Levend geloof 1987.11 nr. 286

De boodschap die actueel blijft door Gert Jan Doornink

De boodschap van het Koninkrijk Gods (het volle evangelie van Jezus Christus), was, is en blijft actueel! Ieder die deze boodschap werkelijk heeft leren kennen, zal dit kunnen bevestigen. In deze eindtijd zal deze boodschap zelfs van steeds grotere betekenis worden. Het is immers de wil van God dat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zal worden, tot een getuigenis voor alle volken Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14) .

Meer en meer zal men ook gaan ontdekken dat de verkondiging van het evangelie, de verkondiging van het ‘werkelijke evangelie’ behoort te zijn. Want het gaat om het evangelie zoals Jezus dat bracht en later de apostelen. God heeft nooit gewild dat daar iets anders voor in de plaats zou komen. De duivel verheugt zich dat er nog zoveel ‘evangelie’ verkondigd wordt, waarbij de toevoeging ’ten dele’ zou moeten staan. Natuurlijk gebeurt dit niet altijd bewust, maar wordt veroorzaakt omdat men niet meer inzicht heeft. Daarom zijn zij,. die achter de volle boodschap staan, er ook verantwoordelijk voor dat déze boodschap in al zijn facetten verkondigd wordt. Daarvoor is volharding en toewijding vereist. De Bijbel vermeldt niet voor niets dat men trouw niet bij allen vindt. Soms horen, we van gelovigen die afhaken en van spanningen en scheuringen in gemeenten die de volle boodschap proclameren. Dat is altijd een droevige zaak en geeft aan dat het eindstadium – de volwassenheid in Christus – nog niet bereikt is en de duivel kans kreeg te infiltreren.

Maar juist daarom zal de waarachtige gelovige doorgaan met de verkondiging van het evangelie van de volheid van Christus. Hij weet dat, ook al is niet iedereen volhardend tot het einde, het gaat om dit evangelie. En hij weet óók welk een geweldige taak hij heeft ten opzichte van medechristenen bij wie het ‘volle licht’ nog niet is doorgebroken, maar die óók de Heer met een oprecht hart willen dienen.

Iemand die werkelijk de Heer volgt zal vroeg of laat in aanraking komen met de verschillende facetten van de volle evangelie boodschap. Het zal zijn leven op een onvoorstelbare wijze verrijken en de liefde van Christus die in zijn hart is uitgestort door de Heilige Geest, zal hem meer dan ooit tevoren in staat stellen om ten volle te functioneren in dienst van Gods Koninkrijk.

De groei van het koninkrijk

Behalve die kinderen Gods, die geestelijk groeien en daardoor de boodschap van de volheid gaan ontdekken, zijn ook allen die de boodschap reeds kennen betrokken bij een verdere geestelijke groei. Dat is juist het geweldige van het evangelie: het kent geen limiet, er is geen plafond. De Heer wil ons een weg aanwijzen die nog veel verder omhoog voert! Want Gods heerlijkheden en rijkdommen zijn onuitputtelijk voor allen die zich daarvoor openstellen.

Als gelovigen individueel en als gemeenten gezamenlijk blijven wij betrokken bij de groei van Gods Koninkrijk. Steeds weer wil de Heer ons nieuwe dingen openbaren opdat Zijn Koninkrijk nog meer gestalte gaat krijgen en wij nog effectiever kunnen functioneren in het plan van God. Wie zich , afsluit voor ‘nieuwe openbaringen’ gaat tegen de wil van God in, die ons steeds voller wil maken van Zijn heerlijkheid en de kennis, het inzicht, de onderscheiding, etc. in ons wil doen toenemen.

Uiteraard behoort alles wat ‘nieuw’ is eerst getoetst te worden aan het Woord van God onder de leiding van de Heilige Geest. Niet alles wat ‘nieuw’ is, is werkelijk nieuw. Soms zijn er nieuwe trends die alleen maar betrekking hebben op ons gevoelsleven, terwijl nog altijd het geloof primair is. Zonder geloof’ is het immers onmogelijk God welgevallig te zijn? Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06).

Wel behoren we ons steeds weer flexibel op te stellen We kunnen zo gemakkelijk terechtkomen in systemen en structuren, die in het begin functioneel zijn, maar later herziening behoeven. Vooral als leiding van de gemeenten zullen we in dit opzicht steeds attent moeten zijn of er misschien iets veranderd moet worden. Daarbij mag één ding nooit uit het oog verloren worden en dat is de verkondiging van het woord.         Waar de

woordverkondiging in het gedrang komt en niet zo belangrijk (meer) wordt gevonden, is er iets fundamenteel mis. Het gaat er om dat het evangelie in al zijn aspecten steeds weer op duidelijke wijze wordt uit gelegd, zowel voor pasbekeerden als voor hen die op weg zijn naar de volwassenheid. Soms blijkt dat er nog wel eens verschillend gedacht wordt, wie het woord moet bedienen’: alleen uit eigen gemeente of ook sprekers van buiten de gemeente (gastpredikers). Wij denken dat een gezond evenwicht hier op zijn plaats is. De ’talenten’ in eigen gemeente behoren ingeschakeld te zijn, maar óók al die predikers die aan het Lichaam van Christus in zijn geheel geschonken zijn. Steeds zal waakzaamheid betracht moeten worden om niet ‘ te vervallen tot eenzijdigheid.

Bij een ‘levende gemeente’, dat wil zeggen een gemeente die openstaat voor de leiding van de Heilige Geest, zullen zich in dit opzicht geen problemen voordoen. Men is dan immers voortdurend bezig de boodschap actueel te houden, dat houdt in dat men geep compromis sluit of water in de wijn doet, maar ook openstafit voor niéuwe dingen, – mits ze werkelijk nieuw zijn en geopenbaard door de Geest. Zo zal de boodschap blijven doorwerken, in allen die de Heer met een oprecht hart willen dienen, tot de volle openbaring van Christus werkelijkheid is geworden!       

 

Wat lezers schrijven

Het is altijd weer bemoe­digend en stimulerend als wij positieve reacties ontvangen betreffende de inhoud van “Levend Ge­loof” en bemerken hoe ‘geestelijke groei’ het ge­volg is. Dat was ook in de afgelopen maanden weer het geval blijkens onderstaande flitsen uit brieven.

“Ik ben erg blij met het blad “Levend Ge­loof” . Je krijgt daar­door ook een helder in­zicht in het Woord van God. Je wordt niet meer zo heen en weer geslin­gerd en klemt je steeds meer aan Hem vast. Ik zie het nu ook geestelijk en wil daarin ook verder. Ik weet dat ik elke dag Zijn Geest nodig heb, om staande te blijven en te groeien in Hem, want Hij is de Gever van alle goeds, het is Zijn genade. Hij heeft ook mij gekocht en betaald met Zijn bloed en gedoopt met Zijn Geest. Ik kon eigenlijk nooit zeggen dat dat spreken in tongen zo’n ervaring was, ik begreep het niet. Maar nu heeft de Heer mij laten zien wie Hij werkelijk is, een goede God, een Vader die ons lief heeft” .

