Levend geloof 1990.09 nr. 317

In het teken van de overwinning door Gert Jan Doornink

De overwinning van Jezus op het rijk der duisternis was een volkomen overwinning. Geen enkel oprecht kind van God zal daaraan twijfelen. Daarom is de basis van ons geloof ook de overwinning van Jezus. En de uitdrukking ‘Jezus is Overwinnaar’ is één van onze meest gebruikte en geliefde gezegdes geworden. Wij weten het heel zeker, dat Hij – om de woorden van Paulus te gebruiken de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld heeft en zo over hen heeft gezegevierd (Kol. 02:09). In dezelfde brief schrijft Paulus dat Hij ons verlost heeft uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde. In Hem hebben wij de verlossing, de vergeving der zonden (Kol. 01:13).

Daarom maken wij de Heer groot en uiten onze dankbaarheid door onze lofprijzing en aanbidding. En als het goed is denken wij daarbij niet alleen aan alles wat Hij vóór ons gedaan heeft – het zenden van Zijn Zoon naar deze wereld -, maar ook om wie Hij is en wie wij zijn in Hem. God is onveranderlijk en eeuwig, goed eh rechtvaardig. We zijn van Zijn geslacht, want Hij heeft ons naar Zijn beeld geschapen. Wij horen bij Hem en de duivel heeft geen recht meer op ons leven.

Is Jezus overwinning ook onze overwinning

Voor de leden van de waarachtige gemeente van Jezus Christus zijn dit bekende geluiden. Toch zouden wij een grote fout maken als    wij denken dat dit het ‘volledige’ evangelie’ is. Het is weliswaar de basis, het fundament en dus zeer belangrijk. Maar op een  fundament moet gebouwd worden. Dat geldt ook ten aanzien van ons geloof in de overwinning van Jezus. Wie dit geloof los koppelt, of niet vastmaakt aan, onze eigen overwinning, mist het doel wat God met ons leven voorheeft. Hij wil namelijk dat ook wij zullen overwinnen!

Als wij Hem groot maken door Hem te loven en te prijzen, is God daar blij en dankbaar voor, want hij woont in de lofprijzing van zijn volk, met andere woorden: daar heeft hij behagen in, dat is hem welgevallig. Maar God wil graag meer van ons zien! Hij wil dat we ons geestelijke ontwikkelen en ontplooien, zodat wij het volwassen stadium in Christus zullen bereiken. God verlangt naar de openbaring van het zoonschap. Dan ziet Hij de mens weer voor zich, zoals hij die oorspronkelijk bedoelde: volmaakt en goed.

We zijn daarom ook niet klaar door te zeggen: de duivel heeft geen recht meer op ons leven. We zullen het ook waar moeten maken in en door ons leven dat iedere infiltratie poging van hem tot mislukking gedoemd is. Het is Gods uitdrukkelijke bedoeling dat we met Jezus overwinnaars zijn! Dat is geen automatisme, maar behoort wel gerealiseerd te worden in ons leven.

 

Maar hoe gaat het dan in zijn werk? Kan dit praktisch beleefd worden? Zal het werkelijk zo worden in ons leven dat we iedere aanval uit het rijk der duisternis weerstaan? Dat we evenals Paulus in alles meer dan overwinnaar zijn? (Rom. 08:38. Als we deze vragen over denken en er een positief antwoord op willen geven, komen we al spoedig tot de conclusie dat enkele dingen daarbij erg belangrijk zijn.

Alleen zij die geestelijk strijden overwinnen

In de eerste plaats krijgen we te maken met strijd. We kennen allemaal de uitdrukking: Zonder strijd, geen overwinning. Maar zijn we ons ook bewust om welke strijd Het gaat? Wie op een verkeerde wijze bezig is te strijden zal geen deel hebben aan de overwinning, zoals God die bedoelt. In Efeze 6, de wapenrusting, beschrijft Paulus op zeer duidelijke wijze om welke strijd het gaat: Wij hebben niet te worstelen tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse Gewesten (Ef. 06:12). Het is dus een geestelijke strijd. Waarbij de gemeente van Christus betrokken is. En daarvoor is het In de eerste plaats nodig dat wij weten dat onze plaats met Christus is in de hemelse Gewesten, (Ef. 02:06). Te vaak wordt dit nog over het hoofd gezien. En zeker in deze tijd, nu we via de massamedia vrijwel continu overspoeld worden met alles wat er in de natuurlijke wereld gebeurt, behoren we ons meer dan ooit bewust te zijn dat de geestelijke wereld de plaats is waar de werkelijke strijd en veranderingen zich voltrekken.

Het spreekwoord zegt: De eerste klap is een daalder waard, en dat geldt ook in geestelijk opzicht. We brengen de duivel de eerste grote nederlaag toe, als wij een rotsvast geloof hebben ten aanzien van onze geestelijke plaats met Christus in de hemelse gewesten. Anders kunnen we niet geestelijk denken, spreken en handelen. Dan komt er van het principe dat wij met Jezus overwinnaar zijn niets terecht, ook al spreken en zingen we nog zoveel over de overwinning. Hoe belangrijk de doelstelling overwinning is voor de gemeente van Christus, blijkt ook wel uit de brieven gericht aan de 7 gemeenten, waarvan we lezen in Openbaringen, 2 en 3. Al deze brieven eindigen met de woorden: Wie overwint… En aan de overwinning verbindt God geweldige beloften.

De eindtijdgemeente is een gemeente dit; behoort te staan in het teken van de overwinning! Daarvoor is visie nodig! Hoeveel kinderen Gods hebben wel visie voor de ‘afgang’ van de wereld en weinig of geen visie voor de ‘opgang’ van de gemeente van Christus? Zodra wij visie krijgen voor de ‘overwinnende gemeente’ ontstaat er ook het verlangen deze visie tot werkelijkheid te maken. Dan zien wij niet meer met ‘natuurlijke ogen’ naar alles wat de duivel aanricht in de zichtbare wereld, maar zien wij met ‘geestelijke ogen’ naar alles wat God beloofd heeft in Zijn Woord. En daar behoort ook de overwinning van de gemeente bij!

