Levend geloof 1989.09 nr. 306

Wanneer gaan de vensters wagenwijd open? door Evert van de Kamp

“Gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen”, Efeze 4 vers 20(Ef. 04:20).

In zijn geschiedenis van ons land tijdens de Twee­de Wereldoorlog vertelt Dr. L. de Jong dat de Hervormde Kerk zich al tijdens de bezetting op­maakte om een centrale plaats in de samenleving in te nemen. Na de bezet­ting nam zij een kerkorde aan die het haar moge lijk moest maken de ‘herker­stening’ van ons volk ter hand te nemen.

In Trouw concludeerde de bekende Amsterdamse Hervormde predikant Dr. A. A. Spijkerboer on­langs in een artikel ‘Nieuwe Christenen ver­dienen alle steun’, dat die ‘idealen’ hoegenaamd niets hebben op geleverd.

Morsdode letter

‘Het is allemaal wel op papier gekomen en er zijn wel gesprekken geweest om te komen tot een ge­meenschappelijk belijden’, schrijft hij, ‘maar intus­sen is het verworden tot een morsdode letter. Je hoort er niet meer van’.

Letterlijk schrijft Spijker­boer: ‘De koers is overi­gens sinds een jaar of vijftien wel verlegd. Samen met andere kerken is de Hervormde Kerk bezig voor gerechtigheid, vrede en sinds kort het milieu, onder het motto dat ‘we wel zien zullen wat we geloven’. Maar het gezamenlijk geloof van de kerken is op het ogenblik een tamelijk mis­tige, en eigenlijk vrij pijnlijke aangelegenheid:

“De kerken zijn zekerder van de verwerpelijkheid van de apartheid dan van de opstanding van Jezus Christus, ze (de kerken) zijn ze­kerder van de verwerpelijkheid van de apartheid dan van de opstanding van Jezus Christus. Over de kerkorde, die we na de bezetting kregen, is in de Hervormde Kerk wel breed overleg geweest, maar over de koers die we nu met andere kerken va­ren veel minder: we heb­ben die meer over ons la­ten komen dan aanvaard. Zo varen we met een vlag die de lading niet dekt, een koers waarover nooit grondig is doorgepraat’.

Zijn klaagzang eindigt met de woorden: ‘Het zou alle­maal niet erg zijn als wij beseften dat wij hard op weg zijn een regionaal verschijnsel te worden. Wij worden weggevaagd uit de grote steden, een goede kans dat iemand in het jaar 2020 zegt dat hij Hervormd is ten antwoord krijgt: ‘Dan komt u zeker van Tholen?’

Een nieuw evangelisch Christendom

Toch ziet Spijkerboer een lichtpuntje. Hij signaleert een nieuw, evangelisch Christendom. Hij vindt het niet nieuw voor wie de kerkgeschiedenis een beetje kent , maar wel nieuw ten opzichte van wat op het ogenblik het kerkelijk toneel beheerst. Hij geeft het de volgende kenmerken mee:

Je bent met je hele ge­voel bij het Evangelie be­trokken. Ja, als het waar is dat God ons in Jezus Christus heeft overge­plaatst van het donker, waarin wantrouwen, haat en machtswellust heersen, naar het licht, waarin echte liefde mogelijk wordt, en dat je daar nu iets van kunt beleven, hoe zou je hele gevoel dan niet gemobiliseerd worden?

Je weet dat het Evan­gelie niet met je meepraat: het dekt je lage, materiële belangen niet, en ook je hoge, nobele idealen niet. Je hebt gemerkt dat je ik, dat zich op alle mogelijke manieren uit kan leven, een tik van het Evangelie krijgt.

Je maakt je wel zorgen over wat er in de samen­leving gebeurt, maar je vindt het allemaal maar moeilijk. Je krijgt het benauwd als de politieke orthodoxie, die op het ogen­blik in de kerken heerst, je de maat wil nemen en eens even wil nagaan of je wel zuiver op de graat bent als het gaat over ar­moede, apartheid, kern­wapens en al dergelijke dingen. Je weet wel dat het Evangelie ook over deze dingen spreekt, maar daar maak je dan eerder in je persoonlijke leven ernst mee. Je zult eerder dienstweigeren en vervan­gende dienstplicht op je nemen, dan met een bijl op een straaljager inhakken.

De traditionele kerken zeggen je niet veel meer, omdat die ver van je bed zijn en weinig warmte bie­den. Maar je hebt wel veel over voor de gemeen­schap met mensen die net zo bezig zijn als jij’.

Tenslotte schrijft hij: ‘Omdat het de meest authentieke vorm van Christendom is die er op het ogenblik te vinden is, verdient het onze harte­lijke steun. Als wij Her­vormden van dit evangelische Christendom leren wat ervan te leren valt, als wij het van harte steunen, doen wij wat er op het ogenblik door ons gedaan moet worden’.

Kritiek in eigen huis

In eigen huis heeft Spij­kerboer inmiddels al heel wat moeten horen over zijn gedurfde uitspraken. Zo gauw iets het stempel ‘evangelisch’ of ‘Pinksteren’ draagt, is de kritiek helaas nog steeds volop aanwezig. Op de genoem­de vier kenmerken valt zeker wel wat af te din­gen en vanuit de Volle Evangeliebeweging behoe­ven ze evenzeer aanvul­lingen. Maar wanneer zijn wij eindelijk eens bereid wederzijds naar elkaar te luisteren, om samen terug te keren naar de bron van levend water – Jezus Christus – in wie al de volheid van God is en wij hebben die volheid ver­kregen in Hem Kolossenzen 2 vers 9 en 10 (Kol. 02:09-10)?

Wanneer mag deze Jezus eens gaan zeggen hoe Hij in de naam van de Vader over alle dingen denkt?

Wanneer mag Hij eindelijk de dingen eens recht gaan zetten? Moet Hij nog lang wachten?

Ik vrees dat de bereid­heid, althans in Neder­land en België, om met elkaar te buigen voor de levende Heer, het werke­lijke Woord van God en de heerschappij van de Heilige Geest (nog) zeer gering is.

Zo klaagt de Kamper hoogleraar Schippers wel dat de infrastructuur van de kerk moet veranderen en hij noemt wel alles leeg als het zoeken en tasten naar God niet cen­traal staat, maar zegt verder: ‘ Jaloerse blikken werpen naar de religieuze bewegingen buiten het kerkelijk circuit, die wel aantrekkingskracht uit­oefenen op veel jongeren, is onterecht. Jongeren prikken op korte of lange termijn ook weer door de gemakkelijke antwoorden die ze daar krijgen heen’. Hoe weet hij dat?, vraag ik mij af. Wat weet hij bijvoorbeeld echt van de Volle Evangeliebeweging? Kent hij die van binnen­uit?