Dit schrijft zuster J. Z . te Heerenveen. Deze zus­ter die op een kleine Bijbelkring komt schrijft verder onder andere nog: “Al groeien wij nog niet in aantal, als we maar opwassen tot zonen Gods, dat is ons doel, het gaat om Zijn Koninkrijk en ge­rechtigheid en waarheid. Ik ben blij dat er broe­ders en zusters zijn waar wij mee in kunnen stem­men en die ons meer kunnen vertellen aan­gaande het Koninkrijk Gods; al zien we elkaar niet, ik heb veel geleerd uit “Levend Geloof”. Prijs de Heer! Hem komt alle lof en dank toe” .

“Wij zijn zéér tevreden over de inhoud van uw maandblad “Levend Geloof” . De uitleg over Kain en Abel heeft ons zeer aangesproken. Ook de uitleg over de toorn Gods (“Verlost van de toorn”, nr.283) vonden wij zeer goed en gedetail­leerd” , schrijft de familie P. R. te Peer in België.

“Hartelijk dank voor het laatste nummer van “Levend Geloof” . Vooral het onderwerp “De geestelijke werkelijkheid” door Wim te Dorsthorst trok onze aandacht”, schrijven W. en H.B uit Ulverstone in Austra­lië.

Een andere reactie uit Australië, van zuster A. C. te Port Lincoln is kort maar dui­delijk: “Wij genieten van “Levend Geloof”.

Tenslotte nog een reactie uit België. Zus­ter J. B. te De Klinge schrijft: “Hiermee vraag ik u vriendelijk om mij de volgende brochures toe te zenden, gezien ik benieuwd ben naar de in­houd ervan… Sinds kort heb ik een abonnement gekregen van een christen-zuster en ik moet zeggen dat de inhoud van “Levend Geloof” veel ruimte geeft aan mijn geestelijk leven. Veel din­gen, die ik al had vermoed, maar nog niet waren uit­gesproken, worden nu bevestigd in “Levend Ge­loof”. “Het boek Genesis” van Klaas Goverts is voor mij ‘levend water’ en een antwoord op een intens gebed”.

 

 

De basis van onze heiliging door Wim te Dorsthorst

“Van goedertierenheid en recht wil ik zingen, U, o Here wil ik psalm­zingen.

Ik wil acht geven op een onberispelijke levens­wandel.

Wanneer zult Gij tot mij komen?

Ik wandel in oprechtheid des harten in mijn huis, ik stel geen schandelijke dingen voor ogen; ik haat het doen der afvalligen, het kleeft mij niet aan. Een verkeerd hart wijke verre van mij, de boze wil ik niet kennen. Wie zijn naaste heimelijk lastert, die zal ik verdelgen; – wie hoog van ogen en trots van hart is, die duld ik niet” Psalm 1001 vers 1 tot en met 5 (Ps. 101:001-005).

Goedertierenheid en recht

In Psalm 101 spreekt David van levensheiliging. In de ik-vorm dicht hij” over zaken, die hij ver­acht en neemt zo heel duidelijk een standpunt in ten aanzien van alles wat verachtelijk en goddeloos is. Alles wat de duivel aan ongerechtigheid in de mens wil uitwerken, maar waar de mens wel een stuk eigen verantwoorde­lijkheid in heeft.

“Van goedertierenheid en recht wil ik zingen, U, o Here, wil ik psalmzingen”, zegt hij in vers 1. David vereenzelvigt zijn Heer, zijn God, met goedertie­renheid en recht. Hij weet dat het onmogelijk is om deze God lof te zingen met een onwaarachtig hart. Hij zegt daarom; ‘Ik wil acht geven op een onbe­rispelijke wandel” (vs.2a) en somt dan alles op wat hij schandelijk vindt, wat hij haat, wat hij niet toe­laat , wat hij verdelgt, wat hij niet duldt, enz.

Nu weten wij dat het David niet altijd is gelukt om zo te leven en te han­delen als hij hier bij el­kaar dicht. Was David dan een vrome zwijmelaar die met een onoprecht hart zijn God stond te loven en te prijzen? Neen, zeker niet. Hij zegt immers: “Ik wandel in oprechtheid des harten in mijn huis” (vs. 2b). Maar David kende zijn God en daarom zegt hij in Psalm 65 vers 4 (Ps. 065:004): “Velerlei zonden zijn mij te machtig geworden; maar Gij verzoent onze overtre­dingen” (Leidse vert.).

 

God is goed en gaarne vergevend

David kende het principe van vergeving en hij wist als ik met een oprecht hart naar God ga, dan vergeeft Hij en komt daar nooit meer op terug. “Zo­ver het oosten is van het westen, zover doet Hij onze overtredingen van ons” Psalm 103 vers 12 (Ps. 103:012). “Welza­lig hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is; welzalig de mens wie de Here de on­gerechtigheid niet toere­kent en in wiens geest geen bedrog is. Mijn zon­de maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid ver­heelde ik niet; ik zeide : Ik zal de Here mijn over­tredingen belijden en Gij vergeeft de schuld mijner zonden” Psalm 32 vers 1 tot en met 5  (Ps. 032:001-005).

Wij kunnen van David nog wel iets leren, denk ik. David had ook ontdekt dat als hij niet met zijn zonden naar God ging en alles maar verzweeg, het niet zo bijster goed ging in zijn leven. Hij zegt in diezelfde Psalm 32, in vers 3 en 4 (Ps. 032:003-004) : “Want zolang ik zweeg, kwijnde mijn gebeente weg onder mijn gejammer de ganse dag; want dag en nacht drukte uw hand zwaar op mij, mijn merg verdroogde als in zomerse hitte”.

Wij mogen hierbij ook nog bedenken dat het voor Da­vid niet voldoende was als hij zich terugtrok in zijn binnenkamer en daar zijn zonden beleed. Als koning kende hij de wet uit zijn hoofd. En die wet schreef precies voor wat er gedaan moest worden om ook van de zonde ‘gereinigd’ te worden.

Ook David moest persoon­lijk met een offerdier naar de tempel en, onder belijdenis van zijn zonden, voor het aangezicht des Heren de handen leggen op de kop van het offer­dier Leviticus 1 vers 4 en Leviticus 5 vers 5 en Numeri 5 vers 5 en 6 (Lev. 01:04; Lev. 05:05; Num. 05:05-06). De eventueel ne­gatief ingestelde buren konden zeggen: Daar gaat David weer, wat zou hij weer gedaan hebben?

