er tegen in opstand komt. In het Oude Testament wordt de uitdrukking ‘Belialskinderen’ regelmatig gebruikt. Zo lezen we bijvoorbeeld in 1 Samuel 1 vers 16 Statenvertaling

(1 Sam. 01:16) dat Eli de bid­dende Hanna per vergissing uitmaakt voor een beschonkene, en dat zij antwoordt: “Acht toch uwe dienstmaagd niet voor een dochter Belials”. Nee, niet Hanna “doch de zonen van Eli waren kin­deren Belials, zij kenden de Here niet” (1 Samuel 2 vers 12, Statenvertaling(1 Sam. 02:12). Het NBG noemt hen ‘nietswaardige lieden’.

Pas later is de samenstelling Belial een eigen leven gaan leiden en een persoonsnaam van de duivel geworden.

Net als ‘satan’ oorspronke­lijk ’tegenstander’ of ‘bela­ger’ betekende en later de eigennaam van de duivel is geworden, zo is ook Belial de verpersoonlijking van de verderver, de wetteloze duivel. Hij is een ‘deugniet’ en een ‘nietsnut’.

Nulliteiten

In 2 Korinthe 6 vers 16 (2 Kor. 06:16) – een vers verder – stelt Paulus eigenlijk dezelfde retorische vraag: “Welke gemeenschappelijke grond­slag heeft de tempel Gods (de gemeente) met afgoden (als Belial)?” Paulus wil duidelijkheid scheppen en wij willen hem hierin na­volgen. Ook wij willen niets gemeen hebben met “góden die het in wezen niet zijn” Galaten 4 vers 8 (Gal. 04:08).

Het Hebreeuwse woord voor afgoden (elilim) betekent letterlijk ‘nietsen’, of ‘nul­liteiten’, ‘góden van niets’, wat als spot tegenover het woord ‘elohim’ – dat is God – wordt geplaatst.

Voor God zijn de afgoden, de boze machten, niet meer dan een stofje in het gees­telijk heelal: “… de wind neemt hen allen op, een tocht vaagt hen weg” Jesaja 57 vers 13 (Jes. 57:13). Zó denkt God over de ‘góden van niets’! De duivel en zijn trawanten betekenen niets voor Hem. Voor God heeft Belial, de duivel, werkelijk geen op­komst . Ook al gaat hij nog zo te keer. In Psalm 115 spreekt de schrijver duidelijk uit dat de góden – net als de afgodsbeelden – niets kunnen: “Zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, hun handen – maar zij tasten niet, hun voeten – maar zij gaan niet, zij geven geen geluid met hun keel”.

In het verhaal van Elia op de Karmel (1 Koningen 18) wordt ook het bewijs geleverd dat de afgod Baal niets betekent in de ogen van God en Elia. Elia spot er zelfs mee door te zeggen: “Roept luider, want hij is immers een god. Hij is zeker in ge­peins, of hij heeft zich af­gezonderd, of hij is op reis; misschien slaapt hij en moet wakker worden”.

Als God zo over de duivel denkt, mag de gemeente van Jezus zich eveneens zo op­stellen.

Zij is immers een koninklijk priesterschap en een heilige natie 1 Petrus 2 vers 4 (1 Petr. 02:04). En al gaat de duivel nog te keer als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden, aan de gemeente zal hij niets hebben. Zij staat op de belofte dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen Matteüs 16 vers 18 (Matt. 16:18). Ondanks de soms zware strijd belijdt de ge­meente : Belial zal geen op­komst hebben. Hierin ligt haar kracht, omdat God achter deze woorden staat.

Geen opkomst

Is dit vooruit lopen op de ontwikkeling van Gods plan? Nee, wij mogen ons nu al vasthouden aan de beloften die God ons in zijn Woord aanreikt. De gemeente van Christus mag belijden dat er een tijd komt van volko­men vrijheid, volkomen waarheid en volkomen ont­plooiing van de geestelijke mens en dat God alles zal zijn in allen. Daar werkt de gemeente nu al aan door haar hart volkomen toe te sluiten voor ongeestelijke en onzuivere leringen en gedachten. Want voor Belial is geen ruimte in het hart, van een koningskind. Om met Deuteronomium 15 vers 9 (Deut. 15:09) te spreken: “Wacht u, dat in uw hart geen Belialswoord zij”. Met alle ge­weld zal de duivel wél pro­beren opkomst te hebben in de gemeente en in har­ten van mensen. Laat hij er toch geen ruimte vinden, maar de Geest van God, die altijd sterker is.