Ons geloof overwint de wereld

Behalve de geestelijke strijd die wij hebben te voeren om te overwinnen, speelt .ook ons geloof een belangrijke rol. Niet voor niets schrijft Johannes: “Al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof. Wie is het, die de wereld overwint, dan wie gelooft, dat Jezus de Zoon van God is?” (1 Joh. 05:04-05). Jezus zelf getuigde: “Ik heb de wereld overwonnen” (Joh. 16:33b) . Hij is ons voorgegaan en is daarom ons grote voorbeeld. Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02) zegt: “Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs…”

‘Geestelijke strijd’ en ‘geloof’ zijn de fundamentele stelregels die nodig zijn om te overwinnen. Wanneer deze tot dusver onvoldoende of in het geheel niet hebben gefunctioneerd in ons leven, wordt het de hoogste tijd hierin verandering aan te brengen! Satan mag op geen enkele wijze nog profijt uit ons leven kunnen halen. Ons getuigenis zal, evenals het getuigenis van Paulus, moeten zijn: “God zij gedankt, die ons te allen tijde in Christus doet zegevieren” (2 Kor. 02:14a). Wij prijzen God dat Hij dat in ons wil bewerken en dat wij daardoor ten volle komen te staan in het teken van de overwinning. God is getrouw, Zijn plannen falen niet. Ook niet Zijn plan dat de gemeente van Hem zal overwinnen!    

 

Wie overwint door Gert Jan Doornink

Aan de gemeente te Efeze:

“Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is” (Openb. 02:07b).

Aan de gemeente te Smyrna:

“Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden” (Openb. 02:11b).

Aan de gemeente te Pergamum:

“Wie overwint, hem zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen een nieuwe naam geschreven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt (Openb. 02:17b).

Aan de gemeente te Tyatira:

“Wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen; en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf als aardewerk worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van mijn Vader ontvangen heb, en Ik zal hem de morgenster geven (Openb. 02:26-28).

Aan de gemeente te Sardes:

“Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen (Openb. 03:05).

Aan de gemeente te Filadelfia:

“Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam” (Openb. 03:12).

Aan de gemeente te Laodicea:

“Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon” (Openb. 03:21).

 

Onderscheiding door Duurt Sikkens

“… werken des duivels verbreken. .. ” (1 Joh. 03:08).

Wat wordt er in het Oude Testament toch weinig over de duivel gesproken. Helemaal in het begin eventjes en daarna verdwijnt hij achter maskers. Hij, de veroorzaker van dood en verderf, van ziekte en zonde. Heel z’n verpestende klimaat heeft hij over de mensheid uitgestort omdat hij God niet de mens als partner gunt en de mens van Hem heeft gescheiden.

Het is hem ook gelukt om eigenschappen van zichzelf aan God te laten toeschrijven zodat vele mensen, middels door hem verzonnen godsdiensten, zijn gaan geloven dat het goede en het kwade uit één en dezelfde bron komen. De boom van kennis van goed en kwaad is kennelijk nog niet gerooid. Goed en kwaad horen niet bij elkaar en hebben niets met elkaar gemeen.

Maar de schrijver van het boek Job ziet de duivel toch als uitvoerder van Gods bevelen? Ja, wist die schrijver veel. Jezus wist beter. Hij ontmaskerde de boze en dreef boze geesten uit. Hij bond de strijd aan en zei ook: God is goed. Leer dat eerst maar eens geloven. Dan zie je wie de auteur is van het goede en wie van het kwade.

Die werkelijkheid speelt zich in de hemel af en wie daar woont als burger, als ingezetene, onderscheidt dat ook. Dan verandert je hele leven en hoef je nooit meer angst te hebben voor God die in Zijn kinderen en zonen belichaamd wordt en die Hem kennen als enkel licht, enkel goed, enkel leven. De duivel is Gods- en hun tegenstander en dit geloof zal de wereld overwinnen en be vrijden.

 

De leerschool van God door Margreet Gast

 

In Jesaja 50 vanaf vers 4 (Jes. 50:04 vv) wordt gesproken over de knecht des Heren als leerling. Jezus wordt on­derwezen door zijn eigen Vader. En Hij was gewil­lig en had een geopend oor zodat het onderwijs door de Vader -ook door Hem aangehoord en aan­genomen werd. Door de leerschool van God geheel te doorlopen, werd Jezus het levende Woord. Hij ondersteunde de vermoei­den (vs.4b) en ging ge­willig de lijdensweg om de mensenkinderen tot vrijheid te kunnen bren­gen (vs.6).

Maar gelukkig bleef Jezus niet de enige leerling in de leerschool van God! In Jesaja 54 vers 13 (Jes. 54:13) lezen we, dat alle zonen van Sion leerlingen des Heren zullen zijn. Jezus zelf haalt deze woorden aan als Hij uitlegt dat de Va­der en Hij dezelfde bood­schap hebben en allebei evenzeer verlangen dat de mens zowel de Vader als de Zoon als Heer erkent. “Ieder die dit van de Va­der gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij” (Joh. 06:45).

Het doel van Gods leerschool

De leerschool van God is niet bedoeld om van alles uit het hoofd te leren. Het doel waar naar toe gewerkt wordt, is: het evenbeeld van de Zoon worden. Alle kinderen Gods zullen die leerschool doorlopen. Allemaal gaan we ‘in opleiding’, zoals we dat in onze kinder- en jeugdjaren ook waren! Een aanlokkelijk idee? Zouden de lessen van God net zo soepel verlopen als de lessen vroeger?

Wat is er eigenlijk nodig om een goede leerling te zijn? In de eerste plaats denken wij dan aan dagelijks onderricht. In Jesaja 50 vers 4b (Jes. 50:04b) wordt aangegeven dat Jezus elke nieuwe morgen op­stond met ‘gewekte’ oren. Hij werd door de Vader dagelijks opgewekt de oren open te houden en afgestemd te zijn op een goede ontvangst van de les van die dag.

Er is bij de leerlingen van God dus een dagelijkse, voortdurende bereidheid om onderwijs te ontvangen. Er is een constante hartgesteldheid, een erop ge­richt zijn nieuwe dingen te leren. ‘Baaldagen’ of ‘vandaag geen zin’ zijn er niet bij. Dat komt niet eens in het hoofd en hart van deze leerlingen op!