Maar David zegt: “Ik zal de Heer mijn overtredingen belijden” en de smaad die dit mee kon brengen, wil­de hij dragen.

Het Lam (Jezus) is geslacht

Hoeveel gemakkelijker is het voor ons in het nieuwe verbond. Jezus Christus, het Lam Gods, is geslacht en de smaad van ons is op Hem geweest Psalm 69 vers 10 (Ps. 069:010).

Wij hoeven niet in het openbaar schuld te belij­den en voor het oog van iedereen met offerdieren te sjouwen naar een zicht­baar heiligdom. Het Lam is geslacht en als wij ge­zondigd hebben, leggen wij in het geloof de hand op Zijn volbrachte werk – zoals de Israëlieten de hand legden op de kop van het offerdier – en belijden we onze zonden. De apostel Johannes zegt: “Indien wij onze zonden belijden. Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. Het bloed van Jezus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zon­de” 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09).

Dat kan zich nu allemaal in onze binnenkamer af­spelen , behalve wanneer wij gezondigd hebben te­gen onze naasten. Onze man of vrouw, kinderen, mensen in de wereld en broeders en zusters in de gemeente. Het zal ons dan met veel baten als wij alleen maar naar de Heer gaan, want de Heili­ge Geest zal ons overtui­gen dat dat niet voldoen­de is.

Belijdt en vergeeft elkaar

En daar ligt nu juist het grote probleem. Het belij­den aan de Heer dat lukt nog wel, maar om naar je naaste te gaan, wie dat dan ook is, en te belijden wat fout gezegd of gedaan is en vergeving te vra­gen , dat kost heel wat meer. Dat kost ‘sommigen meer dan het brengen van het offerdier in het oude verbond. Wat komen dan niet gauw de veront­schuldigingen – en wie kent dat niet – ‘ik had toch gelijk, hij of zij is toch begonnen; ik heb al­leen maar gezegd waar het op stond; hij of zij weet wel dat ik het niet zo erg bedoelde’, enz. Of: ‘ja maar dat is geen stelen, er lagen er zóveel en an­ders gaat het toch maar naar de vuilnis, het was toch overjarig spul’, enz.

Het valt niet mee om van je hoogte te komen en ook hierin volkomen open en eerlijk te zijn, en zacht­moedigheid en nederigheid te openbaren. Jezus leert ons dat het er helemaal niets toe doet of je wel of niet gelijk hebt. Hij zegt in Matthéüs 5 vers 23 en 24 (Matt. 05:23-24): “Stel je voor dat je in de tempel voor het altaar staat om God een offer te brengen. Als je je daar herinnert dat je broeder iets tegen je heeft, moet je het offer naast het altaar laten lig­gen. Ga eerst naar je broeder en maak het met hem in orde. Breng pas daarna je offer aan God” (vert. Het Levende Woord).

Jezus leert hier dat je niet alleen verantwoorde­lijk bent voor de rust in je eigen hart maar ook voor dat van je broeder of zuster in de gemeente of welke andere naaste ook. Dan pas is je offer – en vul dat maar nieuwtestamentisch in – voor God welbehaaglijk.

Lofzingen met een waarachtig hart

Wij zullen zonder voor­waarden en ongelimiteerd moeten vergeven en onze zonden willen belijden Matteüs 18 vers 21 en 22 (Matt. 18:21-22). Dit is het begin en de basis van iedere levensheili­ging.

En als wij zo gehandeld hebben dan zullen we ons ook niet meer aan laten klagen door de duivel, de grote aanklager, die ons en onze broeders en zus­ters, dag en nacht aan­klaagt voor onze God. Wij zullen hem neerwerpen met de belijdenis van ons geloof in het bloed van het Lam dat ons volkomen reinigt van alle zonden Openbaring 12 vers 10b en 11 (Openb. 12:10b-11).

Dan willen we ons ook niet laten weerhouden om, evenals David, onze goede God te eren in aanbidding en lofprijzing. Een gerei­nigd mens is waardig voor God en Jezus Christus om zijn handen op te hef­fen en zijn stem in de he­melen te laten horen.

Wij zijn niet zo gewend om in lof en aanbidding te zingen met woorden zoals David dat deed. Maar zou het niet heerlijk en wel­luidend zijn voor God als wij met een waarachtig hart uitzingen, dat wij de ongerechtigheid haten en goedertierenheid en recht liefhebben

 

 

 

Wees getrouw (gedicht) door Piet Snaphaan

“Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven: de kroon des levens”, Openbaring 2 vers 10 (Openb. 02:10).

Getrouw te zijn, tot aan de dood

Daartoe zijn we geroepen

Getrouw aan ’t Woord, dat God ons gaf

Daar uit te leven, dag aan dag

Zijn aangezicht te zoeken.

 

Ja, trouw te zijn, volhard daarin

Getrouw ook in het kleine

Ja zelf te toetsen naar Gods Woord

Om trouw te zijn, wat Hem bekoort

Aan God en al de zijnen.

 

Getrouw zijn, ’t is een levenstaak

In ’t Woord zijn Gods gegevens

Voor al Zijn kinderen van belang

Opdat u straks aan ’t eind ontvang

Als loon, de kroon des levens.

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (12)

De zonen Gods en de dochters der mensen

“Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. En de Here zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij, is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar zijn. De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam” Genesis 6 vers 1 tot en met 4 (Gen. 06:01-04).

Er zijn heel wat uitleggingen over dit onderwerp. Ik ga mij beperken tot ‘Wat staat er?’ en ‘Hoe staat het in het verband van Genesis?’ Ik wil het niet gaan lezen als een los verhaal, maar als een deel van het boek Genesis. Dan gaat het om de vragen: Waarom staat het er? Waarom staat het in het boek Genesis? En waarom staat het in Genesis 6; juist op deze plaats in Genesis? Tenslotte gaat het om de vraag: Welke functie heeft het in het geheel.

Het eerste wat we op kunnen merken is dat het om de adam, de mens gaat. Het woord ‘mens’ is het kernwoord in vers 1: “En het geschiedde dat de mens (de adam; enkelvoud)… Het woord ‘adam’ komt in elk der vier verzen voor. In vers 2 lezen we over de dochters van de mens (de adam). Vers 3 zegt: “Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven”. En in vers 4 wordt gesproken over de dochters des mensen: van de mens (enkelvoud).

