Levend geloof 1990. 07-08 nr. 316

De trouw van God en onze trouwdoor Gert Jan Doornink

Gods trouw is onveranderlijk en eeuwig

Eén van de karaktereigenschappen van God is trouw. Dat is iets wat verankerd is in Zijn wezen, evenals andere eigenschappen zoals goedheid, barmhartigheid, etc. Trouw hoort bij God. Het is een wezenlijk onderdeel van Zijn bestaan. En dat verandert niet. Hij was trouw, is trouw en blijft tot in eeuwigheid trouw.

Maar wat is trouw? Als we in een woordenboek de betekenis van het woord ’trouw’ opzoeken, komen we daar de woorden ‘gehechtheid’, ‘verbondenheid’ en ‘standvastigheid’ tegen. En ook ‘eerlijkheid’ en ‘betrouwbaarheid’. Alleen maar positieve eigenschappen dus, waaruit ook blijkt dat trouw niet op zichzelf staat, maar dat het naar buiten treedt, zich openbaart, zoals trouwens met alle eigenschappen van God.

God is trouw aan Zijn schepping, waarvoor we dus ook kunnen lezen: God is gehecht aan Zijn schepping, ermee verbonden en natuurlijk ook aan de hoogste vorm van Zijn schepping: de mens. God schiep de mens naar Zijn beeld, naar Zijn gelijkenis, op een goede, volmaakte wijze, lezen wij in Genesis 1. Daarom is God gehecht aan de mens en verbonden met de mens.

Dit komt wel het duidelijkst tot openbaring in Zijn Zoon, Jezus Christus. Een prachtig voorbeeld van de trouw van God en van Jezus Christusvinden we door Paulus beschreven in 2 Korinthiërs 1 vers 18 en 19 (2 Kor. 01:18-19): “Bij de trouw van God: ons spreken tot u is niet: ja en neen! Immers, de Zoon van God, Christus Jezus, was niet: ja en neen, maar in Hem was het: Ja. Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja. In onze tijd wordt vaak de uitdrukking ‘zeker weten’ te pas en te onpas gebruikt. Het ‘zekere weten’ van Paulus was verankerd in de rotsvaste zekerheid: de trouw van God.

Is de mens ook trouw aan God?

De trouw van God is een zekerheid die door niets en niemand is aan te tasten. Maar nu de mens. Is de mens ook gehecht aan God? Is de mens ook verbonden met God? Van oorsprong is dit wel het geval. We weten wie in dit opzicht de spelbreker is geweest, het is de satan, de mensenmoordenaar vanaf het begin. Maar ik ben zo blij dat ik het ook in dit artikel weer met nadruk mag stellen: De duivel heeft niet het laatste woord! Want zodra de mens een nieuwe schepping in Christus wordt, is daar de mogelijkheid geschapen om ’trouw’ te openbaren. Maar daarvoor behoren we ons wel in te zetten. Want voor de mens blijft altijd de mogelijkheid aanwezig om ontrouw te zijn of te worden, omdat we nog leven op ‘vijandelijk terrein’. We leven nog in een wereld waarvan satan de overste is. Vandaar dat Paulus ook met deze mogelijkheid rekening houdt door te schrijven: “Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet” (2 Tim. 01:13).

Nu moeten we oppassen en niet denken: Ziezo, ik hoef me dus verder niet druk te maken of ik altijd wel ’trouw’ tot openbaring breng. Het zal bij mij toch altijd wel afwisselend zijn: de éne keer trouw en dan weer ontrouw… Als we zo redeneren blijven we als nieuwe scheppingen in een beginstadium steken. Als er geen geestelijke groei is, gaat het absoluut fout met onze openbaring van trouw.

In Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22)wordt trouw een vrucht van de Geest genoemd. Hieruit blijkt ook weer hoe belangrijk de doop met de Heilige Geest is. Zonder de Heilige Geest kunnen we geen trouw openbaren. Dan kunnen we misschien wel thuis zijn in de Bijbel en op een wettische manier christen proberen te zijn, maar dan is het net als bij de Schriftgeleerden en Farizeeën, waartegen Jezus op een gegeven moment zegt: “Gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de trouw” (Matth. 23: 23).

Voorbeelden van trouw in de Bijbel

De Bijbel kent vele voorbeelden van trouw. Wij willen ons beperken tot enkele uitspraken van de apostelen. Zo schrijft Paulus aan Filémon: “Ik dank mijn God te allen tijde, als ik u in mijn gebeden gedenk, daar ik hoor van uw liefde en van uw trouw, die gij hebt jegens de Here Jezus en al de heiligen… ” (Filemon 01:04-05).

Timotheüs wordt door Paulus een geliefd en trouw kind in de Here genoemd (1 Kor. 04:17). En in Filippenzen 2 vers 22 (Filip. 02:22) schrijft hij over Timotheüs: “Zijn beproefde trouw kent gij echter, dat hij, gelijk een kind zijn vader, mij in de dienst van het evangelie heeft geholpen”. Paulus spreekt hier over ‘beproefde trouw’, met andere woorden: zijn trouw is op de proef gesteld. Het is geen oppervlakkige aangelegenheid. Een andere vertaling zegt: “Gij weet dat zijn trouw is beproefd”.

In 1 Korinthiërs 7 vers 25 (1 Kor. 07:25) noemt Paulus zichzelf “iemand die door de ontferming des Heren trouw is”. Paulus slaat zichzelf dus niet op de borst door te zeggen: ‘Ik ben zo trouw… ‘, maar hij is het door de genade van God, met andere woorden: hij geeft de eer aan God.

Er zijn nog veel meer voorbeelden uit de Bijbel aan te halen. Wij willen er nog één noemen. Dat betreft Johannes, die in zijn derde brief over Gajus schrijft: “Geliefde, gij handelt trouw in alles wat gij aan de broeders doet” (3 Joh. 01:05).

Waaraan behoren wij trouw te blijven?

Wij willen nu een aantal punten noemen waarbij van ons trouw verlangt wordt. Waaraan moeten wij trouw blijven?

Aan God. Als God bewezen heeft – en nog dagelijks bewijst – dat Hij trouw is aan ons, behoort het voor ons een vanzelfsprekende zaak te zijn dat wij trouw behoren te zijn aan Hem. Vandaar de Bijbelse voorbeelden die wij aanhaalden en die ons duidelijk laten zien hoe de eerste christenen het begrip ’trouw’ hoog in hun vaandel hadden geschreven.

