Levend geloof 1989.09 nr. 306
Wanneer gaan de vensters wagenwijd open? door Evert van de Kamp
“Gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen”, Efeze 4 vers 20(Ef. 04:20).
In zijn geschiedenis van ons land tijdens de Tweede Wereldoorlog vertelt Dr. L. de Jong dat de Hervormde Kerk zich al tijdens de bezetting opmaakte om een centrale plaats in de samenleving in te nemen. Na de bezetting nam zij een kerkorde aan die het haar moge lijk moest maken de ‘herkerstening’ van ons volk ter hand te nemen.
In Trouw concludeerde de bekende Amsterdamse Hervormde predikant Dr. A. A. Spijkerboer onlangs in een artikel ‘Nieuwe Christenen verdienen alle steun’, dat die ‘idealen’ hoegenaamd niets hebben op geleverd.
Morsdode letter
‘Het is allemaal wel op papier gekomen en er zijn wel gesprekken geweest om te komen tot een gemeenschappelijk belijden’, schrijft hij, ‘maar intussen is het verworden tot een morsdode letter. Je hoort er niet meer van’.
Letterlijk schrijft Spijkerboer: ‘De koers is overigens sinds een jaar of vijftien wel verlegd. Samen met andere kerken is de Hervormde Kerk bezig voor gerechtigheid, vrede en sinds kort het milieu, onder het motto dat ‘we wel zien zullen wat we geloven’. Maar het gezamenlijk geloof van de kerken is op het ogenblik een tamelijk mistige, en eigenlijk vrij pijnlijke aangelegenheid:
“De kerken zijn zekerder van de verwerpelijkheid van de apartheid dan van de opstanding van Jezus Christus, ze (de kerken) zijn zekerder van de verwerpelijkheid van de apartheid dan van de opstanding van Jezus Christus. Over de kerkorde, die we na de bezetting kregen, is in de Hervormde Kerk wel breed overleg geweest, maar over de koers die we nu met andere kerken varen veel minder: we hebben die meer over ons laten komen dan aanvaard. Zo varen we met een vlag die de lading niet dekt, een koers waarover nooit grondig is doorgepraat’.
Zijn klaagzang eindigt met de woorden: ‘Het zou allemaal niet erg zijn als wij beseften dat wij hard op weg zijn een regionaal verschijnsel te worden. Wij worden weggevaagd uit de grote steden, een goede kans dat iemand in het jaar 2020 zegt dat hij Hervormd is ten antwoord krijgt: ‘Dan komt u zeker van Tholen?’
Een nieuw evangelisch Christendom
Toch ziet Spijkerboer een lichtpuntje. Hij signaleert een nieuw, evangelisch Christendom. Hij vindt het niet nieuw voor wie de kerkgeschiedenis een beetje kent , maar wel nieuw ten opzichte van wat op het ogenblik het kerkelijk toneel beheerst. Hij geeft het de volgende kenmerken mee:
Je bent met je hele gevoel bij het Evangelie betrokken. Ja, als het waar is dat God ons in Jezus Christus heeft overgeplaatst van het donker, waarin wantrouwen, haat en machtswellust heersen, naar het licht, waarin echte liefde mogelijk wordt, en dat je daar nu iets van kunt beleven, hoe zou je hele gevoel dan niet gemobiliseerd worden?
Je weet dat het Evangelie niet met je meepraat: het dekt je lage, materiële belangen niet, en ook je hoge, nobele idealen niet. Je hebt gemerkt dat je ik, dat zich op alle mogelijke manieren uit kan leven, een tik van het Evangelie krijgt.
Je maakt je wel zorgen over wat er in de samenleving gebeurt, maar je vindt het allemaal maar moeilijk. Je krijgt het benauwd als de politieke orthodoxie, die op het ogenblik in de kerken heerst, je de maat wil nemen en eens even wil nagaan of je wel zuiver op de graat bent als het gaat over armoede, apartheid, kernwapens en al dergelijke dingen. Je weet wel dat het Evangelie ook over deze dingen spreekt, maar daar maak je dan eerder in je persoonlijke leven ernst mee. Je zult eerder dienstweigeren en vervangende dienstplicht op je nemen, dan met een bijl op een straaljager inhakken.
De traditionele kerken zeggen je niet veel meer, omdat die ver van je bed zijn en weinig warmte bieden. Maar je hebt wel veel over voor de gemeenschap met mensen die net zo bezig zijn als jij’.
Tenslotte schrijft hij: ‘Omdat het de meest authentieke vorm van Christendom is die er op het ogenblik te vinden is, verdient het onze hartelijke steun. Als wij Hervormden van dit evangelische Christendom leren wat ervan te leren valt, als wij het van harte steunen, doen wij wat er op het ogenblik door ons gedaan moet worden’.
Kritiek in eigen huis
In eigen huis heeft Spijkerboer inmiddels al heel wat moeten horen over zijn gedurfde uitspraken. Zo gauw iets het stempel ‘evangelisch’ of ‘Pinksteren’ draagt, is de kritiek helaas nog steeds volop aanwezig. Op de genoemde vier kenmerken valt zeker wel wat af te dingen en vanuit de Volle Evangeliebeweging behoeven ze evenzeer aanvullingen. Maar wanneer zijn wij eindelijk eens bereid wederzijds naar elkaar te luisteren, om samen terug te keren naar de bron van levend water – Jezus Christus – in wie al de volheid van God is en wij hebben die volheid verkregen in Hem Kolossenzen 2 vers 9 en 10 (Kol. 02:09-10)?
Wanneer mag deze Jezus eens gaan zeggen hoe Hij in de naam van de Vader over alle dingen denkt?
Wanneer mag Hij eindelijk de dingen eens recht gaan zetten? Moet Hij nog lang wachten?
Ik vrees dat de bereidheid, althans in Nederland en België, om met elkaar te buigen voor de levende Heer, het werkelijke Woord van God en de heerschappij van de Heilige Geest (nog) zeer gering is.
Zo klaagt de Kamper hoogleraar Schippers wel dat de infrastructuur van de kerk moet veranderen en hij noemt wel alles leeg als het zoeken en tasten naar God niet centraal staat, maar zegt verder: ‘ Jaloerse blikken werpen naar de religieuze bewegingen buiten het kerkelijk circuit, die wel aantrekkingskracht uitoefenen op veel jongeren, is onterecht. Jongeren prikken op korte of lange termijn ook weer door de gemakkelijke antwoorden die ze daar krijgen heen’. Hoe weet hij dat?, vraag ik mij af. Wat weet hij bijvoorbeeld echt van de Volle Evangeliebeweging? Kent hij die van binnenuit?