We willen nu de eerste verzen nog eens wat intensiever doornemen. In vers 1 staat letterlijk vertaald: “De adam begon veel te worden op het aangezicht van de aardbodem”. Wij weten vanuit de vorige afleveringen, dat adam en adamah bij elkaar horen. De mens hoort op de aardbodem. Het is de van God toegewezen plaats. Psalm 115 vers 16 (Ps. 115:016) zegt: “De aarde (erets) heeft Hij aan de zonen van Adam gegeven”.

Vers 1b (“… en hun dochters geboren werden”) haakt in op Genesis 5 waar over zonen en dochters gesproken wordt. Er staat ‘geboren’, niet ‘verwekt’. ‘Geboren’ is een passieve vorm van hetzelfde werkwoord.

In vers 2a lezen wij, letterlijk vertaald: “Toen zagen de zonen Gods de dochters van de mens (enkelvoud) dat zij goed waren” (goed: tov). ‘Goed’ betekent, dat het aan zijn bestemming beantwoordt. Net als in Genesis 1 vers 4 (Gen. 01:04): ‘God zag dat het licht goed (tov) was. Er staat niet: dat het licht goed was. De nadruk ligt op goed.

In vers 2b (letterlijk: “… en zij namen voor zich vrouwen…”) zien wij weer een contrast met Genesis 5: God nam Henoch…” Er wordt hetzelfde woord gebruikt. Zonen Gods’ zijn, naar mijn overtuiging: engelen. Hier: boze engelen. In Job 38 vers 7 (Job 38:07)worden de engelen ook zonen Gods’ genoemd. Deze zonen Gods gaan God imiteren. God zag dat het goed was en zij zien ook dat het goed is.

In vers 2b (letterlijk: “… uit al wie zij verkozen) zien wij het tegenbeeld van de ware verkiezing. De zonen  Gods kiezen, maar hun verkiezing is willekeur. Het is iets heel anders dan uitverkiezing bij Gód.

Vers 3! “En de Here zeide: Mijn Geest (Roeach) zal niet altijd in de mens, de adam, blijven, omdat hij vlees is (letterlijk: “omdat hij óók vlees is). En zijn dagen zullen honderdtwintig jaar zijn”.

Leren luisteren naar de stem van God

De hele schepping was goed. Adam was ook goed, maar toch had de slang een kans. De schepping was goed, maar nog wel kwetsbaar. Adam en Eva moesten nog wel ontwikkelen tot ‘sterk zijn’. ‘Sterk zijn’ wil zeggen: luisteren naar de stem van God. De Schrift kent geen heldendom. Iemand die goed is moet ook nog leren luisteren; het is een zaak van oefening. Maar Adam luistert naar de stem van zijn vrouw. De dochters des mensen waren goed, maar ook zij moesten leren luisteren. Het probleem is dat zij luisteren naar de zonen Gods. De ‘dochters des mensen’ is een deel van het geheel, en staan als vertegenwoordigers van het mensdom.

Vers 4: “De reuzen waren (of: werden) in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters des mensen kwamen, (of: ingingen) en zij baarden. (Dat zij kinderen baarden staat er niet). Dit zijn de helden uit de voortijd (of: van oudsher), mannen van naam”.

Er staat: ‘zij baarden hun’; niet: ‘zij verwekten hun’. Enkele punten die in dit verband van belang zijn:

Genesis 5 laat ons de verwekkingen van de adam zien. Genesis 6 laat ons zien wat géén verwekkingen zijn in de ogen van God. Daarom het contrastbeeld! Je kunt hoofdstuk 6 alleen maar zien in contrast met hoofdstuk 5. De ware mens verwekt, maar het heidendom baart. Hier zien we die vruchtbaarheid.

God werkt niet door helden. De ware mens is niet het heldendom; de ware mens is een rechtvaardige. In vers 9 komt Noach. Hij was een rechtvaardig en onberispelijk man. Dit is            de ware mens! Een rechtvaardige is iemand die het opneemt voor zijn broeders. Wanneer de dochters van de adam zich verbinden met de kwade engelen, (goede engelen verbinden zich niet met de mens) dan gaan ze in wezen omlaag. Zij willen meer zijn dan de mens op de aardbodem. Zij denken: ‘Wij gaan wat hogerop, wij verbinden ons met de engelen’. Het gevolg is dat zij onder hun niveau komen te staan. Ze komen op lager niveau dan de mens op de adamah. ‘Het ware’ is bij God, dat de mens verwekt; niet dat de mens gaat baren vanuit de hulp van de engelen.

In Genesis 6 gaan de dochters des mensen fouten maken een huwelijk met de engelen. Dit gebeurt vóór de vloed. De zónen gaan fout in Genesis 11 en bouwen een toren in de hemel, de toren van Babel. Dit gebeurt na de vloed. ‘Zonen en dochteren’ zijn tezamen beeld van de volkeren. ‘De eerstgeborene’ is beeld van Israël. ‘De reuzen’, zoals Nimrod, zijn degenen die zich grootmaken, zich verheffen in de geestelijke wereld. Het Hebreeuwse woord voor reuzen, Nefieliem, komt tweemaal in de Tenach voor: in Genesis 6 vers 4 (Gen. 6:4) en in Genesis 13 vers 33 (Gen. 13:33).        

De geschiedenis van Noach

In Genesis 6 vers 9 (Gen. 06:09)begint een nieuw gedeelte. Het loopt tot en met hoofdstuk 9 vers 27 (Gen. 09:27). Het heeft als opschrift: ‘Dit is de geschiedenis van Noach’. Het Hebreeuws heeft geen woord voor ‘geschiedenis’, hoewel in het Hebreeuwse denken alles om de geschiedenis draait. Als men wil aanduiden wat ‘geschiedenis’ inhoudt, dan gebruikt men het werkwoord ‘geschieden’. ‘En het geschiedde’ komt talloze malen voor in de Schrift; zowel in de Tenach, wat wij oude testament plegen te noemen, als in het evangelie. Met ‘en het geschiedde’ wordt aangeduid, dat’ God in wezen degene is, die de geschiedenis maakt.

“Dit zijn de verwekkingen (toledot) van Noach” (vs.9). Zondvloed heeft niets met zónde te maken. Het is eigenlijk: sontvloed, wat ‘grote vloed’ betekent. Het hele verhaal over de grote vloed staat in het kader van: ‘de verwekkingen van Noach’. Het leven van Noach wordt ingedeeld in een leven vóór de vloed en een leven na de vloed. Je zou kunnen zeggen dat Noach als het ware een tweede Adam is: Adam opnieuw.

