Levend geloof 1990.10 nr. 318

Het doel van de uitverkiezing door Gert Jan Doornink

De uitverkiezing! Ik denk dat er geen onderwerp is waarover binnen de gemeente van Christus in de loop der eeuwen zoveel strijd is gevoerd en zo verschillend is gedacht dan over de uitverkiezing. (Oftewel: predestinatie, afgeleid van het Latijnse woord predestinatie, wat ook voorbestemming of voorbeschikking betekent). De meest gangbare gedachte over de uitverkiezing is dat de mensheid in twee delen is gesplitst: de van eeuwigheid door God uitverkorenen die behouden worden, en de verworpenen die verloren gaan. Tot op de dag van vandaag zien we hoe vooral in zwaar orthodoxe kringen dit geloof geïndoctrineerd is. En dan durf ik rustig te stellen dat het de duivel is die dit gedaan heeft. Daarom gebruikte ik ook het woord ‘indoctrinatie’. Maar daarover verder in dit artikel meer. Eerst willen we – uitsluitend ter informatie – een kleine blik in de geschiedenis van de kerk werpen.

De uitverkiezing in de kerkgeschiedenis

In de vroege kerk (de eerste gemeente van Christus die op de Pinksterdag ontstond) was er beslist geen strijd over de uitverkiezing. Men wist dat men als gelovige in Christus geroepen en uitverkoren was. Maar al spoedig – je zou kunnen zeggen: toen de Geest wegebde en niet meer de eerste plaats innam – ontstond er verdeeldheid, strijd en felle meningsverschillen. Van de kerkvader Origenes (185-254). leider van een catechetenschool in Alexandrië, een geweldig Bijbelkenner en onderzoeker, is bekend dat hij geloofde dat God uiteindelijk alles weer tot zich brengt, dat wil zeggen alles en iedereen, zelfs de duivel, zal gered worden door Gods goedheid. Deze leer, de zogenaamde ‘Apokatastasis’, waaronder verstaan wordt dat alles tot God terug zal keren en de hel een einde zal nemen, werd gebaseerd op Handelingen 3 vers 21 (Hand. 03:21), waar gesproken wordt over de wederoprichting aller dingen. Deze leer werd door de kerk van die tijd afgewezen.

Calvijn, die in de zestiende eeuw leefde, leerde zowel de uitverkiezing als de verwerping. Hij leerde dat God de verwerping toelaat, omdat Hij het zo wil, dat wil zeggen het ligt in de verborgenheid van zijn machtig wilsbesluit, dat het kwaad is toegelaten. Calvijn spreekt in dit verband wel over een ‘verschrikkelijk decreet’ (decretum horrible) van God, wat blijkbaar buiten Christus om tot stand kwam. Uit de zeventiende eeuw is bekend het conflict tussen de Remonstranten en Contraremonstranten. De Remonstranten brachten de leer van de uitverkiezing omdat de mens gelooft; en bij de Contraremonstranten ging het opdracht de mens gelooft. De synode van Dordrecht van 1618-1619 veroordeelde de leer van de Remonstranten.

In deze eeuw is vooral de opvatting bekend geraakt van de Zwitserse theoloog Karl Barth die leerde dat Jezus Christus de Uitverkorene èn Verworpene was. In Hem is een nieuw volk geroepen tot leven en dienst, aldus dat de eigen verantwoordelijkheid inbegrepen is in de wil van God. ‘God alles en de mens niets’, werd door Barth afgewezen, maar sommigen vonden dat hij te ver ging en dicht in de buurt kwam van de zogenaamde Apokatastasis waarover wij het al gehad hebben.

Wat is de uitverkiezing?

Om te beginnen zou ik antwoord willen geven op de vraag wat de uitverkiezing niet is. Het is beslist niet zo dat God een deel van de mensen bestemd heeft om behouden te worden en een deel om verloren te gaan. Dit zou geheel in strijd zijn met zijn wezen. God is de onveranderlijke en eeuwige God die de mens volmaakt en goed geschapen heeft naar zijn beeld. En God wil dat, ondanks het feit dat de duivel Gods scheppingswerk op negatieve wijze heeft beschadigd, de mens weer deelgenoot wordt van zijn goedheid en volmaaktheid en die tot openbaring brengt.

Dit is mogelijk door de komst van zijn Zoon Jezus Christus. Johannes 3 vers 16 zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” . Paulus schrijft aan Titus dat de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen (Titus 02:11). En in 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09) lezen wij: “God wil niet dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” .

Gods wil ten aanzien van de mens is zeer duidelijk: bekering, geestelijke groei, het einddoel bereikend: de volkomenheid in Christus. Beelddrager van God zijn. Eén zijn met de Vader, enz. Paulus schrijft daar ook op duidelijke wijze over. Bijvoorbeeld in Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29): “Hij heeft ons bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons”. Je kunt ook zeggen: “Hij heeft ons uitverkoren tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons”. En in Efeziërs 1 vers 4 (Ef. 01:04) lezen wij: “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aangezicht”. Zo heeft Hij het in gedachten gehad; zo heeft Hij het gewild.

Het doel van de uitverkiezing

De uitverkiezing heeft dus een doel. God heeft ons in Christus uitverkoren om dat grote doel na te streven en te bereiken. De uitverkiezing wil ons als gelovigen ook bewust maken dat we geroepen zijn in dienst van God. Daarvan moeten we ons goed- bewust zijn, want als de mens niets doet met deze uitverkiezing is dat niet de schuld van God. Het gaat om onze betrokkenheid bij het bereiken van het doel. De fout die velen in de gemeente van Christus in de loop der eeuwen gemaakt hebben, is dat men de uitverkiezing los heeft gemaakt van het doel. Maar ze horen uitdrukkelijk bij elkaar. Het is zoals een bekend bijbelleraar eens schreef: ‘Het lichaam van Christus is door God bestemd of uitverkoren tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon’.