Bemoedigend zijn al deze klanken niet. Op deze wijze wordt er al zo lang gepraat en daardoor komt het Koninkrijk geen streep dichterbij. Intussen trekt de ‘opwekkingskaravaan’ verder en dringt de tijd. Ik schrijf dit alles zo uitvoerig op omdat ik enerzijds hier en daar nieuw leven voel ritselen en anderzijds vurig hoop dat de vensters eindelijk eens wagenwijd opengaan naar de geweldige geestelijke rijkdom die de Heer ons, ondermeer in tal van levende Christengemeenten heeft gegeven. En er is nog zoveel meer te ontdekken!
Hoe kan het anders worden?
‘Jullie hebben Christus leren kennen’, schrijft de apostel Paulus Efeze 4 vers 20 (Ef. 04:20). Daardoor kan het allemaal anders worden, tenminste als wij dat willen. Nodig is het zeker, maar hoe? De kerken stromen leeg. In de laatste vijf jaar heeft in de Verenigde Staten twintig tot veertig procent van de jongeren de kerk verlaten, las ik één dezer dagen. En in ons land gaat het niet beter. Vertwijfeld vragen velen zich af: waar gaat het heen met de kerk? Wat moeten wij doen?
Als deze vraag dezelfde inhoud heeft als in Handelingen 2 vers 37 (Hand. 02:37), dan is het antwoord even eenvoudig: ‘Bekeert u en een ieder van u late zich dopen (het besprenkelen van zuigelingen is geen doop in Bijbelse zin overeenkomstig Romeinen 6), op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden en u zult de gave des Heiligen Geestes (de Geestesdoop) ontvangen’ Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38).
Is dit niet te fundamentalistisch gesteld? Ik denk van niet. Heel de katholieke en reformatorische wereld en een groot deel van de evangelische christenen gaan aan dit Woord van de Heer voorbij, of geven er een andere uitleg aan. De doop op geloof door onderdompeling in water, een zaak van puur geestelijke aard, acht men niet. Is dit Christus leren kennen, die Zelf het meest duidelijke voorbeeld heeft gegeven door te eisen dat Johannes Hem door onderdompeling in de Jordaan doopte? Hij wel en wij , niet, dat kan toch niet?
En zicht op de doop in de Heilige Geest is er vaak nog minder. Dat wordt veelal afgedaan met: dat was voor vroeger, of als je tot geloof gekomen bent, heb je ook de Heilige Geest ontvangen. Was Jezus dan een uitzondering Matteüs 3 vers 13 tot en met 17 (Matt. 03:13-17)? Is het overigens niet merkwaardig dat je hen ook nooit in tongen hoort spreken? Klopt dit wel met wat geschreven staat in Handelingen 2 vers 1 tot en met 4 (Hand. 02:01-04)?
Als deze fundamentele Bijbelse zaken bijna luchthartig worden afgeschreven, wat blijft er dan verder nog over van het ‘Goddelijke’ fundament en hoe denkt men dan geestelijk verder te komen en te groeien in Gods Koninkrijk? Zonder de doop in de Heilige Geest is dit toch niet mogelijk? Ook aan de leer van oplegging der handen komen we dan niet meer toe, Hebreeën 6 vers 1 tot en met 3 (Heb. 06:01-03).
De schreeuw van de wereld
Je ontmoet ook mensen die deze dingen wel zien, maar de ‘prijs’ die de gehoorzaamheid aan Christus kost, niet willen betalen. Immers, wat zal de buitenwacht wel zeggen? Maar wel willen ontvangen zonder’ jezelf radicaal te geven, is onmogelijk. Er zijn ook ‘geestelijke prijskaartjes’ en elk vooroordeel neemt de zegen weg.
De wereld schreeuwt inderdaad om ‘nieuwe’ christenen. Het is best aardig dat Ds. Spijkerboer het uitroept: ‘Ze verdienen onze hartelijke steun’. Maar zou het niet effectiever zijn als hijzelf eens het goede voorbeeld gaf? Je kunt wel klagen, gelijk Schippers: ‘de infrastructuur moet veranderen’, maar als je zelf niet verandert en zelf het voorbeeld geeft, heb je dan nog recht van spreken?
Het klinkt allemaal zo mooi ‘de infrastructuur moet veranderen’, maar ik geloof dat de mens gewoon moet veranderen en weer moet gaan leven conform het Woord van God. Ik bedoel dit niet cynisch, maar klagen en zelfs ‘bezorgd’ praten helpt niet. Wij allen moeten (steeds weer en meer) veranderen. Samen met elkaar veranderen!
Ons allen geldt nog altijd onverkort: ‘Laat je behouden uit dit verkeerde geslacht’, Handelingen 2 vers 40 (Hand. 02:40). Daarop zijn geen uitzonderingen. En wie de vrijwillige, maar volledige gehoorzaamheid aan Christus’ Woord niet wil opbrengen, maakt ook dit Woord tot een morsdode letter. Wereldwijd is er een geweldige beweging van Gods Geest in deze tijd. Maar hoe is dat in Nederland en België? Gaat het ons voorbij, omdat wij in die beweging toch niet mee willen? Wat zou dat jammer zijn!
Er kan nog meer veranderen
Ook in de Volle Evangelie- beweging dienen wij deze vragen aan onszelf te stellen. Het is waar, veel is er al ten goede veranderd, maar er kan nog meer veranderen.
In Kracht van Omhoog schreef broeder J. E. van den Brink in het juninummer: ‘De christenen van de toekomende eeuw zijn geestelijke mensen. Hun denken is niet vervuld met de zorgvuldigheden van deze aarde, hoe indringend deze ook mogen zijn, maar met de glorie van het hemelrijk. Met blijdschap gaan zij de toekomende eeuw in. Tijdens de late regen ontstaat immers een geheel nieuw type christenen, die allen uitzien naar de openbaring van Jezus Christus in hen. Ook zingen zij: ‘Hef uw hoofden op, want de Koning komt’.
Uiteraard is in hun gemeenten geen ruimte meer voor allerlei spanningen, twisten en scheuringen, die niet voortkomen uit de ‘wijsheid die van boven is’. De blijde sfeer van het hemelse leven verdrijft ook alle negativisme. ‘Geen strijd om beuzelingen, daar engelen ons omringen’. De nieuwe pinkstertijd is het eind van iedere broederstrijd’.