Bemoedigend zijn al deze klanken niet. Op deze wijze wordt er al zo lang gepraat en daardoor komt het Koninkrijk geen streep dichterbij. Intussen trekt de ‘opwekkingskaravaan’ verder en dringt de tijd. Ik schrijf dit alles zo uit­voerig op omdat ik ener­zijds hier en daar nieuw leven voel ritselen en an­derzijds vurig hoop dat de vensters eindelijk eens wagenwijd opengaan naar de geweldige geestelijke rijkdom die de Heer ons, ondermeer in tal van le­vende Christengemeenten heeft gegeven. En er is nog zoveel meer te ont­dekken!

Hoe kan het anders worden?

‘Jullie hebben Christus leren kennen’, schrijft de apostel Paulus Efeze 4 vers 20 (Ef. 04:20). Daardoor kan het allemaal anders worden, tenminste als wij dat willen. Nodig is het zeker, maar hoe? De kerken stromen leeg. In de laatste vijf jaar heeft in de Verenigde Staten twintig tot veertig procent van de jongeren de kerk verlaten, las ik één dezer dagen. En in ons land gaat het niet beter. Vertwijfeld vragen velen zich af: waar gaat het heen met de kerk? Wat moeten wij doen?

Als deze vraag dezelfde inhoud heeft als in Hande­lingen 2 vers 37 (Hand. 02:37), dan is het antwoord even eenvou­dig: ‘Bekeert u en een ieder van u late zich do­pen (het besprenkelen van zuigelingen is geen doop in Bijbelse zin overeenkomstig Romeinen 6), op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden en u zult de gave des Heiligen Geestes (de Geestesdoop) ontvangen’ Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38).

Is dit niet te fundamenta­listisch gesteld? Ik denk van niet. Heel de katho­lieke en reformatorische wereld en een groot deel van de evangelische chris­tenen gaan aan dit Woord van de Heer voorbij, of geven er een andere uit­leg aan. De doop op ge­loof door onderdompeling in water, een zaak van puur geestelijke aard, acht men niet. Is dit Christus leren kennen, die Zelf het meest duide­lijke voorbeeld heeft ge­geven door te eisen dat Johannes Hem door onderdompeling in de Jordaan doopte? Hij wel en wij , niet, dat kan toch niet?

En zicht op de doop in de Heilige Geest is er vaak nog minder. Dat wordt veelal afgedaan met: dat was voor vroeger, of als je tot geloof gekomen bent, heb je ook de Heili­ge Geest ontvangen. Was Jezus dan een uitzonde­ring Matteüs 3 vers 13 tot en met 17 (Matt. 03:13-17)? Is het overigens niet merk­waardig dat je hen ook nooit in tongen hoort spreken? Klopt dit wel met wat geschreven staat in Handelingen 2 vers 1 tot en met 4 (Hand. 02:01-04)?

Als deze fundamentele Bijbelse zaken bijna lucht­hartig worden afgeschre­ven, wat blijft er dan verder nog over van het ‘Goddelijke’ fundament en hoe denkt men dan gees­telijk verder te komen en te groeien in Gods Ko­ninkrijk? Zonder de doop in de Heilige Geest is dit toch niet mogelijk? Ook aan de leer van oplegging der handen komen we dan niet meer toe, Hebreeën 6 vers 1 tot en met 3 (Heb. 06:01-03).

De schreeuw van de wereld

Je ontmoet ook mensen die deze dingen wel zien, maar de ‘prijs’ die de ge­hoorzaamheid aan Chris­tus kost, niet willen be­talen. Immers, wat zal de buitenwacht wel zeggen? Maar wel willen ontvangen zonder’ jezelf radicaal te geven, is onmogelijk. Er zijn ook ‘geestelijke prijs­kaartjes’ en elk vooroor­deel neemt de zegen weg.

De wereld schreeuwt in­derdaad om ‘nieuwe’ christenen. Het is best aardig dat Ds. Spijker­boer het uitroept: ‘Ze verdienen onze hartelijke steun’. Maar zou het niet effectiever zijn als hij­zelf eens het goede voor­beeld gaf? Je kunt wel klagen, gelijk Schippers: ‘de infrastructuur moet veranderen’, maar als je zelf niet verandert en zelf het voorbeeld geeft, heb je dan nog recht van spreken?

Het klinkt allemaal zo mooi ‘de infrastructuur moet veranderen’, maar ik geloof dat de mens gewoon moet veranderen en weer moet gaan leven conform het Woord van God. Ik bedoel dit niet cynisch, maar klagen en zelfs ‘bezorgd’ praten helpt niet. Wij allen moe­ten (steeds weer en meer) veranderen. Samen met elkaar veranderen!

Ons allen geldt nog altijd onverkort: ‘Laat je behou­den uit dit verkeerde ge­slacht’, Handelingen 2 vers 40 (Hand. 02:40). Daar­op zijn geen uitzonderin­gen. En wie de vrijwillige, maar volledige gehoorzaam­heid aan Christus’ Woord niet wil opbrengen, maakt ook dit Woord tot een morsdode letter. Wereld­wijd is er een geweldige beweging van Gods Geest in deze tijd. Maar hoe is dat in Nederland en Bel­gië? Gaat het ons voorbij, omdat wij in die beweging toch niet mee willen? Wat zou dat jammer zijn!

Er kan nog meer veranderen

Ook in de Volle Evangelie- beweging dienen wij deze vragen aan onszelf te stellen. Het is waar, veel is er al ten goede veran­derd, maar er kan nog meer veranderen.

In Kracht van Omhoog schreef broeder J. E. van den Brink in het juninummer: ‘De christe­nen van de toekomende eeuw zijn geestelijke men­sen. Hun denken is niet vervuld met de zorgvul­digheden van deze aarde, hoe indringend deze ook mogen zijn, maar met de glorie van het hemelrijk. Met blijdschap gaan zij de toekomende eeuw in. Tijdens de late regen ontstaat immers een ge­heel nieuw type christe­nen, die allen uitzien naar de openbaring van Jezus Christus in hen. Ook zingen zij: ‘Hef uw hoofden op, want de Koning komt’.

Uiteraard is in hun ge­meenten geen ruimte meer voor allerlei spanningen, twisten en scheu­ringen, die niet voortkomen uit de ‘wijsheid die van boven is’. De blijde sfeer van het hemelse le­ven verdrijft ook alle ne­gativisme. ‘Geen strijd om beuzelingen, daar en­gelen ons omringen’. De nieuwe pinkstertijd is het eind van iedere broeder­strijd’.