Het is voor een mens ech­ter levensgevaarlijk als hij satan als ‘lucht’ verklaart, zonder in de kracht van God te staan en zonder dat hij zijn plaats in de hemelse ge­westen heeft ingenomen. Want dan kunnen ‘beken Belials’  Psalm 18 vers 5 Statenvertaling (Ps. 018:005) als een woeste stroomversnelling je ver­schrikken en – nog veel er­ger – je meesleuren tot er geestelijk niets van je over blijft.

Maar kies je voor het Ko­ninkrijk van God, en ga je je ontwikkelen in het klimaat van Gods Geest, dan wordt het: “De mannen die u be­strijden (duivelse machten), worden als niets en komen om; gij zult hen zoeken, maar niet vinden, de mannen die u bestookten; zij worden als niets, ja vernietigd, de mannen die tegen u oorlog voeren” Jesaja 41 vers 11 en 12 (Jes. 41:11-12).

Regentenspiegel

Het is heerlijk dat Gods Woord zegt, dat wij met Christus als koningen zullen heersen  2 Timoteüs 2 vers 12 (2 Tim. 02:12). God bereidt zich niet een volk van ‘nietsnutten’ en ‘deugnieten’, maar een volk dat Hem is toegewijd en tot alle goed werk volkomen toege­rust 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17).

Psalm 101 laat ons zien hoe we ons als koningen gedra­gen moeten. Luther noemde deze psalm een regenten­spiegel. Deze naam typeert de inhoud ervan, voortreffe­lijk. Daarin wordt immers een ideaal beeld beschreven van hoe een koning zich ge­dragen moet. We zouden deze psalm ook de ’troonre­de’ van de koning kunnen noemen, want oorspronkelijk werd deze ten gehore ge­bracht bij de beklimming en vernieuwing van het ko­ningschap .

Heeft het oudtestamentische volk dit persoonlijk getuigenis van koning David in de liederenbundel opgenomen en gezongen, des te meer reden heeft de nieuwtestamentische ge­meente om dit lied te proclameren in de geestelijke wereld. Want Jezus heeft het koningschap vernieuwd en nodigt ons uit de troon te beklimmen en samen met Hem te heersen over de boze geesten in de lucht. De belijdenis van de ge­meente luidt dan: “Ik wil acht geven op een onberis­pelijke wandel… Ik wandel in oprechtheid mijns harten in mijn huis… Een ver­keerd hart wijke verre van mij, de boze wil ik niet kennen”.

Dat is nog eens een belij­denis: De boze wil ik niet kennen! Een rechtvaardige koning past er voor om ge­meenschap met de duister­nis te hebben. In vers 3 staat zelfs: “Ik zal geen Belialsstuk voor mijne ogen stellen” (Statenvertaling). We houden niet voor ogen wat ontsprongen is uit het rijk der duisternis. We hoeven ons daar niet mee be­zig te houden, of er kennis van te nemen. We worden er echt niet een ervaring rijker door. Integendeel.

Belial vernield

We willen vol zijn van de ge­dachten Gods. We willen door Jezus’ leven en werken God kennen zoals Hij werke­lijk is. Alleen dan blijft het een gezonde, frisse en boei­ende relatie. “Vrienden, om­dat God ons zulke geweldige beloften heeft gedaan, moe­ten we ons afkeren van alles wat ons lichamelijk en gees­telijk bevuilt. We moeten onszelf reinigen, door een gezond ontzag voor God te hebben en ons volledig aan Hem te geven” 2 Korinthe 7 vers 1 Het levende woord (2 Kor. 07:01).

Ga leven en werken voor de enige God, verheerlijk God door gemeenschap met Hem te zoeken. Wees een vreug­debode in een tijd van ver­warring en verdraaiing van het evangelie van Christus. En houd de belofte vast: “Zie op de bergen de voe­ten van de vreugdebode, die vrede verkondigt: vier uw feesten Juda; Belial zal niet meer tegen u woeden, hij ligt vernield”, Nahum 1 vers 15, Canisius vertaling (Nahum 05:15).

 

 

 

Marcus 16 (gedicht) door Piet Snaphaan

Vanwaar die haken in Gods Woord,

Nog steeds die twijfels aller tijden,

De ware opdracht steeds te mijden,

Terwijl men zegt: ‘van kaft tot kaft’,

En toch Gods Woord berooft van kracht.

 

De Heer sprak: Zal Ik ’t geloof nog vinden?,

Hij wacht reeds af, doch sluimert niet,

Op zonen Gods reeds in ’t verschiet,

Zijn plan gaat door, wat staat geschreven,

Dat houdt geen macht, geen haak zelfs tegen!