Tot zover deze kostelijke woorden van onze broeder. Na zijn heengaan had hij geen betere achter kunnen laten. Wij zijn er blij mee en wij kunnen er onze winst mee doen. Laten wij dat vooral niet vergeten.
Een nieuw type Christenen
Laten kerkelijke en andere muren maar vallen. Dat is geen punt, als maar overblijft de pure gehoorzaamheid aan Jezus waarover ik schreef. Dan komt er voor alle christenen een geestelijke ontwikkeling op gang, die zijn weerga niet kent. Absolute toewijding en liefdevolle gehoorzaamheid aan de Heer maken nieuwe christenen, die meer en meer gaan beantwoorden aan het beeld van de Meester. Dat kan een geheel nieuw type christenen opleveren. Mensen van de toekomende eeuw, die werken met al de mogelijkheden van die toekomende eeuw. Met de Heer herstellen zij de ganse schepping.
Laat de grote ‘uittocht’ achter de Heer aan, die als altijd vooraan gaat, maar beginnen, Exodus 13 vers 21 en 22 (Ex. 13:21-22).
‘En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid. En zijn ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf. En Hij was bekleed met een kleed, dat in bloed geverfd was, en zijn naam is genoemd: het Woord Gods. En de heerscharen, die in de hemel zijn volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen’, Openbaring 19 vers 11 tot en met 14 (Openb. 19:11-14).
Zij, die Christus kennen, zijn geheel anders. Dat mag de wereld (eindelijk) best eens zien.
Van de redactie door Gert Jan Doornink
Waarom “Levend Geloof” onafhankelijk is
“Levend Geloof” is een onafhankelijk volle evangelie maandblad. In onze statuten is het zo onder woorden gebracht: “De stichting is onafhankelijk, dat wil zeggen niet gebonden aan een kerk, gemeente, sekte of beweging”. Wij geloven dat de opdracht die “Levend Geloof” heeft – de verkondiging van het volle evangelie van Jezus Christus – zo het beste tot zijn recht komt. Een blad mag niet vergeleken worden met een gemeente. Het heeft een wezenlijk andere taak die, wat “Levend Geloof” betreft, hierin bestaat dat wij niet alleen de verschillende facetten van de volle boodschap zo goed mogelijk trachten te belichten, maar ook opinievormend bezig zijn. Soms komen dingen aan de orde die in de gemeenten (nog) niet gebracht kunnen worden omdat men er niet rijp voor is, of omdat men zo vast zit in een bepaalde structuur, dat iedere andere mening al bij voorbaat wordt afgewezen.
Uiteraard betekent dit niet dat we tegen gemeenten of gemeentevorming zijn. Integendeel, wij zijn van mening dat ieder kind van God zijn plaats behoort te hebben ingenomen in een gemeente, maar dan wel bij voorkeur in
een gemeente waar het volle evangelie centraal staat.
Echter als gemeente voor op onze hoede zijn gemeente waartoe wij behoren, zien als de gemeente. Alles is nog aan verandering en altijd weer dreigt het gevaar om te raken in bepaalde structuren en leerstellingen.
Waar Gods Geest de ruimte krijgt, ‘zal er een gezonde geestelijke groei naar de Volwassenheid en volkomenheid in Christus zijn. Dit geldt voor de gelovige individueel als ook voor de gemeente waartoe hij of zij behoort. “Levend Geloof” probeert hieraan als tijdschrift haar steentje bij te dragen. Vele lezers en lezeressen weten dit te waarderen en daar zijn we dankbaar voor. Het bemoedigt en stimuleert ons om volhardend door te gaan, ondanks de soms felle tegenstand uit het rijk der duisternis.
Wij geloven dat de boodschap, zoals wij die in ons blad verwoorden, in de komende tijd op gezonde en positieve wijze zal doorwerken in allen die zich daarvoor (blijven) openstellen. En wij geloven óók dat de ware gemeente uiteindelijk ten vol Ie gestalte gaat krijgen en de zonen Gods zich gaan openbaren.
Mededelingen zomeractie 1989 –
Omdat ook deze maand nog verschillende giften binnenkomen voor onze zomeractie, tot ondersteuning van de “Levend Geloof’-arbeid, wordt met het toezenden van het overzicht van de ontvangen giften nog gewacht tot oktober. Maar ook nu reeds willen wij iedereen die heeft meegedaan heel hartelijk bedanken!
Nieuwe brochures
Van Tea Keuper-Dijk is een nieuw gedichtenbundeltje verschenen onder de titel “Komen tot God” (zie ook blz.32). Het boekje is de eerste van een serie nieuwe brochures over diverse onderwerpen. Zo verschijnt volgende maand een brochure van Hessel Hoefnagel, waarin de artikelen zijn verwerkt die broeder Hoefnagel vorig jaar in “Levend Geloof” schreef over de innerlijke mens. Ook zijn momenteel verschillende brochures in herdruk. Een volledig overzicht van de thans verkrijgbare brochures volgt in het nummer van oktober.
Het liefhebben van onze naaste door Margreet Gast
Een wetgeleerde vraagt aan Jezus wat hij doen moet om het eeuwige leven te beërven. Jezus laat hem zelf het antwoord geven: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als uzelf”, Lucas 10 vers 25 tot en met 27 (Luc. 10:25-27).
De naaste liefhebben als zichzelf,, doet de mens dat pas nadat dit nadrukkelijk geboden is in de Thora en door Jezus? Heeft eigenlijk de een de ander al niet lief als zichzelf? Is deze ‘regel’ al niet te ontdekken, als we er op letten hoe mensen met elkaar omgaan?
Hoe gaan wij om met elkaar?
Stel: je denkt doorgaans negatief-kritisch over je medemens, je ziet eerder het slechte dan het goede in de mens. Wijst dit er niet op dat je geneigd bent ook negatief over jezelf te denken? … Je houdt van je naaste zoals je van jezelf houdt .. .
Stel: iemand is sterk in het uithalen van flauwe grappen. Een ander flink te grazen nemen, eens goed belachelijk maken, daar is hij sterk in! En wie slachtoffer wordt van dit soort humor, kan niets anders doen dan te lachen als de bekende boer-met-kiespijn. Wie zo met mensen omgaat, toont daarin uiteindelijk zijn , minachting voor de ander. En wijst dit er ten diepste niet op dat zo iemand zichzelf verwerpt en minacht? … Je houdt van de ander zoals je van jezelf houdt …
Stel: je bent er niet zo bijster in geïnteresseerd hoe een ander denkt en zich voelt. Je daarin verdiepen is eigenlijk te veel moeite. Is dan eigenlijk je eigen leven, je eigen gedachten en gevoelens, wel belangrijk voor je?