Tot zover deze kostelijke woorden van onze broe­der. Na zijn heengaan had hij geen betere ach­ter kunnen laten. Wij zijn er blij mee en wij kunnen er onze winst mee doen. Laten wij dat vooral niet vergeten.

Een nieuw type Christenen

Laten kerkelijke en ande­re muren maar vallen. Dat is geen punt, als maar overblijft de pure gehoorzaamheid aan Jezus waarover ik schreef. Dan komt er voor alle christe­nen een geestelijke ontwikkeling op gang, die zijn weerga niet kent. Absolute toewijding en liefdevolle gehoorzaamheid aan de Heer maken nieu­we christenen, die meer en meer gaan beantwoor­den aan het beeld van de Meester. Dat kan een ge­heel nieuw type christe­nen opleveren. Mensen van de toekomende eeuw, die werken met al de mo­gelijkheden van die toe­komende eeuw. Met de Heer herstellen zij de ganse schepping.

Laat de grote ‘uittocht’ achter de Heer aan, die als altijd vooraan gaat, maar beginnen, Exodus 13 vers 21 en 22 (Ex. 13:21-22).

‘En ik zag de hemel ge­opend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Ge­trouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid. En zijn ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een geschre­ven naam, die niemand weet dan Hijzelf. En Hij was bekleed met een kleed, dat in bloed ge­verfd was, en zijn naam is genoemd: het Woord Gods. En de heerscharen, die in de hemel zijn volg­den Hem op witte paar­den, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen’, Openbaring 19 vers 11 tot en met 14 (Openb. 19:11-14).

Zij, die Christus kennen, zijn geheel anders. Dat mag de wereld (eindelijk) best eens zien.

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Waarom “Levend Geloof” onafhankelijk is

“Levend Geloof” is een onafhankelijk volle evangelie maandblad. In onze statuten is het zo onder woorden gebracht: “De stichting is onafhankelijk, dat wil zeggen niet gebonden aan een kerk, gemeente, sekte of beweging”. Wij geloven dat de opdracht die “Levend Geloof” heeft – de verkondiging van het volle evangelie van Jezus Christus – zo het beste tot zijn recht komt. Een blad mag niet vergeleken worden met een gemeente. Het heeft een wezenlijk andere taak die, wat “Levend Geloof” betreft, hierin bestaat dat wij niet alleen de verschillende facetten van de volle boodschap zo goed mogelijk trachten te belichten, maar ook opinievormend bezig zijn. Soms komen dingen aan de orde die in de gemeenten (nog) niet gebracht kunnen worden omdat men er niet rijp voor is, of omdat men zo vast zit in een bepaalde structuur, dat iedere andere mening al bij voorbaat wordt afgewezen.

Uiteraard betekent dit niet dat we tegen gemeenten of gemeentevorming zijn. Integendeel, wij zijn van mening dat ieder kind van God zijn plaats behoort te hebben ingenomen in een gemeente, maar dan wel bij voorkeur in

een gemeente waar het volle evangelie centraal staat.

Echter als gemeente voor op onze hoede zijn gemeente waartoe wij behoren, zien als de gemeente. Alles is nog aan verandering en altijd weer dreigt het gevaar om te raken in bepaalde structuren         en leerstellingen.

Waar Gods Geest de ruimte krijgt, ‘zal er een gezonde geestelijke groei naar de Volwassenheid en volkomenheid in Christus zijn. Dit geldt voor de gelovige individueel als ook voor de gemeente waartoe hij of zij behoort. “Levend Geloof” probeert hieraan als tijdschrift haar steentje bij te dragen. Vele lezers en lezeressen weten dit te waarderen en daar zijn we dankbaar voor. Het bemoedigt en stimuleert ons om volhardend door te gaan, ondanks de soms felle tegenstand uit het rijk der duisternis.

Wij geloven dat de boodschap, zoals wij die in ons blad verwoorden, in de komende tijd op gezonde en positieve wijze zal doorwerken in allen die zich daarvoor (blijven) openstellen. En wij geloven óók dat de ware gemeente uiteindelijk ten vol Ie gestalte gaat krijgen en de zonen Gods zich gaan openbaren.

 

Mededelingen zomeractie 1989

Omdat ook deze maand nog verschillende giften binnenkomen voor onze zomeractie, tot ondersteuning van de “Levend Geloof’-arbeid, wordt met het toezenden van het overzicht van de ontvangen giften nog gewacht tot oktober. Maar ook nu reeds willen wij iedereen die heeft meegedaan heel hartelijk bedanken!

Nieuwe brochures

Van Tea Keuper-Dijk is een nieuw gedichtenbundeltje verschenen onder de titel “Komen tot God” (zie ook blz.32). Het boekje is de eerste van een serie nieuwe brochures over diverse onderwerpen. Zo verschijnt volgende maand een brochure van Hessel Hoefnagel, waarin de artikelen zijn verwerkt die broeder Hoefnagel vorig jaar in “Levend Geloof” schreef over de innerlijke mens. Ook zijn momenteel verschillende brochures in herdruk. Een volledig overzicht van de thans verkrijgbare brochures volgt in het nummer van oktober.

 

Het liefhebben van onze naaste door Margreet Gast

Een wetgeleerde vraagt aan Jezus wat hij doen moet om het eeuwige leven te beërven. Jezus laat hem zelf het antwoord geven: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als uzelf”, Lucas 10 vers 25 tot en met 27 (Luc. 10:25-27).

De naaste liefhebben als zichzelf,, doet de mens dat pas nadat dit nadruk­kelijk geboden is in de Thora en door Jezus? Heeft eigenlijk de een de ander al niet lief als zich­zelf? Is deze ‘regel’ al niet te ontdekken, als we er op letten hoe mensen met elkaar omgaan?

Hoe gaan wij om met elkaar?

Stel: je denkt doorgaans negatief-kritisch over je medemens, je ziet eerder het slechte dan het goede in de mens. Wijst dit er niet op dat je geneigd bent ook negatief over je­zelf te denken? … Je houdt van je naaste zoals je van jezelf houdt .. .

Stel: iemand is sterk in het uithalen van flauwe grappen. Een ander flink te grazen nemen, eens goed belachelijk maken, daar is hij sterk in! En wie slachtoffer wordt van dit soort humor, kan niets anders doen dan te lachen als de bekende boer-met-kiespijn. Wie zo met mensen omgaat, toont daarin uiteindelijk zijn , minachting voor de ander. En wijst dit er ten diep­ste niet op dat zo iemand zichzelf verwerpt en min­acht? … Je houdt van de ander zoals je van je­zelf houdt …

Stel: je bent er niet zo bijster in geïnteresseerd hoe een ander denkt en zich voelt. Je daarin ver­diepen is eigenlijk te veel moeite. Is dan eigenlijk je eigen leven, je eigen ge­dachten en gevoelens, wel belangrijk voor je?

