Levend geloof 1988.10 nr. 296

Arbeiders in het oogstveld door Gert Jan Doornink 1988.10 nr. 296

“De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst” Matteus 9 vers 37 en 38 (Matt. 09:37-38).

Vrijwel elk kind van God, dat enigszins thuis is in de Bijbel, kent deze bekende woorden van Jezus. Zij hebben mij althans altijd geweldig aangesproken. Toch kan het gebeuren dat teksten of Bijbelgedeelten, die wij reeds jaren menen te kennen, plotseling als het ware opnieuw gaan leven. Het lijkt dan wel alsof er een nieuwe dimensie aan wordt toegevoegd, alsof er ineens ‘meer’ uit de tekst tevoorschijn komt, dan wij er ooit in hadden gelezen. Feitelijk mag ons dit niet verwonderen, want Gods Woord is levend en krachtig Hebreeën 4 vers 12 (Heb. 04:12), het houdt stand tot in alle eeuwigheid 1 Petrus 1 vers 25 (1 Petr. 01:25), het is onveranderlijk en eeuwig. Jezus zelf zei van de woorden die Hij sprak, toen Hij op aarde was, dat zij geest en leven zijn Johannes 6 vers 63 (Joh. 06:63). Voor ons geldt dat de woorden Gods door de Geest Gods tot leven komen. Alleen door de Geest kunnen wij Gods Woord op de rechte wijze verstaan.

Dat geldt ook voor de woorden die Jezus uitsprak ten aanzien van de oogst en de arbeiders. Wij kunnen niet volstaan met te zeggen, als wij nu maar bidden om arbeiders dan is het wel goed. Dan doen we immers wat de Heer van ons vraagt. Wij kunnen dan verder zorgen voor ons gebed en onze gaven… Jarenlang heb ik het zo gezien, tot ik tot de ontdekking kwam met welk een wijsheid Jezus deze woorden heeft uitgesproken om in feite ieder kind van God te motiveren om een ‘arbeider’ in het ‘oogstveld’ te zijn! Laten we niet over het hoofd zien dat deze opdracht van Jezus voorafgegaan wordt door de volgende opmerking van Matthéüs: “Toen Hij de scharen zag, werd Hij met ontferming over hen bewogen, daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben” Matteüs 9 vers 36 (Matt. 09:36).

Een nieuwe leer met gezag

Wij hoeven ons niet af te vragen wie degene is die de mensen ‘voort jaagt en afmat’. Dat is de duivel de mensenmoordenaar vanaf het begin. Jezus werd’ met ontferming over hen bewogen. Hij is ook in dit opzicht ons grote voorbeeld. Hij openbaarde de wil van de Vader, die slechts één verlangen had, namelijk dat de mens terug zou keren in Zijn gemeenschap, om zodoende de goedheid en de volmaaktheid van God de Schepper weer te leren kennen. Daar was Jezus zelf ook voortdurend mee bezig. In vers 35 staat dat Hij alle steden en dorpen langs ging en in de synagogen leerde en het evangelie van het Koninkrijk verkondigde. Let wel: Hij sloot zich niet aan bij de opvattingen van de Farizeeën en de Schriftgeleerden. Maar Hij bracht een boodschap waarvan de mensen zeiden dat het een nieuwe leer met gezag was Markus 1 vers 27 (Mark. 01:27).

De leer die Jezus bracht was een leer die leven verwekte! Het was geen boodschap die theorie bleef, maar praktisch werd toegepast. Hoewel Jezus ‘hard’ was ten aanzien van de vrome geesten, die zich via de godsdienstige leiders van die tijd manifesteerden, was Hij met ontferming bewogen ten aanzien van de ‘slachtoffers’ van valse leringen en onwetendheid, door satan veroorzaakt. Daarom gaf Hij zijn discipelen de opdracht om te bidden om arbeiders. Hij zei niet rechtstreeks: Jullie zijn die arbeiders, omdat Hij wist dat zodra zij oprecht zouden gaan bidden, zei dit zelf zouden gaan ontdekken, want werkelijk bidden brengt ons in gemeenschap met de Vader. Hij kan zich dan aan ons openbaren. Jezus kende de kracht van het gebed. Hij zocht dikwijls de stilte op om te kunnen bidden en zo de stem van de Vader te verstaan.

Uitgezonden in het oogstveld

Ook in deze tijd is de oogst groot, want ieder mens die nog buiten het Koninkrijk Gods staat, behoort tot de oogst die God wil binnenhalen. Hij heeft immers alle mensen op het oog? Dit betekent dat ieder kind van God uitgezonden is in het oogstveld. Dus niet alleen de ‘fulltimers’, zendelingen en missionarissen, zijn de arbeiders. Maar de Heer wil dat we allen ingeschakeld zijn bij het binnenhalen van de oogst en dat we de bekwaamheden en talenten, die Hij in ons gelegd heeft, in Zijn dienst en in dienst van de medemens zullen stellen.

Laten we de Heer bidden om wijsheid en inzicht om de grote opdracht van Jezus – die wat onderdelen betreft voor elk kind van God verschillend kan zijn – zo goed mogelijk te kunnen uitvoeren. Hij stelt ons geestelijke wapens ter beschikking – Zijn Woord en Zijn Geest – zodat we niet hoeven te falen of bevreesd zullen zijn, maar kunnen overwinnen. En die overwinning houdt in dat we anderen ‘los’ maken uit het rijk der duisternis en brengen in de heerlijkheid van Gods Koninkrijk. Wie zou niet willen meewerken aan deze geweldige opdracht? Niets schenkt grotere voldoening dan gehoorzaam te zijn aan die opdracht. Wees daarom een arbeider in dienst van Gods Koninkrijk, die zich volledig inzet, want er is nog veel werk aan de winkel. De velden zijn wit om te oogsten!

 

Geloven, hoe doe je dat? door Gert van de Kamp

 

Is dat eigenlijk wel een vraag die ‘doorgewinterde’ christenen zichzelf kunnen stellen? Het geloof in Je­zus Christus, de Zoon van God en de Redder van de wereld, staat toch buiten kijf? Toch is het de moei­te waard om je eens te verdiepen in ‘geloven’ èn wat er gebeurt als mensen geloven.

Geloven is te onderschei­den naar zijn objectieve inhoud en naar zijn subjectieve inhoud. Met objectieve inhoud wordt be­doeld het geloof in een bepaalde leer. Objectief, je bepalen tot feiten, daarbij niet beïnvloed door je gevoel. De Fari­zeeërs zijn ‘goede’ voor­beelden van zulke gelovi­gen, die het geloof als object behandelen. Iets dat je kunt beschouwen, waarover je kunt filoso­feren , spreken en den­ken.