… Je houdt van je naaste zoals je van jezelf houdt . . .
De manier waarop mensen met elkaar omgaan, verraadt heel vaak hoe ze met zichzelf omgaan.
Verheffing of verwerping
Het zal duidelijk zijn dat het in de hiervoor gegeven voorbeelden niet gaat om het ‘houden van’ zoals God dat bedoelt. Wie de liefde van God niet kent, kan niet naar Zijn bedoeling van zichzelf houden. Eerder verwerpt men zichzelf, hierdoor geïnspireerd door het rijk der duisternis. Want zoals God, de Vader, elk mensenkind wil verheffen omdat Hij hem hoogacht, zo is het satans wens de mens te vernederen en verwerpen. En, als de mens die God en Zijn liefde niet kent, zichzelf verwerpt, hoe kan hij dan liefde hebben voor de ander?
Het eerste gebod is: “Ik zal de Here, mijn God, liefhebben uit geheel mijn hart en met geheel mijn ziel en met geheel mijn kracht en met geheel mijn verstand”. “Doe dat!”, zegt Jezus. Van mezelf houden en van mijn naaste begint met God liefhebben. Ik weet pas wat het is liefde voor mezelf en de naaste te hebben, als ik God liefheb.
Het komt God rechtens toe dat wij, Zijn schepselen, Hem eren en gehoorzamen. Hij is onze Maker. Hij wil de mens voeden en koesteren, hen als een goede herder leven en overvloed geven. Hij is de enig goede God, Die mensen tot herstel brengt. Door God lief te hebben en Hem te eren, stellen we ons open voor Zijn wezen.
We gaan dan aannemen als waarheid hoe Hij van mensen houdt. We gaan ontdekken hoe Hij zich ontfermt over mensen, hen genade geeft, hen vergeving schenkt. Allereerst gaan we die liefde leren kennen voor onszelf, heel persoonlijk.
En als we Hem in gehoorzaamheid navolgen in deze liefde, gaan we leren van onszelf te houden. Pas dan kunnen we toekomen aan het tweede gebod: de naaste liefhebben als onszelf.
Pas als we van de Vader gaan leren positief en mild over onszelf te denken, kunnen we eraan gaan werken het negatieve denken over de ander weg te doen.
Als we geleerd hebben onszelf te schatten op de waarde die God ons toekent, kunnen we ook de ander gaan hoogachten. Dan verwerpen en minachten we de ander niet meer.
Als we beseffen hoe intens geïnteresseerd de hemelse Vader is in elk van Zijn kinderen persoonlijk, dan worden we ook betrokken op de ander. Met Gods ogen zien we dan de naaste: een prachtige schepping, de moeite meer dan waard te leren kennen.
Een kind van God mag de eindeloze liefde van Zijn hemelse Vader kennen, en deze als een schat koesteren in zijn hart. Door deze liefde leert hij van zichzelf te houden. En deze liefde stelt hem in staat de naaste, naar Gods wil, lief te hebben als zichzelf.
Doet u ook mee? Door de redactie
– Ook dit najaar doen wij weer een beroep op onze lezers en lezeressen ons te helpen het abonneebestand te vergroten. U kunt dit doen door iemand te winnen als abonnee of op te geven voor een geschenkabonnement. Denk ook eens aan de mogelijkheid een aantal exemplaren van “Levend Geloof” te bestellen en deze een plaatsje te geven op de boekentafel van uw gemeente of deze zelf te verspreiden onder hen waarvan u denkt dat ze geïnteresseerd zijn.
De grote lofzang door Wim te Dorsthorst -4-
Als je het Hallel (Psalm 113 tot en met 118) in zijn geheel doorleest en herleest, dan zie je steeds duidelijker dat het niet gaat om zomaar zes Psalmen, die toevallig achter elkaar in de Bijbel zijn terechtgekomen. Het is als een prachtige kompositie waar alles harmonisch gerangschikt is zonder dissonanten.
Het thema, dat klinkt vanaf het eerste vers in Psalm 113 tot het slotakkoord in Psalm 118 vers 29 (Ps. 118:29) is: “Looft de Here, want Hij is goed, ja, zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid”. En het is goed dat dat ook na blijft klinken in ons hart en ons vergezelt op onze levensweg, zoals het onze Heer vergezelt heeft en vergezelde toen de doodsdreiging op Hem afkwam. “Halleluja, looft gij knechten des Heren, looft de naam des Heren. Looft de Here, want Hij is goed, ja, zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid”. Een machtige lofzang dus op de goedertierenheid van God.
Het licht door de Vader gezonden
Wij hebben gezien dat Jezus deze lofzang samen met zijn discipelen zingt bij het laatste avondmaal en op gemerkt dat in Psalm 113 vers 2b (Ps. 113:002b) en Ps. 115:018b) gezongen wordt: “van nu aan tot in eeuwigheid”.
Door Jezus Christus komt alles in de schepping letterlijk in het ware licht te staan. In Psalm 43 is de bede van de Psalmist: “Zend uw licht en uw waarheid, mogen die mij geleiden, mij brengen naar uw heilige berg en naar uw woningen” Psalm 43 vers 3 (Ps. 043:003). Hij – Jezus Christus – is de vervulling van dit gebed. Hij zegt: “Ik ben het Licht en Ik ben de Waarheid”, Johannes 9 vers 5 en Johannes 14 vers 6 (Joh. 09:05; Joh. 14:06). Daarom zegt Psalm 118 vers 27a (Ps. 118:027a) in de lofzang: “De Here is God die ons licht gegeven heeft”.
Wij zagen dit licht al schijnen bij de Naam des Heren die in Jezus volledig geopenbaard is. Maar ook de goedertierenheid van God komt in dat ware licht te staan, omdat Jezus de ‘Goedertierenheid Gods’ is. Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen, zegt Hebreeën 1 vers 3a. (Heb. 01:03a) Daarom lezen we ook in Psalm 118, in verband met de ‘goedertierenheid’ driemaal het woordje nu, wat zeggen wil: ‘van nu af aan’ of ‘voortaan’. “Laat Israël nu zeggen… Laat Aaron nu zeggen…
Laat wie de Here vrezen nu zeggen: Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid” (Ps. 118:001-004).