Noach betekent: rust. Het woord ‘Noach’ gaat een rol spelen in het vloedverhaal. Genesis 8 vers 4 (Gen. 08:04) zegt: “En in de zevende maand, op de zeventiende dag der maand, bleef de ark vastzitten op het gebergte van Ararat” (letterlijk: “de ark rustte op de berg Ararat”). De werkwoordvorm tanach is duidelijk een zinspeling op de naam Noach. De ark, met Noach daarin, kwam op de berg Ararat tot rust. Vers 9 is een andere tekst in dit verband: “Doch de duif vond geen rustplaats voor het hol van haar voet…” Het woord ‘rustplaats’ is in het Hebreeuws: manoach. Het is weer een zinspeling op de naam Noach. De vader van Simson heette ook Manoach. Noach is in feite degene die de schepping tot rust brengt. In vers 20 vinden we nóg een woord in dit verband: ‘En Noach bouwde een altaar voor de Here,… en bracht brandoffers op het altaar (eigenlijk: slachtplaats). Brandoffers zijn in de grondtekst: stijgoffers. Hierin zit het woord: opstijgen. Noach brengt stijgoffers. Als in vers 21 staat: Toen de Here de liefelijke reuk rook…” is dit het best te vertalen met: “Toen de Here de rustgevende rook rook…” Rustgevende rook:  reach haniechoach. Weer een zinspeling op de naam Noach. De rust tussen God en mens wordt hersteld. De rustgevende rook brengt als het are de hemelse gewesten tot rust. Wat opstijgt gaat rust brengen in de geestelijke wereld.

Het woord ‘ark’ betekent: kist. Hier wordt een ander woord gebruikt dan voor de ark, die in de tabernakel stond. In de grondtekst heeft het totaal niets met elkaar te maken.            De ark met de stenen tafelen heeft als grondwoord Aaron; de ark van Noach tebah. Het is een Egyptisch leenwoord en betekent waarschijnlijk oorspronkelijk: doodkist. Het is verwarrend dat in onze vertalingen    zowel Aaron als tebah met ‘ark’ vertaald zijn. Zo weet je niet waar je het eigenlijk over hebt.

We moeten dus onderscheiden: 1. Aaron voor de ark van Mozes en de kist van Jozef (beide te vertalen met: ark of schrijn). En 2. Tebah voor de ark van Noach en het biezenkistje van Mozes. Er zit een prachtige lijn in. Noach werd met zijn tebah door het water heen gered. Kleine Mozes werd óók in zijn tebah door het water heen gered. Hier zien we tweemaal het woord kist (doodkist). Zij gingen inderdaad door de doodswateren: het dodenrijk, heen. De ‘wateren’ vormen vaak een beeld van het dodenrijk. Petrus gebruikt het als beeld in verband met de doop: “Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop…” 1 Petrus 3 vers 21 (1 Petr. 03:21). De mens gaat door de doodswateren heen en de nieuwe mens komt tot rust. Noach is helemaal beeld van de nieuwe mens, die opstaat. (wordt vervolgd).

 

Intermezzo door Gerry Velema

Het zout der aarde

Het liep volkomen uit de hond. Het ene verwijt volgde op het andere en op het laatst had ze, in machteloze woede, haar ring en armbanden afgedaan en ze hem in de handen geduwd. “Hier heb je alles weer terug!” Het was uit!

Ze waren samen op weg geweest. Zomaar ergens heen. Nu stond ze alleen bij haar fiets en haar vriend stond een vijftig meter verderop. Ze wilde wel dat alles anders was gelopen. Ze wilde zelfs wel naar hem toe gaan. Maar wat moest ze nu nog zeggen, er was al zoveel verkeerds gezegd.

Terwijl ze stond te huilen bij haar fiets, liepen er twee vrouwen langs, ieder met een hond. Een ervan merkte haar op en kwam op haar toe. “Is er iets, kan ik je misschien helpen?” Nee, dat kon ze natuurlijk niet. Maar toch kwam hortend en stotend het verhaal van de ruzie met haar vriend ter uit. Ze wilde nu graag naar huis gaan, naar haar moeder.

“Ken je de Here Jezus ook?” Onwillekeurig gleed er een vage glimlach over het meisjesgezicht. Nee, ze kende de Here Jezus niet, en begreep ook helemaal niet wat die vreemde vrouwen eigenlijk zeggen wilden. “Toch is de Here Jezus bij uitstek iemand die jou helpen kan. Die je troosten kan. Als je nu straks alleen bent op je kamer, bedenk dan eens, dat God ook bij jou           is. Vertel het dan maar aan Hem hoe naar je alles vindt. Vertrouw jouw leven en dat van je vriend maar toe aan God. Leg dat samenzijn maar in Gods hand, en let dan          eens op, wat

Hij voor jou kan doen! Heus waar!”

Ze knikte even hoopvol van ‘ja’.’ Ze begreep het maar een heel klein beetje, maar misschien net genoeg, om met God op weg te gaan. Nog een hand op haar schouder, een groet en ze maakte aanstalten naar huis te gaan.

De vrouwen wandelden weer door. Maar niet veel verder stond nog steeds de ex-vriend te wachten. Hij had het allemaal best gezien, hoe die twee vreemde vrouwen zijn vriendin aanspraken. En bij voorbaat zette hij al een hoge rug op, (bijna letterlijk), om vooral maar te laten blijken, dat hij erg ontstemd was. Toch liepen de vrouwen hem niet voorbij. Ze begonnen ook met hem een praatje. En terwijl ze aan het praten waren, zakte de ‘hoge’ rug. Wat spraken die vrouwen anders dan dat hij verwacht had. Ze hadden het over goed maken, vergeven en de eerste durven zijn.

“Moet ik dan de eerste zijn, altijd ik zeker. Zij heeft het toch uitgemaakt, ziet u maar”, en met een gekwetste blik liet hij de ring en de armbanden zien, die hij nonchalant in zijn zak had gestopt.

“Ach, joh, God moet ons zoveel vergeven. Hij wil dat we elkaar vergeven. Dat liefde onze boosheid kan overwinnen”.

Deze jongen kende God evenmin als het meisje. Maar zijn hart werd geraakt door woorden uit een andere Geest dan waarin hijzelf leefde. Mooiere woorden, mooiere daden door een mooiere Heiliger Geest!

Toen ook de jongen dit allemaal gehoord had, liepen de vrouwen verder, God dankend voor deze mogelijkheden om van Hem te getuigen. Biddend dat ook in het leven van deze twee mensenkinderen het licht opgaat.

Niet veel later werd het tweetal, diezelfde avond nog, gearmd lopend ontdekt. Wat zouden ze met elkaar te bespreken hebben gehad… ? Maar wij prijzen God, omdat het zout zijn kracht niet verloren heeft, maar werkt onder de mensen. Halleluja.