Aan Jezus Christus. De trouw die van ons gevraagd wordt ten aanzien van de Zoon van God is een logisch gevolg van onze trouw aan God. In Hem is immers het wezen van God tot openbaring gebracht. Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:06) zegt over Jezus dat Hij de afstraling is van Gods heerlijkheid en de af druk van Zijn wezen.

Aan de boodschap die Hij bracht. Het evangelie van Jezus Christus is DE boodschap voor alle tijden en alle plaatsen. Het is de boodschap van het geestelijk Koninkrijk die ons bewust maakt dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten, om van daaruit te strijden en te overwinnen. In Matthéüs 24 vers 14 (Matt. 24:14) zegt Jezus dat “dit evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zal worden, tot een getuigenis voor alle volken”.

Aan onze medebroeders en zusters. In 2 Timotheüs 2 vers 22 (2 Tim. 02:22) schrijft Paulus: “Jaag naar gerechtigheid, naar trouw, naar liefde en vrede met allen, die de Here aanroepen uit een rein hart”. Eerder haalden we reeds aan wat Paulus schreef over Filemons trouw ten aanzien van de Here Jezus en al de heiligen. De trouw aan onze medebroeders en zusters kunnen wij praktisch beleven in de gemeente waar de Heer ons geplaatst heeft.

Aan de opdracht die Hij ons gaf. Deze opdracht is tweevoudig. In de eerste plaats worden wij opgeroepen om ‘anderen voor Christus te winnen’ (Matt. 28:19). En het tweede deel van de opdracht is het einddoel des geloofs – de volkomenheid in Christus – te bereiken. Het is niet zo, zoals hier en daar geleerd wordt, dat we pas uit kunnen gaan om het evangelie aan anderen te brengen, als we eerst een bepaalde graad van ‘heiligheid en onberispelijkheid’ hebben bereikt. Maar wel is het natuurlijk waar dat naarmate we geestelijk groeien en het volwassen stadium in Christus bereiken, ons getuigenis effectiever zal zijn.

Waarom God trouw blijft aan de mens

Het leven van God, het bestaan van God, Zijn scheppings- en voltooiingsplan is ondenkbaar zonder de trouw die Hij heeft ten aanzien van de mens. En ook al is God soms hevig teleurgesteld in de mens – en zeker als het de nieuwe mens in Christus betreft – God blijft getrouw. In Romeinen 3 vers 3 schrijft Paulus: “Als sommigen ontrouw geworden zijn, zal dan hun ontrouw de trouw Gods tenietdoen? Volstrekt niet!” God geeft de 100% garantie dat Zijn trouw onveranderlijk en onverbrekelijk is!

Als God ons trouw blijft, wat is dan ons antwoord daarop? U moet het zelf maar invullen. Ik kan alleen maar voor mijzelf spreken als ik zeg: Ik wil proberen Hem tot in eeuwigheid trouw te blijven. Dat is mijn verlangen, daar strek ik mij naar uit. En ik laat me niet voortdurend door de duivel aanklagen met de woorden: Ja maar je bent zo vaak ontrouw geweest… Ik laat liever Gods Woord spreken waar we lezen dat Jezus zegt: “Over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen” (Matt. 25:21-23). Jezus wil als het ware zeggen: Je hebt vaak gefaald. Maar je bent óók trouw geweest. Je hebt de talenten (bekwaamheden) die Ik je hebt toevertrouwd, niet misbruikt of ongebruikt gelaten. En dat is voor Mij zoveel waard dat het veelvuldig gehonoreerd wordt! Wat doen wij met de talenten die de Heer ons heeft toevertrouwd ?

Het is het verlangen van God dat wij een zelfde instelling zullen hebben als de gelovigen in Antiochië. Toen Barnabas daar aankwam “en de genade Gods zag, verheugde hij zich en wekte allen op om naar het voornemen van hun hart de Here trouw te blijven” (Hand. 11:23). Dat wil God ook in ons leven door Zijn Woord en Geest bewerken. Als dit ‘voornemen’ ook in ons hart aanwezig is, kunnen wij dat bewijzen door ons geloof en onze gehoorzaamheid. Dan is het niet meer: ‘Gods trouw en onze ontrouw’, maar dan gaan we

meer en meer Zijn doelstelling voor ons leven waarmaken: Gods trouw èn onze trouw!

 

Macht om te dienen door Ron Gast

 

‘Macht om te dienen’, een uitzonderlijke kombinatie. Macht is immers om te heersen! Dienen doen de machtelozen!

Hoevelen zullen alleen al bij het horen van het woord ‘macht’ met emotie reageren. Hetzij omdat zij tot de categorie der machthebbers behoren; hetzij dat zij tot de groep van de machtelozen gere­kend moeten worden.

Het begrip ‘macht’ roept zeker emoties op. In de wereld spelen macht, machtsblokken, machts­verhoudingen en machts- evenwichten een grote rol. De kranten staan er boor­devol van.

Maar wat is macht nu eigenlijk? Niet wat de bo­ze er op aarde van ge­maakt heeft, maar hoe God macht geschapen heeft.

Gods macht schept orde

God creëerde gezagsver­houdingen. Uit de chaos schiep hij orde. In Gene­sis 1 vers 2 (Gen. 01:02) staat: “De aarde nu was woest en ledig en duisternis lag op de vloed”. In de He­breeuwse tekst staat het woord chaos. “En God zeide… ” (Gen. 01:03). Vanaf dat moment schept God orde in de chaos, licht in de duisternis. God spreekt, verordineert en het ge­schiedt !

Waar God verschijnt, komt orde en gezag. Waarom? Opdat alles op z’n plaats komt! Als iedereen en al­les chaotisch door elkaar , ligt, dan kan je er zeker * van zijn dat er niets op z’n plaats is. (Al eens geprobeerd iets te vinden op je bureau als alles kris kras door elkaar ligt?).

Goddelijke macht schept dus orde. Dan komen de mensen op hun plaats en tot hun recht. Om dat te bewerken heeft God zelf macht. “Gij zult weten dat Ik de Here uw Redder ben en uw Verlosser, de Mach­tige Jacobs” (Jes. 60:16).