… Je houdt van je naas­te zoals je van jezelf houdt . . .

De manier waarop mensen met elkaar omgaan, ver­raadt heel vaak hoe ze met zichzelf omgaan.

Verheffing of verwerping

Het zal duidelijk zijn dat het in de hiervoor gege­ven voorbeelden niet gaat om het ‘houden van’ zoals God dat bedoelt. Wie de liefde van God niet kent, kan niet naar Zijn bedoe­ling van zichzelf houden. Eerder verwerpt men zichzelf, hierdoor geïn­spireerd door het rijk der duisternis. Want zo­als God, de Vader, elk mensenkind wil verheffen omdat Hij hem hoogacht, zo is het satans wens de mens te vernederen en verwerpen. En, als de mens die God en Zijn lief­de niet kent, zichzelf verwerpt, hoe kan hij dan liefde hebben voor de ander?

Het eerste gebod is: “Ik zal de Here, mijn God, liefhebben uit geheel mijn hart en met geheel mijn ziel en met geheel mijn kracht en met geheel mijn verstand”. “Doe dat!”, zegt Jezus. Van mezelf houden en van mijn naas­te begint met God lief­hebben. Ik weet pas wat het is liefde voor mezelf en de naaste te hebben, als ik God liefheb.

Het komt God rechtens toe dat wij, Zijn schepse­len, Hem eren en gehoorzamen. Hij is onze Maker. Hij wil de mens voeden en koesteren, hen als een goede herder leven en overvloed geven. Hij is de enig goede God, Die mensen tot herstel brengt. Door God lief te hebben en Hem te eren, stellen we ons open voor Zijn wezen.

We gaan dan aannemen als waarheid hoe Hij van mensen houdt. We gaan ontdekken hoe Hij zich ontfermt over mensen, hen genade geeft, hen vergeving schenkt. Al­lereerst gaan we die liefde leren kennen voor onszelf, heel persoonlijk.

En als we Hem in gehoor­zaamheid navolgen in de­ze liefde, gaan we leren van onszelf te houden. Pas dan kunnen we toe­komen aan het tweede gebod: de naaste lief­hebben als onszelf.

Pas als we van de Vader gaan leren positief en mild over onszelf te den­ken, kunnen we eraan gaan werken het negatie­ve denken over de ander weg te doen.

Als we geleerd hebben onszelf te schatten op de waarde die God ons toe­kent, kunnen we ook de ander gaan hoogachten. Dan verwerpen en min­achten we de ander niet meer.

Als we beseffen hoe in­tens geïnteresseerd de hemelse Vader is in elk van Zijn kinderen per­soonlijk, dan worden we ook betrokken op de an­der. Met Gods ogen zien we dan de naaste: een prachtige schepping, de moeite meer dan waard te leren kennen.

Een kind van God mag de eindeloze liefde van Zijn hemelse Vader kennen, en deze als een schat koesteren in zijn hart. Door deze liefde leert hij van zichzelf te houden. En deze liefde stelt hem in staat de naaste, naar Gods wil, lief te hebben als zichzelf.

 

Doet u ook mee? Door de redactie

– Ook dit najaar doen wij weer een beroep op onze lezers en lezeressen ons te helpen het abonneebestand te vergroten. U kunt dit doen door iemand te winnen als abonnee of op te geven voor een geschenkabonnement. Denk ook eens aan de mogelijkheid een aantal exemplaren van “Levend Geloof” te bestellen en deze een plaatsje te geven op de boekentafel van uw gemeente of deze zelf te verspreiden onder hen waarvan u denkt dat ze geïnteresseerd zijn.

 

De grote lofzang door Wim te Dorsthorst -4-

Als je het Hallel (Psalm 113 tot en met 118) in zijn geheel doorleest en herleest, dan zie je steeds duidelijker dat het niet gaat om zomaar zes Psalmen, die toevallig achter elkaar in de Bijbel zijn terechtgekomen. Het is als een prachtige kom­positie waar alles harmo­nisch gerangschikt is zonder dissonanten.

Het thema, dat klinkt vanaf het eerste vers in Psalm 113 tot het slotak­koord in Psalm 118 vers 29 (Ps. 118:29) is: “Looft de Here, want Hij is goed, ja, zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid”. En het is goed dat dat ook na blijft klinken in ons hart en ons vergezelt op onze levensweg, zoals het onze Heer vergezelt heeft en vergezelde toen de doods­dreiging op Hem afkwam. “Halleluja, looft gij knech­ten des Heren, looft de naam des Heren. Looft de Here, want Hij is goed, ja, zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid”. Een machtige lofzang dus op de goedertierenheid van God.

Het licht door de Vader gezonden

Wij hebben gezien dat Je­zus deze lofzang samen met zijn discipelen zingt bij het laatste avondmaal en op gemerkt dat in Psalm 113 vers 2b (Ps. 113:002b) en Ps. 115:018b) gezongen wordt: “van nu aan tot in eeu­wigheid”.

Door Jezus Christus komt alles in de schepping let­terlijk in het ware licht te staan. In Psalm 43 is de bede van de Psalmist: “Zend uw licht en uw waarheid, mogen die mij geleiden, mij brengen naar uw heilige berg en naar uw woningen” Psalm 43 vers 3 (Ps. 043:003). Hij – Jezus Christus – is de vervul­ling van dit gebed. Hij zegt: “Ik ben het Licht en Ik ben de Waarheid”, Johannes 9 vers 5 en Johannes  14 vers 6 (Joh. 09:05; Joh. 14:06). Daarom zegt Psalm 118 vers 27a (Ps. 118:027a) in de lofzang: “De Here is God die ons licht ge­geven heeft”.

Wij zagen dit licht al schijnen bij de Naam des Heren die in Jezus vol­ledig geopenbaard is. Maar ook de goedertieren­heid van God komt in dat ware licht te staan, om­dat Jezus de ‘Goedertie­renheid Gods’ is. Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen, zegt Hebreeën 1 vers 3a. (Heb. 01:03a) Daarom lezen we ook in Psalm 118, in verband met de ‘goedertierenheid’ driemaal het woordje nu, wat zeggen wil: ‘van nu af aan’ of ‘voortaan’. “Laat Israël nu zeggen… Laat Aaron nu zeggen…

Laat wie de Here vrezen nu zeggen: Zijn goeder­tierenheid is tot in eeu­wigheid” (Ps. 118:001-004).