Daar moeten we dus zelf aan werken, daar moeten we mee bezig zijn. Een prachtige tekst in dit verband is 2 Petrus 1 vers 10 (2 Petr. 01:10): “Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen. Want zó zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige Koninkrijk van onze Here en Heiland, Jezus Christus”. Met andere woorden: dan horen we er hélemaal bij, dan voldoen wij aan de maatstaven die God ten aanzien van ons leven aanlegt en zijn wij uitvoerders van het grote plan van God tot herstel en voltooiing van Zijn schepping.

De uitverkiezing in de Bijbel

Door de gehele Bijbel loopt de lijn van de uitverkiezing. In het Oude Testament lezen wij over de uitverkiezing van het volk Israël. Het werd uitgeleid uit het land Egypte en onder leiding van Mozes door de woestijn geleid naar het beloofde land. Weliswaar ging een geheel nieuwe generatie, onder leiding van Jozua, het beloofde land binnen, want de eerste generatie was door ongehoorzaamheid en ongeloof omgekomen in de woestijn. Maar dat neemt niet weg dat God dit volk uitverkoren had om een voorbeeldfunctie te vervullen. Zij zouden dan zelf gezegend worden en voor anderen (voor de andere volkeren) ten zegen zijn.

In het Nieuwe Testament gaat het om een ander volk van God. Christus is de Uitverkorene en daardoor ook allen die in Hem geloven. Zij vormen het nieuwe Israël het geestelijk Israël, de gemeente van Christus. En ook onze taak is een voorbeeldfunctie te vervullen. Dan worden we zelf gezegend en zullen anderen ten zegen zijn. Want God heeft alle mensen op het oog. Was het ten tijde van het oudtestamentische volk van God de ‘natuurlijke zegen’ waarom het ging, bij het nieuwtestamentische volk van God gaat het in de eerste plaats om de ‘geestelijke zegen’. Paulus spreekt dan ook over God “die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus” (Ef. 01:03b).

Het is beslist noodzakelijk dat wij dit verschil goed onderkennen. Als wij ons niet bewsut zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten, kunnen we ook niet geestelijk strijden en overwinnen. Wij mogen ons met dankbaarheid realiseren dat we weer een stap verder zijn met de voltooiing van Gods heilsplan. De strijd die Jezus reeds heeft gewonnen op satan, was een geestelijke strijd. En door de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag is het ook voor de gemeente mogelijk om te overwinnen. Daarvoor zijn we geroepen en uitverkoren!

Het verschil tussen roeping en verkiezing.

Wat is nu het verschil tussen roeping en verkiezing? Tussen geroepen zijn en uitverkoren zijn? In 2 Petrus 1 vers 10 (2 Petr. 01:10) worden ‘roeping en verkiezing’ in één adem genoemd. Ik denk dat we het ook zo mogen zien: roeping en verkiezing (bestemming) horen bij elkaar, zoals trouwens ook blijkt uit wat Paulus “daarover schrijft in Romeinen 8. Je kunt het zo stellen: Eerst worden we ‘geroepen’ en dan komt het besef dat we ‘uitverkoren’ zijn (bestemd om het doel wat God met ons leven voor heeft waar te maken) . Het ‘uitverkoren zijn’ geeft als het ware invulling aan ons ‘geroepen zijn’.

Nu kunnen we ook wat beter uit de voeten met teksten als: “Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren”. Met andere woorden: de oproep tot bekering geldt voor alle mensen, maar niet iedereen die tot bekering komt gaat het waarmaken in zijn leven dat het nieuwe leven van Christus in Hem is gekomen, groeit en uiteindelijk het volwassen stadium bereikt. Jezus zei: “Die volhardt tot het einde, die zal zalig worden” (die zal het einddoel bereiken).

En waarom zullen we niet volharden tot het einde? In de eerste christengemeente was er geen strijd of verschil van inzicht over de uitverkiezing. Men was zich bewust waarvoor men uitverkoren was. De Geest kon werken in en door de gelovigen heen, omdat men met Christus zijn plaats had ingenomen in de hemelse gewesten, om van daaruit te strijden en te overwinnen. Men had geestelijke kennis en inzicht en deed er wat mee. Men was zich bewust te behoren tot het geestelijk Koninkrijk en te functioneren in de geestelijke wereld.

In de laatste christengemeente zal dit weer – en in nog grotere mate – het geval zijn, want Gods Geest zal het weer volledig voor het zeggen krijgen in alle levens die zich daarvoor openstellen. Dat is Gods diepste verlangen. Het is onze taak dit verlangen door geloof en gehoorzaamheid te beantwoorden. Dan gaan we ook meer en meer beseffen en beleven hoe onvoorstelbaar heerlijk het is te weten dat God ons geroepen èn uitverkoren heeft!

 

Brood door Duurt Sikkens

“… brood dat uit de hemel neerdaalt” (Joh. 06:50).

Op water en brood? Dat is toch gevangeniskost? Merkwaardig dat Jezus juist deze twee voedende bestanddelen gebruikt om zijn wezen en werken aan te duiden. Hij heeft het over levend water en levend brood. Wat leeft raakt nooit op. Water uit een bron en brood dat zich vermenigvuldigt.