Maar het geloof wordt niet beleefd naar zijn subjectieve inhoud, waarbij geloven voortkomt uit een persoonlijke beslissing van de mens, waarbij ge­loven een levenshouding is. De Farizeeërs zijn niet verwonderd over wat Je­zus Christus doet. Als Jezus een bezetene ge­neest die èn blind èn stom is, zijn de mensen buiten zichzelf Matteüs 12 vers 22 (Matt. 12:22 e.v.). De New English Bible vertaalt: “The bystanders were all amazed”, dit is verbaasd. De omstanders zien met verwon­dering hoe de Zoon van David zich openbaart. In dit opzicht kan verwondering ‘een deur naar gelo­ven’ zijn. Paulus spreekt in Handelingen 14 vers 27 (Hand. 14:27) van zo’n deur des geloofs.

Bij Farizeeërs (schijnheili­gen, huichelaars) staat geloven naar zijn objectieve inhoud centraal. Alles moet passen in het straat­je van hun leer. Zij laten zich niet verwonderen door Jezus Christus, maar zoeken naarstig een ver­klaring voor wat ze zien gebeuren.

Geloven is een levenshouding

Geloven is niet: verkla­ringen zoeken als er iets gebeurt dat je niet be­grijpt. Geloven is niet een boek openslaan, waarin staat hoe je moet denken. Geloven heeft daarentegen met verbazing te maken. Mensen verbazen zich als ze iets meemaken dat ze niet verwachten. Vanuit verbazing – bijvoorbeeld over het evangelie – word je met je zelf geconfronteerd en moet je een per­soonlijke beslissing nemen: ga ik die deur van het geloof binnen of ga ik er aan voorbij? Dan is gelo­ven een levenshouding: ‘een vast en onwankelbaar vertrouwen op God en Gods Woord, het als wer­kelijk en waar aanvaarden en beseffen van het be­staan en de openbaringen van een godheid’ (Van Dale).

Laat het duidelijk zijn dat geloven iets persoonlijks is. Het is een enorme kracht waardoor mensen hun leven kunnen inrich­ten naar het voorbeeld van Jezus Christus. Daar­om is het heel goed je eens af te vragen: hoe doe je dat, geloven? Het is heel nuttig voor je ge­loofsleven, je identiteit als gelovige te onderzoe­ken , want dan ervaar je welke kracht in je leven die grote rol speelt. Het feit bijvoorbeeld dat je ge­loof kan toenemen 2 Korinthe 10 vers 15 (2 Kor. 10:15), wijst erop dat je je daar ook naar kunt uit­strekken.

Geloven geeft zelfvertrouwen

Iedere gelovige kent de definitie van geloven. He­breeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) in de Groot Nieuws vertaling is erg duidelijk: “Geloven is zeker zijn van de dingen waar je op hoopt, ervan overtuigd zijn dat wat je niet ziet, toch bestaat”.

Zekerheid in je leven, dat is wat geloof te bieden ? heeft. Onzekerheid daarentegen maakt mensen van binnen kapot. Een gebrek aan zelfvertrouwen maakt mensen oncreatief, het beeld van de Schep­per wordt niet ervaren. Uit geloven vloeit zelfver­trouwen voort, omdat Hij het is die wat in je ziet. Deze waardering van bo­ven wordt sterk ervaren in een actief geloofsleven. Dan ben je als mens in staat volledig te leven naar de wens en het beeld van je Schepper. Waar ge­loof sluit twijfel (onzeker­heid , gebrek aan zelfver­trouwen) uit. Heel sterk omschreven staat dat in Matthéüs 21 vers 18 tot 22 (Matt. 21:18-22), de vervloeking van de vijgenboom.

De uitvinder van de psychoanalyse, Freud, vindt dat het leven van de mens geregeld wordt door instinctieve driften en constateert dat de ontwikke­ling van een mens bepaald wordt door zijn vroegste jeugdervaringen. Volgens hem heeft religie (het ge­loven) haar oorsprong in de hulpeloosheid van de mens bij zijn confrontatie met de krachten der na tuur buiten hem en de krachten der instincten binnen hem. Religie wordt door Freud tegenover de rede (het menselijk ver­stand) gesteld. Religie is een collectieve neurose, een gevaar, aldus Freud. Het geloof is dan een ‘in­fantiele fixatie’, de mens creëert zich een god vanwege zijn hulpeloos­heid.

Freud draait de rollen om; de mens maakt zich een god, in plaats van God maakte zich een mens.

Een mens die in staat is om de ‘gave van het ge­loof, waardoor wij als waarheid aannemen alles wat God geopenbaard heeft’ (R.K. catechese), te hanteren. Het Woord – niet de hulpeloosheid – is de bron waaruit geloof voortkomt. “Het geloof is uit het horen en het ho­ren is door het woord van Christus” Romeinen 10 vers 17 (Rom. 10:17). Hulpeloosheid is geen bron van geloof, maar een situatie waarin je als mens kunt verke­ren. In zo’n situatie klin­ken woorden van God.

De mens die om hulp roept, wordt vertroost. Psalm 70 (Groot Nieuws vertaling) schetst het beeld van een hulpeloos mens, die vanuit zijn ge­loof God aanroept:

“Heer God, bevrijd mij, kom mij helpen, snel! Want ze staan mij naar het leven, ze wensen mijn ondergang! Maar laten ze bedrogen uitkomen, laat ze terugdeinzen, rood van schaamte, overdekt met schande. Nu al juichen ze over mijn dood, laat ze beschaamd afdrui­pen.

Vervul ze met diepe vreugde wie u zoeken en van u houden.

Laat hen steeds kunnen zeggen: ‘God doet grootse dingen, Hij brengt uitkomst!’ Heer, arm ben ik, hulp­loos , kom snel, mijn God, U mijn Helper, mijn Red­der.

Laat mij niet wachten!”

En God laat de mens die gelooft heus niet wachten, De woorden van God, waardoor mensen geloven, zijn zuivere woorden, ge­degen zilver, in een smelt­oven zeven maal gelouterd. Hij doet zijn woorden ge­stand Psalm 12 vers 7 en 8 (Ps. 12:7-8).

Het geloof in Jezus Chris­tus geeft volkomen her­stel.

Geloven, hoe doe je dat? Kort gezegd: door volle­dig te leven naar het Woord van God. Door die woorden creatief uit te werken in je leven. Dan is geloven genieten van dat wat God in je heeft gelegd, genieten van je mogelijkheden. Geloven is vertrouwen dat God in jou persoonlijk voleinden zal wat Hij is begonnen Filippenzen 1 vers 6 (Filip. 01:06). En daar gaat het uiteindelijk om.

 

 

 

Herfstactie 1988 – door redactie

Dit najaar staat in het teken van het. winnen van nieuwe abonnees voor “Levend Geloof”. Wij schreven er reeds over in ons nummer van vorige maand en uiteraard willen wij er ook deze en volgende maand aandacht aan schenken, want deze actie kan alleen slagen wanneer zoveel mogelijk abonnees meedoen. Wie de ‘volle boodschap’ kent (of leert kennen) zoals wij die op veelzijdige wijze in “Levend Geloof” publiceren, zal er alles aan doen om ook anderen er deelgenoot van te maken. Een unieke mogelijkheid daartoe is ongetwijfeld iemand op te geven voor een abonnement of geschenkabonnement. Doet u ook mee?