De genade Gods is verschenen

In de volheid des tijds heeft God Zijn Zoon uit­gezonden Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04) en in Hem is de ‘genade Gods’ verschenen heilbrengend voor alle mensen, Titus 2 vers 11 (Tit. 02:11). De grondslag van het nieuwtestamentische woord ‘genade’ (Grieks: charis) is het Hebreeuwse woord ‘chèsed’ wat ‘goedertierenheid’ betekent. In Jezus Christus is dus de ‘goedertierenheid Gods’ verschenen tot heil (letterlijk: redding) van alle mensen.

Psalm 117 past dus schit­terend in het geheel van de lofzang waarin de volken opgeroepen worden de He­re te loven. Het begint bij de knechten des Heren, maar door de knechten zal het licht komen tot al­le volken, tot alle mensen. “Looft de Here, alle gij volken, prijst Hem alle gij natiën; want zijn ‘goedertierenheid’ is machtig over ons en des Heren trouw is tot in eeuwigheid. Halleluja” (Psalm 117). Een, korte Psalm met een krachtige oproep aan alle volken en alle natiën de Here te loven en te prijzen.

Leo Hirsch schrijft in zijn boekje ‘De wereld van het joodse geloof’. dat de paasmaaltijd beëindigd wordt met Psalm 136. Je­zus zal dus als de Heer des huizes de verzen van die Psalm gezongen heb­ben en 26 maal zal in de nacht van de verlossing geklonken hebben uit de mond van de eerste ge­meente: “Want Zijn goe­dertierenheid is tot in eeuwigheid”.

Maar het is in die nacht ook gezongen in geheel Israël in ieder huis; dus is er op overweldigende wijze geproclameerd in de geestelijke wereld dat Gods goedertierenheid is en blijft tot in eeuwig­heid. Zo treedt Jezus dan enkele ogenblikken later de vijand tegemoet om de goedertierenheid van God ten volle gestal­te te geven en te ver­heerlijken. (De vertalin­gen van Prof. Obbink en Petrus Canisius vertalen in Psalm 136 het woord ‘chèsed’ steeds met ‘ge­nade’) .

De geest van de Antichrist

De gemeente van Jezus Christus wordt geroepen uit en groeit op in een wereld waar de begrippen ‘goedertierenheid’ en ‘ge­nade’ steeds meer ver­vlakken en vervagen, terwijl het toch de pijlers van de hele schepping Gods zijn , zoals Psalm 136 duidelijk laat zien. De schepping, de verlos­sing, de voltooiing, alles wordt gedragen door de genade Gods.

De wereld waarin wij le­ven wordt gekenmerkt door de macht van weten­schap en techniek. Daar komt nog bij dat dit steeds meer vermengd wordt en doortrokken raakt van occultisme en spiritisme. Het is een cultuur waarin de mens steeds onafhankelijker wil staan van God, Zijn Schepper, en zichzelf centraal stelt en zich als een god gaat zien. Het is een ik-gerichte wereld en men bouwt eigenlijk één grote wereldstad, één groot Babylon, waar door wetenschap en techniek, occultisme en spiritisme, alles mogelijk wordt, wat ze denken te doen, Genesis 11 vers 5 en 6 (Gen. 11:05-06). (Zie Levend Ge­loof van april 1989 in het artikel ‘New Age. bedrei­ging of uitdaging?’ van broeder Evert van de Kamp).

Zo is de duivel op zeer geraffineerde en listige wijze de hele mensheid nog steeds aan het verlei­den om als God te willen zijn, via zijn weg van onafhankelijkheid van God, Genesis 3 vers 5 (Gen. 03:05). Hij speelt hier uiteraard in opdat wat God ingeschapen heeft, want vóór de grondlegging der wereld heeft God naar de raad van Zijn wil ver­ordend dat de mens aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig zou worden en deel zou hebben aan Zijn heerlijkheid, Romeinen 8 vers 29 en 2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (Rom. 08:29; 2 Thess. 02:14). Dit kan de mens echter niet in eigen kracht of via een eigen gekozen weg en ze­ker niet via de weg die de duivel wijst. De weg van God voor de mens is de weg van Zijn goeder­tierenheid of genade in Zijn Zoon Jezus Christus.

Gods wezen is onveranderlijk

Nu is de genade niet een uitvinding van God omdat de mens in zonde is gevallen, maar het is het wezen van God. God is niet goedertieren gewor­den omdat dat tijdelijk nodig is in verband met de verlossing, maar Hij is goedertierenheid, zo­als Hij liefde is tot in alle eeuwigheden.

U herinnert zich nog wel de openbaring van God aan Mozes als Mozes vraagt Gods heerlijkheid te zien. Deze heerlijkheid is dan: “Here, Here, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, die goedertieren­heid bestendigt aan dui­zenden, die ongerechtig­heid, overtreding en zon­de vergeeft”, Exodus 34 vers 6 en 7a (Ex. 34:06-07a).

Dit is de heerlijkheid van God en daar hoort ook bij: “die ongerechtigheid en zonde ver geeft”. Dat is óók Zijn wezen, dat Hij gaarne vergevend is (Ps. 086:005). God verandert niet in Zijn wezen naar gelang een situatie dat nodig maakt want dan zou Hij veranderlijk zijn. Dan zou er geen enkel vast punt meer zijn in de schepping. Eén van de Godsnamen is echter: ‘de onveranderlijke Israëls’, 1 Samuel 15 vers 29 (1 Sam. 15:29). En ook van Jezus Christus staat geschreven dat Hij on­veranderlijk is, Hebreeën 13 vers 18 (Heb. 13:18).

Gods trouw aan Zijn verbond

Nu valt nog iets op, na­melijk dat goedertieren­heid en trouw heel vaak als een woordpaar voor­komt. Ook in de Naam van Exodus 34 zien we het sa­men genoemd. Je zou kun­nen zeggen: ze horen bij elkaar. Waar sprake is van goedertierenheid Gods daar handelt God vanuit Zijn trouw. Het hoort bij God. Hij is getrouw en laat niet varen het werk Zijner handen (Ps. 138:008).

“Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkaar”, zegt Psalm 85 vers 11 (Ps. 085:011). Die trouw van God heeft te maken met Zijn eeuwige raadsbesluiten, met het eeuwige verbond wat God heeft met de schepping en in het bijzonder met de mens. Het is het genade- verbond in Zijn Zoon Je­zus Christus waarvan Paulus zegt, dat wij door God geroepen zijn “met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus ge­geven is voor eeuwige tijden”, 2 Timoteüs 1 vers 9 (2 Tim. 01:09).