Zij leven met een blijvende leergierigheid.

Ontvangen met geestelijke oren

De leerlingen hebben “oren zodat ze horen, zoals leer­lingen doen” (vs.4c). Het oor van de leerling is in­gesteld op ‘horen’, met heel het hart, heel de ziel en alle kracht. De woorden Gods worden dus niet al­leen maar met het zintuig ‘gehoor’ opgevangen, maar met het geestelijk oor: met een verlangen om de woorden te begrijpen en in de innerlijke mens op te nemen.

De leerling wil door het gehoorde woord gevormd worden, hij wil het eigen verkeerde denken en doen laten vervangen door god­delijk leven. Geen woord dat in deze school gespro­ken wordt, zal ongehoord en onbegrepen zijn: God zelf heeft de oren van de leerlingen geschikt ge­maakt voor het onderwijs.

Wat er door God gezegd en geleerd wordt in de onderwijzing, wordt ook zonder weerstand en zon­der protest aangenomen (vs.5b). Als de Leermees­ter zijn leerlingen totaal nieuwe dingen leert, is er een houding van aanvaarding. Ze zijn van binnen­uit gemotiveerd voor de les. Ook als er opdrach­ten zijn die heel niet ge­makkelijk blijken, haken de leerlingen niet af. Als het moeilijk wordt, weten ze dat ze kunnen vertrou­wen op de hulp van de meester (vs.7).

Leerlingen tot eer van God

Wie nog eens terugdenkt aan zijn eigen schooltijd, zal niet alleen leuke her­inneringen hebben. Denk maar eens aan het maken van repetities of het doen van examens. Velen kon­den dat gestolen worden. Maar: zijn proefwerken – of hoe men dat ook noemt – echt zo erg? Wat is er zo bedreigend aan het af­leggen van een ‘proef’? De leerling krijgt immers de kans om te tonen wie hij is. En hij krijgt zicht op zijn eigen vorderingen. Het is toch fijn, om te weten en te bewijzen dat je weer verder bent dan een poos terug! Wie proef­werken zo bekijkt, laat zich niet afschrikken, maar ziet ze als een gele­genheid te tonen wie hij is geworden in God.

Dagelijks krijgt de chris­ten de mogelijkheid om te laten zien, wat hij waard is in zijn Heer. Licht ver­spreiden en duisternis verdrijven is een prachti­ge opdracht. En de onder­wijzing van de Vader is er ook dagelijks, evenals zijn bemoediging, zijn correctie, zijn lovende woor­den, zijn trots! Zo zijn de leerlingen de eer van de Vader. En geven de zonen van Sion voortdu­rend de eer aan God om Zijn werk.

 

 

Het zalven van zieken met olie door Evert van de Kamp

 

Voor velen is de zalving van zieken met olie een groot vraagteken. Wat moet je daarmee?

In de Bijbel komt de zie­kenzalving echter een tweetal keren nadrukkelijk aan bod. In een missionai­re situatie in Markus 6 vers 7 tot 13 (Mark. 06:07-13) en in Jako­bus 5 vers 14 tot 20 (Jak. 05:14-20) waar sprake is van een gelovige gemeenschap, de gemeente. Van de discipelen lezen we: “Zij dreven vele boze geesten uit en zalfden ve­le zieken met olie en gena­zen hen” (Mark. 06:13). En Jakobus geeft het aanbevelenswaardige advies: “Is iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der ge­meente tot zich roepen, opdat zij over hem een ge­bed uitspreken en hem met olie zalven in de Naam des Heren. En het gelovige gebed zal de lijder gezond maken, en de Here zal hem oprichten” (Jak. 05:14-15).

Dat is heldere taal waar, naar het mij dunkt, nie­mand om heen kan. Het woord van Jakobus is dui­delijk gericht tot de kerk, de gemeente van Jezus Christus. Jakobus is een ‘uitdaging’ voor de ge­meente die zegt te wandelen in het Koninkrijk van God.

Ik beaam graag de uit­spraak van Dr. Van Dam, Hervormd predikant: ‘De kerk die de dienst van de genezing en bevrijding uitvoert, wordt een dyna­mische kerk die mensen zal trekken. Geen kerk van theorie, maar van de krachten van het Konink­rijk’.

Een vergeten Bijbelgedeelte

Zo betitelt ds. H. G. Fonteyn, predikant te Tricht, de perikoop Jakobus 5:12-20 (Jak. 05:12-20) in ‘Woord en Dienst’, orgaan voor het hervorm­de gemeenteleven. In zijn sympathiek artikel trekt hij open en eerlijk aan de (kerk)bel. Door het stel­len van wezenlijke vragen waagt hij een poging Ja­kobus 5, ook voor zich­zelf, uit de vergetelheid te halen.

Fonteyn heeft heel wat op zijn (open) hart: ‘Over deze perikoop heb ik nog nooit gepreekt. Ik heb in mijn 35-jaar jonge leven er ook nog nooit iemand anders over horen preken Er staat namelijk nogal wat! De apostel confronteert ons hier met iets, dat in de protestantse traditie grofweg gezegd een totaal blinde vlek is. Ik ken althans in onze Betuwe geen enkele kerkeraad, waarin de ouder­lingen ervaring hebben met de ziekenzalving en met de predikanten zal het niet anders gesteld zijn. Ik ken ook geen christenen die mij ooit gevraagd hebben om de ziekenzalving. Aan ziek­bedden bid ik wel, en dat doen ook de ouderlingen, maar slechts zelden met zoveel woorden om gene­zing en zeker niet als de prognose van de dokter het tegendeel van gene­zing impliceert’.

Fonteyn stelt vragen! Vragen als: Is ziekte wel de wil van God, een weg die Hij met een mens gaat? Is ziekte een leer­proces, of een opvoedingsproces? Is ziek-zijn delen in het lijden van Christus dat wij gelovigen geduldig moeten dragen?