 

Veldtocht tegen het paranormale door Gert Jan Doornink

Geheel onafhankelijk van elkaar hebben de laatste tijd diverse gemeenten acties ondernomen tegen het occultisme. Een ver­heugende ontwikkeling want de brutaliteit en op­dringerigheid welke de vijand ten toon spreidt via het occultisme neemt hand over hand toe en steeds meer mensen raken op deze wijze gebonden. Het is een goede zaak dat vele christenen in dit op­zicht wakker worden en tot de tegenaanval over­gaan. En hoe verschillend er vaak nog, gedacht wordt over allerlei facet­ten van het evangelie, over één ding is men het in ieder geval met elkaar eens, namelijk de totale afwijzing van elke vorm van occultisme.

Van één van deze acties volgt thans een verslag. Voorganger Wilkin van de Kamp van de volle evan­gelie gemeente “De Kan­delaar” te Aalten schreef er onder andere het vol­gende over in het orgaan van de gemeente:

” Zoals Elia op de berg Karmel de occulte Baal- priesters uitdaagde en al spottend hun afgod vleugellam maakte, zo mogen ook wij als gemeen­te onze plaats innemen en het in de zienlijke en onzienlijke wereld uitroe­pen: Jezus Christus is de Heer der Heren en de koning der koningen!

’t Was fantastisch zoals God bevestigde, ook door broeders en zusters bui­ten onze gemeente om, dat we dit jaar zo radicaal bezig mogen zijn met één kerngedachte: Ik zal de naam des Heren uitroepen!

Het feest van de Geest

We mochten al snel ervaren hoe dit in de praktijk zijn uitwerking zal krij­gen: Tijdens ‘het feest van de geest’ in ’s Heerenberg hebben we – samen met twee andere gemeen­ten in de Achterhoek en het echtpaar Bénard uit Doetinchem – post gevat voor de ingangen van ‘Douden Handen” .

Zo’n honderd paragnosten, magnetiseurs en andere occult ‘begaafden’ lieten hun ‘kunnen’ zien aan een vijfduizend-koppig publiek! Wat een getuigenis was het om de naam des Heren hier uit te roepen door kontakten te leggen met deelnemers en bezoekers van deze manifestatie naar aanleiding van een prima folder ‘Er is meer tussen hemel en aarde’, geschre­ven door Peter Bronsveld.

We hebben veel gesprekken gehad met magneti­seurs, spiritisten, bezoe­kers en voorbijgangers. Veel duidelijke gesprek­ken en weinig agressivi­teit! We hadden tijdens de gebedsavond in de week vooraf net als Elia gezien dat, voordat God zich kan openbaren, er in de onzienlijke wereld een slag moet worden gewonnen. Rollen worden daardoor omgedraaid. Het is dan niet meer ‘het feest van de geest’, maar ‘het Feest van de Geest’!

Bijzonder aardig was dat de radio (AVRO’s radio­journaal besteedde aan­dacht aan het occulte ge­beuren), ons ook in een interview aan het woord liet, zodat we ook door de ether een kort, maar duidelijk geluid konden laten horen.

Inmiddels zijn er zo’n 8000 folders uitgegaan met de duidelijke boodschap dat Jezus Christus zich wil openbaren in zijn ge­meente, de plaats van herstel voor de totale mens!” Tot zover Wilkin,-van de Kamp in dit artikel wat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat!

Wetenschappelijke sceptici

Niet alleen de gemeente van Christus, (waar door alle leden die wedergebo­ren en gedoopt zijn met de Heilige Geest, altijd al het occultisme is afge­wezen) , is in de aanval tegen het paranormale. Zo lazen wij onlangs in NRC-Handelsblad een ar­tikel, onder dezelfde kop als boven dit artikel, waaruit blijkt dat er ook vanuit wetenschappelijke kring een tegenaanval is geopend, waarbij para­normale verschijnselen worden ontmaskerd.

Het artikel maakt melding van de oprichting van de Nederlandse afdeling van de CSICOP, een van oor­sprong Amerikaanse orga­nisatie van sceptici die zich tot doel stelt om de pseudowetenschap in haar vele vormen en gedaanten te bestrijden. (De afkor­ting SSICOP staat voor de lange naam: Committee for the Scientific Investigation of Claims of the Paranormal) .

De CSICOP bestaat al sinds 1976. Voorzitter en drijvende kracht is de in Buffalo woonachtige hoog­leraar in de filosofie Paul Kurtz. Deze energieke “ zestiger bepleit al meer 25 jaar in woord en ge­schrift het gebruik van de kritische rede als het gaat om ‘psi’ fenomenen als telekinese, astrologie, UFO-geloof of paranorma­le geneeswijzen.

De CSICOP is sceptisch, maar stelt zich niettemin tot doel om paranormale claims serieus vanuit we­tenschappelijk standpunt te onderzoeken. Openheid en onbevooroordeeldheid staan voorop. Hoe extra­vagant de paranormale claims soms ook mogen zijn, ze dienen op hun (on)juistheid te worden onderzocht.

Paul Kurtz, die onlangs in Nederland was, sprak in Utrecht en waarschuw­de, dat het tijdperk van de ‘Space Age Religions’ nog lang niet is afgelopen. Integendeel: in het afge­lopen jaar zijn er in de Verenigde Staten alleen maar nieuwe wetenschap­pelijke bij geloven bijgeko­men. Vaak zijn het oude geloven in een nieuw jas­je, zoals het geloof in t’ ’trance-channeling. Channelers beweren in trance te kunnen communiceren met geesten ‘aan de an­dere kant’, die hun infor­matie onthullen die ze op ‘geen enkele andere ma­nier te weten hadden kunnen komen’. Kortom, het aloude spiritualisme.

Veel onzin van tegenwoor­dig valt onder de vlag van de ‘New Age’, de vloedgolf van holistische humbug die op dit moment de hele westelijke wereld overspoelt. Tot de absur­dere varianten behoort een nieuwe UFO-rage: een toenemend aantal vrouwen beweert door uit UFO ’s af­komstige buitenaardse half­goden verleid en verkracht te zijn.

Volgens Kurtz vormt het geloof in paranormale ver­schijnselen een uitdaging 4ie niet onbeantwoord mag blijven. Iedere weten­schappelijke onderzoeker heeft volgens hem de mo­rele plicht om pseudo- wetenschappelijke claims te weerspreken Waar dat mogelijk is. Door het .kri­tisch denken te bevorde­ren kunnen de CSICOP- afdelingen over de hele wereld een bijdrage leveren tot bestrijding van het paranormale ‘geloofs­systeem’  – “

Dit schrijft het NRC- Handelsblad. Ondertussen is – blijkens een bericht in Trouw – op 28 oktober in Utrecht de stichting SKEPSIS opgericht onder voorzitterschap van de emeritus-hoogleraar in de astronomie, dr, Cees de Jager. (SKEPSIS is een

Dr. C. de Jager, voorzitter-in-spe van de Nederlandse sceptici acroniem van ‘Stichting voor kritische evaluatie van paranormale stellin­gen en irrationele stand­punten’) . Deze stichting gaat zich bezighouden met ‘het stimuleren van kri­tisch onderzoek naar, en het geven van voorlichting over paranormale en pseudowetenschappelijke be­weringen.