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts -1-

“Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden” Daniel 12 vers 1 (Dan. 12:01).

Ter inleiding van onze studie over de wereld van de engelen en onze betrokkenheid daarbij, deze tekst. Ik geloof dat het niet toevallig is dat juist in deze tijd de engelenwereld weer wordt opengelegd. Je ziet duidelijk dat de Geest van God bepaalde dingen aan de orde stelt. Hierin zit een bepaalde volgorde. Ik zou willen opmerken dat dit een ’teken van de eindtijd’ is. Juist in het boek Openbaring kom je veel engelen tegen. Dit is niet toevallig, want juist in de eindtijd krijgen we een verhoogde activiteit in de engelenwereld; de engelen gaan weer volop functioneren. In Daniël 12 vers 1 (Dan. 12:01) zien we dit samengevat. In deze tekst wordt eigenlijk ons hele thema belicht.

De tekst begint met een tijdsaanduiding: “Te dien tijde zal Michaël opstaan”. Als de profeten over ’te dien tijde’ spreken, spreken zij over de toekomst, de eindtijd. Dit is de tijd van de ‘wederoprichting aller dingen’, de tijd waarin God tot Zijn doel komt, de tijd van de gemeente. Een kenmerk van het ‘laatst der dagen ‘ is dat er iemand zal opstaan. ‘Opstaan’ is in de Bijbel altijd een begrip met een meerwaarde. Als iemand ‘opstaat’ is dit altijd met een doel. Vaak is het een ‘opstaan tot de strijd’, zoals in Psalm 68: “De Heer zal opstaan tot de strijd…”. In Daniël 12 staat Michaël op. Hij is ‘de grote vorst’, een aartsengel. In de engelen wereld zijn verschillende rangen en standen.

Wat is een aartsengel?

In de eerste plaats is een aartsengel een oerengel, dat wil zeggen een engel die al een hele geschiedenis achter de rug heeft. Voor aartsengel wordt ook wel het woord ‘archangel’ gebruikt, waar het Griekse woord ‘arche’ in voorkomt. ‘Arche’ kan betekenen: begin; dus: engel van het begin. Je kunt je voorstellen dat God de engelen in een bepaalde tijdsorde heeft geschapen en met de belangrijkste engelen, de aartsengelen, is begonnen.

In de tweede plaats betekent aartsengel ook: leidinggevende engel, want ‘arche’ kan ook betekenen: heerschappij of gezag. Van Michaël wordt gezegd dat hij een ‘grote vorst’ is, een grootvorst. Het woord ‘vorst’ komt in de Bijbel verschillende keren voor in verband met de engelenwereld. Een vorst staat eigenlijk iets lager dan een koning. Een vorst is iemand die namens een koning regeert. Hierin zien we een duidelijk beeld: De zonen Gods uit dè mensen worden de koningen en de engelen zijn de vorsten, die een trapje lager staan.

De naam ‘Michaël’ is ook een profetische aanduiding: ‘Wie is als God?’, of: ‘Wie is aan God gelijk?’ Michaël is er met ‘hart en ziel’ bij betrokken, om te verkondigen dat niemand aan onze God gelijk is. Zoals ook onder woorden gebracht in het lied van Mozes: “Wie is als Gij, onder de góden, Here, wie is als Gij, heerlijk in heiligheid?” Exodus 15 vers 11a (Ex. 15:11a).

Daniël heeft geprofeteerd dat Michaël in actie gaat komen. Hierbij moet worden vermeld dat als Michaël opstaat, ook zijn hele leger ópstaat- Als een generaal in actie komt, komen ook zijn soldaten in actie. Geen enkele generaal gaat alléén naar het front.

Het verband tussen engelen en de zonen Gods

De sleutel van de tekst en ook het punt waar we in deze studie speciaal de nadruk op willen leggen, wordt gevormd door de tweede regel: “die de zonen van uw volk terzijde staat”. Hier zien wij duidelijk het verband tussen de engelen en de zonen Gods. Het is ook de sleutel in verband met het hele eindtijdgebeuren.

Je komt trouwens dit verband door de Bijbel heen telkens weer tegen. In het verleden heeft men vaak de engelen teveel los’ gezien van de gemeente. In de Bijbelse gedachtegang valt het juist op dat de engelen heel intens op de gemeente betrokken zijn. Michaël gaat de zonen van het volk Gods assisteren. De engelen zijn onze assistenten, onze medewerkers, de hulptroepen. Dit is een heel belangrijk facet van de onzienlijke wereld, die God in onze tijd bezig is te openen.

Als Michaël de zonen van het volk terzijde gaat staan, betekent dit, dat vóórdat Michaël opstaat, eerst deze zónen moeten opstaan. Je kunt iemand, die ligt te slapen of plat op de grond ligt, niet terzijde staan. Als de zonen van het volk opstaan, kan Michaël met zijn engelenleger ook uit de voeten. De engelen wachten op de gemeente! Dit is actueel! In Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19) zegt Paulus: “Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods”. Naarmate deze zonen zich hun positie bewust gaan worden en hun plaats in de geestelijke wereld gaan innemen, naar die mate gaan ook de engelen in dit proces mee functioneren. Ze wachten niet op het moment dat wij volmaakt zijn. Het initiatief ligt bij de gemeente. Zonder de gemeente kunnen de engelen ook hun doel niet bereiken. Het openbaar worden van de zonen Gods is ook een ontwikkeling, een proces. Ook de engelenwereld ziet met reikhalzend verlangen uit naar de mens Gods.

Het verband tussen de engelen en de volkeren

De eindtijd wordt uitgebeeld als een tijd van grote druk, een tijd van pressie. Het is een intense geestelijke worsteling. In deze tekst wordt gezegd: “Er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan”. Het is opmerkelijk dat Daniël er speciaal bij noemt: ‘sinds er volken bestaan’. De volkeren bestaan sinds de torenbouw van Babel. Ook de tijd van Genesis 11 was een tijd van grote benauwdheid. Toen men de toren van Babel ging bouwen, was dit een tijd van grote benauwdheid voor het plan van God. Als deze toren was klaargekomen, was het een antichristelijke eenheid geworden, één machtsblok, dat zich in de hemel zou verheffen.

Dan ontstaan de volkeren. Er is ook een diep verband tussen de engelen en de volkeren. Ook de eindtijd zal weer gekenmerkt worden door een tijd van grote benauwdheid. Maar er staat: “Maar in die tijd zal uw volk ontkomen”. Daarom hoeven wij op geen enkele wijze angst te hebben voor deze tijd want het is ook een tijd van ontkoming!