Hij vervolgt: ‘Elke ziekte, elke handicap, elke afta­keling, ervaren we als een scheur door het leven en we kunnen eigenlijk niet echt geloven dat de Heer Iemand is die scheuren maakt. Maar de­ze theologische grondslag heeft ons merkwaardiger­wijs niet tot Jakobus 5 gevoerd. Dat is wel ge­beurd in de Pinksterbewe­ging, waar men de consequentie trekt van een be­paalde theologische logica: ‘Jezus genas zieken. Je­zus wilde dus niet dat de mens ziek is. Jezus is gisteren en heden en tot in eeuwigheid dezelfde. Jezus wil dus vandaag dat wij gezond zijn’ Daar­om mogen wij ons gelovig tot Hem wenden en om genezing vragen, al dan niet geholpen door ge­neesmiddelen en artsen’.

Nee, zeggen we in de kerk: dat is ons te recht­lijnig. We moeten de ge­brokenheid van de schep­ping in onze geloofsbele­ving integreren. Alles is niet heel en al moet het wel heel worden en al moeten wij het ‘onze’ aan die heel wording doen, ziekte en dood zal er zijn tot de nieuwe schepping glorieus zal aanbreken en God alle tranen van onze ogen afwist. Ik ben het daar wel mee eens. En toch voel ik ook iets voor die rechtlijnige redenering van de Pinksterbeweging. En liever nog kijk ik op­nieuw naar Jakobus 5, waar ik lees over de zie­ke als deel van een he­lende gemeenschap’.

Het wordt wel een lang citaat, maar wat Fonteyn over Jakobus 5 aan voert, is de moeite waard om er kennis van te nemen en het overdenken waard.

In Aalten stelt de Her­vormde kerk in één van haar gebouwen een praktiserend magnetiseur in staat zijn occulte praktij­ken uit te voeren en hier is tenminste een Hervormd predikant aan het woord die wijst op Bijbelse no­ties .

Heelmaking en wederoprichting

Opnieuw Fonteyn aan het woord: ‘Die heel making – het gelovige gebed zal de lijder redden en de Here zal hem oprichten (vers 15) – reikt verder dan een gezond lijf. Het be­treft hier ook heling van innerlijke wonden, heling van bitterheid, heling van schuldgevoel. Op zich za­ken die een fysieke ge­zondheid zeer ten goede komen trouwens. Maar ook lijfelijke genezing ligt in deze woorden van Jakobus besloten. Daarbij zal de geneesheer ook een rol spelen. Maar Jakobus richt onze aandacht toch vooral op de helende gemeenschap der gelovigen.

De oudsten, de ouderlin­gen, de pastorale verte­genwoordigers van de pas­torale gemeenschap die een kerk is of zou moeten zijn, krijgen een taak toegeme­ten. Een biddende taak, bidden om heel making, in geloof dat de Allerhoogste ons léven wil en niet onze voortijdige dood. De ou­derlingen krijgen ook de taak, dit geloof zichtbaar en tastbaar te maken in een rite, namelijk die van de ziekenzalving. En de zieke gelovige mag daar om vragen en zo zijn eigen geloofsverwachting uiten. Ik moet eerlijk zijn: het zou kunnen dat die ver­wachting dan ook weer wreed verstoord wordt als er geen genezing volgt.

Het zou kunnen dat er fy­siek niets verbeterde. En ik huiver voor de geloofscrisis die deze teleurstel­ling teweeg zou kunnen brengen.

Het is daarom wel zaak, dat we die woorden van Jakobus over ‘gezond wor­den’ en over ‘oprichten’ niet van hun diepere betekenis ontdoen. Er is en blijft de verwachting van een heel making en weder­oprichting van ons ge­schonden bestaan, is het niet hier en nu, dan toch in het Rijk dat komt. Maar hiermee wil ik niet onder Jakobus uitkomen, die de gemeente van Christus het pastorale advies geeft met de zieken te bidden en hen te zal­ven met olie, als een te­ken van Gods genezende aanwezigheid en als uiting van ons geloof in Gods helende kracht’.

Ik hoop dat ds. Fonteyn met zijn kerkeraad de dienst der genezing spoe­dig een plaats zal geven in zijn kerkelijke gemeen­te en dat velen daarin zullen volgen.

Nog even een niet onbe­langrijke aanvulling. De nieuwe vertaling spreekt van “Het gelovige gebed zal de lijder gezond ma­ken” . De oude vertaling van: “De zieke”. Dit laat­ste is correct! In onze taal heeft het woord ‘lij­den’ twee betekenissen: lijden om der gerechtig­heid èn ziekte. Het ge­bruikte woord paschoo = lijden betekent nergens ziekte. Lijden aanvaarden we omwille van Gods Koninkrijk, maar ziekte is een vijand die wij in Gods kracht bestrijden. In de brochure ‘Verschil tussen lijden en ziekte’ heeft P. C. van Leeuwen dit destijds overduidelijk uiteen ge zet.

Uit de geschiedenis van de kerk

De dienst der genezing kwam al heel spoedig op een laag pitje te staan. Er zijn uit de eerste eeu­wen van het christendom betrekkelijk weinig gege­vens over de ziekenzalving bekend. Alleen Origenes en Chrysostomus spreken er over. De middeleeuwen zijn een dieptepunt ge­weest en de reformatie bracht daar weinig ver­andering in. Nederland is, merkt Kraan op, in de dienst der genezing een achterlijk land gebleven. Vooral het Nederlandse protestantisme.

Daar zijn een tweetal re­denen voor aan te voeren. Ten eerste de invloed van Calvijn. In zijn ‘Institutie’ wijst de reformator de ziekenzalving als nog no­dig voor deze tijd af. Ten tweede het solisme in de geloofsbeleving. De relatie met God en Chris­tus wordt veelal zo indivi­dueel beleefd dat er min­der behoefte is aan een gemeenschapsgebeuren als ziekenzalving .

Andere kerken gaven en geven een veel beter voor­beeld. In 1549 hadden de Engelse reformatoren al een orde voor ziekenzal­ving. Men zag de zalving als een middel tot genezing (healing) van ziel èn li­chaam . Helaas veranderde men al gauw weer van ge­dachte. In onze tijd geeft men opnieuw gestalte aan ‘healing’. In de Anglicaan­se kerk zijn de ziekenzal­ving en de handoplegging nu geïntegreerde handelin­gen in de kerk.