En de apostel Petrus zegt: “U bent verlost met het kostbaar bloed van Chris­tus, als van een onberis­pelijk en vlekkeloos Lam. Hij was van tevoren ge­kend, voor de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard terwille van u”, 1 Petrus 1  vers 19 en 20 (1 Petr. 01:19-20).

Tot lof zijner heerlijkheid

Paulus spreekt in zijn brief aan de Efeziërs ook over dit eeuwige genade- verbond als Hij zegt: “Hij heeft ons immers in Jezus Christus uitverkoren voor de grondlegging der wereld opdat wij heilig en onbesmet zouden zijn voor Zijn aangezicht”, Efeze 1 vers 4 (Ef. 01:04).

En dan zet Paulus verder uiteen dat dit alles over­eenkomstig is naar het welbehagen van Gods wil en dat God in alles werkt naar de raad van Zijn wil (of wilsbesluit), opdat wij zouden zijn tot lof Zijner heerlijkheid, Efeze 1 vers 3 tot en met 14 (Ef. 01:03-14).

“Daarom”, zegt Paulus, werkt God naar de raad van Zijn wil: “opdat wij zouden zijn tot lof zijner heerlijkheid”. En dit door zijn weg van goedertierenheid en trouw, genade en waarheid in de Zoon Zijner liefde, Jezus Christus, Efeze 1 vers 5 en 6 (Ef. 01:05-06).

“Looft de Here, want Hij is goed, ja, Zijn goeder­tierenheid is tot in eeu­wigheid!

 

Intermezzo door Gerry Velema

Jezus is Heer!

“Mevrouw, wat bent u toch vlot geslaagd!”, complimenteerde de verkoopster. Met zichtbaar veel plezier pakte ze de diverse kledingstukken voor haar klant in. Kleren waar bij je aan het kom bi neren kunt blijven. Als verkoopster kwam ze toch ook wel andere klanten tegen, waar maar heel moeizaam een klein resultaat werd behaald. En dat ook nog met verveelde ondankbare gezichten, omdat het allemaal niet lukken wilde.

Haar klant glunderde zo blij en tevreden en alsof ze de verkoopster haar geheim liet weten, deelde ze mee: “Weet u, ik bid ook altijd als ik de stad inga om kleren te kopen. Soms kun je zoveel tijd verdoen met passen en zoeken. Als ik er voor bid, merk ik altijd dat het vlotter en beter lukt. Begrijpt u?”

Nee, dat begreep de verkoopster helemaal niet. Het leek haar zo’n aardige en vooral normale vrouw toe, die klant van haar, maar zo’n opmerking, hier wist ze toch echt niet op te reageren. Het bleef zoiets als: “Ja, ja!”

Tussen de ingepakte kledingstukken zat ook een vlotte feestelijke blouse. Deze blouse werd s’ avonds met veel plezier aangedaan, samen met nog wat nieuwe spulletjes, om zo naar een feestelijke bijeenkomst te gaan van kinderen van God! En dat mag toch, er een beetje leuk modieus uitzien, als je naar de gemeente gaat.

De klant – een zus van ons – genoot van de avond, waarin de Heer Zijn woorden aan Zijn volk kon geven. Iedereen straalde en was enthousiast voor Cod. Aan het einde van de dienst was er zoals gebruikelijk ook de collecte. Alleen anders dan gewoonlijk. De mandjes bleven vóór staan, en als je iets aan God wilde geven, (offeren) mocht je naar voren komen, om het in de mandjes te doen.

Op het moment dat er voor de collecte werd gebeden, ervoer onze zuster heel sterk, dat God van haar, die leuke nieuwe blouse vroeg. Haar God, haar Helper, zelfs bij het uitzoeken van kleren, liet nu ook de andere kant zien, van het Hem je Heer noemen!

Hoe zou de verkoopster hebben gereageerd, wanneer ze zou zien, wat ik zag; dat de feestelijke blouse, spiksplinternieuw, bij de mandjes bleef liggen? Als Jezus echt Heer is over ons doen en laten wordt, onze tijd, zodat we bidden voor uitzoeken van kleren, over onze bezittingen, ja zelfs onze nieuwe spulletjes, dan kan dit gebeuren!

En Hij is Heer en het Hoofd van Zijn Lichaam. Ik ben benieuwd wie God gelukkig heeft gemaakt met deze feestelijke ‘geofferde’ blouse… Geeft dit – waar gebeurde – verhaaltje ook u te denken?

 

Wat doen wij met ons erfdeel? door RON GAST

(Het eerste deel van dit artikel werd gepubliceerd in “Levend Geloof” van juli /augustus ).

De verdeling van Kanaän

Jezus’ toehoorders zullen ongetwijfeld goede kenners van de geschiedenis van God (de Vader) met Zijn volk (Zijn kinderen) zijn geweest. De verdeling van het erfdeel in de ge­lijkenis van de verloren zoon zal daarom bij menig­een de beschrijving van de verdeling van een an­der erfdeel te binnen hebben gebracht: De ver­deling van Kanaän.

In Jozua 14 vers 1 (Joz. 14:01) begint die gebeurtenis:

“Dit nu zijn de erfdelen die de kinderen Israëls in het land Kanaän ont­vangen hebben”, vergelijk Lucas 15 vers 12 (Luc. 15:12): “En hij verdeelde het goed onder hen”).

En dan verhaalt het boek Jozua over de verdeling van de erfenis. Zo belan­den we bij de kinderen van Jozef:

“De kinderen van Jozef echter spraken tot Jozua: Waarom hebt gij mij ten erfdeel maar één lot en één deel gegeven, terwijl ik toch een talrijk volk ben, aan gezien de Here mij tot dusverre gezegend heeft”, Jozua 17 vers 14 (Joz. 17:14).

Hé! , is er iets misgegaan? Is God iemand vergeten? Heeft Hij een beetje te weinig gegeven? “Tot dus­ver gezegend…”, maar nu? Als de kinderen van

Jozef, de lieveling van Jakob, al niet genoeg krijgen, wat moet je dan wel niet vrezen voor die anderen?

Waar ligt het probleem?

Gods antwoord lezen we in Jozua 18. Eerst een in­leiding:

“De gehele gemeente van de kinderen Israël werd samengeroepen te Silo waar zij de tent der sa­menkomst oprichtten, aangezien de streek onder­worpen was en te hunner beschikking stond” (vs. 1).

God spreekt waar Zijn volk vergaderd is: in de samenkomst, in de ge­meente. Maar voordat Jo­zua Gods woorden kan uit­spreken, wijst de schrij­ver op nog meer proble­men :

“Toen waren er onder de kinderen Israël zeven stammen over die hun erf­deel nog niet gekregen hadden” (vs.2).