God deelt Zijn macht uit

Nu is het onnavolgbare van God dat Hij deze macht niet exclusief voor Zichzelf houdt, maar dat Hij Zijn macht uitdeelt aan allen die Hem aanhangen. In Hebreeën 2 vers 4 (Heb. 02:04) staat daarover: “… ter­wijl ook God getuigenis geeft door tekenen en wonderen en velerlei wer­ken van kracht en door de Heilige Geest uit te de­len, in overeenstemming met Zijn wil”.

Door de Heilige Geest wordt er een geheiligde, heilzame en helende kracht verleend aan de kinderen

Gods.. Jezus spreekt daar­van al® Hij zegt: “Mij is gegeven alle macht in he­mel en op aarde” (Matt. 28:18). En Jezus geeft op Zijn beurt weer door van die Goddelijke macht: “Zie, Ik heb u macht gegeven.. ” ‘ (Luc. 10:19).

Maar waarom deelt God Zijn macht uit? Omdat God het heil van ieder mens op het oog heeft. Door de ene mens macht te verle­nen, kan deze voor de ander tot heil worden.

Iets wat ik bijvoorbeeld niet kan en mijn naaste wel, kan mij ten goede komen. Ik hoef niet alles in eigen kracht; God geeft mij een broeder of zuster die mij helpt, over mij waakt, over mij ‘heerst’! Heersen in de zin van: de aan jou verleende kracht inzetten tot heil van je naaste.

Daarmee horen ‘heersen’ en ‘dienen’ onlosmakelijk bij elkaar. Het zijn twee machtsbegrippen die in Gods visie op hetzelfde doel gericht zijn: namelijk Goddelijke orde onder mensen.

Het machtsspel van de boze

De Bijbel bevat veel ver­halen over machtige koningen, overheersers, geweldenaars zoals Egyptische farao’s. Koningen zoals David en Salomo waren aanmerkelijk schaarser. Omgaan met macht is blijk­baar moeilijk Al gauw stijgt de macht naar het hoofd. Denk aan Nebukadnezar (Dan. 04:30)!

Dat gevaar ligt steeds op de loer. De boze zit niet stil. Altijd weer probeert hij zijn machtsspel te spe­len. Als Jezus aan het be­gin van Zijn bediening staat, komt satan en zegt: “Ik zal U alle koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid geven… , als Gij u neerwerpt en mij aanbidt”.

De macht die de boze ver­leent, is gericht op ver­sterking van zijn eigen positie. Met een machts- principe van verdeel en heers, van baas-boven- baas. Het is macht-met- voorwaarden en dan is altijd de boze erbij be­trokken.

Jezus waarschuwt de dis­cipelen dan ook voor de boze: “Evenwel verheugt u niet hierover (over uw macht), maar verheugt u dat uw namen staan opgetekend in de hemel”. Verheug je niet dat je macht hebt (gekregen), maar dat je bij God mag horen!

Gods macht is om te dienen

Het gaat niet om macht op aarde, maar het gaat om het gezag van God in de geestelijke wereld. Daar ligt het wezenlijke verschil: in de hemel! Jezus legt dat als volgt uit: “Gij weet dat zij die regeerders der volken heten, heerschappij over hen voeren, en hun rijks – groten oefenen macht over hen. Zo is het onder u niet. Maar wie groot wil worden onder u, zal uw dienaar zijn, zal aller slaaf zijn. Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mark. 10:42-45).

De maatstaf van de wereld is dat regeerders macht uitoefenen over de volkeren , maar de maatstaf van God is dat ‘groten’ in het Koninkrijk van God dienen. Waar het heel concreet over de gemeente gaat, schrijft Paulus: “… opdat er geen verdeeldheid in het lichaam (van Christus) zou zijn, maar de leden gelijkelijk voor elkander zouden zorgen” (1 Kor. 12:25).

Zo dienen broers en zus­sen in de gemeente elkaar. De hand helpt de voet, de voet draagt het been, het been de romp. Ieder voor zijn deel dient in het lichaam, en Christus aan het hoofd! Dienen, Gods visie op macht!

 

Gods woord (gedicht) door Piet Snaphaan

“Ik verblijd mij over Uw Woord

als iemand die rijke buit vindt” (Psalm 119:162).

Niets maakt ons rijker dan Gods Woord,

een schat van grote waarde.

Wie arm is zegge: ‘k ben toch rijk,

‘k mag leven in Gods Koninkrijk,

reeds hier op deze aarde.

 

Niets maakt ons blijder dan Gods Woord,

dat nimmer toch kan falen.

Wie zwak is zegge: toch ben ‘k sterk,

ja zelfs bekwaam voor al Gods werk,

door Hem die ons doet stralen.

 

Niets maakt ons sterker dan Gods Woord,

waardoor we ons laten leiden.

God leert ons strijden, geen beklag,

omdat je in Hem alles vermag,

waardoor we ons zeer verblijden.

 

Voltooiing en voleinding door Evert van de Kamp

 

“Wanneer alles Hem onder­worpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem al­les onderworpen heeft, opdat God zij alles in al­len” (1 Kor. 15:28).

Door een ongeval liet hij zijn leven, nog maar 31 jaar oud. Zijn (Gerefor­meerde) familie schreef: ‘Voor ons was zijn leven veel te kort, maar wij ge­loven dat, nu wij hem los moeten laten, God toch verder met Hem gaat en zijn leven voltooit’.

Die laatste woorden: ‘En zijn leven voltooit’ en ‘God gaat met hem ver­der’ , bleven bij mij han­gen. Temeer omdat ik in een gesprek merkte hoe ongenuanceerd er toch over deze dingen wordt gedacht. Zo in de trant van: ‘De bijl ligt aan de wortel van de boom. Zoals die valt, blijft hij liggen. Wie zich niet bekeert, is voor eeuwig verloren. Voltooiing later, een vraagteken’. In Matteüs 3 vers 10 (Matt. 03:10) wordt wel wat anders bedoeld.

We willen vooral het laat­ste woord van een mens horen, want met het ster­ven is voor immer alles beslist. Er valt niets meer te veranderen, is de ge­dachte.

De mensen van de geci­teerde advertentie dachten in hun verdriet en troost er kennelijk anders over en naar ik meen terecht.

Alverzoening?

Maar gaat dat dan niet erg ver, zo in de richting van een algemene verzoe­ning? Maak je niet druk, het komt met ieder mens wel terecht.