In de Latijnse traditie, de Rooms Katholieke kerk, had de ziekenzalving aanvankelijk een plaats in het dagelijkse leven met de nadruk op de lichamelijke genezing. In de middel­eeuwen werd het meer en meer ‘sacrament der ster­venden’ . De laatste tijd laat een verschuiving zien. Het ‘laatste oliesel’ wordt weer zalving der zieken.

De oosterse kerken in de byzantijnse traditie (in Nederland zijn er ongeveer 16 orthodoxe parochies) zijn veelal het positiefste geweest. In hun liturgie heeft de zalving met olie altijd een plaats gehad en behouden. In de oosterse kerken beleeft men ziekte en dood meer dan in de westerse kerken als ver­derf. Als een kwaad waar­van de mens bevrijd moet worden. Zalving is middel tot verlossing van het verderf, bescherming te­gen de machten der duis­ternis. Gezonden en zie­ken hebben daaraan be­hoefte .

De grootste verschuiving in het denken is sinds het begin van deze eeuw gekomen door de Pinkster- en Volle Evangeliebeweging. In al hun gemeenten en ook bij de Charismatische beweging heeft de zieken­zalving een duidelijke plaats gekregen.

Ziekenzalving hoort in de gemeente

Handoplegging bij zieken en gebondenen is een bij­belse opdracht. De Heer sprak: “Op zieken zullen ze de handen leggen en zij zullen genezen worden” (Mark. 16:18) . Jezus zelf legde elke zieke afzonder­lijk de handen op en ge­nas deze (Luc. 04:10). De hand van de broeder of zuster is een beeld van de ‘hand des Heren’, de kracht van de Heilige Geest. Zo is in de zieken­zalving de olie ook het symbool van de kracht van Gods Geest in het midden van de gemeente.

Dit is geen magisch, maar een geestelijk gebeuren. Het volle accent valt op het gebed van oudsten en zieke in de Naam van de Heer. Het gebed des geloofs. In de Naam van Je­zus worden in de onzien­lijke wereld – de hemelse gewesten (Ef. 02:06) -, de boze geesten en ziekte- machten bestraft. Wij vra­gen om de manifestatie van Gods kracht tot herstel van de zieke.

Dit bidden en zalven in de Naam van de Heer is handelen in opdracht van Hem, maar vooral een handelen met een beroep op de Heer. Het is de Heer zelf die kracht ver­leent aan het gebed en de zieke opricht (Jak. 05:15-16). Hij, die de ziekte niet wil en nooit heeft ge­wild, geneest. “Ik, de Here, ben uw Heelmeester” (Ex. 15:26) .

Een rapport van de Ang­licaanse kerk vertelt het zó: ‘Het christendom is een gezegende godsdienst. Christus is een genezende Redder. Hij geneest (heelt) elke gebrokenheid: gebro­ken relaties evengoed als gebroken geesten, zowel verscheurde harten als zieke lichamen. In de diep­ste betekenis kwam Hij om de wereld te genezen’.

Uit de context van Jako­bus 5 blijkt dat ziekenzal­ving thuis hoort in de plaatselijke gemeente. Daar is de pastorale zorg en na­zorg te midden van een gelovige gemeenschap. Dit moet in alle gemeenten weer de normale praktijk worden, geïntegreerd in het normale christelijke gemeenteleven. Tot twee­maal toe spreekt de apos­tel Jakobus over ‘onder’ of ‘bij’ u. In het Grieks is dat hetzelfde woord.

Als zieke ben je ook deel, lid van het éne lichaam van de Heer. De zieken­zalving hoort niet thuis in campagnes en op conventies, maar in de ge­meente .

Bij de stichting ‘Vuur’ is een handzaam boekje ver­schenen van ds. Gerkema dat helemaal over zieken­zalving gaat. Hij stelt: ‘ ‘De christelijke zorg voor de zieke mag veel meer zijn dan enkel zielzorg. Heel de gemeente mag we­ten dat genezing een on­derdeel is van Gods heil, en de dienst der genezing derhalve in eerste instan­tie opdracht is voor de gehele gemeente. Ziekte èn gezondheid zijn ervaringen van de hele gemeente’ (1 Kor. 12:12-31).

Ziekenzalving in de samenkomst?

In de meeste gemeenten zal de ziekenzalving plaats hebben bij de zieke thuis of in het ziekenhuis en dergelijke. Op verzoek van de zieke zelf. “Is er ie­mand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der ge­meente tot zich roepen”, zegt Jakobus. De oudsten komen als vertegenwoordi­gers van de gemeente met de zalfolie, teken van de Heilige Geest in de gemeente, naar hem toe. Daarom zou de zalving met olie in de samenkomst overbodig zijn. De gehele gemeente is dan immers met de oud­sten samen bijéén.

In de oosterse kerken vindt de dienst der zalving zowel in de samenkomst als aan huis plaats. Ook dan moet de zieke er zelf om vragen. Voor deze praktijk valt best wat te zeggen als een zieke zelf (nog) naar de samenkomst van de ge­meente kan komen. De zal­ving brengt de zieke in relatie, in gemeenschap met de Gezalfde. Net als bij de handoplegging. Waarom zou de zalving op verzoek van de zieke niet plaats kunnen vinden in de samenkomst van de ge­meente? Het is zonder meer een ‘gemeentelijk’ gebeuren, wellicht het overwegen waard.

Gerkema schrijft: ‘De ge­meenschap van gelovigen zou immers bij uitstek de plaats kunnen zijn waar eenzaamheid doorbroken en ziekte geheeld wordt. De gelovige gemeenschap biedt immers de ruimte waarin de Geest gemeenschap stichtend en heilzaam werkzaam kan zijn’.

In de samenkomst is er tijd voor de verkondiging van het evangelie en is er ruimte voor de inspi­ratie van de Heilige Geest. Samen luisteren! Het Woord is nauw verbonden met de bevrijding van bo­ze machten (demonen) en de genezing van zieken en zwakken. De zieke heeft genezing nodig, maar evenzeer de gehele ge­meente. Samen betrokken bij het ‘bidden voor el­kaar’. In een avondmaal dienst zouden wij voor al deze belangrijke zaken de tijd kunnen nemen. De avondmaalsviering is een versterkend gebeu­ren. Door de Heilige Geest is Christus, de Brenger van Gods Koninkrijk, daar aanwezig.