Tot zover Daniël 12 vers 1 (Dan. 12:01) als tekst ter inleiding. In onze volgende studie willen wij een aantal lijnen gaan ontdekken, die in het boek Genesis naar voren komen in verband met de engelen.

 

De innerlijke mens (3) door Hessel Hoefnagel
Het doel der volmaaktheid
door Hessel Hoefnagel

Inleiding (der volmaaktheid… )

De ‘kiem der volmaaktheid’, die God in de eerste schepping legde, kreeg vooreerst in Jezus Christus de gestalte, welke de Schepper bedoelde. Deze levenskiem is in ieder natuurlijk mens aanwezig, maar komt pas door geloof in Jezus Christus en wedergeboorte tot ‘ontwikkeling der volmaaktheid’. De ‘Leidsman onzer behoudenis’, die op gelijke wijze als wij deel heeft gekregen aan bloed en vlees, is dwars door lijden en verdrukking heen tot volmaaktheid gekomen.

Deze weg heeft God bedacht om Zijn eerstgeboren Zoon en vele zonen met Hem tot heerlijkheid te brengen. Door Zijn dood, als uitvloeisel van het lijden, heeft Hij de duivel, die de dood als machtsmiddel hanteerde om de mens ongeschikt te maken voor het doel van zijn Schepper, zijn macht te ontnemen. Zo werd de mens van de angst voor de dood bevrijd en uit de slavernij onder satan verheven tot de vrijheid, die voor de schepping van God geldt, Hebreeën 1 vers 10 tot en met 15 (Heb. 01:10-15). In dit laatste artikel over de innerlijke mens wil ik nader ingaan op het doel der volmaaktheid.

Het doel der volmaaktheid

Een belangrijk uitgangspunt in de openbaring van God aan de mens is: ‘alleen door geloof zal de mens leven’.

Het geloof is ‘uit het horen en het horen door het woord van Christus’, het evangelie der behoudenis Romeinen 10 vers 17 (Rom. 10:17). De Heer Jezus zei van Zichzelf, dat Hij het ‘brood des levens’ was, dat uit de hemel neergedaald is om aan de wereld het leven te geven (Johannes 6).

Het is de mens eigen om te zoeken naar de oorsprong en het doel van het leven. Vele middelen, die hem door ontwikkeling van kennis en technische mogelijkheden ten dienste staan, zijn daarop gericht. Het bestaan van God als Schepper, ‘uit Wie, door Wie en tot Wie alle dingen zijn’ Romeinen 11 vers 36 (Rom. 11:36), wordt daarbij maar al te vaak geloochend. Het is juist een door God gekozen uitgangspunt, om door de ‘dwaasheid van de prediking’ van het evangelie van Jezus Christus de ‘wijsheid der wereld’ te beschamen en te redden degenen, die geloven 1 Korinthe 1 vers 21 (1 Kor. 01:21).

Het is goed bezig te zijn met het doel van God. Dat is namelijk ook het doel voor de mens, zodat deze in de juiste verhouding komt met de hele schepping waarvan hij deel uitmaakt. Elk ander streven van de mens mondt uit in dood en ondergang, dus buiten het ‘Koninkrijk van God’.

Bij de schepping van de eerste dingen, die voorbijgaan, ontving de mens opdracht van de Schepper om onder Zijn zegen vruchtbaar te zijn en talrijk te worden op de aarde Genesis 1 vers 28 (Gen. 01:28). De mens zou de aarde moeten ‘vervullen’ om haar tot volle functie te brengen voor het doel van de Schepper. Ook zou hij haar moeten ‘onderwerpen’, dus dienstbaar maken aan de ontwikkeling van de mens als ‘beeld van zijn Schepper’.

Bij de ontwikkeling van de nieuwe schepping is het in feite niet anders. Ook daarbij schakelt God de mens geheel in. Net als de mens bij de eerste schepping is deze ook in de nieuwe schepping daarmee een harmonisch geheel. Pas dan wordt ten volle duidelijk wat het betekent ‘beeld van de Schepper’ te zijn. God is geest en dus heeft het ‘beeld’ zijn niets te maken met het uiterlijk lichaam, zoals wij dat nu hebben. Ook zijn we in ons bezig zijn nu nog niet ten volle het ‘beeld van de Schepper’. In de nieuwe schepping ontwikkelt zich evenwel de innerlijke mens als een ‘levendmakende geest’ die het beeld van de ‘hemelse Adam’ zal dragen en daarin ‘beeld van de Schepper’ zal zijn 1 Korinthe 15 vers 45 tot en met 49 (1 Kor. 15:45-49). In deze belichaming, waarvan de Heer Jezus na Zijn opstanding ons enigszins een voorstelling geeft, zal God immers ‘alles in allen’ zijn 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28). ‘Alles’ wil zeggen het onbeperkt functioneren met alle scheppende en levendmakende mogelijkheden.

De allesbepalende rol van de liefde

In 1 Korinthiërs 13 staat de liefde centraal. Het gaat hier om het liefhebben van wat God beoogt. In al het bezig zijn van de godsdienstige mens moet deze gerichte liefde een alles bepalende rol spelen. Ze staat boven alle inzet en overgave. Vaak wordt deze liefde uitgelegd als slechts geldend voor het onderling contact tussen mensen. Daardoor zijn er ongewild veel teleurstellingen, welke maar al te vaak uitlopen op het verbreken van onderlinge relaties. De in 1 Korinthiërs 13 omschreven liefde is echter gericht op het doel van God en vanuit dat gegeven is zij lankmoedig, goedertieren, zonder afgunst of praalzucht ten opzichte van mensen. Zij houdt rekening met het gevoel van anderen en zoekt geen eer voor zichzelf. Ook kent ze geen bitterheid wegens aangedaan leed of miskenning, maar is vergevend jegens gemaakte fouten van anderen.

De mens, die inzicht krijgt in het ‘doel der volmaaktheid’ treurt vanuit de ware liefde over onrecht en vruchteloosheid in de wereld, maar verheugt zich in alles wat in de richting van Gods doel werkt, dus waarheid is. De ware liefde tot het doel van God verdiept zich niet in de negatieve ontwikkelingen bij de mensen, maar ze heeft een groot geloof in het welslagen van Gods plannen ten aanzien van Zijn schepping. Daar richt zich haar hoop op en terwille daarvan verdraagt ze zelfs schade en onrecht. Deze goddelijke liefde blijft eeuwig, want ze is onaantastbaar, omdat ze verankerd is in de eeuwige Schepper, Die geen verandering kent.

Terwijl ons kennen en daarmee verband houdende activiteit als geestelijk mens nu nog onvolkomen is, verwachten we het volmaakte. Dan immers zal alles wat onvolkomen is, hebben afgedaan, omdat het nog onderdeel was van ons onvolkomen inzicht. De openbaring van de volmaaktheid is inherent aan onze geestelijke volwassenheid. Terwijl we nu nog de dingen van God zien in afspiegeling en met veel vragen, zullen we straks zien in volkomenheid, ‘van aangezicht tot aangezicht’. We zullen dan ten volle kennen, omdat dit het gevolg is van de liefde, waarmee onze God ons heeft gekend en geaccepteerd.