Zo is het uiteraard zeker niet. De Bijbel geeft mijns inziens geen enkele grond voor een leer van alverzoening. Maar het is even­min waar wat veel christe­nen denken, dat alle men­sen die niet in Christus geloven, voor eeuwig ver­loren gaan. Gelukkig is er ook in dat opzicht meer tussen hemel en aarde dan menigeen denkt.

Dat moet ons daarom tot grote voorzichtigheid ma­nen. Vooral als het gaat om het geven van een eindoordeel over een mens. Bijvoorbeeld bij zelfdoding, waarbij het mensen betreft die door duistere machten de dood worden ingedreven, zon­der dat zij dat ten diep­ste zelf willen.

Veel beter is het te ont­dekken wat het plan van God is als Hij spreekt over de voltooiing en vol­einding van de mens. Ten eerste geeft God niet zo maar een mens prijs aan de tegenstander, aan de duivel. En ten tweede creëert God door zijn Woord en zijn Geest de volmaakte mens. Zijn doel is de volmaakte mens. De mens die tot zijn volein­ding in God komt. Daar is God op uit.

En dit Goddelijke werk is vaak bij het sterven van een mens nog (lang) niet voltooid. Ik geloof dat onze geweldige Heer we­gen heeft, die nu dikwijls nog verborgen zijn voor ons, om na de biologische dood, zijn volledig doel met de mens te bereiken. Ik denk in dit verband ondermeer aan hetgeen geschreven staat in He­breeën 11 vers 39 en 40 (Heb. 11:39-40). Van de geloofsgetuigen in deze geloofsgalerij wordt dan gezegd: “Ook deze allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is, hebben het beloofde niet verkre­gen, daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden ko­men”.

Daar proef ik in een ver­dergaande geestelijke ont­wikkeling. Geen tweede kans, maar God maakt in zijn trouw af wat Hij be­gon. Nogmaals, God werkt altijd aan voltooiing en voleinding.

Onderscheiden oordeel

De Bijbel brengt niet alle mensen onder dezelfde ne­gatieve of positieve noe­mer. Bij God is sprake van een onderscheiden oordeel. In Matteüs 11 vers 20 tot 24 (Matt. 11:20-24)bijvoorbeeld vergelijkt Jezus de plaat­sen Chórazin en Bethsaïda met Tyrus en Sidon, Kapernaüm met Sodom. Hij zegt: “In de dag des oor­deels zal het voor Tyrus en Sidon en Sodom draaglijker zijn dan voor die steden”.

En het is ook niet zo dat God ons aangaande deze dingen helemaal in het on­gewisse laat. In zijn Woord tekent God verschillende categorieën mensen. Het Woord spreekt over men­sen die wel of niet in het dodenrijk zijn of komen. Bij de opstanding van Je­zus zijn vele rechtvaardi­gen uit het oude verbond overgezet van het doden­rijk naar het hemelse pa­radijs (Matt. 27:52-53; Ef. 04:08). Mensen als Abraham, Izak en Jakob en de profeten, die zich toen al in hun leven had­den bezig gehouden met de hemelse zaken (Heb. 12:23).

Na de opstanding van Je­zus komen de zijnen even­min in het dodenrijk. Zij zien de dood niet (Joh. 08:51) en hebben deel aan de eerste opstanding (Openb. 20:06). Het zijn allen bewoners van het hemelse paradijs. Hun na­men staan opgetekend in het ‘boek des levens van het Lam’ (Openb. 13:08; Openb. 21:27), niet te verwarren met het ‘boek des levens’ in Openbaring 20 vers 12 (Openb. 20:12). Daarentegen zijn of komen andere categorieën ge­storvenen in het doden­rijk. Allereerst noemt de Bijbel die mensen die wel­bewust de zijde van de duivel kiezen (Joh. 03:19). Zij hebben zich verbonden met boze geesten en willen zich nimmer laten bevrij­den. In de dag des oor­deels storten zij zich met die boze geesten in de poel des vuurs, ook ge­noemd de buitenste duis­ternis. Door hun keuze zijn ze niet opgeschreven in het ‘boek des levens’. Ik schreef al: ‘Er is geen alverzoening’ (Openb. 20:15).

In het dodenrijk zijn ook degenen uit het oude verbond die wel God dienden, maar die zich nooit met de onzienlijke wereld be­zig hielden. Bij de op­standing van Christus gingen zij niet mee naar het hemels paradijs. Na het openen van het ‘boek des levens’ (Openb. 20:12) begint voor hen toch het feest van de voleinding. In Exodus 32 vers 32 (Ex. 32:32) wordt al over het ‘boek des levens’ gesproken. Het betreft ook de mensen die nooit kennis hebben kunnen maken met de enig ware levende God en die het evangelie van Jezus Christus nooit hebben ge­hoord. In Romeinen 2 vers 14 (Rom. 02:12) heeft Paulus het over een categorie ‘heide­nen’, die van nature doen wat de wet gebiedt.

Een bijzondere groep vor­men de (kleine) kinderen, die hun levensjaren niet vol hebben kunnen maken. Van hen zei de Heer Je­zus: “Voor zodanigen is het koninkrijk Gods” (Luc. 18:16).

De beker koud water

Een aantal jaren geleden zei een in Gods Geest ge­doopte Indische Nederlan­der van Chinese afkomst mij het volgende: Men had hem gevraagd de begrafenisdienst te leiden van een man die met hem in het Jappenkamp had geze­ten. Hij vond dat moeilijk, omdat hij niet wist of de­ze man wel een christen was. Hij vroeg de Heer om antwoord. En de Heer sprak: ‘Ga, want dit is de man van de beker koud water uit Matteüs 10 vers 42’ (Matt. 10:42). In het Jappenkamp had de man on­baatzuchtig velen gehol­pen. U ziet, zoiets ver­geet de Heer nimmer.

“Barmhartigheid roemt tegen het oordeel”, schrijft Jakobus. De ver­taling Brouwer zegt het wel heel mooi: “Maar de barmhartigheid behaalt de zege over het oordeel” (Jak. 02:13).

Dit soort mensen sloot geen verbond met de de­monen, die geen barmhartigheid kennen. In het laatste oordeel worden deze mensen niet prijs gegeven aan de poel des vuurs. Het ingeschapen beeld van God ging in hen niet totaal verloren en zij handelden daarnaar. Hun gedachten werkten zuiver. Hun geweten was niet toe geschroeid. In Matthéüs 25 vers 35 tot 40 (Matt. 25:35-40) wordt ondermeer over deze mensen gesproken. Naar hun ‘werken’ worden ze geoordeeld, zegt de Heer (Openb. 20:12).