Trouw schrijft dat voor dit doel de stichting werkgroepen in het leven heeft geroepen die zich met specifieke paranorma­le onderwerpen (zoals al­ternatieve geneeswijzen, Ufo’s, astrologie) gaan bezighouden, hierin bijge­staan door wetenschappe­lijke adviseurs en anders- soortige experts. Ook gaat SKEPSIS lezingen organiseren, informatie aan pers en publiek ver­strekken, aan discussies deelnemen en een periodiek uit geven.

Voorbede en geloof gevraagd

Wie kennisneemt van deze berichten kan als gelovige alleen maar blij zijn dat er ook vanuit wetenschap­pelijke kring thans een aanval is begonnen tegen het occultisme. Uiteraard kan met niet verwachten dat men de zaak geestelijk gaat aanpakken. Men heeft geen oog voor de strijd in de hemelse ge­westen, tussen het rijk van het licht en het rijk van de duisternis, tenzij men door geloof in Jezus Christus óók het rijk van het licht binnenkomt. Daarom is voorbede van­uit de gemeente hier op zijn plaats. God is nog altijd bij machte oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen. En laten we geloof hebben dat ook vele mensen uit de wetenschap het nieuwe leven in Christus gaan ontdekken.

In ieder geval behoren wij actief te blijven in de strijd tegen het occultis­me en waar we kunnen zullen we de vijand ont­maskeren en terugdringen. Daarbij willen wij voor ogen houden dat wij aan de overwinnende kant staan! Want met een va­riant op 2 Korinthiërs 10 vers 4 (2 Kor. 10:4) weten en beleven wij dat de wapenen van onze veldtocht krachtig voor God zijn tot het slechten van occulte bol­werken!

 

Bewaring door Tea Keuper Dijk

“De Here zal u bewaren voor alle kwaad. Hij zal uw ziel bewaren” Psalm 121 vers 7 (Ps. 121:007).

Angst is één van de vurige pijlen die Gods vijand in zijn koker heeft. Elk mens wordt er mee geconfronteerd. Ook David heeft vee! op zich zien af komen. Zijn leven werd vaak belaagd, er was reden tot angstig zijn. Maar wat doet David? Hij heft zijn ogen op! Hij belijdt, vanwaar zijn hulp komt. Hij belijdt, wie God is! Hij getuigt van de bewaring door God.

Dit is het schild,, dat we kunnen opheffen om- de brandende pijlen van, satan te doven! Als ons leven onder druk wordt gezet, zodat strijden haast onmogelijk is, moeten we niet slap gaan zitten afwachten. Dan komt onze kracht in het nauw, zegt Gods Woord. Ik geloof dat we – hoe moeilijk het ook kan zijn – toch wel ons oog kunnen richten (opheffen) naar God. Dat we onszelf kunnen aanmoedigen: “Ziel, (en vul je eigen naam dan maar in) loof de Heer en vergeet niet één van Zijn weldaden! Die al uw krankheden geneest, die uw leven verlost van de groeve, die Al uw ongerechtigheden vergeeft, enz.” Psalm 103 vers 2 tot en met 5 (Ps. 103:002-005).

En als we zelf dat niet op kunnen brengen, wil een bloeder of zuster hierbij wel helpen, als het ware onze armen ondersteunen, zoals Mozes ondersteund werd door de zijnen. Samen met anderen bidden en voor ons laten bidden. Want God troont en regeert. Hij herstelt en geneest. Hij verlost door de lofzangen van Zijn kinderen!

Heer, mijn hulp is van U. U zult ook vandaag niet toelaten dat mijn voet wankelt!

 

Fundament en einddoel door G. J. R. Doornink

 

Er is maar een fundament

De Bijbel spreekt op ver­schillende plaatsen op duidelijke wijze over het fundament van ons geloof. Dit fundament is Jezus Christus. Paulus schrijft aan de Korinthiërs: “Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus., Christus, kan niemand leggen” 1 Korinthe 3 vers 11 (1 Kor. 03:11). Ieder ander fundament is waardeloos, is onecht, heeft in de ogen van God geen enkele betekenis. Het maakt geen deel uit van het Koninkrijk van God?

Het is belangrijk dat we dit even duidelijk vast­stellen, want we zien soms hoe er binnen het Christendom geluiden wor­den gehoord, waarbij men waardering uitspreekt over andere godsdiensten, die weliswaar Christus niet erkennen, maar waar bij dan toch veel uit het christelijk geloof is terug te vinden. ‘In iedere godsdienst zit wel wat goeds’, wordt er dan ge­zegd. En de oecumeni­sche beweging spreekt zelfs over ‘de gemeen­schappelijke basis van de in wording zijnde éne wereldgodsdienst’. Het is duidelijk dat dit niet is naar de wil van God, maar een voedingsbodem is voor de groei naar de antichrist. Wie in dit spoor geraakt wordt ver­leid door machten uit het rijk der duisternis.

Er is maar één fundament en dat is Jezus Christus.

Een waarachtig christen zal daarom op zijn hoede zijn en zich niet laten’? verleiden in dit opzicht een andere koers te gaan varen. En zeker in deze eindtijd moeten we waak­zaam zijn dat we niet wor­den afgetrokken van de ‘eenvoudige en loutere toewijding aan Christus’, zoals Paulus daarover schrijft in 2 Korinthiërs 10 vers 3 (2 Kor. 10:03). Aan Timótheüs schrijft hij zelfs de waar­schuwende woorden: “Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommi­gen zullen afvallen van het geloof, doordat’ zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen” 1 Timoteüs 4 vers 1 (1 Tim. 04:01). Let wel: Pau­lus uit hier geen eigen gedachte, maar hij spreekt ‘door de Geest’.

We zien hier weer hoe be­langrijk de doop met de Heilige Geest is, want door middel van de gave van onderscheiding der, geesten, kunnen we het kaf van het koren schei­den. Dat geldt ook ten aanzien van allerlei bijzon­dere figuren die zich soms binnen de gemeente van Christus manifesteren en door het doen van spec­taculaire dingen proberen de aandacht op zich te vestigen en mensen aan zich te binden.