Het ‘wezen der volmaaktheid’ zal zich in de mens, die ‘volhardt tot het einddoel’, manifesteren. Bij dit wezen van de ‘volmaaktheid naar geest, ziel en lichaam’ 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 (1 Thess. 05:23), welke voor eeuwig blijft, horen ook het geloof, de hoop en de liefde. Omdat het in deze eeuwige hoedanigheid God Zelf is, die het wezen van de mens vult, is deze in staat om als ‘levendmakende geest’ tot in eeuwigheid samen met de Schepper scheppend en ordenend bezig te zijn. Dat is het doel van de volmaaktheid, waar we ons nu al op richten. Daarvan hebben we het onderpand reeds in onze harten, omdat we verzegeld zijn met de Heilige Geest der belofte 2 Korinthe 1 vers 22 (2 Kor. 01:22). Door Hem zullen we ‘overkleed’ worden, zodat het sterfelijke wordt verslonden door het leven 2 Korinthe 5 vers 4 en 5 (2 Kor. 05:04-05)

Naschrift

Ook al leven wij voor ons gevoel nog ‘ver van God in de vreemde’, omdat we nog in geloof deze dingen ons eigen moeten maken, toch kunnen we vol goede moed zijn. Ook al ervaren we net als Paulus het dagelijks ‘sterven’ vanwege verdrukking en benauwdheid, toch kunnen we ons al verheugen over onze heerlijke bestemming, als we ‘bij de Here onze intrek nemen’.

Laten we er onze eer in stellen, hetzij ’thuis’, vanwege onze hemelse woning (onze innerlijke mens) of in de ‘vreemde’, vanwege ons aardse lichaam, Hem welgevallig te zijn, zodat we voor de ‘rechterstoel van Christus’ openbaar worden als Zijn heerlijk lichaam 2 Korinthe 5 vers 6 tot en met 10 (2 Kor. 05:06-10).

 

Lichamelijke oefening door Tea Keuper-Dijk

“Benut je tijd en energie om geestelijk in conditie te blijven. Lichaamsoefe­ning is wel nuttig, maar oefening van de geest is veel nuttiger; het heeft een goede uitwerking op alles wat je doet. Oefen dus je geest en probeer een beter christen te worden. Dat zal je niet alleen helpen in dit leven, maar ook in het volgende” 1 Timoteüs 4 vers 7b en 8 uit het Levende woord (1 Tim. 04:07b-08).

De Olympische Spelen in Seoul waren onlangs da­gelijks te bezien op de televisie. Je staat ver­steld van de enorme pres­taties en letterlijke hoog­standjes die er geleverd worden op allerlei gebied.

Het menselijk lichaam kan veel presteren doordat de geest het traint en oefent en het geheel zich inspanning getroost om een prijs te behalen, de kroon, het goud!

Ik hoorde, op een late uitzending van de E.O., positieve christelijke deelnemers getuigen van hun dankbaarheid voor dit kunnen en de blijd­schap om sport te kunnen bedrijven op hoog niveau.

Maar wat moeten we nu met de opmerking van Paulus, die in de gewone vertaling zegt: “Want de oefening van het lichaam is van weinig nut, doch de godsvrucht is nuttig tot alles, daar zij een be­lofte inhoudt van leven in heden èn toekomst. . .” ?

Paulus zegt niet dat de oefening van het lichaam tot niets dient, maar ’t is tot weinig nut: het is van voorbijgaande aard, het is voor deze aarde, tijdelijk. Maar, als je je oefent in de godsvrucht: liefde, blijdschap, lankmoedig­heid, enz. dan heeft dat nut voor het leven, het echte Leven in heden en toekomst, dus voor de eeuwigheid!

De christen-sportmensen, die echt gekozen hebben voor hun Redder Jezus Christus, zullen zich dit vast bewust zijn. Zij zullen hun lichamelijke talenten in dienst kunnen stellen van het Koninkrijk van God: strijdlust, vech­ten tot het uiterste, po­sitief denken en opstellen ten opzichte van hun me­destrijders .

Zij kunnen overigens, net als een christen-huis- vrouw, -scholier, -mana­ger, -kantoorbediende, -arts, -verpleegkundige, enz. met hun natuurlijke talenten in hun leven een navolger en voorbeeld van Christus zijn, Gode tot een welriekende reuk.

Als christenen zijn wij geroepen om vanuit de gezindheid van Christus te leven, wij zijn geeste­lijke mensen. Maar daar­door zullen we ook met ons natuurlijk lichaam leven naar de wil van God. Wij mogen dankbaar en blij zijn met een lichaam, dat God gezond­heid wil geven en ener­gie. “Verheerlijkt dan God met uw lichaam” , zegt Paulus. Het is de tempel van de Heilige Geest. En hierdoor oefe­nen wij mede de gods­vrucht, waardoor wij eeuwig leven beërven.

 

Beloften van God door Liesbeth Seepma

“Beloofd is beloofd, hoor!” Wanneer gebruik je die uitdrukking ? Als je iemand aan z’n woord wilt houden. “Beloofd is beloofd!” Daarin klinkt door dat je erop rekent, dat die ander zich houdt aan zijn belofte, aan dat­gene wat hij jou heeft toegezegd.

En als hij dat nu niet doet? Dan zal dat zeker geen goede invloed heb­ben op jullie relatie. Jouw vertrouwen in hem is im­mers beschaamd. Je bent teleurgesteld. Er is in jullie relatie iets wezen­lijks, een stukje vertrou­wen, beschadigd…

Maar laten we uitgaan van het positieve geval, name­lijk, dat je vriend zich wel aan z’n belofte houdt. Ook dat heeft invloed op jullie manier van omgang- met-elkaar. Je komt van die ander (opnieuw) te           weten: hij is betrouwbaar, : ik kan van hem op aan, hij houdt zich aan z’n woord! Je vertrouwen in hem wordt bevestigd, het is weer een stukje gegroeid. Het zal jullie relatie opbouwen, zo, dat er een vriendschapsband, een vertrouwensband ont­staat, een band die steeds hechter en steviger wordt.

Een band van vertrouwen

Er ontstaat tussen jullie een zeker weten: bij die ander kan ik me veilig voelen, ik kan mezelf zijn. Er is respect voor elkaar. En door dat ge­voel van veiligheid is er, naar elkaar toe, ruimte zoor openheid. Want dat kan, omdat je weet: wat ik vertel wordt niet door­verteld, het wordt gerespecteerd, het blijft tussen ons. En door die openheid leer je elkaar weer een stukje meer kennen. Je komt weer wat meer te weten over elkaars wezen: je ontdekt daarin betrouwbaarheid, waarheid, echt­heid. En zo zullen jullie steeds meer met elkaar kunnen omgaan in een sfeer van openheid, rust en veiligheid, door het vertrouwen wat je elkaar geeft doordat je je houdt aan je woord.