De genade Gods is verschenen
In de volheid des tijds heeft God Zijn Zoon uitgezonden Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04) en in Hem is de ‘genade Gods’ verschenen heilbrengend voor alle mensen, Titus 2 vers 11 (Tit. 02:11). De grondslag van het nieuwtestamentische woord ‘genade’ (Grieks: charis) is het Hebreeuwse woord ‘chèsed’ wat ‘goedertierenheid’ betekent. In Jezus Christus is dus de ‘goedertierenheid Gods’ verschenen tot heil (letterlijk: redding) van alle mensen.
Psalm 117 past dus schitterend in het geheel van de lofzang waarin de volken opgeroepen worden de Here te loven. Het begint bij de knechten des Heren, maar door de knechten zal het licht komen tot alle volken, tot alle mensen. “Looft de Here, alle gij volken, prijst Hem alle gij natiën; want zijn ‘goedertierenheid’ is machtig over ons en des Heren trouw is tot in eeuwigheid. Halleluja” (Psalm 117). Een, korte Psalm met een krachtige oproep aan alle volken en alle natiën de Here te loven en te prijzen.
Leo Hirsch schrijft in zijn boekje ‘De wereld van het joodse geloof’. dat de paasmaaltijd beëindigd wordt met Psalm 136. Jezus zal dus als de Heer des huizes de verzen van die Psalm gezongen hebben en 26 maal zal in de nacht van de verlossing geklonken hebben uit de mond van de eerste gemeente: “Want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid”.
Maar het is in die nacht ook gezongen in geheel Israël in ieder huis; dus is er op overweldigende wijze geproclameerd in de geestelijke wereld dat Gods goedertierenheid is en blijft tot in eeuwigheid. Zo treedt Jezus dan enkele ogenblikken later de vijand tegemoet om de goedertierenheid van God ten volle gestalte te geven en te verheerlijken. (De vertalingen van Prof. Obbink en Petrus Canisius vertalen in Psalm 136 het woord ‘chèsed’ steeds met ‘genade’) .
De geest van de Antichrist
De gemeente van Jezus Christus wordt geroepen uit en groeit op in een wereld waar de begrippen ‘goedertierenheid’ en ‘genade’ steeds meer vervlakken en vervagen, terwijl het toch de pijlers van de hele schepping Gods zijn , zoals Psalm 136 duidelijk laat zien. De schepping, de verlossing, de voltooiing, alles wordt gedragen door de genade Gods.
De wereld waarin wij leven wordt gekenmerkt door de macht van wetenschap en techniek. Daar komt nog bij dat dit steeds meer vermengd wordt en doortrokken raakt van occultisme en spiritisme. Het is een cultuur waarin de mens steeds onafhankelijker wil staan van God, Zijn Schepper, en zichzelf centraal stelt en zich als een god gaat zien. Het is een ik-gerichte wereld en men bouwt eigenlijk één grote wereldstad, één groot Babylon, waar door wetenschap en techniek, occultisme en spiritisme, alles mogelijk wordt, wat ze denken te doen, Genesis 11 vers 5 en 6 (Gen. 11:05-06). (Zie Levend Geloof van april 1989 in het artikel ‘New Age. bedreiging of uitdaging?’ van broeder Evert van de Kamp).
Zo is de duivel op zeer geraffineerde en listige wijze de hele mensheid nog steeds aan het verleiden om als God te willen zijn, via zijn weg van onafhankelijkheid van God, Genesis 3 vers 5 (Gen. 03:05). Hij speelt hier uiteraard in opdat wat God ingeschapen heeft, want vóór de grondlegging der wereld heeft God naar de raad van Zijn wil verordend dat de mens aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig zou worden en deel zou hebben aan Zijn heerlijkheid, Romeinen 8 vers 29 en 2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (Rom. 08:29; 2 Thess. 02:14). Dit kan de mens echter niet in eigen kracht of via een eigen gekozen weg en zeker niet via de weg die de duivel wijst. De weg van God voor de mens is de weg van Zijn goedertierenheid of genade in Zijn Zoon Jezus Christus.
Gods wezen is onveranderlijk
Nu is de genade niet een uitvinding van God omdat de mens in zonde is gevallen, maar het is het wezen van God. God is niet goedertieren geworden omdat dat tijdelijk nodig is in verband met de verlossing, maar Hij is goedertierenheid, zoals Hij liefde is tot in alle eeuwigheden.
U herinnert zich nog wel de openbaring van God aan Mozes als Mozes vraagt Gods heerlijkheid te zien. Deze heerlijkheid is dan: “Here, Here, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft”, Exodus 34 vers 6 en 7a (Ex. 34:06-07a).
Dit is de heerlijkheid van God en daar hoort ook bij: “die ongerechtigheid en zonde ver geeft”. Dat is óók Zijn wezen, dat Hij gaarne vergevend is (Ps. 086:005). God verandert niet in Zijn wezen naar gelang een situatie dat nodig maakt want dan zou Hij veranderlijk zijn. Dan zou er geen enkel vast punt meer zijn in de schepping. Eén van de Godsnamen is echter: ‘de onveranderlijke Israëls’, 1 Samuel 15 vers 29 (1 Sam. 15:29). En ook van Jezus Christus staat geschreven dat Hij onveranderlijk is, Hebreeën 13 vers 18 (Heb. 13:18).
Gods trouw aan Zijn verbond
Nu valt nog iets op, namelijk dat goedertierenheid en trouw heel vaak als een woordpaar voorkomt. Ook in de Naam van Exodus 34 zien we het samen genoemd. Je zou kunnen zeggen: ze horen bij elkaar. Waar sprake is van goedertierenheid Gods daar handelt God vanuit Zijn trouw. Het hoort bij God. Hij is getrouw en laat niet varen het werk Zijner handen (Ps. 138:008).
“Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkaar”, zegt Psalm 85 vers 11 (Ps. 085:011). Die trouw van God heeft te maken met Zijn eeuwige raadsbesluiten, met het eeuwige verbond wat God heeft met de schepping en in het bijzonder met de mens. Het is het genade- verbond in Zijn Zoon Jezus Christus waarvan Paulus zegt, dat wij door God geroepen zijn “met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is voor eeuwige tijden”, 2 Timoteüs 1 vers 9 (2 Tim. 01:09).
En de apostel Petrus zegt: “U bent verlost met het kostbaar bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos Lam. Hij was van tevoren gekend, voor de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard terwille van u”, 1 Petrus 1 vers 19 en 20 (1 Petr. 01:19-20).