Waardering voor hen die leiding geven

Nu betekent dit uiteraard niet dat we geen erken­ning en waardering moeten opbrengen voor hen die leiding geven binnen de gemeente van Christus. Hebreeën 13 spreekt in dit opzicht duidelijke taal. Vers 7 zegt (Heb. 13:07): “Houdt uw voorgangers in gedach­tenis, die het woord Gods tot u hebben gesproken; let op het einde van,-hun wandel en volgt hun ge­loof na”. “Gehoorzaam^ uw voorgangers en onder­werpt u aan hen, want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij reken­schap zullen moeten af­leggen” (vs.17). Daarbij hoeven we niet direct te denken aan de éénhoofdi­ge leiding , zoals we die in de meeste kerken en vele gemeenten nog aan­treffen. Paulus spreekt over verschillende ‘amb­ten’ binnen de gemeente van Christus. Zo schrijft hij in Efeziërs 4 vers 11: (Ef. 04:11) “En Hij heeft zowel apos­telen als profeten gegeven, zowel evangelisten als her­ders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij al­len de’ eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon van God be­reikt hebben…” Het woordje ’totdat’ duidt er al op dat hun taak tijde­lijk is, maar in deze tijd dus nog zeer belangrijk.

Daarbij zoeken ze als het goed is, niet hun eigen eer, maar geven alle eer aan Hem die hen daartoe geroepen heeft. Het be­kendste voorbeeld uit de Bijbel is in dit opzicht Paulus. Hij was zich be­wust dat hij een apostolaire taak had. Hij kende geen valse bescheidenheid, want hij noemde zichzelf een ‘kundig bouwmeester’. Maar hij zocht nooit zijn eigen eer. Hij schreef: “Noch wie plant, .noch wie begiet, betekent iets, maar God, die de wasdom geeft” 1 Kor. 3 vers 7 (1 Kor. 03:07).

Dat hij zichzelf een kun­dig bouwmeester noemde, betekent dat hij zijn opdracht probeerde zo goed mogelijk uit te voeren. Dat is de opdracht voor elk kind van God, want ook wij zijn medearbeiders Gods!

Hoe bouwen wij op het fundament?

Als het fundament er één keer ligt, is het belang­rijk dat wij gaan bouwen op het fundament. Zoals in de natuurlijke wereld een huis of gebouw niet af is, als er alleen maar een fundament ligt, zo geldt dit ook in geestelijk opzicht. Wij hebben te maken met de ‘geestelijke bouwopdracht’, dat wil zeggen: Hij verlangt van ons dat we geestelijk zul­len groeien, zodat we uit­eindelijk ten volle het beeld van Jezus gaan openbaren. We zijn immers Zijn huis?

Daarom behoren we te bouwen met deugdelijk ma­teriaal. Paulus noemt in één zin als materiaal: goud, zilver kostbaar ge­steente , hout, hooi of stro. Het is duidelijk dat er een groot verschil is tussen de eerste drie en de laatste drie. Het ene houdt stand in het vuur, het andere is in een oog­wenk verteerd 1 Korinthe 3 vers 12 tot en met 15 (1 Kor. 03:12-15).

Met welk materiaal bouwen wij? Als het goed is bouwen we geestelijk, dat wil zeggen: we laten ons leiden door Gods Woord en de Heilige Geest, want die twee gaan hand in hand. Bouwen we niet geestelijk dan zijn we be­zig op de verkeerde wijze te bouwen en geven we satan de kans te infiltre­ren. En door satans ‘ad­viezen’ op te volgen komt Gods huis niet van de grond…

De gevaren van het fundamentalisme

In dit verband willen wij ook wijzen op de gevaren van het zogenaamde fun­damentalisme. Hoewel het woord ‘fundamentalisme’ direct doet denken aan het ‘fundament’ heeft het met een gezond en vrucht­baar bouwen op dat fundament niets te maken.

Het fundamentalisme ver­tegenwoordigt die stroming in het christendom die ge­heel of gedeeltelijk afwij­zend staat tegenover de geestelijke interpretatie van het woord van God. Men staat bij­voorbeeld afwijzend tegen­over de doop met de Hei­lige Geest gepaard gaande met het spreken in ton­gen. Men belijdt weliswaar te geloven in ‘de onfeil­baarheid van de letter van de Bijbel’, maar wijst tegelijkertijd de geestelij­ke betekenis ervan af. En dat is altijd een gevaarlijke zaak. Want hoe zal men dan Gods Woord op de rechte wijze kunnen verstaan? De letter doodt immers, maar de Geest maakt levend!

Een kenmerk van het fun­damentalisme is het maken van en vasthouden aan leringen die natuurlijk en aards gericht zijn. Men heeft daardoor geen licht op de ene ware gemeente, die straks zonder vlek en rimpel zal zijn en hoe dat doel bereikt kan worden. Want bouwen op het fun­dament betekent: zich richten op het einddoel: de volkomenheid in Chris­tus ..

Van fundament naar einddoel

Het gaat dus om het eind­doel, om de volle openba­ring van Jezus in ons le­ven. Wie altijd maar bezig blijft met het fundament, bijvoorbeeld door te zeg­gen : ik ben gedoopt door onderdompeling en met de Heilige Geest, maar verder niet geestelijk groeit, heeft niets aan het fundament, hoe be­langrijk en noodzakelijk dit ook is. Niet voor niets roept de schrijver van de Hebreeënbrief; ons op om het eerste onderwijs aan gaande Christus te laten rusten en ons te richten op het volkomene Hebreeën 6 vers 1 (Heb. 06:01).

Het fundament behoort bij het eerste onderwijs, de basis, de melkvoeding. Iemand die tot geloof in Christus is gekomen zal zorgen dat deze basis gelegd is Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02). Maar dan begint er een nieuwe periode in ons geestelijk leven. In He­breeën 5 vers 13 en 14 (Heb. 05:13-14) staat: “Ieder die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking; hij is nog een zuigeling. Maar de vaste spijs is voor de volwassenen, die door het gebruik hun zin­nen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad”.

Wij bouwen dus verder op het fundament. En naar­mate wij verder bouwen (geestelijk groeien) leren wij hoe langer hoe meer te (onder)scheiden, dat wil zeggen: de duivel krijgt hoe langer hoe minder vat op ons. Om­dat wij wandelen in het licht en onze plaats met Christus hebben ingeno­men in de hemelse gewes­ten , is er geen plaats meer voor welke vorm van duisternis ook. We leven dan volkomen gescheiden van de machten. En zoals Jezus beleed dat satan aan Hem niets meer had, zo za’. dat ook onze belij­denis worden.

Wie zijn (geestelijke) ogen gericht houdt op Jezus, de leidsman en voleinder van het geloof Hebreeën 12 vers 2a (Heb. 12:02a), zal daarom het einddoel zeker bereiken. Want – zoals Jezus in de Bergrede reeds zei – hij heeft zijn geloof niet op het zand maar op de rots gebouwd!