De tekortkomingen van God zijn blijkbaar nog ernstiger dan zich eerst liet aanzien. Is God een liefdevolle Vader als Hij de één wel laat delen in de erfenis en de ander niet? Hoe zit dat?

“Daarom zei Jozua tot de kinderen Israël: Hoe lang zult gij traag blijven om het land in bezit te nemen dat de Here de God uwer vaderen u gegeven heeft?” ( vs. 3).

Dat is dus de oorzaak! Het probleem ligt niet bij God, de Vader. Maar bij de kinderen die niets met de erfenis hebben gedaan. De notaris heeft de ver­deling van de erfenis uitgesproken, maar nie­mand heeft zijn deel op­gehaald. Daarom zegt Jozua: ‘Neem het land in bezit!’

De instructies die God geeft

Dan rijst de vraag: hoe? In vers 4 lezen we de raadgevingen die God geeft:

Laat je uitzenden. 1.

Begeef je op pad. 2.

Doorkruis het land. 3.

Maak een beschrijving daarvan. 4.

Naar gelang je erfdeel. 5.

En keer terug tot mij. 6.

Ga Gods raadgevingen eerst in je eigen innerlijke leven toepassen. Het be­gint bij jouw geloofsgroei.

Verlaat je oude manier van denken. 1.

Ga op pad in Gods Woord. 2.

Doorkruis de Bijbel. 3.

Schrijf op wat 4.

jou in het bijzonder aanspreekt. 5.

Kom er mee terug naar God en naar de ge­meente. Praat erover met Hem en met je broers en zussen. Zo bouw je elkaar (en ook jezelf) op. 6.

Geloof je dan wat je als erfdeel is toebedeeld?

Neem je je erfdeel in bezit?

En daarna:

Laat je uitzenden; ook buiten je vertrouwde omgeving. Uitzenden om terug te keren met de daklozen en ont­heemden van de (gees­telijke) wereld.

Begeef je op pad; goed toegerust. Vol van de Heilige Geest. Voorzien van alles wat je nodig hebt: liefde, blijdschap, zachtmoedigheid, barm­hartigheid, vergevings­gezindheid, volharding.

Doorkruis het land; ontdek God in de an­der. (En als je eens een geest die niet uit God is tegenkomt, ver­jaag die!).

Maak een beschrijving; want dan oefen je je­zelf om dingen helder te gaan waarnemen. Iets wat je niet scherp ziet, kan je immers niet goed beschrijven. Wees niet tevreden met onduidelijkheden of halve waarheden.

Naar gelang jouw erf­deel; dus voor jou. Op je eigen wijze, op jouw plaats. Het gaat om je eigen kwaliteiten; jouw specifieke talenten.

En keer terug tot mij; om te getuigen. Vertel wat je hebt meegemaakt, gezien. Vul elkaar aan dan ontstaat er een fantastisch samenge­steld beeld van wat God allemaal doet.” De mannen nu gingen heen en trokken door het land; zij maakten daarvan een beschrijving, stad voor stad, in zeven ge­deelten, en kwamen bij Jozua in de legerplaats te Silo” (vs. 9).

Ze deden aldus! En toen?

“Zo heeft de Here aan Is­raël het gehele land ge­geven, dat Hij gezworen had hun vaderen te zullen geven; zij namen het in bezit en gingen er wonen. En de Here gaf hun aan alle zijden rust, geheel zoals Hij hun vaderen ge zworen had; niet één van al hun vijanden heeft voor hen kunnen stand­houden; al hun vijanden gaf de Here in hun macht. Niet één van alle goede beloften, die de Here aan het huis van Israël had toegezegd, is onvervuld gebleven; alles is uitge­komen”, Jozua 21 vers 43 tot en met 45 (Joz. 21:43-45).

Alles is uit gekomen! Een fijn beeld voor de gemeen­te en voor ieder persoon­lijk! “Al het Mijne is het uwe”, zegt onze Vader. Neem er dus gerust bezit van! Stap voor stap.

 

Vuur (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Ik ben niet bang voor Uw verterend vuur,

want ik ervaar de vuurgloed van Uw liefde,

waar die de duisternis in mij verbrak, doorkliefde,

daar stond ik op tot léven, in dat heilig uur!

 

En waar ik in Uw hand mijn leven heb gelegd,

Uw wil ga doen, in U geworteld groeien,

daar zal mijn leven tot Uw eer gaan bloeien,

zo dikwijls wordt het immers in Uw Woord gezegd.

 

O Heer, mijn God, zo heilig en verheven,

maar ook zo dicht bij ieder, die U zoekt,

om mijnentwil hebt U het kwaad vervloekt,

door Jezus geeft U mij het Goddelijk leven!

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts (11)

Het terugdrijven van de wereldbeheersers

De gemeente is de thuisbasis van waaruit God zijn engelen gaat uitzenden. Zij worden uitgezonden over de volkerenwereld met de bedoeling om de volken tot orde te brengen. God gaat aan de gemeente bepaalde gebieden toewijzen. Psalm 2 is in dit verband een prachtige profetische Psalm. In vers 1 wordt de vraag gesteld (Ps. 002:001): “Waarom woelen de volken en zinnen de natiën op ijdelheid?” Dit komt omdat de koningen der aarde – de wereldbeheersers – de zaak opjutten. We zien het keerpunt in vers 6 (Ps. 002:006): “Ik immers heb mijn koning gesteld over Sion, mijn heilige berg”. Tegenover de koningen der aarde staat de door Gód aangestelde koning. Tot déze koning wordt gezegd in vers 8 (Ps. 002:008): “Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel en de einden der aarde tot uw bezit”.

Deze koning is Jezus Christus met de gemeente. Wij gaan als gemeente deel uitmaken van de Koning, die bezig is om zijn intocht te houden. Daarbij spelen ook de engelen een rol, want zij gaan de wereldbeheersers terugdrijven. Ik geloof, dat dit in deze tijd gaat beginnen. God is bezig zijn gemeente hiervoor klaar te maken. Al doende ga je het verder ontdekken! Ter illustratie een voorbeeld uit deze tijd.

Wat Derek Prince meemaakte in Kenia

Derek Prince was in 1960 zendeling in Kenia. Hij had daar een soort bijbelschool. Hij had er heel wat jonge mensen opgeleid. Op een keer was er een samenkomst met ongeveer 200 jonge geestelijke leiders. Zij hadden op deze conferentie veel dingen samen besproken. Toen tijdens de aanbiddingsdienst Gods Geest vaardig werd over de mensen, voelde Derek Prince in de geest aan, dat van deze gelegenheid ook gebruik moest worden gemaakt. Hij heeft eens gezegd dat het probleem in de pinksterwereld geweest is dat er veel kracht van God is verspild. God verleent zijn kracht niet slechts om voor een moment ‘in de glorie’ te zijn. De bedoeling is dat je er iets aan overhoudt.