Tot lof zijner heerlijkheid
Paulus spreekt in zijn brief aan de Efeziërs ook over dit eeuwige genade- verbond als Hij zegt: “Hij heeft ons immers in Jezus Christus uitverkoren voor de grondlegging der wereld opdat wij heilig en onbesmet zouden zijn voor Zijn aangezicht”, Efeze 1 vers 4 (Ef. 01:04).
En dan zet Paulus verder uiteen dat dit alles overeenkomstig is naar het welbehagen van Gods wil en dat God in alles werkt naar de raad van Zijn wil (of wilsbesluit), opdat wij zouden zijn tot lof Zijner heerlijkheid, Efeze 1 vers 3 tot en met 14 (Ef. 01:03-14).
“Daarom”, zegt Paulus, werkt God naar de raad van Zijn wil: “opdat wij zouden zijn tot lof zijner heerlijkheid”. En dit door zijn weg van goedertierenheid en trouw, genade en waarheid in de Zoon Zijner liefde, Jezus Christus, Efeze 1 vers 5 en 6 (Ef. 01:05-06).
“Looft de Here, want Hij is goed, ja, Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid!
Intermezzo door Gerry Velema
Jezus is Heer!
“Mevrouw, wat bent u toch vlot geslaagd!”, complimenteerde de verkoopster. Met zichtbaar veel plezier pakte ze de diverse kledingstukken voor haar klant in. Kleren waar bij je aan het kom bi neren kunt blijven. Als verkoopster kwam ze toch ook wel andere klanten tegen, waar maar heel moeizaam een klein resultaat werd behaald. En dat ook nog met verveelde ondankbare gezichten, omdat het allemaal niet lukken wilde.
Haar klant glunderde zo blij en tevreden en alsof ze de verkoopster haar geheim liet weten, deelde ze mee: “Weet u, ik bid ook altijd als ik de stad inga om kleren te kopen. Soms kun je zoveel tijd verdoen met passen en zoeken. Als ik er voor bid, merk ik altijd dat het vlotter en beter lukt. Begrijpt u?”
Nee, dat begreep de verkoopster helemaal niet. Het leek haar zo’n aardige en vooral normale vrouw toe, die klant van haar, maar zo’n opmerking, hier wist ze toch echt niet op te reageren. Het bleef zoiets als: “Ja, ja!”
Tussen de ingepakte kledingstukken zat ook een vlotte feestelijke blouse. Deze blouse werd s’ avonds met veel plezier aangedaan, samen met nog wat nieuwe spulletjes, om zo naar een feestelijke bijeenkomst te gaan van kinderen van God! En dat mag toch, er een beetje leuk modieus uitzien, als je naar de gemeente gaat.
De klant – een zus van ons – genoot van de avond, waarin de Heer Zijn woorden aan Zijn volk kon geven. Iedereen straalde en was enthousiast voor Cod. Aan het einde van de dienst was er zoals gebruikelijk ook de collecte. Alleen anders dan gewoonlijk. De mandjes bleven vóór staan, en als je iets aan God wilde geven, (offeren) mocht je naar voren komen, om het in de mandjes te doen.
Op het moment dat er voor de collecte werd gebeden, ervoer onze zuster heel sterk, dat God van haar, die leuke nieuwe blouse vroeg. Haar God, haar Helper, zelfs bij het uitzoeken van kleren, liet nu ook de andere kant zien, van het Hem je Heer noemen!
Hoe zou de verkoopster hebben gereageerd, wanneer ze zou zien, wat ik zag; dat de feestelijke blouse, spiksplinternieuw, bij de mandjes bleef liggen? Als Jezus echt Heer is over ons doen en laten wordt, onze tijd, zodat we bidden voor uitzoeken van kleren, over onze bezittingen, ja zelfs onze nieuwe spulletjes, dan kan dit gebeuren!
En Hij is Heer en het Hoofd van Zijn Lichaam. Ik ben benieuwd wie God gelukkig heeft gemaakt met deze feestelijke ‘geofferde’ blouse… Geeft dit – waar gebeurde – verhaaltje ook u te denken?
Wat doen wij met ons erfdeel? door RON GAST
(Het eerste deel van dit artikel werd gepubliceerd in “Levend Geloof” van juli /augustus ).
De verdeling van Kanaän
Jezus’ toehoorders zullen ongetwijfeld goede kenners van de geschiedenis van God (de Vader) met Zijn volk (Zijn kinderen) zijn geweest. De verdeling van het erfdeel in de gelijkenis van de verloren zoon zal daarom bij menigeen de beschrijving van de verdeling van een ander erfdeel te binnen hebben gebracht: De verdeling van Kanaän.
In Jozua 14 vers 1 (Joz. 14:01) begint die gebeurtenis:
“Dit nu zijn de erfdelen die de kinderen Israëls in het land Kanaän ontvangen hebben”, vergelijk Lucas 15 vers 12 (Luc. 15:12): “En hij verdeelde het goed onder hen”).
En dan verhaalt het boek Jozua over de verdeling van de erfenis. Zo belanden we bij de kinderen van Jozef:
“De kinderen van Jozef echter spraken tot Jozua: Waarom hebt gij mij ten erfdeel maar één lot en één deel gegeven, terwijl ik toch een talrijk volk ben, aan gezien de Here mij tot dusverre gezegend heeft”, Jozua 17 vers 14 (Joz. 17:14).
Hé! , is er iets misgegaan? Is God iemand vergeten? Heeft Hij een beetje te weinig gegeven? “Tot dusver gezegend…”, maar nu? Als de kinderen van
Jozef, de lieveling van Jakob, al niet genoeg krijgen, wat moet je dan wel niet vrezen voor die anderen?
Waar ligt het probleem?
Gods antwoord lezen we in Jozua 18. Eerst een inleiding:
“De gehele gemeente van de kinderen Israël werd samengeroepen te Silo waar zij de tent der samenkomst oprichtten, aangezien de streek onderworpen was en te hunner beschikking stond” (vs. 1).
God spreekt waar Zijn volk vergaderd is: in de samenkomst, in de gemeente. Maar voordat Jozua Gods woorden kan uitspreken, wijst de schrijver op nog meer problemen :
“Toen waren er onder de kinderen Israël zeven stammen over die hun erfdeel nog niet gekregen hadden” (vs.2).
De tekortkomingen van God zijn blijkbaar nog ernstiger dan zich eerst liet aanzien. Is God een liefdevolle Vader als Hij de één wel laat delen in de erfenis en de ander niet? Hoe zit dat?