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 7b –

De hemelse werkelijkheid

Johannes is bij de opening van het zevende zegel in het centrum van de hemel, het hemelse heiligdom. Hebreeën 12 vers 22 tot en met 24 (Heb. 12:22-24) beschrijft deze plaats aldus: “De berg Sion, de stad van de levende God, het hemels Jeruzalem, waar de tienduizendtallen van engelen zijn, waar de geestelijke en plechtige vergadering van de eerstgeborenen is, die ingeschreven zijn in de hemelen, waar God is, de Rechter over allen en waar de geesten der rechtvaardigen zijn, die de voleinding bereikt hebben en waar Jezus is de Middelaar van een nieuw verbond en het bloed der besprenging” . Hij kijkt toe en ziet hoe Jezus Christus, het Lam Gods, Hij die waardig bevonden is Openbaring 5 vers 9 tot en met 14 (Openb. 05:09-14) , het zevende zegel opent.

Vanuit deze heilige legerplaats, waar Johannes deze dingen aanschouwt, worden in de eindtijd alle gebeurtenissen gecoördineerd. Het is niet het rijk der duisternis, welke de loop der gebeurtenissen bepaald. In Openbaring 14 vers 1 (Openb. 14:01) wordt ook over deze berg Sion gesproken.

Er zijn enkele punten die van belang zijn voor een helder inzicht in wat zich hier afspeelt en waar we de aandacht op willen vestigen. Johannes is in de geest, hij is opgeklommen en binnen gegaan door de geopende deur in de hemel en in visioenen ziet hij de werkelijke dingen voor de toekomst Openbaring 1 vers 1 en 2; Openbaring 4 vers 1 en 2 (Openb. 01:01-02; Openb. 04:01-02). Als hij deze dingen dan opschrijft, moet hij weer beelden gebruiken, die Mozes al maakte van de hemelse werkelijkheid. Wij weten dat de tabernakel of tempel niet de werkelijkheid was, maar de schaduw van de gemeente van Jezus Christus. Er is in de hemel, in de onzienlijke wereld, niet ergens een stad met een tempel met altaren en dergelijke. Wat Johannes hier dus ziet, heeft alles te maken met de Gemeente. Jezus spreekt over de gruwel der verwoesting, voorzegt door de profeet Daniël, dat de dagelijkse offerdienst gestaakt zou worden Matteüs 24 vers 15; Daniel 9 vers 27; Daniel 11 vers 31;

Daniel 12 vers 11 (Matt. 24:15; Dan. 09:27; Dan. 11:31; Dan. 12:11). Uit het verband in Daniël 11 blijkt dat deze dingen geschieden voor de eindtijd echt aanvangt Daniel 11 vers 35 (Dan. 11:35) . Alleen in het hemels heiligdom functioneert dan nog de offerdienst, daarom ziet Johannes ook altaren. In de gemeente functioneert het bloed van Jezus Christus tot vergeving en reiniging van zonden. “En het bloed van Jezus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonde”

1 Johannes 1 vers 7b (1 Joh. 01:07b). “Indien wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” (vers 9). Dit functioneert in de gemeente juist volop. In de gemeente van Jezus Christus wordt de belijdenis van erfzonde en zondaar blijven tot de dood, niet meer gehoord. In de gemeente wordt geproclameerd: “Wij dan gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus” Romeinen 5 vers 1 (Rom. 05:01).

De volmaakte aanbidding

Dit is de grondslag van de gebeden der heiligen, waar we hier ook bij bepaald worden. Openbaring 8 vers 3 en 4 (Openb. 08:03-04): “En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de troon. En de rook van het reukwerk, met de gebeden der heiligen, stijgt uit de hand van de engel voor Gods aangezicht op”. Er is in het hemelse heiligdom geen voorhangsel meer. De toegang tot de troon der genade is door Jezus Christus voor altijd geopend. Ook wordt er gesproken over de gebeden van alle heiligen. Het gaat hier dus om hen, die in Christus ontslapen zijn en de voleinding bereikt hebben Hebreeën 12 vers 23b (Heb. 12:23b) , die dus ook gedoopt zijn met de Heilige Geest, en de gelovigen die nog leven op aarde, maar hun burgerschap hebben in de hemel, in Sion, door de Heilige Geest. Zij aanbidden het Lam, die als Middelaar op de troon is Openbaring 5 vers 12 en 13 (Openb. 05:12-13) en God de Vader, voor wie ze gekocht zijn (vers 9). Het is niet meer een bidden van: Here, och Here wilt u… Maar de gemeente leert bidden in Geest en in Waarheid. Jezus zegt dit tegen de Samaritaanse vrouw: “Maar de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders; God is Geest en wie Hem aanbidden moeten aanbidden in geest en in waarheid” Johannes 4 vers 23 en 24 (Joh. 04:23-24). Dus niet in het aardse Jeruzalem en ook niet op de berg Gerizim, maar staande voor de troon in het hemels heiligdom.