Zo leert de Heer ons niet voorbarig en ongenuan­ceerd te oordelen. Het rechtvaardig oordeel is bij Hem in de allerbeste han­den.

God alles in allen

Wij worden opgeroepen in de lijn van Gods gedach­ten en plannen te denken. Dat behoedt voor elke vorm van doemdenken. In Hebreeën 12 vers 2  (Heb. 12:02) wordt Jezus de ‘voleinder des geloofs’ genoemd. Zijn be­diening is het bewerken dat God alles in allen zal worden, zal zijn. Dat be­tekent dat Jezus bezig is zijn gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet (Ef. 05:27). Christus brengt alles tot volheid (Ef. 04:10).

Wij zijn genaderd tot de geesten der rechtvaardi­gen, die de voleinding – het doel van God met de mens – bereikt hebben (Heb. 12:23). Naar dit doel, die voltooiing, zijn wij op weg, de gelijkvor­migheid aan het beeld van Jezus. We jagen naar de volmaaktheid in Christus (Filip. 03:10-14). We verlan­gen er naar en willen dat God alles in ons zal zijn. Nu en hier en bij de eerste opstanding (Openb. 22:02).

Er wacht nog veel werk. Want evenzeer is het Gods bedoeling dat heel zijn schepping de vrijheid van de heerlijkheid der kinde­ren Gods zal bereiken (Rom. 08:21). Alle machten delven het onderspit. God zoekt zijn woning in een totaal verloste, herstelde en verheerlijkte mensheid.

“Sta op, o God, richt de aarde, want Gij bezit alle volken” (Ps. 082:008).

God doet wat Hij kan en Hij bereikt zijn doel, nu en straks.

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Als water in een regenton

U kent allemaal wel die houten regentonnen. Bekend van het kinderliedje: ‘Jan Huigen in de ton, met een hoepeltje erom’. Een ton bestaat uit duigen: houten planken die de wand van de ton vormen..

Een kapotte ton valt in ‘duigen’, als de hoepels breken. Je hebt dan niet meer één geheel maar losse ‘duigen’ (planken). Overigens een mooi beeld van de eenheid.

Het was tot twee keer toe dat God mij bij zo’n regenton bepaalde, in verband met de liefde binnen de gemeente. Het was alsof ik zo’n regenton voor me zag. Hij was niet heel, laten we zeggen: hij was in reparatie.

Aan de ene kant van de ton waren mooie gave duigen te zien. Planken die keurig aaneengesmeed naast elkaar waren ópgetrokken als een wand, één geheel. Maar er waren ook duigen die veel kleiner waren dan de rest. Of die maar tot de helft kwamen.

Hoeveel water kan deze regenton bevatten? Zover als de kleinste duigen reiken. Zoveel tot de rand van de kleinste duig. Als liefde het water is binnen de regenton dan kunnen we de boodschap misschien begrijpen. Soms lijkt het al alsof we samen één wand vormen, waar heel veel water in kan. Het is maar van welke kant je tegen de ton aankijkt. De eenheid is bijzonder groot tussen deze duigen. Maar van boven af heb je pas goed zicht. Dan zie je dat het water niet verder kan of dat het verloren wegsijpelt daar waar de hiaten zijn, bij de kleine duigen.

Ik denk niet dat duigen mensen voorstellen, maar relaties! Er zijn makkelijk, snel gevormde relaties. Het klikken tussen mensen. Maar er zijn ook relaties die meer moeite kosten om omhoog te komen. Die dreigen te klein te blijven. Hier dreigen de hiaten te vallen. Deze duigen verdienen onze aandacht en hebben de aandacht van onze God, die is een hersteller van bressen!

 

Zomeractie 1990 door Gert Jan Doornink

Voor de tweede en laatste maal vragen wij uw aandacht voor onze financiële zomeractie tot ondersteuning en instandhouding van het werk van “Levend Geloof”. Daar zijn twee redenen voor.

In de eerste plaats willen wij iedereen hartelijk bedanken voor de giften die wij reeds ontvingen naar aanleiding van onze eerste oproep. Direct na het verschijnen van ons vorige nummer kwamen reeds de eerste spontane reacties binnen. Het heeft ons verblijd en bemoedigd hoe “Levend Geloof” ‘leeft’ onder onze lezers en lezeressen!

De tweede reden, dat wij nog een keer attenderen op onze zomeractie, is dat echter ook verschillende lezers en lezeressen, waarvan wij weten dat zij onze geloofsarbeid een warm hart toedragen, nog niet gereageerd hebben. Op hun doen wij thans een beroep ook te reageren door een extra bijdrage over te maken. Wij vertrouwen erop dat in de komende weken nog velen zullen reageren en willen daarvoor reeds bij voorbaat iedereen bedanken.   

 

Kennen door Duurt Sikkens

“… kennen, zoals ik zelf gekend ben” (1 Kor. 13:12).

Laat je niet kennen! Dat wordt je in bepaalde situaties nogal es toegevoegd. Je moet je groot houden en flink en stoer (dat geldt dan speciaal voor jongens) en meisjes worden weer in een ander patroon geduwd. Wanneer je dat tot je levensprincipe hebt gemaakt heb je een heleboel in je eentje te verstouwen.

Zou God jou willen leren kennen? En Jezus? Mag Hij weten wie je werkelijk bent? Het punt is niet of je de Bijbel kent of dat je je uit de naad slooft voor de gemeente waar toe je behoort, moor of God jou kent.

Heb je je aan Hem laten kennen? Of verschuil je je achter je activiteiten, je lange gebeden, je theologische weetjes of wat al niet?

Kom eens tot rust in Zijn nabijheid. Een huwelijk waarin de vrouw de ganse dag loopt te sloven en te zwoegen, en geen moment voor zichzelf heeft, is geen huwelijk.

Jezus zou zeggen: “Hou es op, ga es zitten, naast me. En doe dat horloge weg.

‘k Wil eens met je praten, want in plaats van zelf te leven, wórd je geleefd. Of ben je vergeten dat Ik van je houd om jouw karakter. Als Ik zeg: Ik ben met je, betekent dat dat Ik liever niet zonder je ben. Haal diep adem, adem Mijn Geest, want Ik wil dat we samen gelukkig zijn. Zo ken Ik je weer”.