Vele voorgangers, predikanten, pastoors en andere sprekers proberen hun boodschap zogenaamd verteerbaarder te maken door er kleurstoffen en smaakstoffen aan toe te voegen en het brood wordt belegd met de meest aantrekkelijke dingen of vervangen door andere eetwaren om het allemaal maar zo smakelijk mogelijk op te dienen. Waarom moet dat nou? Het gaat toch om de voedingswaarde? Wie levend water drinkt wil zelf bron worden dat hetzelfde heldere water geeft. Wie levend brood heeft gegeten wil zelf ook een levend brood worden om de zuchtende schepping te sterken.

Jezus was eenvoudig, ongecompliceerd in zijn boodschap en zijn werken. Hij hoefde het niet smeuïg te maken of te versieren. Hij was en is altijd dezelfde. Hongerigen en dorstigen gaf Hij de duidelijke boodschap dat zijn Vader goed is en de duivel slecht en dat Hij graag vergeeft en van mensen houdt. Zo simpel, zo helder, zo voedzaam. De waarheid is zo gewoon als water en brood.

 

Het verbond van de vijand door Wim te Dorsthorst

“O God, houdt U niet stil, zwijg niet en blijf niet werkeloos, o God.

Want zie, uw vijanden tieren, uw haters steken het hoofd op;

zij smeden een listige aan­slag tegen uw volk en beraadslagen tegen uw beschermelingen.

Zij zeggen: Komt, laten wij hen als volk verdelgen, zodat aan de naam van Israël niet meer wordt ge­dacht .

Want zij hebben eensgezind beraadslaagd, tegen U een verbond gesloten: de tenten van Edom en de Ismaëlieten, Moab en de Hagrieten, Gebal, Ammon en Amalek, Filistia met de inwoners van Tyrus; zelfs Assur heeft zich bij hen gevoegd, zij zijn de zonen van Lot tot steun” (Ps. 083:002-009) .

Wij willen met de apostel Petrus geloven dat deze woorden van Asaf verder reiken dan het toenmalige volk Israël (1 Petr. 01:10-11). Hij zegt, dat de profeten met de woorden die ze opschreven ‘niet zich­zelf’ maar de gemeente van Jezus Christus dien­den (1 Petr. 01:12a), waar­aan hij ook zijn brief richt.

Deze Psalm geldt dus het uitverkoren volk (1 Petr. 02:09a), dat niet ergens in het midden-oosten – maar als hemelburgers in de hemel – woont (Filip. 03:20) Op aarde zijn ze echter als vreemdelingen en bijwoners, waar ter wereld dat ook is (1 Petr. 02:11; Heb. 11:13). En dit uit­verkoren volk is het, dat door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, de tijd verstaat.      

De verborgenen van God

Zo heeft de Geest van Christus Asaf geïnspireerd woorden op te schrijven die nu als hulpgeroep tot God geroepen worden door zijn beschermelingen, die de tijd verstaan en ook ervaren. Letterlijk staat er in vers 4: Uw verborgenen” . Het ware volk van God wordt gevormd door ‘verborgenen’. Een volk dat door God onder­houden en verzorgd wordt in de verborgenheid. Als een geheimenis groeien ze op in de plaatselijke ge­meenten over de gehele wereld in grote eenvoud, zonder uiterlijk vertoon.

Het is dit volk wat door de duivel en zijn rijk ge­haat wordt. Ten diepste zijn het de vijanden en haters van God, zegt vers 3. “Zij smeden een listige aanslag tegen Gods volk en beraadslagen hoe ze dit volk ten onder kunnen brengen” . In Psalm 37 vers 12 (Ps. 032:012) zegt David het zo: “De goddeloze smeedt boze plannen tegen de recht­vaardige en knarst de tanden tegen hem” .

“Zij zeggen: Komt, laten wij hen als volk verdelgen, zodat aan de naam van Israël niet meer wordt ge­dacht. Want zij hebben eensgezind beraadslaagd, tegen U een verbond gesloten” (vs.5-6)

De profeet Asaf onthult hier ten diepste de be­doelingen van de vijand. Hoe verdeeld het rijk van satan ook is, hierin zijn ze één. Het volk van God moet zo totaal verdelgd worden dat aan de naam van het Israël Gods niet eens meer gedacht zal worden. Alles wat met Jezus Christus en de ge­meente te maken heeft, wordt gehaat door de vij­and en tegen die gemeen­te is hun verbond opge­richt. De duivel heeft met zijn val ook zijn wijsheid verloren (Ez. 28:17) maar hij weet, en dat weet hij helaas veel beter dan vele christenen, dat het uitroeien van een volk op aarde nu geen enkele zin heeft.

Oorlog in de hemelse gewesten

De tien vijanden die Asaf noemt in vers 7 tot en met 9, waren in die dagen heel concreet de vijanden van Israël. Voortdurend hebben ze tegen Israël gestreden om hen inder­daad uit te roeien. Hierin waren ze eensgezind en sloten met elkaar een ver­bond tegen God en zijn volk (vers 6). De grote wereldmacht Assyrië on­dersteunde al die kleint­jes en was hun tot arm, zegt vers 9.

De volken die hier ge­noemd worden, waren om­wonende volken en voor een deel waren het zelfs broedervolken. Zij staan model voor geestelijke machten die in de geeste­lijke wereld bepaalde prin­cipes vertegenwoordigen waardoor ze eensgezind trachten het volk Gods uit te roeien.

De werkelijke strijd is niet op aarde, maar in de geestelijke wereld. Paulus zegt daarom: “Doe de wa­penrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels; want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:11-12) .