De kracht van het volmaakte gebed

Naarmate iemand groeit, wordt zijn gebed anders. In het gebed verkondigt iemand zijn geloof, zijn positie, zijn verwachting, zijn gezag, dat wordt gehoord in de hemelen. De heilige engelen nemen dit over en brengen dit voor de troon van God. Pas als het volk gaat bidden in Geest en in Waarheid, gaat er in de geestelijke wereld een enorme zeggingskracht vanuit. Dit wordt dan een proclamatie in de geestelijke wereld.

Vooral ook de aanbidding in tongentaal is voor God en Jezus Christus als een welriekend reukwerk. Hierdoor worden immers geheimenissen Gods, woorden Gods, uitgesproken door de mond van mensen 1 Korinthe 14 vers 2 (1 Kor. 14:02), en de heilige engelen sluiten hierbij aan en verkondigen dit in de hemelen. Zij verstaan deze ‘waarheidstaal’ en zijn ook verblijd want ook zij moeten de veelkleurigheid Gods uit de Gemeente horen opklinken. Petrus zegt dat ze ook begeren een blik te slaan in de geheimenissen Gods 1 Petrus 1 vers 12b (1 Petr. 01:12b).

God luistert naar onze gebeden en is een verhoorder der gebeden Zacharia 10 vers 6; Psalm 4 vers 4; Lucas 18 vers 7 en 8 (Zach. 10:06; Ps. 004:004; Luc. 18:07-08). Als zo’n volmaakt gebed uitgeroepen wordt, dan grijpt dit diep in en brengt weer iets in beweging. En dat is dan niet alleen tijdens het bidden, maar het hele spreken wordt geest en waarheid. De gemeente gaat de grootheid en heiligheid en waardigheid van God en het Lam bezingen.

Wat vooral ook door zal klinken in de gebeden, en wat ook bepalend is voor de late regen, is de gezindheid van Christus. De gezindheid die zich openbaart in de vrucht van de Heilige Geest: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing, nederigheid, vergevingsgezindheid, enz. Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22). In zo’n gezindheid kan de kracht zich ook openbaren. Het heil komt zo naderbij en de machten der duisternis sidderen. Ook de smeekbede om de late regen klinkt zo voor de troon en een nieuwe fase in het heilsplan komt in beweging.

Voor het eerst zien we hier dat mensen de gebeurtenissen in de hemel mee gaan bepalen. Het is door deze volmaakte aanbidding dat er een einde komt aan de stilte in de hemel. Vers 5 zegt dan: “En de engel nam het wierookvat en vulde dat met het vuur van het altaar en wierp ‘het vuur’ op de aarde; en er kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving”. (wordt vervolgd) .

 

U kunt ons helpen

bij de uitvoering van onze taak: de compromisloze ver­kondiging van het volle evangelie….

             door voor onze arbeid te bidden! Jacobus zegt: “Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt”.

             door het nemen van een extra abonnement, zodat u één nummer hebt om ‘mee te werken’ en even­tueel één nummer zelf kunt bewaren.

             door – zo mogelijk regelmatig – een extra bijdrage voor onze geloofsarbeid over te maken. Paulus zegt: “God heeft de blijmoedige gever lief”.

             door het winnen van nieuwe abonnees. In een per­soonlijk gesprek met anderen spreken over ons blad is de beste methode om nieuwe lezers te winnen.

             door de afname van brochures, om zelf te lezen en te bestuderen of om te geven of te verkopen aan anderen.

             door het opgeven van geschenkabonnementen. Velen hebben reeds ontdekt dat het geven van een geschenkabonnement op effectieve wijze anderen in contact brengt met het volle evangelie.

             door te bedenken dat het niet gaat om “Levend Geloof” als zodanig. Wij zijn geen doel, maar mid­del, één van de vele, die de Heer gebruiken wil om Zijn Koninkrijk te openbaren. Het gaat erom dat we ons gezamenlijk bewust zijn dat we staan in dienst van de Meester!