 

Inleiding tot de Hebreeënbrief door Klaas Goverts -2-

Bijbelstudie Hebreeënbrief -2-

  1. Zonen. Er is niet alleen sprake van ‘een die zoon is’, maar ook van zonen (meervoud). Kerntekst is (Heb. 02:10): om vele zonen tot heerlijkheid (of gewicht, of lichtglans) te brengen. Hierbij sluiten onmiddellijk weer enkele andere grondmotieven aan, namelijk:
  2. deelgenoten. De zonen zijn deelgenoten van die ene die zoon is (was). Het woord ‘deelgenoten (chaberim) horen we vijf keer in de Hebreeënbrief:

(Heb. 01:09 gezalfd met vreugdeolie boven uw deelgenoten;

deelgenoten van de (een) hemelse roeping;

want deelgenoten van de Messias (de Christus) zijn wij geworden… ;

deelgenoten geworden van de heilige Geest;

de paideia (opvoeding) waarvan allen deelgenoten zijn geworden.

In deze verzen tekent zich een bepaalde weg, een zekere gang van dit deelgenootschap af; het krijgt contouren. Het gaat hier over de chaberim (de gabbers van de Messias, zijn bondgenoten, zijn lotgenoten, de met Hem verbondenen). Ze delen in zijn roeping – ze delen in zijn messiaans bestaan (dat wil zeggen: ze worden als zaad uitgestrooid; ze zijn er voor de ander; ze delen in zijn ruach (geest) – ze delen’ in zijn paideia (zijn training, zijn leerschool).

  1. broeders. Meteen na de tekst over de zonen klinkt een woord over broeders: (Heb. 02:11). We brengen ook dit thema even in kaart:

(Heb. 02:11) Hij schaamt zich niet hen broeders te noemen (roepen);

(Heb. 02:12 vertellen zal ik uw naam aan mijn broeders (citaat uit Psalm 22);

(Heb. 02:17 Hij moest in alle opzichten de broeders gelijk worden;

(Heb. 03:01) heilige broeders, deelgenoten…

(Heb. 08:11 ze zullen geenszins onderwijzen (… ) ieder zijn broeder;

Zie verder nog (Heb. 10:19 en Heb. 13:22).

In het gedeelte vanaf (Heb. 02:11 derhalve komen we de term ‘broeders’ maar liefst viermaal tegen; we mogen het daar als sleutelwoord beschouwen. Schematisch loopt de lijn als volgt:

zonen = broeders = deelgenoten.

Het thema van de broederband kennen we al vanuit de Thora (Genesis onder andere); reeds daar gaat het over zonen die broeders worden, en broeders die elkaars lotgenoten en bondgenoten worden. Met de aanduiding ‘broeder’ bevinden we ons in het taalveld van de solidariteit. Broeder is degene die solidair is ’tot het uiterste’. Vandaar het motief van het: gelijk worden aan de broeders in alles, in alle aspecten, op alle terreinen van het bestaan. Psalm 22 (waarbij de Hebreeënschrijver aanknoopt via het verbindingswoord ‘broeder’) onderstreept deze gedachte. Hier is immers een mens aan het woord die inderdaad in alles lotgenoot is van de minste zijner broeders, en die daarom dan ook recht van spreken, recht van vertellen heeft. Zelfs de minste broeder, ja de diepst vertrapte en verschopte broeder kan zich in hem herkennen.

Conclusie: centraal motief in de brief aan de Hebreeën is: de Messias als broeder, in Zijn lotsverbondenheid tot het einde. Het uiterste der dagen draagt het stempel van de mens die tot het uiterste ging. Jezus de broeder tot het einde toe.

“gij zijt de broeder die wij ten offer hebben gebracht”.

Deze broeder keert ons bestaan binnenste buiten, hij licht ons door tot op onze diepste kern, hij wiens weg van begin tot het eind getekend is door dat wonderlijke woord:

Hij schaamt zich voor hen niet…

Bereid met hen in één adem genoemd te worden

draagt hij hun naam,

geeft hij zijn naam aan hen,

deelt hij met hen zijn brood, gaat met hen in hun dood, hij treedt hun pad en op zijn weg neemt hij hen mee, hij draagt hun last, hij brengt hen naar zijn huis.

Hij is de broeder die wij ter dood verwezen en zonder wie wij niet kunnen leven. Aan Hem lezen wij af wat broeder-zijn inhoudt.

 

Welke wet is in ons binnenste door Wim te Dorsthorst

Een weinig begrepen belofte

“Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven” , was de belofte van God in de meest donkere tijd van het volk Israël. Er klonk als het ware een juich­kreet van God door in deze belofte.

Wat is, tot in deze tijd, deze belofte maar weinig begrepen. De wet die God in ons hart schrijft en in ons verstand legt, is zijn Heilige Geest, die Hij in. ons binnenste geeft (1 Thess. 04:08). Het is niet een uitgeschreven wet die je kunt bestuderen en trachten te vervullen, maar het zijn de levens­wetten van God en Jezus Christus. Het is het eeu­wige goddelijke leven door de eeuwige Geest in ons binnenste.

Dat is het levende water wat de innerlijke mens doorstroomt en tot gewel­dig vrucht dragen brengt. Jesaja 32 vers 15 en 16 (Jes. 32:15-16)zegt: “totdat over ons uitgestort wordt de Geest uit den hoge. Dan wordt de woestijn een gaarde en de gaarde gelijkt een woud; dan woont het recht in de woestijn en de gerechtigheid verblijft in de gaarde”. Gods ge­rechtigheid verblijft in de gaarde, in het inner­lijk van de mens, door de Heilige Geest.

De Schrift staat vol van deze woorden die allemaal te maken hebben met de eeuwige gedachte en be­lofte van de Vader: “Ik zal Mijn Geest uitstorten op al wat leeft” (Joël 02:28a). “Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven”.

Wij vormen de ware tabernakel

God schiep het hart van de mens om daar Zelf in te kunnen wonen. Door de zonde is het hart ver­ontreinigd, maar God zelf voorzag in het Lam, zijn eigen Zoon, en reinigde de tempel met Zijn bloed. Paulus zegt: “Die Hij Zich door het bloed van Zijn Eigene verworven heeft” (Hand. 20:28b).

Als beeld van deze ware tempel bouwde Mozes de tabernakel waar in het heilige der heilige de ark van het verbond stond met daarin de ste­nen tafelen, beeld van de ingeschapen wetten Gods. Deze ark werd be­sprenkeld met het bloed op grote verzoendag.