Ook hierover heeft Gerke­ma ons iets te zeggen: ‘Theologisch gezien vindt de ontmoeting met het heil van Godswege vooral plaats in de viering van de maaltijd van de Heer. Christus is daar present’. Deze ontmoetingsmaaltijd kan worden ervaren als een genezingsgebeuren. Ziekenzalving is moeilijk los te zien van de viering van de maaltijd des Heren. In de zalving dient het handelen van de verhoogde Heer centraal te staan, zoals dat in het avondmaal gevierd wordt’.

Hoort ziekenzalving bij het fundament?

Ik eindig met een vraag. In Hebreeën 6 vers 1 tot en met 3 (Heb. 06:01-03) is sprake van het Bijbelse fundament dat in ons leven gelegd moet worden. Op dit fundament wordt de tempel Gods ge­bouwd. Zonder de daar genoemde grondslagen is een stevige, geestelijke opbouw onmogelijk. Eén van de grondslagen is de oplegging der handen. En nu mijn vraag: Zou daarin de ziekenzalving overeen­komstig Jakobus 5 niet begrepen zijn?

U mag zelf het antwoord geven. In ieder geval blijft de opdracht: “Ge­neest de zieken, die er zijn” (Luc. 10:09). De Heer wil immers dat het ons in alles wel gaat en dat wij gezond zijn (3 Joh. 01:02), De ziekenzalving verdient daarbij een Bijbelse plaats in de gemeente, zoals dat was in de dagen der apos­telen .

 

 

Regen door Tea Keuper Dijk

Vanmorgen viel, na grote droogte,

een volle milde regen neer.

Vanuit de wolken in de hoogte,

en ‘k zei vol vreugde: ‘Dank U, Heer!’

 

Na lange, warme, droge dagen

stond al ’t gewas droog, soms verdord.

Het blad werd bruin aan boom en hagen,

de bloemen bloeiden niet – of kort…

 

Ik denk aan and’re milde regen,

die Vader uitstort, keer op keer

en ‘k bid: ‘O God, kom met die zegen

op deze dorre aarde neer!’

 

Vervul hen, die Uw heil verlangen,

om d’aard’ te dienen in Uw Naam.

Te helen hen, die zijn gevangen,

voor satan zwichtten zij tesaam.

 

Uw Geest vermaant en leert in liefde

Uw volheid en gerechtigheid.

Uw Zoon stierf voor hen, die U griefden

en schold ons alle schulden kwijt!

 

O regen, heerlijk milde regen

kom op de aarde in stromen neer!

We bidden wachtend’ op Uw zegen

Dat d’ aard’ er vol van wordt, o Heer!

 

Weest dankbaar door Wim te Dorsthorst

“Dankt te allen tijde de Vader voor alles” (Ef. 05:20).

“Dankt onder alles, want dat is de wil Gods in Christus Jezus ten op­zichte van u”

(1 Thess. 05:18).

In onze westerse wel­vaartsmaatschappij groeit de mens op in een sfeer waarin alles te verkrijgen is. Het opgroeiende kind in het gezin weet niet beter dan dat het krijgt wat het hebben wil.

Zo is er de laatste decen­nia in de mens iets ge­vormd, dat alle weldadig­heden en al het goede dat genoten wordt, als iets vanzelfsprekends is gaan beschouwen. ‘Daar hebben we toch recht op’, is dan wat je steeds weer hoort. Grote onvrede is het ge­volg. Deze houding ver­stoort niet alleen steeds meer de intermenselijke relaties en verhoudingen, maar zeker ook de ver­houding ten opzichte van God en Jezus Christus.

Een gevaar voor de gemeente

Alles wat in de wereld heerst, bedreigt in wezen ook de gemeente van Je­zus Christus. De oudere generatie weet nog wel wat dankbaarheid zeggen wil, maar de jongere ge­neratie heeft daar, gezien de wereld waarin ze op­groeien, meer moeite mee. De opdracht van Paulus om onder alles te danken, kan dan ook wel eens wat extreem overkomen.

‘Ja, Paulus, maar dan moet je mij zien! Weet je wel in welke omstandig­heden ik verkeer? En dan dankbaar zijn? Kom hou!’ Met dergelijke uitspraken worden we allemaal wel- eens geconfronteerd. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de gemeente en het leven met de Heer in het verlengde gezien wordt met de wereld en ook daar alle wensen zonder al te veel problemen ver­vuld dienen te worden.

Gezindheid en afhankelijkheid

Dankbaarheid heeft te ma­ken met een innerlijke ge­steldheid; maar ondankbaarheid evengoed. Een dankbaar mens is iemand die weet dat hij afhanke­lijk is van een ander. Dat maakt hem nederig en zachtmoedig, dat maakt hem geduldig en vriende­lijk.

Ondankbaarheid heeft een verharding en verbittering tot gevolg. Dat kan wer­ken als banden waarin men gevangen zit. Dat kan hoogmoedigheid aanwakke­ren. Dan stelt men zich zo op alsof men eigenlijk ook niet meer van God en Jezus Christus afhankelijk behoeft te zijn.

Een ondankbaar mens is hardvochtig en veeleisend. Iemand die denkt dat een ander verplicht is hem al­les te geven of alles voor hem te doen, zal nooit dankbaar kunnen zijn. Dat werkt als een inner­lijke blokkade. Hoe zou een ondankbaar mens uit genade kunnen leven?

Het evangelie van het Koninkrijk Gods is niet een evangelie van rechten en hebben en kunnen, maar een evangelie van genade. Dat wil zeggen dat het voortkomt uit de goedertierenheid Gods op basis van schenkingen. Paulus zegt: “Ik heb de bediening van de Here Jezus ontvangen om het evangelie der genade Gods te betuigen” (Hand. 20:24b).