“Daarom zei Jozua tot de kinderen Israël: Hoe lang zult gij traag blijven om het land in bezit te nemen dat de Here de God uwer vaderen u gegeven heeft?” ( vs. 3).
Dat is dus de oorzaak! Het probleem ligt niet bij God, de Vader. Maar bij de kinderen die niets met de erfenis hebben gedaan. De notaris heeft de verdeling van de erfenis uitgesproken, maar niemand heeft zijn deel opgehaald. Daarom zegt Jozua: ‘Neem het land in bezit!’
De instructies die God geeft
Dan rijst de vraag: hoe? In vers 4 lezen we de raadgevingen die God geeft:
Laat je uitzenden. 1.
Begeef je op pad. 2.
Doorkruis het land. 3.
Maak een beschrijving daarvan. 4.
Naar gelang je erfdeel. 5.
En keer terug tot mij. 6.
Ga Gods raadgevingen eerst in je eigen innerlijke leven toepassen. Het begint bij jouw geloofsgroei.
Verlaat je oude manier van denken. 1.
Ga op pad in Gods Woord. 2.
Doorkruis de Bijbel. 3.
Schrijf op wat 4.
jou in het bijzonder aanspreekt. 5.
Kom er mee terug naar God en naar de gemeente. Praat erover met Hem en met je broers en zussen. Zo bouw je elkaar (en ook jezelf) op. 6.
Geloof je dan wat je als erfdeel is toebedeeld?
Neem je je erfdeel in bezit?
En daarna:
Laat je uitzenden; ook buiten je vertrouwde omgeving. Uitzenden om terug te keren met de daklozen en ontheemden van de (geestelijke) wereld.
Begeef je op pad; goed toegerust. Vol van de Heilige Geest. Voorzien van alles wat je nodig hebt: liefde, blijdschap, zachtmoedigheid, barmhartigheid, vergevingsgezindheid, volharding.
Doorkruis het land; ontdek God in de ander. (En als je eens een geest die niet uit God is tegenkomt, verjaag die!).
Maak een beschrijving; want dan oefen je jezelf om dingen helder te gaan waarnemen. Iets wat je niet scherp ziet, kan je immers niet goed beschrijven. Wees niet tevreden met onduidelijkheden of halve waarheden.
Naar gelang jouw erfdeel; dus voor jou. Op je eigen wijze, op jouw plaats. Het gaat om je eigen kwaliteiten; jouw specifieke talenten.
En keer terug tot mij; om te getuigen. Vertel wat je hebt meegemaakt, gezien. Vul elkaar aan dan ontstaat er een fantastisch samengesteld beeld van wat God allemaal doet.” De mannen nu gingen heen en trokken door het land; zij maakten daarvan een beschrijving, stad voor stad, in zeven gedeelten, en kwamen bij Jozua in de legerplaats te Silo” (vs. 9).
Ze deden aldus! En toen?
“Zo heeft de Here aan Israël het gehele land gegeven, dat Hij gezworen had hun vaderen te zullen geven; zij namen het in bezit en gingen er wonen. En de Here gaf hun aan alle zijden rust, geheel zoals Hij hun vaderen ge zworen had; niet één van al hun vijanden heeft voor hen kunnen standhouden; al hun vijanden gaf de Here in hun macht. Niet één van alle goede beloften, die de Here aan het huis van Israël had toegezegd, is onvervuld gebleven; alles is uitgekomen”, Jozua 21 vers 43 tot en met 45 (Joz. 21:43-45).
Alles is uit gekomen! Een fijn beeld voor de gemeente en voor ieder persoonlijk! “Al het Mijne is het uwe”, zegt onze Vader. Neem er dus gerust bezit van! Stap voor stap.
Vuur (gedicht) door Tea Keuper Dijk
Ik ben niet bang voor Uw verterend vuur,
want ik ervaar de vuurgloed van Uw liefde,
waar die de duisternis in mij verbrak, doorkliefde,
daar stond ik op tot léven, in dat heilig uur!
En waar ik in Uw hand mijn leven heb gelegd,
Uw wil ga doen, in U geworteld groeien,
daar zal mijn leven tot Uw eer gaan bloeien,
zo dikwijls wordt het immers in Uw Woord gezegd.
O Heer, mijn God, zo heilig en verheven,
maar ook zo dicht bij ieder, die U zoekt,
om mijnentwil hebt U het kwaad vervloekt,
door Jezus geeft U mij het Goddelijk leven!
De wereld van de engelen door Klaas Goverts (11)
Het terugdrijven van de wereldbeheersers
De gemeente is de thuisbasis van waaruit God zijn engelen gaat uitzenden. Zij worden uitgezonden over de volkerenwereld met de bedoeling om de volken tot orde te brengen. God gaat aan de gemeente bepaalde gebieden toewijzen. Psalm 2 is in dit verband een prachtige profetische Psalm. In vers 1 wordt de vraag gesteld (Ps. 002:001): “Waarom woelen de volken en zinnen de natiën op ijdelheid?” Dit komt omdat de koningen der aarde – de wereldbeheersers – de zaak opjutten. We zien het keerpunt in vers 6 (Ps. 002:006): “Ik immers heb mijn koning gesteld over Sion, mijn heilige berg”. Tegenover de koningen der aarde staat de door Gód aangestelde koning. Tot déze koning wordt gezegd in vers 8 (Ps. 002:008): “Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel en de einden der aarde tot uw bezit”.
Deze koning is Jezus Christus met de gemeente. Wij gaan als gemeente deel uitmaken van de Koning, die bezig is om zijn intocht te houden. Daarbij spelen ook de engelen een rol, want zij gaan de wereldbeheersers terugdrijven. Ik geloof, dat dit in deze tijd gaat beginnen. God is bezig zijn gemeente hiervoor klaar te maken. Al doende ga je het verder ontdekken! Ter illustratie een voorbeeld uit deze tijd.
Wat Derek Prince meemaakte in Kenia
Derek Prince was in 1960 zendeling in Kenia. Hij had daar een soort bijbelschool. Hij had er heel wat jonge mensen opgeleid. Op een keer was er een samenkomst met ongeveer 200 jonge geestelijke leiders. Zij hadden op deze conferentie veel dingen samen besproken. Toen tijdens de aanbiddingsdienst Gods Geest vaardig werd over de mensen, voelde Derek Prince in de geest aan, dat van deze gelegenheid ook gebruik moest worden gemaakt. Hij heeft eens gezegd dat het probleem in de pinksterwereld geweest is dat er veel kracht van God is verspild. God verleent zijn kracht niet slechts om voor een moment ‘in de glorie’ te zijn. De bedoeling is dat je er iets aan overhoudt.