Zo is in ons diepste bin­nenste het verborgen heiligdom gereinigd met het bloed van het Lam en door de inwonende Geest is de wet van God met eeuwig levend schrift ge­schreven in ons hart en is door de Geest de Va­der en de Zoon in ons tegenwoordig.

En het is de Heilige Geest zelf die in ons getuigt dat deze dingen waar zijn (Heb. 10:15-16) en dat we kinderen van God zijn (Rom. 08:16).

Bedekking en onwetendheid

Als er door de duivel iets bedekt en weggeredeneerd is dan zijn dat wel deze geweldige waarheden. Er zijn vele boeken geschre­ven over de Heilige Geest, over Zijn persoon, over het ontvangen, over het werk, over de gaven, enz. en dat is goed want er is een ontstellend gebrek aan kennis op dit gebied. Maar ik ben er zeker van dat het nooit beter gefunctioneerd heeft als toen er nog geen enkel boek over geschreven was. Toen het nog gewoon in het geloof aanvaard werd en de Geest zelf op een geweldige wijze Zijn aanwezigheid in de mens bevestigde.

Paulus ontmoet de eerste gelovigen van de gemeen­te te Efeze. Zijn eerste vraag is: Hebt gij de Heilige Geest ontvangen toen gij tot geloof kwam? Dat is geen bijzaak, maar hoofdzaak. Dan is het antwoord: “Wij hebben zelfs niet gehoord dat er een Heilige Geest is” (Hand. 19:01-02). Hoeveel ‘gelovigen’ zullen er van­daag de dag zijn die met de Efeziërs kunnen zeg­gen: “Wij hebben zelfs niet gehoord dat er een Heilige. Geest is”. Mis­schien hebben ze er wel een vage beschouwing of theologische uiteenzetting over, maar geen zuiver besef van die hele per­soonlijke inwoning van de Geest van God.

Als Paulus dan deze men­sen uitleg geeft en ze doopt in water (door on­derdompeling) in de Naam van de Here Jezus en ze vervolgens de handen op­legt, ontvangen ze de belofte van de Vader: “Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven”. En de Heilige Geest geeft spon­taan getuigenis van zijn aanwezigheid, want wij lezen dan: “En zij spra­ken in tongen en profe­teerden” (Hand. 19:03-06). Dat is de spontane wer­king van het goddelijke leven in de mens. Daar is geen studie voor nodig maar dat is er en dat functioneert. Zo heeft God de mens geschapen. Het goddelijke en het menselijke passen bij el­kaar en horen bij elkaar.

Wie is de Heilige Geest?

De Schrift zegt dus – niet alleen in Handelingen 19, maar op vele plaatsen – dat er een ‘Heilige Geest’ is. Hoe moet dat dan verstaan worden? Als de mensen niet weten wie en wat de Heilige Geest is, hoe moeten zij dan be­grijpen wat die Geest in hun leven komt doen?

Wat is de bedoeling van God geweest (de belofte des Vaders) om Zijn Geest in ons binnenste te ge­ven ?

Het is niet verwonderlijk dat in het nieuwe testa­ment ongeveer 240 maal over de Heilige Geest ge­sproken wordt. Daaruit blijkt de grote plaats die de Geest inneemt, maar ook de onderwijzing die de Schrift erover geven wil. Wat in ieder geval uit de hele Schrift (oud en nieuw) blijkt is, dat de Heilige Geest niet als een onpersoonlijke dyna­mische kracht wordt voor­gesteld. Op vele plaatsen wordt Hij samen genoemd met de Vader en de Zoon, maar wel als te onderschei­den van de Vader en de Zoon. Heel duidelijk zegt Jezus dat de mens gedoopt dient te worden in de Naam van de Vader, in Naam van de Zoon en in Naam van de Heilige Geest (Matt. 28:19; zie ook 2 Kor. 13:13; 1 Kor. 12:04-06).

De Heilige Geest wordt in de Schrift niet voorgesteld als een derde persoon, maar wel heel nadrukkelijk als een persoonlijkheid (zie o. a. Joh. 16:05-15). Er wordt niet gezegd: de Geest is God of de Geest is de Here, dus als per­soon, maar wel: “God is Geest” (Joh. 04:24) en: “Weet gij niet, dat de Geest Gods in u woont?” (1 Kor. 03:16; 1 Kor. 06:19). En: “De Here nu is de Geest en waar de Geest des Heren is… “(2 Kor. 03:17). Dus: “God is Geest” en “De Here nu is de Geest”.

De Heilige Geest is dus de Geest van God en de Geest van de Here, Jezus Christus. Ook genoemd: de Geest van Christus (Rom. 08:09); de Geest van het zoonschap (Rom. 08:15); de Geest van Jezus (Hand. 16:07); de Geest van Gods Zoon (Gal. 04:06); de Geest der genade (Heb. 10:29) ; de eeuwige Geest (Heb. 09:14); enz. Het zal duidelijk zijn dat het hier steeds gaat over dezelfde Heilige Geest.

Onze geest en de Heilige Geest

De Heilige Geest is de Geest van het persoonlijke leven van God en van Je­zus Christus. Die Geest komt in ons wonen, ver­enigt zich met onze geest en wordt tot één geest. Paulus zegt: “Maar die zich aan de Here hecht, is één geest” (1 Kor. 06:17). Mijn eigen levensgeest is mijn innerlijk wezen. Door die geest ben ik de leven­de ziel die God geschapen heeft (Gen. 02:07), ben ik mens en leef en functioneer ik als mens. Zonder die geest kan de mens niet leven. Psalm 104 vers 29 (Ps. 104:029) zegt: “Neemt gij hun adem weg, zij sterven en keren weder tot hun stof (zie ook Job 34:14).

Zo is door de Heilige Geest God wie Hij is en Jezus Christus wie Hij is, als afzonderlijke personen maar volmaakt één door dezelfde (levens)Geest. De Heilige Geest vormt de goddelijke persoonlijkheid binnen in de Vader en in de Zoon, zoals de mense­lijke levensgeest de men­selijke persoonlijkheid vormt binnen in de mens. De apostel Paulus zegt hiervan: “Ook onder ons mensen wordt iemands we­zen alleen gekend door zijn eigen geest. Zo kent alleen de Geest van God het wezen van God”

(1 Kor. 02:11, Willibr. vert. ).