Daar, in de hemelse ge­westen, wordt het volk van God, dat in de hemel woont, omringd door Assur en Edom en Amalek en alles wat Asaf nog meer noemt. Als alle christenen dit toch eens mochten gaan verstaan. Al het re­ligieus bezig zijn met het volk Israël in het Midden-Oosten is een gemene ver­leiding en misleiding van de duivel. Het verblindt de christenen voor de werkelijke strijd die woedt rondom en in het ware geestelijke Israël van God. Al het aardsgerichte bezig zijn, in welke vorm dan ook, is een afleiding en misleiding door de grote vijand van God en mensen.

Tegen de kennis van God

In 2 Korinthiërs 10 vers 3 tot en met 5 (2 Kor. 10:03-05) omschrijft Paulus hoe de ware strijd van een christen gestre­den dient te worden en waarom het de vijand te doen is. Hij zegt: “Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strij­de naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vlese­lijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken, zodat wij de redeneringen en elke , schans, die opgeworpen wordt tegen de kennis van God slechten, en elk bedenksel als krijgsgevan­gene brengen onder de gehoorzaamheid aan Chris­tus” . Wat beoogt de vijand dus? Dat er geen kennis van God zal zijn!

De profeet Habakuk zegt dat de aarde vol zal wor­den van de kennis van des Heren heerlijkheid (Hab. 02:14a). Dat is de belofte, dat is het doel van God. Een volk dat zijn God niet kent, gaat verloren (Hos. 04:01-06) en is door vleierijen tot afval te bewegen, maar het volk dat zijn God kent, zal sterk zijn en daden doen (Dan. 11:32). En daarom richt de vijand met grote list bolwerken en schan­sen op en komt hij met redeneringen en bedenk­sels tegen de kennis van God.

Eensgezindheid van de vijand

Paulus verstaat door de Heilige Geest dat in latere tijden mensen afvallen van het geloof doordat zij zich begeven tot verleidende geesten en leringen van duivelen (1 Tim. 01:04, Statenvert.). En die ‘latere tijden’ zijn nu wel zeer actueel.

Hiertoe gaat de satan zijn gehele rijk mobiliseren en organiseren. “Want zij hebben eensgezind be­raadslaagd – in het He­breeuws staat er ‘met één hart’ – om Gods volk te verdelgen”. Iedere afde­ling zal naar eigen aard, rangorde en vermogen samenwerken met het ge­heel om Gods bescherme­lingen te verdelgen. Daartoe hebben ze een verbond gesloten.

De duivel gaat hierbij zo­ver dat hij aan de anti­christ – het beest uit de aarde, als tegenbeeld van Jezus Christus, die niet uit de aarde maar uit de hemel is – zijn kracht en zijn troon en zijn grote macht geeft (Openb. 13:2) .

Een mens die de mond is van de satan door de geest van het beeld uit         <

de afgrond. Dit als tegen­beeld van de gemeente die de mond van Jezus Christus door de Heilige Geest.

List, bedrog en verleiding

De oorlog die tegen de gemeente van Jezus Chris­tus gevoerd zal worden, is er niet een van bruut geweld, maar Asaf zegt: “zij smeden een listige aanslag tegen Uw volk” . De duivel gaat met list te werk. In Genesis 3 vers lezen we al dat hij de lis- tigste van alle boze gees­ten is. In bruut geweld (waar het uiteindelijk wel op uit zal lopen) zit geen verleiding voor het volk van God. Waar de gemeen­te van Jezus Christus zich tegen wapenen moet met de gehele  Gods is juist tegen de bedrieglijkheid.

Paulus zegt dat “de komst van de wetteloze, de anti­christ, is naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen. (2 Thess. 02:09). Het is bedrieglijk omdat het zo­veel lijkt op het echte! Alleen diegenen die zich geheel los hébben gemaakt van de aarde en hun ver­wachtingen ook niet meer stellen op de aarde en voor dit leven, zullen het zien en niet bezwijken. Hierbij zal het zwakke in het lichaam van Christus – de zuigelingen en het verwoeste – door het sterke ondersteund en beschermd dienen te wor­den .

Ook Jezus spreekt van deze georganiseerde ver­leiding. Hij zegt: “Zie dan toe dat niemand u verleide, want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden. Indien dan iemand tot u zegt: Zie hier is de Chris­tus of: Hier, gelooft het niet, want er zullen valse Christussen en valse pro­feten opstaan en zij zul­len grote tekenen en won­deren doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden” (Matt. 24:05 en Matt. 24:23-24).

De weideplaatsen van God

In vers 13 van Psalm 83 lezen we dan nog dat de overheden en machten zeggen: “Wij willen in be­zit nemen de woonsteden Gods”. Ziehier wat de vij­and beoogt: “Zij willen zich zetten in de tempel Gods om aan zichzelf te laten zien dat ze een god zijn” (2 Thess. 02:04). Hiermee willen ze God zijn woning ontroven en de mens meeslepen in hun verderf.

Maar vers 13 wordt ook nog anders vertaald. Meer letterlijk staat er: “Zij riepen: Wij trekken aan óns de weidegebieden van God” (vert. Gerhardt v. d. Zeyde) . Dat is de uitkomst van hun eensge­zinde beraadslagingen. Ze willen de weideplaatsen, de oasen van God in de woestijn, in bezit nemen. Daar waar het volk van God geweid wordt, waar het geestelijk voedsel ont­vangt, dat zijn de plaat­selijke gemeenten over de gehele aarde!