Paulus was een groot Godsman, maar hij was nederig en zachtmoedig en besefte hoe volkomen afhankelijk hij was van de genade Gods. Hij zegt: “Maar door de genade Gods ben ik, wat ik ben, en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest, want ik heb meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is” (1 Kor. 15:10).

Het is deze Paulus, die achtervolgd werd door een geest van satan en regel­matig in grote moeilijkhe­den verkeerde (lees 2 Kor. 11:23-29), die juist in al zijn brieven schrijft over dankbaarheid. Hij zegt: “Het is de wil van God in Christus Jezus ten opzichte van u dat u dankt onder alles” (1 Thess. 05:18). Het is niet de wil van Paulus maar de wil van God! En als God het van ons vraagt, komt dat voort uit Zijn liefde voor ons.

Wat geleerd moet worden is, dat dankbaarheid niets te maken heeft met om­standigheden, maar met een hartgesteldheid. Vol­komen afhankelijk willen zijn. Alleen dan is het mogelijk om aan de wil van God te voldoen door Hem onder alles te dan­ken .

Gevolgen van dankbaarheid

Paulus wist wat waarach­tige dankbaarheid teweeg kan brengen. Er gaan geweldige dingen gebeuren als de mens in geloof en gehoorzaamheid gaat danken. Het is een gezind­heid die ons dagelijks in het heiligende klimaat van de Heer brengt. Het werkt een behoefte aan lofprijzing en aanbidding. Iemand die niet kan dan­ken onder alles in zijn dagelijkse leven zal moei­lijk tot lofprijzing en aan­bidding komen in de sa­menkomst van de gemeen­te. De Hebreeënschrijver zegt: “Laten wij dan door Hem, Gode voortdurend een lofoffer brengen, na­melijk de vrucht onzer lippen, die Zijn naam be­lijden” (Heb. 13:15) . Al­leen wanneer het voort­komt vanuit een dankbaar hart is het mogelijk Gode voortdurend een lofoffer te brengen als vrucht,.

Paulus en Silas bevinden zich niet bepaald in een benijdenswaardige positie in de kerker van Filippi. Terwille van het evangelie zijn hun de kleren van het lijf gescheurd, zijn ze gegeseld en geslagen en zorgvuldig opgesloten in de binnenste kerker van de gevangenis. Maar Paulus en Silas weten wat het is God te danken on­der alles, want wij lezen in Handelingen 16 vers 25 en 26 (Hand. 16:25-26): “Maar omstreeks middernacht baden Paulus en Silas en zongen Gods lof, en de gevangenen luisterden naar hen. Doch plotseling kwam er een zware aardbeving, zodat de grondvesten der ge­vangenis schudden, en terstond gingen alle deu­ren open en de boeien van allen raakten los” . Op een machtige wijze grijpt God in, omdat Pau­lus en Silas van harte ge­hoorzaam zijn aan de wil van God om onder alles te danken. Ze komen niet al­leen zelf vrij, maar ook de gevangenen die naar hen luisterden.

Ik geloof dat er een tijd aanstaande is, waarin het allemaal niet meer zo mak­kelijk zal zijn voor de christenen en dit verhaal van Paulus en Silas weer zeer actueel zal zijn. Laten we daarom ook ernst maken met dit gebod om de Vader in de hemel te allen tijde voor alles te danken (Ef. 05:20).

Eerst danken dan verhoring

Ook onze Heer zelf geeft ons een voorbeeld van dankbaarheid voortkomen­de uit’ een groot geloof en afhankelijkheid van de Vader. Jezus neemt de vijf broden en de twee vissen aan om de vijfdui­zend te eten te geven. Hij richt zich tot Zijn Va­der en dankt voor Hij het uitdeelt (Joh. 06:09-11). Hij leerde ons bidden: Vader geef ons elke dag ons da­gelijks brood (Luc. 11:04a), en Hij geeft ons het voor­beeld om de Vader er dan ook voor te danken en het niet als iets vanzelfspre­kends te beschouwen.

Staande voor het graf van Lazarus sloeg Jezus zijn ogen opwaarts en zei: “Vader, Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt” (Joh. 11:41). Lazarus lag nog in het graf, maar de Heer dankt al voor de verhoring door de Vader.

De Bijbel spoort ons aan om ook vanuit dat geloof en vanuit die hartgesteldheid te bidden en te danken. Wij behoren de Heer overal in te betrek­ken en Hem vanuit geloof dank te brengen, nog voor de verhoring gezien wordt. Het leert ons des te vaster in alles op Hem te vertrouwen en van Hem afhankelijk te zijn. Dat schept een grote innerlijke tevredenheid en rust.

Aan de Filippenzen schrijft Paulus: “Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God” (Filip. 04:06). Dit is de wil van God in Christus Jezus ten opzichte van Zijn volk.

Dankbaarheid is de bed­ding waardoor de verho­ring van gebeden en de genade Gods stroomt in een mensenleven.

Aan iemand die de Vader te allen tijde dankt voor alles (Ef. 05:20), – kan Hij alle genade overvloedig schenken (2 Kor. 08:08).

 

In ’t licht van Jezus door Tea Keuper Dijk (gedicht)

Elkaar belijden: ‘Dit was fout van mij’

‘Ik dacht verkeerd, ik handelde niet vrij’

Er zat een deur op slot;

Omdat het donker was

ben ik gevallen, God,

Ik raakte uit de pas.

Maar ik erken mijn zwakheid en ik stel in ‘ licht

waarvoor ik in het donker ben gezwicht’.

 

‘O God – wat wordt het vredig om me heen!

De zonde vlucht voor ’t licht, dat hem bescheen!

Heer, U verwerpt mij niet,

snoeit wat onbruikbaar is,

zodat de zonde vliedt -‘

Ik zit aan ’s Vaders dis,

Verzadig mij met Goddelijke spijzen

en ik geniet van al Uw gunstbewijzen!

 

Inleiding tot de Hebreeënbrief door Klaas Goverts

Bijbelstudie Hebreeën -3-

Van deze zoon, deze mensenzoon, wordt in (Heb. 01:02) Hebreeën 1 vers 2 gezegd:

Hij heeft Hem ingezet tot erfgenaam van alles.