In de geest van de mens is, wat des mensen is en in de Geest van God is wat Godes is. In Jezus Christus, Gods Zoon en Zoon des mensen, zien wij hoe dat volmaakt één kan zijn.

De Geest gaat van de Vader uit

Kan deze Geest dan van God uitgaan en in ieder mens individueel, heel persoonlijk wonen? De Schrift geeft daar een overtuigend ‘ja’ als ant­woord op. Het blijkt dat dat van alle eeuwigheid af Gods bedoeling is ge­weest met de mens. Jezus zegt hiervan: “Wanneer de Trooster komt, die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest der waarheid, die van de Vader uitgaat, zal de­ze van Mij getuigen” (Joh. 15:26).

Het is door Jezus Chris­tus dat de mens de Heilige Geest ontvangt. Dat zegt Hij hier zelf en dat zegt Petrus ook in Handelingen 2 vers 33. Alles is Hem in handen gegeven door de Vader, maar de Vader zelf is niet aan de Zoon onderworpen (1 Kor. 15:27). Jezus deelt dus niet de Vader mee, maar de Geest van de Vader.

De scheppingsorde van God

Wij hebben al gezien hoe God de eerste mens Adam formeert. De ordening van God is, dat uit die ene het hele menselijke ge­slacht zou voortkomen. Dat lezen we in Handelin­gen 17 vers 26 (Hand. 17:26), waar staat: “Hij heeft uit één enkele het gehele menselijke geslacht gemaakt om op de ganse oppervlakte der aarde te wonen en Hij heeft de hun toegemeten tijden en gren­zen van hun woonplaats bepaald”.

Ieder mensenkind dat ooit geboren is en nog gebo­ren wordt, heeft weer de­zelfde levensgeest als Adam. Dat is niet meer maar ook niet minder. En deze levensgeest wordt doorgegeven in de ver­wekking en geboorte (Gen. 01:28a; Gen. 08:07). De hele natuurlijke mensheid is zo in Adam geschapen en draagt zijn beeld als le­vende ziel (Gen. 05:03; 1 Kor. 15:45a; 1 Kor. 15:48a; 1 Kor. 15:49a).

Zo is het goddelijke leven in Jezus Christus (Filip. 02:06; Kol. 02:09), de Zoon van God als de laatste Adam (1 Kor. 15:45b), de eerste van de nieuwe schepping, de geestelijke schepping. Hij is niet geformeerd van stof uit de aardbodem, niet verwekt door vlees en bloed, maar Hij is ver­wekt door God zijn Vader (Luc. 01:35). Wat in Maria verwekt is, is uit de Hei­lige Geest (Matt. 01:20b). Wat uit de Geest geboren is, is geest (Joh. 03:06) en Hij is dan ook een leven­wekkend geesteswezen (1 Kor. 15:45b, vert. prof. Brouwer).

Uit deze Ene, Gods Zoon, zal een ieder van boven geboren worden om in de hemel te wonen, om als hemelburgers tot het huis­gezin Gods te behoren tot in alle eeuwigheden (zie tegenstelling met Handelin­gen 17 vers 26) (Hand. 17:26).

Naar Gods beeld geschapen

In het proces van de we­dergeboorte (geestelijke verwekking, bekering, doop in water, doop met de Heilige Geest) krijgt de mens deel aan de (le­vens) Geest van de laatste Adam, maar het gaat nu om een geestelijke be­vruchting, een geestelijk geboren worden van de natuurlijke mens. Dat is dan iemand die geboren is uit vlees en bloed én uit water en Geest (Joh. 03:05-07). Zo krijgt de mens deel aan het eeuwige leven uit de Vader en de Zoon door de Heilige Geest. Dus door geestelijke ver­wekking en geboorte uit de laatste Adam.

Dat is de nieuwe mens (voortgekomen uit de eerste) naar Gods beeld geschapen in waarachtige heiligheid en gerechtigheid (Ef. 04:24) De nieuwe mens is dus geschapen naar Gods beeld en is de vervulling van Genesis 1 vers 26 (Gen. 01:26).

“Want Gods maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, op­dat wij daarin zouden wan­delen” (Ef. 02:20; zie ook Ef. 04:24; 2 Kor. 05:17; Gal. 06:15).

Zoals de gehele natuurlijke mensheid geschapen is in de eerste Adam, zo wordt de gehele geestelijke mens­heid geschapen in de laat­ste Adam, die het beeld is van de onzichtbare God (Kol. 01:15; 2 Kor. 04:04b).

De eeuwige Geest uit God

Ik heb Paulus al geciteerd waar hij spreekt over de geest en het wezen van de mens en de Geest en het wezen van God in 1 Korinthiërs 2 vers 11 (1 Kor. 02:11). Hij ver­volgt daar met: “Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, op­dat wij zouden weten, wat ons in genade geschonken is. Hiervan spreken wij dan ook met de woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn” (1 Kor. 02:12-13).

Het is de Heilige Geest, die het diepste van het wezen van God is en kent, die ons dit geheimenis openbaart. Niet in leer­stukken, maar door de in­nerlijke openbaring van het leven van de Vader en de Zoon.

Dat is de eeuwige gedach­te en genade van God ge­weest voor de mens.

Daartoe zijn wij, de ge­roepenen, tevoren door God bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te worden (Rom. 08:29). Dat wil dus zeggen: deel hebben aan de god­delijke natuur (2 Petr. 01:04), zodat de gelovige in­dividueel en als gemeente, goddelijke wasdom ont­vangt door Jezus Christus, onze Here (Kol. 02:19). Door de Heilige Geest wordt in ons de Zoon ge­openbaard en door de Zoon de Vader. En als in allen het beeld van de Zoon volledig geopenbaard is, dan zal God zijn alles in allen en dan draagt de Zoon de voltooide schepping over aan de Vader (1 Kor. 15:24-28) ,

Dit is de heerlijkheid van het nieuwe verbond waar van God zegt: “Mijn wet­ten zal Ik in hun harten schrijven en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn”. Zijn leven wordt ons leven!

“Wat geen oog heeft ge­zien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, alles wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben, is aan ons ge­openbaard door de Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diep­ten Gods” (1 Kor. 02:09-10).

(Dit was het tweede en laatste deel over dit on­derwerp. Het eerste deel verscheen in “Levend Ge­loof” van juni).