De hele wereld is, gees­telijk gezien, één grote woestijn waar het volk van God in onderhouden wordt (Openb. 12:14). In de woestijn is voor de ge­meente geen enkel leven meer. Als deze oasen door verleidende geesten en leugengeesten in bezit ge­nomen worden dan is dat onherroepelijk de geeste­lijke ondergang van het volk.

Dat is de grote list die de duivel toepast en waar Gods volk oog voor moet krijgen. Hij tracht van binnenuit te werken. Hij wil de leer en de hele uit­werking in de gemeente mede gaan bepalen. En dat zal zich dan manifes­teren in bedrieglijke en verleidende en zelfs grote tekenen en wonderen, zegt Jezus en ook Paulus. Waar hij de leiding van de ge­meente kan beïnvloeden en bevruchten daar is de uit­roeiing al voor een groot deel geslaagd.

Bij het verbond om Israël te vernietigen in de dagen van Asaf waren het vooral de broedervolken die het meest vijandig gezind wa­ren en de wereldmacht Assyrië ondersteunde hen.

De vijand zal ook nu trachten verdeeldheid te zaaien in de gemeenten onderling. Verheffing van de één tegen de ander, veroordeling van andere broeders, verdachtmakin­gen, verheffing van zich­zelf om een betere visie, meer genezingen, meer blijdschap, meer liefde, enz. De vijand zal alles aangrijpen om te verdelen, te verzwakken en te ver­delgen. Dit is een niet te onderschatten kwaad, wat de gemeenten bedreigt en wat het vijandelijke leger met grote eensgezindheid tracht uit te voeren. Zijn tactiek is altijd: ‘Verdeel en heers!’ Alle gemeente­leden dragen verantwoor­delijkheid door hun per­soonlijke leven te heiligen in de waarheid en zich te laten leiden door de Hei­lige Geest der waarheid.

De Allerhoogste over de hele aarde

De vijand zal in zijn plan uiteindelijk toch niet sla­gen. Het volk van God, dat in Sion woont, roept tot God en zegt: “Laat vuur van U uitgaan en verdelg de vijand en doe hun als Midian en Sisera en Jabin, Oreb en Zeëb, als Zebah en Zalmuna en al hun vorsten” (Ps. 083:010-016).

Dan is het antwoord van de Here der heer­scharen: “Vreest niet, o mijn volk, dat in Sion woont, voor de Assyriërs, wanneer zij u met de stok slaan en hun staf tegen u opheffen, zoals Egypte deed. Want nog een korte wijle, dan is de gramschap ten einde en mijn toorn richt zich op hun vernie­tiging. Dan zwaait de He­re der heerscharen de gesel over hen, zoals Mi­dian geslagen werd bij de rots Oreb en Hij zwaait zijn staf over de zee en heft die op, zoals in Egypte. En het zal te dien dage geschieden, dat hun last van uw schouders af­glijden zal en het juk van uw hals, ja het juk zal vernietigd worden op uw schouder” (Jes. 10:24-27) .

En dan eindigt Asaf zijn Psalm met: “Opdat zij we­ten, dat alleen uw naam is: HERE, de Allerhoog­ste over de ganse aarde”.

 

 

 

Bouwstenen door Duurt Sikkens

* Hoe word je wijs? Door God of door schade en schande.

* Het is gemakkelijker een christen te heten dan er één te zijn.

* Vecht je niet dood, vecht voor je leven. X

* Welke God staat er eigenlijk op de rand van de gulden?

 

Eenheid (gedicht) door Piet Snaphaan

Eensgezind zijn zij ons streven,

zoals God de Vader met Zijn Zoon,

Hem volgen ondanks spot en hoon.

God heeft Zijn Geest immers gegeven,

om Zijn gezindheid te beleven.

 

Eenheid door ’t geloof, één doop,

door Gods gedachten op één lijn,

op dat niveau steeds bezig zijn.

Geroepen zijnde in die hoop,

Vanuit Gods Woord dat Hij ons bood.

 

’t Is zaak om eenheid te bewaren,

steeds waar de één de ander vindt,

ontstaat een band die samen bindt!

Waar eenheid is, zal men ervaren,

dat God Zijn kracht kan openbaren.

 

Intermezzo door Gerry Velema (geschonden)

Wat was ik gisteren ook al weer?

Ze is peuter-af. Eindelijk is het dan zover: Ze mag naar de kleuterschool toe. Het is echt een feestdag. Op school het feestvarkentje zijn met een mooie versierde verjaardagsmuts. Hoog op de stoel klinkt het voor haar: Lang zal ze leven. Ze mag de kinderen trakteren en s ‘middags een feestje geven.

En voor de jarige allemaal. . . kadootjes!

Het snoetje straalde. Ze kon van al het moois geen genoeg krijgen. Maar tegen de middag zocht ze me even op in de keuken met een vraag: ‘Mam, wat was ik gisteren ook alweer?’

Ze was dat andere woord vergeten. Nu was ze een (uitgeknipt gedeelte)

 

 

kadootjes als: reinheid, blijdschap, \rede, rechtvaardige kleren, kronen van troost en heil.

Het kon maar niet op. Wat een feestvarkentjes waren we. En wat waren we niet meer? Zondaars, ver van het Koninkrijk van de Vader.

Zomaar verandering van naam, verandering van ‘schooltje’. We zitten nu bij Hém in de leerschool.

Mam, wat was ik vroeger ook alweer? Toen mijn kleine meid me dat vroeg, bedacht ik, hoe goed het zou zijn om zo eenvoudig als een kind, te geloven in die feestdag van je bekering.