Bouwstenen voor een relatie

Beloften zijn bouwstenen voor een relatie. Bouwste­nen, grondslagen, voor een goddelijke relatie, een relatie zoals God die wil. De basis voor een relatie die naar Gods hart is. En die relatie wil Hij, met jou! En met mij! Dat is immers Zijn plan: dat Hij en zijn mens een hechte eenheid zullen vormen, dat de mens – dat ben jij – zijn partner zal zijn, zijn vriend. Dat er een vertrouwensrelatie groeit tussen Hem en jou, zodat God steeds meer met jou

van openheid en rust. verlangt ernaar steeds meer aan jou “kwijt te kunnen” ! Hij verlangt naar dat jij je bij hem veilig zult gaan voelen, dat je op een gegeven moment je hart voor Hem zult openen. En Hij stelt alles in het werk om er­voor te zorgen dat jij vertrouwen in Hem krijgt. En om je vertrouwen te winnen geeft Hij Zijn be­loften, waarmee Hij je wil bereiken, je wil verlokken, je wil aanraken, je naar zich toe wil trekken, je wil verwarmen, je wil brengen in Zijn sfeer, een sfeer van volledig ver­trouwen, van onuitspreke­lijke, onvoorwaardelijke liefde, een sfeer van goedheid, waarheid, barm­hartigheid, veiligheid. Hij verlangt ernaar in die sfeer een relatie met jou te hebben, met jou persoonlijk.

Dat is Zijn plan. Een plan, dat Hij kracht bij zet met Zijn beloften. Die beloften van Hem, die zijn als de trappers van een fiets. Ooit wel eens op een fiets zonder trappers gefietst? Gegarandeerd dat je niet ver komt; je hebt immers geen houvast. Trappers heb je nodig. Je zet je voet erop en zo kom je vooruit. En als je tegen­wind hebt, ga je zelfs van je zadel af om je hele ge­wicht op je trappers over te hevelen. Zo bereik je een goed tegenwicht om die harde wind te lijf te kunnen gaan. . .

Beloften zijn onmisbaar

Beloften voor je leven, ze zijn even onmisbaar als de trappers voor je fiets. Uit die beloften van God put je moed, rust, kracht, blijdschap. Die beloften stimuleren je om door te gaan, ze geven je een zetje in de goede richting.

Als ik het zo met je heb over die heerlijke godde­lijke beloften, dan krijg ik zin om er eens een paar onder de loep te ne­men. Zullen we?

“Vrees niet, want Ik ben met je; Zie niet angstig rond, want Ik ben je God. Ik sterk je, ook ondersteun Ik je met mijn heilrijke rechterhand” Jesaja 41 vers 10 (Jes. 41:10).

Deze Belofte gold voor het volk Israël, maar hij geldt ook voor jou! Haal hem naar je toe, vul je eigen naam in! Hiermee wil God jou persoonlijk moed inspreken!

“Jezus zeide tot hen: Ik ben het brood des levens; Wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten”

Johannes 6 vers 35 (Joh. 06:35).

Hier een belofte van Je­zus, die met God een hechte eenheid vormde. Als jij “tot Hem komt” , dat is: je richt op Hem, dan zul je een leven ont­vangen, dat zo rijk en vol is, dat je als het wa­re helemaal “verzadigd” bent met leven, je bent er vol van.

“Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09) .

Hier is het Johannes, die Gods bedoeling onder woorden brengt. Een be­lofte waarin God jou persoonlijk verlossing aanbiedt van je zondelast en reiniging belooft. Een belofte waarin God zich­zelf aan jou laat zien als een getrouwe en recht­vaardige vriend.

Dit waren zo maar drie van die heerlijke aanra­kingen van God, waarin Hij zichzelf aan jou laat zien. Als een helper in de nood. Als een bron van leven. Als een verlosser, die je rei­nigt en de zware last van je afneemt. Drie facetten van Gods wezen komen uit deze drie beloften naar voren. Maar: zo zijn er nog zo ontzettend veel meer beloften van Hem, waarmee Hij zo graag nog veel meer van Zijn wezen aan je kwijt wil! Ga er eens naar op zoek; je hoeft niet lang te zoeken, want de Bijbel staat er vol van.

Medewerking gevraagd

De beloften van God heb­ben, net als alle mooie medailles, ook nog een keerzijde, een andere kant. En dat is, dat Hij in de vervulling van Zijn beloften jouw medewerking vraagt, zelfs nodig heeft. Weet je nog: Hij verlangt ernaar dat jij Zijn partner zult zijn, Zijn naaste medewerker! Medewerker, het woord zegt het al: Hij verlangt ernaar dat jij met Hem samen werkt aan de ver­vulling van Zijn beloften! Hij geeft heel duidelijk aan wat jouw aandeel zal zijn: “vrees niet, want Ik ben met je…”

“Wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren…” “Wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten…”

“Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw…”

Zie je dat jij actief mee­werkt? Waarom vraagt God je medewerking? Omdat Hij je niet heeft geschapen als een willoos schepsel, een pop-aan-touwtjes. Omdat Hij in jou de moge­lijkheid, de capaciteit heeft gelegd om actief te zijn, om te groeien, te ontwikkelen. Omdat Hij zo graag wil merken dat jij van jouw kant ook wilt, ook naar Hem ver­langt. Dat doet Hem goed, dat verheugt Hem!

Beloften van God. Heel waardevolle bouwstenen voor je relatie met Hem. Ik zou willen zeggen (en dat geldt ook voor mezelf) : laat die bouwstenen niet liggen, maar doe er wat mee, geef ze in je leven de aandacht, de functie, de plaats die ze verdie­nen! Dat wil zeggen: zoek naar die beloften, lees ze. Neem ze in je op, “eet” ze op als boterham­men in de pauze. Ga erop ” staan” , gebruik de trap­pers! Maak ze onderwerp van je gebed, verlang bewust naar de vervulling ervan in je leven. Lever je aandeel in die vervul­ling.

Als je zo aan de slag gaat, is de volgende be­lofte ook voor jou: Psalm 81 vers 11b (Ps. 081:011b). Ik laat het aan jou over om hem op te zoeken. Fiets ze.

 

 

De ware vrede (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Vrede om je heen kan er altijd zijn,

als je – wat dan ook –

bekijkt vanuit die andere dimensie,

die hemel heet, ‘Koninkrijk Gods’.

Daar heersen vrede, gerechtigheid en blijdschap,

en Jezus is de Rots

die je – waar dan ook –

geeft Goddelijke eeuwigheids-garantie. ..