Tijdens de aanbidding en lofprijzing ging Derek Prince naar het podium toe om de dienst te leiden. Plotseling zei zijn vrouw tegen hem: ‘Zeg tegen de mensen dat zij nu voor het volk van Kenia in gebed moeten gaan’. Dit was voor hem een bevestiging van de ervaring in de geest, die hij vooraf gekregen had, namelijk dat Gods Geest verlangde dat er iets zou worden ondernomen.
Op het podium aangekomen ging hij de mensen leiden om voor het volk van Kenia op de bres te staan. Terwijl ze hiermee bezig waren, toonde God een gezicht. Een broeder zag in de geest dat een leger van rode paarden de grens van Kenia naderde. Eén rood paard ging voorop. Het was duidelijk dat hier een bedreiging voor het land aanwezig was. Gezamenlijk is men deze machten der duisternis gaan binden en de naam van God gaan uitroepen over deze situatie.
Op een gegeven moment gaf de Heer weer een gezicht. Het voorste paard keerde zich vlak voor de grens plotseling om. De andere rode paarden deden hetzelfde. Toen wisten de mensen dat er in de geestelijke wereld iets was gebeurd. In de jaren hierna is in de landen om Kenia heen steeds beroering geweest. Er waren revoluties, burgeroorlogen, of ook vaak een machtsovername. Alleen Kenia is ervan verschoond gebleven. Kenia is in de jaren vanaf 1960 open geweest voor evangelisatie. De toenmalige president stond positief tegenover het zendingswerk. Tijdens genoemde samenkomst is een stuk wereldbeheersing teruggedrongen. Het volk van Kenia was geclaimd voor het Koninkrijk Gods.
Geestelijke volharding geeft overwinning
Als de gemeente zich gaat bundelen, kan zij bepaalde krachten uit het rijk der duisternis tegenhouden. Derek Prince vertelt, dat hij meermalen door de Geest wordt aangespoord om een kort gebed te bidden. Hij gaat hier regelmatig mee door, om het door de Geest ingegeven gebed in de geestelijke wereld uit te spreken, totdat het op een gegeven moment zijn uitwerking heeft.
We zien eigenlijk hetzelfde bij de verovering van Ai. In Jozua 8 vers 18 (Joz. 08:18) lezen wij: “Toen zeide de Here tot Jozua: Strek de spies, die in uw hand is, uit naar Ai, want Ik geef het in uw macht. En Jozua strekte de spies, die in zijn hand was, uit, naar de stad”. Vervolgens lezen wij in vers 26 (Joz. 08:26): “En Jozua trok zijn hand, waarmee hij de spies uitgestrekt hield, niet in, voordat hij alle inwoners van Ai met de ban geslagen had”. Jozua staat de hele tijd met de spies naar Ai gericht. In de zichtbare wereld lijkt het een nutteloze bezigheid, maar Jozua gaat er net zolang mee door totdat de stad Ai in zijn hand is.
Ook in het onderricht van Jezus vinden we bepaalde dingen hierover. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de belijdenis van Petrus in Matthéüs 16 vers 13 tot en met 20 (Matt. 16:13-20). Als Jezus de discipelen vraagt: ‘Wie zeggen de mensen dat de Zoon des mensen is?’, komen er verschillende antwoorden. Daarna wordt de vraag persoonlijk toegespitst: ‘Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?’ Dan volgt het geladen antwoord van Petrus: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!’ Petrus spreekt hier uit welke plaats Jezus in de geestelijke wereld inneemt: ‘Gij zijt de Christus, de gezalfde Koning!’
Jezus heeft dit antwoord uitgelokt met een strategische bedoeling. Hier zijn twee redenen voor. 1. De aanduiding Caesarea Filippi is niet toevallig. Caesar: keizer. Caesarea Filippi was het centrum van de keizerverering. In die tijd waren er bepaalde plaatsen en gebieden waar de invloed van de Romeinse keizer zich heel sterk deed gelden. Juist in het gebied van de keizercultus stelt Jezus de vraag: ‘Wie ben Ik?’ 2. In die streek had de God Pan het voor het zeggen. Ons woord ‘paniek’ is hiervan afgeleid. Hij was de uitvinder van de panfluit. Als Pan op de fluit speelde, weerkaatste het fluitspel tegen de hoge rotswanden. Het was een angstaanjagend geluid en veroorzaakte bij de mensen een panische angst. Pan: de god van de angst.
De eerste steen van de gemeente wordt gelegd
De uitspraak: ‘Gij zijt de Christus!’, was een frontale aanval tegen de godenwereld in dat gebied. ‘Gij zijt de Christus; U alleen, en niet de keizer of de god Pan’. Het is de proclamatie om het machtsblok van de godenwereld stuk te breken. De belijdenis van Petrus was een stuk geestelijke strategie van Jezus: ‘Laat het op deze plaats maar eens hóren!’
Het is niet toevallig dat Jezus uitgerekend daarop voor het eerst over de gemeente gaat spraken. In vers 18a zegt Jezus: ‘Op deze Petra zal Ik mijn gemeente bouwen’. Door de belijdenis van Petrus is in feite de eerste steen gelegd. Jezus bedoelt: ‘Op deze geloofsuitspraak, op dit stuk openbaring, ga Ik mijn gemeente bouwen’.
Dan lezen we in vers 18b: ‘En de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen!’ De poorten vormen de plaats waar de plannen gemaakt worden. In de oudheid waren de rechters en het stadsbestuur in de poorten gezeten. Lot zat in de poort van Sodom. Je zou kunnen zeggen: ‘Lot zat in de gemeenteraad’. De poorten van het dodenrijk is de plaats waar het dodenrijk zijn plannen maakt. Hier bepaalt de duivel zijn strategie. Jezus zegt eigenlijk: ‘De duivel kan nog zoveel plannen maken, maar zijn poorten krijgen mijn gemeente er niet onder!’
Juist dan zegt Jezus in vers 19: ‘Ik zal u de sleutels van het Koninkrijk der hemelen geven’. Petrus is begonnen om deze sleutels te hanteren en de zaak open te breken. Ook in het onderricht van Jezus en in de praktijk van Jezus met zijn discipelen komen deze zaken aan de orde. Een schitterend voorbeeld daarvan vinden we in Johannes 4 in het gesprek wat Jezus had met de Samaritaanse vrouw. Daarover in de volgende aflevering van deze serie.