Moesten we niet als kinderen zijn om binnen te komen in Cods Koninkrijk? Zo eenvoudig, zo simpel de waarheid aan nemen en dat hele moeilijke woord van je verleden vergeten? Vergeet het maar, wat je ‘gisteren’ was.

En als je het Vader vraagt: Wat was ik gisteren ook alweer?, dan krijg je ZIJN antwoord op die vraag: ‘Kind, Ik ben het ook helemaal vergeten!’

Mijn zonden gedenkt Hij niet meer! (Hebr. 8:12).

 

De nieuwe weg door Tea Keuper Dijk

 

Als je geregeld van het westen naar het oosten van ons land rijdt, en omgekeerd, ontdek je herstel- en vernieuwings- werkzaamheden aan onze Nederlandse autowegen. Om en nabij mijn geboor­testad Oldenzaal is er ook heel wat veranderd. En er verandert nog meer in de nabije toekomst, om het verkeer sneller en veiliger om de steden heen te leiden.

Verandering en doel

Er worden eerst plannen gemaakt, besprekingen gevoerd, overleg ge­pleegd, berekeningen ge­maakt, grond en gebou­wen onteigend. Dan ko­men de praktische zicht­bare veranderingen in het landschap. Hier en daar zie je bulldozers graven; er verrijzen zandbergen, er ontstaan zogenaamde ‘kunstwerken’ zoals viaducten, bruggen, opritten, alles tot voor­bereiding van de aanleg van de bewuste snelweg. Het duurt vaak jaren en dan komt de uiteindelijke realisering van het doel.

Toen ik dezer dagen weer van west naar oost en omgekeerd reed, zag ik ineens een beeld, een gelijkenis vanuit dit ge­geven, die slaat op het leven van een kind van God, die zijn voetstappen gezet heeft in het Ko­ninkrijk van Hem en een bewuste keuze heeft ge­maakt voor Zijn plan, Zijn weg.

Hij/zij verzamelt kennis, treedt in nauw contact met de hemel­se Bouwkundige / Schepper, spreekt met Hem en… luis­tert vooral naar Hem!

Hij/zij onteigent land, eist het op. De prijs is vaak hoog. Ik denk hierbij ook aan de prijs die Jezus heeft betaald voor de we­reld .

Het oude beeld(leven) verandert volkomen. Obstakels, soms prach­tige bouw (bol!) werken gaan tegen de grond… Er komt een heel nieuw landschap, uit­zicht en… op een gegeven moment weet je de oude situatie niet eens meer.

Er ontstaan bergen en dalen; er wordt ge­schud, gegraven, maar ook: vlak en recht ge­maakt. Bruggen naar God en je broeder/zus­ter /naaste . . .

God geeft nieuwe wegen

Ziet u met mij de beelden? En dan komen de opritten tot dé nieuwe weg. God effent de baan. Hij baan­de weg door Jezus’ komst naar deze wereld!

Dan wordt de nieuwe weg geopend. Hij werd lang geleden door Jezus Chris­tus geopend! Hij knipte als het ware het lint door en wij mogen juichend de nieuwe weg betreden! En jagen naar het doel, ge­nietend van het landschap om ons heen, biddend en alert in storm en regen, de wegbewijzering goed volgend. Genietend van de wolken aan de lucht, (wolken van getuigen – gemeenten Gods) en… och, bedenkt u zélf nog maar meer beelden wat betreft de nieuwe weg: uw voertuig, de weers­omstandigheden, de me­dereizigers, enz. ’t Is de moeite van het overden­ken waard.

Maar de hoofdgedachte is: God geeft nieuwe we­gen, nieuwe gedachten vanuit Zijn eeuwenoude principes over de weg, de waarheid en het waar­achtige, eeuwigdurende leven voor de mens, die het Koninkrijk van Hem is binnengegaan.

 

De Geest van kracht, liefde,  bezonnenheid door Margreet Gast

In 2 Timoteüs 1 vers 7 lezen we een typering van de Heilige Geest, waaruit we iets kunnen leren over het wezen van God. Tegenover de ‘geest van lafhartigheid’ stelt Paulus de geest/Geest van kracht, liefde en bezonnenheid, die God geeft.

Een Geest van kracht

In het Grieks staat er: ‘dunamis’, dat houdt Tn een energie, een bron van sterkte die in de geestelijke wereld dingen in beweging zet. Een kracht ook, die tégenkrachten kan doorstaan, welke vanuit het rijk der duisternis op ons af komen.

Een Geest van liefde

– Liefde is óók een kenmerk van de Heilige Geest die God ons in de geestesdoop schenkt. Liefde is ook een kracht! Het is niet zo maar een gevoel dat over je komt, maar goddelijke liefde is een actieve, gerichte, bewust aangevende energiebron in ons. ‘Jezus liefhebben’ en ‘Zijn geboden bewaren’ gaan samen! Een sterke liefde voor het Woord, maakt dat we Gods geboden doen (Joh. 14:21-23).

Een Geest van bezonnenheid

– Bezonnenheid is: bedachtzaamheid, standvastigheid. Het houdt in: niet snel in paniek gebracht kunnen worden; niet van je stuk gebracht kunnen worden^ Bezonnen mensen staan dus vast in het geloof. Zij houden stevig vast aan wat God hen zegt, zonder aan het twijfelen of wanhoop gebracht te worden bij het ‘zien’ van de werken van de boze.

Deze geest van kracht, liefde en bezonnenheid wordt gesteld tegenover: lafhartigheid. Wat houdt lafhartigheid in? Het woord, dat in de grondtekst staat, kan vertaald worden met:

  1. vreesachtigheid;
  2. zwak-van-geloof zijn;
  3. het hebben van een gevoel van weerloosheid tegenover het lot dat je overkomt.