Tijdens de aanbidding en lofprijzing ging Derek Prince naar het podium toe om de dienst te leiden. Plotseling zei zijn vrouw tegen hem: ‘Zeg tegen de mensen dat zij nu voor het volk van Kenia in gebed moeten gaan’. Dit was voor hem een bevestiging van de ervaring in de geest, die hij vooraf gekregen had, namelijk dat Gods Geest verlangde dat er iets zou worden ondernomen.

Op het podium aangekomen ging hij de mensen leiden om voor het volk van Kenia op de bres te staan. Terwijl ze hiermee bezig waren, toonde God een gezicht. Een broeder zag in de geest dat een leger van rode paarden de grens van Kenia naderde. Eén rood paard ging voorop. Het was duidelijk dat hier een bedreiging voor het land aanwezig was. Gezamenlijk is men deze machten der duisternis gaan binden en de naam van God gaan uitroepen over deze situatie.

Op een gegeven moment gaf de Heer weer een gezicht. Het voorste paard keerde zich vlak voor de grens plotseling om. De andere rode paarden deden hetzelfde. Toen wisten de mensen dat er in de geestelijke wereld iets was gebeurd. In de jaren hierna is in de landen om Kenia heen steeds beroering geweest. Er waren revoluties, burgeroorlogen, of ook vaak een machtsovername. Alleen Kenia is ervan verschoond gebleven. Kenia is in de jaren vanaf 1960 open geweest voor evangelisatie. De toenmalige president stond positief tegenover het zendingswerk. Tijdens genoemde samenkomst is een stuk wereldbeheersing teruggedrongen. Het volk van Kenia was geclaimd voor het Koninkrijk Gods.

Geestelijke volharding geeft overwinning

Als de gemeente zich gaat bundelen, kan zij bepaalde krachten uit het rijk der duisternis tegenhouden. Derek Prince vertelt, dat hij meermalen door de Geest wordt aangespoord om een kort gebed te bidden. Hij gaat hier regelmatig mee door, om het door de Geest ingegeven gebed in de geestelijke wereld uit te spreken, totdat het op een gegeven moment zijn uitwerking heeft.

We zien eigenlijk hetzelfde bij de verovering van Ai. In Jozua 8 vers 18 (Joz. 08:18) lezen wij: “Toen zeide de Here tot Jozua: Strek de spies, die in uw hand is, uit naar Ai, want Ik geef het in uw macht. En Jozua strekte de spies, die in zijn hand was, uit, naar de stad”. Vervolgens lezen wij in vers 26 (Joz. 08:26): “En Jozua trok zijn hand, waarmee hij de spies uitgestrekt hield, niet in, voordat hij alle inwoners van Ai met de ban geslagen had”. Jozua staat de hele tijd met de spies naar Ai gericht. In de zichtbare wereld lijkt het een nutteloze bezigheid, maar Jozua gaat er net zolang mee door totdat de stad Ai in zijn hand is.

Ook in het onderricht van Jezus vinden we bepaalde dingen hierover. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de belijdenis van Petrus in Matthéüs 16 vers 13 tot en met 20 (Matt. 16:13-20). Als Jezus de discipelen vraagt: ‘Wie zeggen de mensen dat de Zoon des mensen is?’, komen er verschillende antwoorden. Daarna wordt de vraag persoonlijk toegespitst: ‘Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?’ Dan volgt het geladen antwoord van Petrus: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!’ Petrus spreekt hier uit welke plaats Jezus in de geestelijke wereld inneemt: ‘Gij zijt de Christus, de gezalfde Koning!’

Jezus heeft dit antwoord uitgelokt met een strategische bedoeling. Hier zijn twee redenen voor. 1. De aanduiding Caesarea Filippi is niet toevallig. Caesar: keizer. Caesarea Filippi was het centrum van de keizerverering. In die tijd waren er bepaalde plaatsen en gebieden waar de invloed van de Romeinse keizer zich heel sterk deed gelden. Juist in het gebied van de keizercultus stelt Jezus de vraag: ‘Wie ben Ik?’ 2. In die streek had de God Pan het voor het zeggen. Ons woord ‘paniek’ is hiervan afgeleid. Hij was de uitvinder van de panfluit. Als Pan op de fluit speelde, weerkaatste het fluitspel tegen de hoge rotswanden. Het was een angstaanjagend geluid en veroorzaakte bij de mensen een panische angst. Pan: de god van de angst.

De eerste steen van de gemeente wordt gelegd

De uitspraak: ‘Gij zijt de Christus!’, was een frontale aanval tegen de godenwereld in dat gebied. ‘Gij zijt de Christus; U alleen, en niet de keizer of de god Pan’. Het is de proclamatie om het machtsblok van de godenwereld stuk te breken. De belijdenis van Petrus was een stuk geestelijke strategie van Jezus: ‘Laat het op deze plaats maar eens hóren!’

Het is niet toevallig dat Jezus uitgerekend daarop voor het eerst over de gemeente gaat spraken. In vers 18a zegt Jezus: ‘Op deze Petra zal Ik mijn gemeente bouwen’. Door de belijdenis van Petrus is in feite de eerste steen gelegd. Jezus bedoelt: ‘Op deze geloofsuitspraak, op dit stuk openbaring, ga Ik mijn gemeente bouwen’.

Dan lezen we in vers 18b: ‘En de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen!’ De poorten vormen de plaats waar de plannen gemaakt worden. In de oudheid waren de rechters en het stadsbestuur in de poorten gezeten. Lot zat in de poort van Sodom. Je zou kunnen zeggen: ‘Lot zat in de gemeenteraad’. De poorten van het dodenrijk is de plaats waar het dodenrijk zijn plannen maakt. Hier bepaalt de duivel zijn strategie. Jezus zegt eigenlijk: ‘De duivel kan nog zoveel plannen maken, maar zijn poorten krijgen mijn gemeente er niet onder!’

Juist dan zegt Jezus in vers 19: ‘Ik zal u de sleutels van het Koninkrijk der hemelen geven’. Petrus is begonnen om deze sleutels te hanteren en de zaak open te breken. Ook in het onderricht van Jezus en in de praktijk van Jezus met zijn discipelen komen deze zaken aan de orde. Een schitterend voorbeeld daarvan vinden we in Johannes 4 in het gesprek wat Jezus had met de Samaritaanse vrouw. Daarover in de volgende aflevering van deze serie.