Dan komt er vrede, die verjaagt de pijn,

en wij – génezen – wij ervaren ’t zoonschap!

 

Israëls triomflied door Wim te Dorsthorst

 

Het boek der Psalmen ein­digt met enkele geweldige lofzangen. Het Nederlands Bijbel Genootschap noemt de voorlaatste Psalm ‘Israëls triomflied’. Het spreekt van zang en muziek, van strijd en overwinning, van heil en luister.

Zoals bijna alle Psalmen is ook Psalm 149 bij uitstek profetisch en spreekt van voor de gemeente bestem­de genade. Lees in dit verband ook wat Petrus daarover schrijft in zijn eerste brief, hoofdstuk 1 vers 10 tot en met 12. (1 Petr. 01:10-12)

Deze Psalm geeft een beeld van de eindtijd en onthult iets van de heerlijkheid van Gods volk en de defi­nitieve ondergang van het rijk der duisternis. Niet de duivel of de antichrist bepalen in de eindtijd de loop der gebeurtenissen, maar alles geschiedt over­eenkomstig de eeuwige raadsbesluiten van God. Hij heeft de tijden en de gelegenheden in de hand. In de boekrol, die Jezus uit de hand van de Vader ontvangt, staat vermeldt wat zijn dienstknechten moeten weten en hetgeen weldra geschieden moet Openbaring 1 vers 1 en Openbaring 5 vers 6 en 7 (Openb. 01:01; Openb. 05:06-07). Daarom zegt Jezus tot de gemeenten: “Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt” Openbaring 2 vers 7a (Openb. 02:07a).

Een nieuw lied

Over deze dienstknechten, de gemeente van Christus, spreekt deze Psalm, die begint en eindigt met een halleluja-roep. “Zingt de Here een nieuw lied, Zijn lof in de gemeente der vromen”, zegt vers 1.

Bij iedere nieuwe tijd, bij iedere nieuwe ervaring, bij iedere nieuwe fase van de gemeente hoort een nieuw lied. De Heilige Geest inspireert hiertoe en geeft de woorden van het nieuwe lied Openbaring 14 vers 2 en 3 (Openb.14:02-03). Samen met vers 2, waar gesproken wordt over loven met reidans en Hem psalmzingen met tam­boerijn en citer, doet ons dit onmiddellijk denken aan Exodus 15 waar Mozes met de Israëlieten de Here een nieuw lied zingt. Ze staan voor het aangezicht van God daar in de woes­tijn, misschien wel met knikkende knieën, want ze hebben de hete adem van Farao met zijn leger in de nek gevoeld. Maar dan zingen ze, door de Heilige Geest geïnspireerd, ‘dat geweldige nieuwe lied’.

En die woorden zijn zó profetisch en zó tijdloos, dat in Openbaring 15 de overwinnaars, staande bij de glazen zee, de zee van glas en vuur ver­mengd – beeld van de demonische verdrukking – ook weer dit lied van Mo­zes zingen. Dat lied is zo tijdloos, omdat daarin de Naam van God bezon­gen wordt, die immers eeuwig en onveranderlijk dezelfde is. Hij die de hemel en de aarde schiep is Dezelfde als Hij die eenmaal alles in allen zal zijn door Zijn Zoon Jezus Christus 1 Korinthe 15 vers 28 en Efeze 1 vers 22 en 23 (1 Kor. 15:28; Ef. 01:22-23).

God overziet alles van begin tot einde en als Hij Mozes ziet met de Isra­ëlieten, dan ziet God al Zijn Zoon Jezus Christus met het geestelijke volk Israël. Mozes bouwde het natuurlijke volk Israël en daar staat van ge­schreven: “Nu was Mozes wel getrouw in geheel zijn huis als dienaar om te getuigen van hetgeen ge­sproken zou worden”. Jezus Christus is echter een veel grotere heerlijk­heid waardig gekeurd, want Hij bouwt als de Zoon het werkelijke gees­telijke huis van God, de gemeente. Hebreeën 3 vers 1 tot en met 6 (Heb. 03:01-06).

De koning der koningen

“Israël verheuge zich over zijn Maker, laten de kin­deren Sions juichen over hun koning” (vers 2).

Jezus Christus is onze koning. Hij is de koning van de gemeente der vro­men (vers 1). Andere vertalingen spreken van heiligen, gunstgenoten of getrouwen. Petrus noemt de gemeente een uitverkoren geslacht, een ko­ninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom. 1 Petrus 2 vers 9; zie ook Openbaring 1 vers 5 en 6 (1 Petr. 02:09; zie ook Openb. 01:05-06).

Paulus spreekt van de ge­meente als ‘de uitverkoren heiligen en geliefden’, ‘het Israël naar de Geest’, ‘het Israël Gods’, ‘het Is­raël van het nieuwe ver­bond, niet besneden naar de letter aan het vlees, maar naar de Geest in de inwendige mens’.

Dit volk heeft Jezus Christus tot koning, wat veel meer is dan Hem al­leen als verlosser te ken­nen. Als Jezus voor het laatst naar Jeruzalem gaat, – naar de koningsstad – notabene zittend op een ezel, dan zingt het volk, door de Heilige Geest ge­ïnspireerd: “Hosanna, ge­zegend Hij, die komt in de Naam des Heren, de koning van Israël” Johannes 12 vers 13 (Joh. 12:13). De profetie uit Zacharia gaat zo in ver­vulling: “Jubel luide, gij dochter van Sion; juich gij dochter van Jeruzalem. Zie, uw koning komt tot u, hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig en rijdend op een ezel, op een ezels hengst, een ezelinnenjong” Zacharia 9 vers 9 (Zach. 09:09).

Dat is nu goddelijk ko­ningschap. Koningschap van de aarde stelt altijd vertrouwen op eigen kracht, op paarden en wagens noemt de Bijbel dat. Maar het koningschap van Jezus Christus is niet van deze wereld, zoals Hijzelf ook niet van deze wereld is Johannes 3 vers 31; Johannes 8 vers 23; Johannes 18 vers 36 (Joh. 03:31; Joh. 08:23; Joh. 18:36).

Voor de wereld is dit aan­stotelijk, maar Hij zegt: “Zalig wie aan Mij geen aanstoot neemt”. De pro­fetie in Zacharia vervolgt dan ook met: “Dan zal Ik de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem teniet doen, ook de strijd- boog wordt teniet gedaan, en hij zal de volken vrede verkondigen en zijn heer­schappij zal zich uitstrek­ken van zee tot zee, en van rivier tot het einde der aarde” Zacharia 9 vers 10 zie ook Daniel 2 vers 44 en 45 (Zach. 09:10; Dan. 02:44-45).