De geest van lafhartigheid werkt in een kind van God uiteraard niets goeds uit. Vrees voor wat de boze kan doen, is dan het gevolg. Maar er zal ook een laffe houding zijn als het erop aankomt de strijd aan te gaan. Door de geest van lafhartigheid wordt men tot knecht van de boze. Intimideren en de mens ten onder houden doet deze slechte meester.

God verheft de mens. God geeft zijn kinderen hun waarde terug. God respecteert ons, acht ons zéér hoog. Zijn liefde voor ons willen we dan ook beantwoorden met liefde, geloof, en standvastig-blijven-in-Hém.

Redactie

-Wie liefheeft wordt liever.

-God is niet zo’n prater.

Als ik struikel over het verkeerde is het geloof in het goede een reden om weer op te staan.

Jezus zegt: Ga uit. Niet: Blijf binnen.

De kracht van de sterke ligt hierin dat hij de zwakkere ondersteunt.

 

Inleiding tot de Hebreeënbrief door Klaas Goverts 4

Bijbelstudie Hebreeën 4

Beter. Het nieuwe verbond is beter dan het oude. Dit betekent niet: het Nieuwe Testament is beter dan het Oude; dat zou een noodlottig misverstand zijn. Niet het Oude Testament is verouderd en verjaard. De gedachte van een nieuw verbond vinden we juist in het Oude Testament (bij Jeremia). Dus wie het Oude Testament af schaft of minderwaardig acht, heeft ook geen nieuw verbond meer.

Hier komen we tot de kernvraag. Wat is er nu beter? De eerste keer dat het woord ‘beter’ in de Hebreeënbrief voorkomt, kan ons wellicht op het spoor helpen. Dat is (Heb. 01:04); het NBG vertaalt daar met: machtiger; zóveel machtiger geworden dan de engelen. (Zoveel beter geworden dan de engelen (boden) als Hij een meer onderscheiden naam boven hen beërfd heeft).

Ten aanzien van het thema ‘beter’ in de Hebreeënbrief dreigt een misverstand. Men meent dan dat het in deze brief gaat om de ‘verhevenheid van Gods Zoon, boven heel de oude bedeling’. Hij is verheven boven de profeten, boven de engelen, boven Mozes, boven Aaron, boven de wetgeving, boven de offercultus, etc. Op die manier zouden we toch weer terecht komen in een

bedelingenleer. De opschriften in de NBG-vertaling werken deze gedachte mogelijk enigszins in de hand: De Zoon boven de engelen. Jezus boven Mozes verheven. Christus hoger priester dan Aaron.

Maar waarom en waarin is Jezus de ‘betere’? Hij is beproefd gebleken, in de proef overeind gebleven, Hij heeft voor ons allen als mens stand gehouden. Zijn kracht is niet een geheimzinnig soort verhevenheid, de Hem weer weg plaatst, op een grote afstand van Mozes en Aaron en ons, neen, zijn majesteit bestaat juist hierin dat Hij nergens de condition humaine (het menselijk bestaan met alle begrenzingen die daaraan verbonden zijn) is ontlopen.

Voor de schrijver van de Hebreeënbrief bestaat er niets hogers dan de mens. En Jezus is juist daarin groots, dat Hij nooit iets anders heeft willen zijn dan puur, louter, enkel mens, Hij heeft niet getracht te vluchten in een engelen-bestaan. Hij heeft zich niet verheven boven Mozes, maar in plaats daarvan ging Hij de weg van Mozes tot het einde toe. Zo is Hij het definitieve (voor)beeld geworden van Gods bedoeling met de mens, van Gods verbonden zijn met de mens.

Er is een uitleg die de Hebreeënbrief dood maakt: dan wordt Jezus helemaal geïsoleerd:

Hij wordt losgesneden van de Thora (en van Tenakh).

Hij wordt losgesneden van ons.

Dan staat Jezus op een eenzame hoogte; dan wordt Hij geplaatst in het isolement dat Hij nu juist kwam opheffen! Want we moeten niet vergeten dat de Hebreeënbrief begint met: In de mens Jezus spreekt God tot ons. Let wel: tot ons! Jezus was er niet voor zichzelf. Toen God tot Jezus zei: een zoon van mij ben jij, toen zei Hij dat tot ons. En toen God tot Jezus zei: zet je aan mijn rechterhand, toen zei Hij dat tot ons. Tot wie van de engelen heeft Hij ooit zoiets gezegd? Maar wel tot ons!

Het woord ‘beter’ (kreittoon) betekent eigenlijk: sterker. Jezus is sterker dan de engelen; waarom? Hij is tot het einde op zijn post gebleven. Hij heeft juist geweigerd verheven te worden boven zijn mensen. Hij wilde geen ivoren toren, Hij wilde daar zijn waar zijn broeders waren. Wie Jezus in een verheven isolement plaatst, maakt het hele evangelie steriel. Jezus wilde zaad zijn en Hij ging de weg van het zaad; Hij liet zich verstrooien. Engelen kunnen geen zaad worden; dat is alleen gegeven aan de mens.

Een Bijbelboek is altijd geschreven vanuit een bepaalde problematiek, nooit vanuit een theoretische beschouwing. De Bijbel geeft ons geen ‘wereldbeschouwing’. Wat is dan de problematiek waar de lezers van de Hebreeënbrief mee worstelden? Dat was de angst voor de begrenzing en voor de vergankelijkheid van hun bestaan. Ze voelden zich maar kleine mensen. Ze kwamen uit een eeuwenlange lijden ervaring. Als ze achterom keken, zagen ze een eeuwenlange nacht achter zich, en als ze vooruit blikten, was daar voor hun besef een eeuwenlange nacht voor hen. Voor hen was het mens-zijn getypeerd met de woorden van de Hebreeënschrijver in (Heb. 02:15):

zovelen als er door doodsangst heel het leven lang waren vervallen tot slavernij.