Dit motief: erfgenaam – beërven, keert meermalen terug; meteen in het eerste hoofdstuk al tweemaal:

(Heb. 01:04) Hij heeft een meer onderscheiden naam dan zij (namelijk de engelen) beërfd (of geërfd).

(Heb. 01:14) ter wille van hen die de bevrijding zouden beërven.

Verder wijzen we nog op:

(Heb. 06:12) navolgers van hen die door geloof en geduld (of trouw en grootmoedigheid) de beloften beërven.

(Heb. 06:17) de erfgenamen der belofte.

(Heb. 09:15) opdat (…) de geroepenen de belofte der eeuwige erfenis ontvangen zouden.

(Heb. 11:07) hij (Noach) is een erfgenaam geworden van de gerechtigheid die overeenkomstig het geloof (het vertrouwen) is.

(Heb. 11:08) naar een plaats (maqom) die hij Abram) zou ont­vangen ot erfenis (erfdeel).

(Heb. 12:17) later toen hij (Esau) toch de zegen wilde beërven.

Beërven is een van de fundamentele thema’s in de Thora en ook in het boek Jozua (het eerste boek van de profeten) . Het is iets wezenlijk anders dan bezitten. De mens ontvangt een erfdeel, niet om daar de baas over te spelen, maar om op dat erfdeel recht te verschaffen aan de armen en ellendigen. Zijn erfdeel biedt hem de mogelijkheid om mens te zijn ten behoeve van de ander. Had hij geen erfdeel, hoe moest hij dan gerechtigheid oefenen? Waar moesten dan de hulpelozen heen ?

Jezus wordt ingezet (aangesteld) als erfgenaam van alle dingen, omdat Hij bewezen heeft dat Hij goed is voor de mens en de aarde. De kernvraag is: voor wie is de aarde? En het antwoord daarop is: de aarde is voor wie er goed voor zijn.

Van deze zoon wordt gezegd dat hij (voor een korte tijd, of een weinig) onder de engelen vernederd werd (Heb. 02:07 en Heb. 02:09) .

Hij werd de onterfde. Beneden de engelen (de boden Gods) vernederd.

Hij werd de onterfde, opdat de onterfden een broeder zouden hebben.

In de Hebreeënbrief gaat het derhalve om de mens die nu juist géén engel is. Juist vanwege zijn niet-engel-zijn, vanwege dat solidair zijn met de mensen, met de vertrapten, de vernederden, met alle onterfden van alle tijden, tot in het proeven van de dood, juist daarom is Hij met lichtglans en eer bekranst.

Van deze zoon wordt ook verteld dat hij de beslissende mens is in de geschiedenis. Hebreeën 1 vers 2 (Heb. 01:02) luidt in de NBG-vertaling: door wie Hij ook de wereld geschapen heeft. Hierbij moeten we aantekenen: er staat niet geschapen, maar gemaakt (hebr. niet bara’ maar ‘asah, maken of doen; dat heeft te maken met Gods daden). En in de tweede plaats: er staat het woord aioones, hier weergegeven met wereld, maar dit is oorspronkelijk in Tenakh een tijdsbegrip: ‘olam, meervoud ‘olamim. ‘Olam betekent: eeuw, tijdperk. Onze tekst zegt derhalve: door wie Hij ook de ‘olamim heeft gemaakt. De vertaling kan dan worden: door wie Hij ook de geschiedenis heeft gemaakt.

We hebben reeds eerder gezien dat het Hebreeuwse denken uitgaat van: het primaat van de tijd. De tijd weegt zwaarder dan de ruimte. Door de Messias (de messiaanse mens) maakt God de geschiedenis.

Het woord aioon (‘olam) komen we ook tegen in Heb. 1 vers 8 (Heb. 01:08); daar staat het in verband met de troon van de Messias. En verder treffen we het aan in:

(Heb. 05:06) gij zijt priester voor (heel) de ‘olam.

(Heb. 06:20) hogepriester geworden voor (heel) de ‘olam.

(Heb. 07:17) gij zijt priester voor (heel) de ‘olam.

(Heb. 07:21) gij zijt priester voor (heel) de ‘olam.

(Heb. 07:24) omdat hij blijft (heel) de ‘olam lang.

(Heb. 07:28) een zoon (één die zoon is), die voor (heel) de ‘olam tamim (gaaf) geworden is.

Het meervoud treffen we nog aan in (Heb. 13:08): Jezus Messias is gisteren en heden dezelfde en tot in de aionen (tot in de ‘olamim, de tijdsgewrichten, de tijdperken) .

Het bijvoeglijk naamwoord aioonios:

eeuwig heil, of: een duurzame bevrijding, bevrijding die heel de eeuw verduurt.

een eeuwig oordeel, een recht of gericht, een rechtszitting die heel de eeuw verduurt.

een eeuwige verlossing gevonden hebbende.

die door (de) eeuwige Geest (ruach) zichzelf smetteloos aan God heeft toegebracht.

de eeuwige erfenis.

(Heb. 13:20) in (door) het bloed van een eeuwig verbond.

Zo zien we dat de Hebreeënbrief de nadruk legt op de duurzaamheid van de messiaanse bevrijding.

Nog een tekst moet in dit verband genoemd worden, waar ook aioon (‘olam) in het meervoud voorkomt, name­lijk in hoofdstuk 11 vers 13, waar wij lezen:

Door het geloof verstaan (bedenken) wij dat de aionen (‘olamim) bereid zijn (tot stand gekomen zijn) door het woord (dabar) Gods.

Dit vers herinnert ons weer aan (Heb. 01:03): Hij draagt alle dingen door het woord (dabar) van zijn kracht, of door zijn machtig woord. Het woord van de Messias draagt de geschiedenis, het woord van de Messias brengt de geschiedenis tot stand, het doet de tijdperken op gang komen en zich afwikkelen. Door het geloof verstaan we dat de geschiedenis tot stand komt vanuit het geschiedende woord Gods.

De boze haat geschiedenis; alles moet maar blijven zoals het was. De Messias (de messiaanse mens, de messiaanse gemeente) IS de geschiedenis van God. Eindelijk gebeurt er wat; er komt voortgang; de tijd breekt open.