Van het volk van deze ko­ning, de kinderen Sions, geeft Psalm 24 vers 3 tot en met (Ps. 024:003-006) een prachtige omschrijving: “Wie mag de berg des Heren beklimmen, wie mag staan in zijn heilige stede? Die rein is van handen en zuiver van hart, die zijn ziel niet op valsheid richt, noch bedrieglijk zweert. Die zal van de Here een zegen wegdragen en gerechtig­heid van de God zijns heils. Dat is het geslacht van wie naar Hem vragen; die uw aanschijn zoeken; dat is Jakob”.

Het welbehagen van God

Vers 4 zegt van dit volk: “Want de Here heeft een welbehagen in zijn volk, Hij kroont de ootmoedigen met heil”. Ik geloof dat dit de kerntekst is uit deze Psalm van waaruit vers 5 tot en met 9 moge­lijk wordt. Wat zegt dit vers ons?

God zelf heeft van Zijn Zoon getuigd: “In Hem heb Ik mijn welbehagen”. Door de wedergeboorte krijgt iemand deel aan de gemeente, aan het lichaam van Christus. Hij – Jezus Christus – is het Hoofd en wij zijn het lichaam en een ieder voor zich leden van dat lichaam. Zo geldt het welbehagen van God evengóed het lichaam als het Hoofd. Dr. A. H. Edelkoort merkt in zijn kanttekeningen op: “Dit ‘welbehagen’ is iets anders dan ‘welgevallen’. Hier is niet bedoeld, dat God bekoord wordt door de kwaliteiten van Zijn volk, maar dat Zijn volk het voorwerp is van Zijn wel­behagen, dit is van zijn eeuwige raad, die Hij aan en door het volk vol­voert”.

Zowel de Zoon als het volk zijn naar de eeuwige raad van God. Dit is dan bijvoorbeeld schitterend in harmonie met Efeziërs 1, waar ook gesproken wordt van het welbehagen van God en ook de bete­kenis blijkt te hebben van: Zijn eeuwige raads­besluiten. (Het Griekse ‘eudokien’ betekent onder andere ook goede bedoe­ling of besluit). Wij zijn door Zijn Zoon, Jezus Christus, naar het ‘wel­behagen’ of ‘naar de raad van Zijn wil’.

Wat God in Zijn Zoon ten uitvoer brengt, is in overeenstemming met Zijn ‘welbehagen’ of met Zijn ‘raadsbesluiten’. Het is naar Zijn raadsbesluiten dat Hij ons, vóór de grondlegging der wereld, in Hem – in Jezus Chris­tus – Zijn Geliefde, heeft uitverkoren opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aan­gezicht. Efeze 1 vers 3 tot en met 11 (Ef. 01:03-11).

Een volk zoals de koning is

Dit volk kroont Hij met heil. In oudtestamentische zin betekent dat overwinning en verlossing, terwijl het nieuwe testa­ment hier het woord ‘zaligheid’ voor gebruikt. Dat heil is dus veel meer dan alleen maar heling, maar het is de totale be­houdenis, het einddoel des geloofs, de zaligheid der zielen door onze Hei­land en Zaligmaker Jezus Christus 1 Petrus 1 vers 9 (1 Petr. 01:09).

Als wij gekroond worden met heil dan worden wij met Zijn gezag, kracht en autoriteit gekroond. De heerlijkheid des Heren gaat over ons op, zoals Jesaja 60 profeteert. De Statenvertaling zegt: “Hij zal de zachtmoedigen ‘versieren’ met heil”.

Wie worden gekroond? De ootmoedigen! De nederige, de deemoedige, de zachtmoedigen zeggen an­dere vertalingen. Niet de geweldenaars die op eigen kracht en inzicht ver­trouwen. Die zouden er immers schade mee kun­nen aanrichten. Het is dat volk dat geworden is als hun Heer en Meester die van Zichzelf getuig­de: “Ik ben zachtmoedig en nederig van hart” Matteüs 11 vers 29 (Matt. 11:29).

Dat is het volk van Gods welbehagen, van Gods eeuwige raad en die zullen voltrekken wat in de boekrol geschreven staat. Dit volk, gekomen in de gestalte Gods, wordt macht gegeven over koningen en edelen, over vorsten en groten.

Vreugde en blijdschap

Daarom is er gejuich on­der de vromen, die de tijd verstaan, die de ju­belroep kennen, (vers 5). Daarom is er gejuich in de gemeente van Jezus Christus. De Statenverta­ling vertaalt vers 5 aldus: “Dat zijne gunstgenoten van vreugde opspringen, om die eer, dat zij jui­chen op hun legers”.

Er is vreugde en blijd­schap als wij gaan be­speuren dat de Heer in­zichten geeft en dat er ook geloof en kracht en autoriteit is om de vorsten en groten uit te werpen. Het oordeel gaat tot over­winning gebracht worden. ‘Om die eer’ juicht het volk van God!

“De lof verheffingen Gods zijn in hun keel, een tweesnijdend zwaard is in hun hand, om wraak te oefenen aan de volken, bestraffingen aan de na­tiën; om hun koningen met ketenen te binden en hun edelen met ijzeren boeien; om het beschreven vonnis aan het te voltrek­ken. Dat is de luister van al zijn gunstgenoten. Hal­leluja” (vers 5 tot en met 9).

Aan de ene kant is er grote blijdschap en lof­prijzing in de gemeente en aan de andere kant wordt het tweesnijdend zwaard (het woord van God) ge­hanteerd. Dit past bij elkaar, dit hoort bij el­kaar en zo wordt het be­schreven vonnis aan het hele rijk der duisternis voltrokken.

Door middel van de ge­meente van Jezus Christus, het volk van Gods welbe­hagen, zal de kop van de slang vermorzeld worden, zoals beschreven staat. “Sta op en dors, gij dochter Sions; want Ik zal uw hoorn van ijzer maken en uw hoeven van koper, en gij zult vele volkeren verbrijzelen en gij zult hun onrechtmatig gewin door de ban aan de Here wijden, en hun ver­mogen aan de ganse aar­de” Micha 4 vers 13 (Micha 04:13).

Dat is het doel! Het gaat primair niet om de strijd, niet om het verslaan van het rijk der duisternis, maar dat de hele schep­ping weer terugkomt bij de rechtmatige eigenaar, bij de Here der gehele aarde. En dan niet als het geschapene in de be­gintoestand, maar als de nieuwe voltooide schep­ping. Het oude gaat voor­bij, het zal als een kleed verslijten, zegt de Bijbel. God zelf zegt van Zijn Zoon: “Als een mantel zult Gij ze oprollen, als een kleed zullen zij ook verwisseld worden, maar Gij zijt dezelfde en uw jaren zullen niet ophou­den” Hebreeën 1 vers 10 tot en met 12; Psalm 102 vers 26 en 27 (Heb. 01:10-12; Ps. 102:026-027).

De hele schepping zal dan zijn naar Gods welbehagen, waarin Hij alles zal zijn in allen. Daaraan mee te mo­gen werken is de luister, de glorie, de eer en de heerlijkheid van al Zijn gunstgenoten. Halleluja!