Of: ze zaten in de greep van de dienstbaarheid. Bij alles wat je doet, die schaduw. Die nooit aflatende somberheid: je begint ergens aan, maar morgen kan het afgelopen zijn. Je weent om bloemen, in de knop gebroken. Lijden, maar niet alleen als een zwaarmoedige deken die zich over je uitspreidt, doch ook als een onontkoombare realiteit, gegeven met je bestaan als mens, als volk. Wat zeg je dan? Is er dan een woord, een antwoord?

Psalm 8. De Hebreeënschrijver grijpt voor zijn mensen naar een Psalm:

Wat is een enosj (mensje) dat Ge hem gedenkt? een mensenkind dat Ge op hem let?

Ge hebt hem een weinig onder de engelen vernederd met lichtglans en eer hebt Ge hem bekranst alles hebt Ge ondergeschikt gemaakt onder zijn voeten.

Dit oude lied heeft een hele geschiedenis doorgemaakt. Je zou haast zeggen: dit lied is met de mensen meegegaan dagen en nachten, vele geslachten. Het is met de mensen oud geworden en toch was het weer nieuw. Het heeft in hen gezongen en als ze niet meer zingen konden dan droeg het hen als in dagen van ouds. Het stond aan hun sterfbed, het zong zacht aan hun graf. Samen met hen trok het mee in hun ballingschap. Het wachtte op hen als ze naar huis kwamen.

Psalm 8 heeft op zijn minst een vijftal fasen doorlopen:

Het was het lied van David, waarin hij zich bezint op het wezen van de mens en zijn plaats in de schepping.

In de ballingschap is dit lied op een nieuwe wijze gaan spreken. De ballingen voelden zichzelf als die kinderen en zuigelingen, machteloos en beroofd van hun moeder, hun moederstad, ontheemd en onmondig te midden van het machtige Babel. Voor hen werd die vraag nijpender dan ooit: wat is een ‘enosj, want ‘enosj betekent mens in zijn sterfelijkheid, in zijn broosheid en zwakheid, mensje, zou je kunnen vertalen. Zo werd Psalm 8 hun lied want ze herkenden zichzelf en ze konden in elk geval de vraag meezingen: wat is ‘enosj? en dat is al heel wat. Soms begon het bij hen te dagen en ze dachten: Dus toch! Uitgerekend uit de mond van onmondigen zal Adonai weerbaarheid grondvesten en zo zullen vijand en wraakgierige ophouden.

Dan komt het verhaal van Job, volgens sommigen geschreven als verwerking van de vragen die door de ballingschap waren opgeroepen. In Job 7 horen we precies dezelfde vraag als in onze Psalm opklinken:

Wat is (een) ‘enosj dat Gij hem zo groot acht dat Ge uw hart op hem zet hem bezoekt elke morgen elk moment hem toetst?

Aan deze vraag wordt het hele boek Job gewijd. Voor de schrijver is er nog maar één vorm van menselijke grootheid en dat is de tsaddiq, de rechtvaardige. Of beter: de beproefde, de mens die in de proef overeind gebleven is, de mens die het goed-zijn, het waar-zijn, het schoon-zijn van het leven, tegen alle schijn van het tegendeel in, staande houdt en die zo zelf staande gehouden wordt. Psalm 8 tekent de mens als middelpunt; Job 7 de mens als mikpunt.

Ook na de ballingschap is Psalm 8 door blijven klinken. Dit blijkt bijvoorbeeld uit Nehemia 10,30:

om te bewaren, om te doen al de geboden van de Here, onze Here

J…., onze Adon (Meester).

Deze specifieke uitdrukking (J…. Adoneenu) komt in Tenakh in deze vorm alleen op deze twee plaatsen voor: in Nehemia 10 en als omraming van Psalm 8 (vers 2 en 10) . Zo leefde ook in de dagen van Nehemia het gebed van de achtste Psalm voort.

Hebreeën 2. De Hebreeënschrijver richt zich tot mensen die gebukt gaan onder het ‘Sein zum Tode’, het zijn tot de dood, onder de doem van hun tijd. Hij wijst hen op de grote Jobsgestalte van zijn dagen: Jezus de Messias. Hij knoopt aan bij die oude Psalm die nog steeds geschiedenis maakte:

Maar nu zien wij nog niet ‘alles aan hem ondergeschikt’ maar de ‘een weinig onder de engelen vernederde’ zien we wel: Jezus, om het lijden van de dood

met lichtglans en eer bekranst,”

opdat Hij door de genade van God voor ieder zou proeven wat sterven is (Heb. 02:09).

Mozes pleitte voor de mensen bij God. Jezus was: Mozes- tot-het uiterste. Hij ging verder dan allen die voor Hem gegaan waren. Alleen daarin is Hij ‘verheven boven Mozes’. (Als men maar bedenkt dat deze formulering zéér vatbaar is voor misverstanden) . De priesters stonden voor de mensen bij God. Jezus werd: priester tot het uiterste.

Zo komt de Hebreeënschrijver tot zijn hoofdthema: de hoofdzaak is…

dat wij zulk een hogepriester hebben (Heb. 08:01).

Elke hogepriester die uit mensen genomen wordt, kan dat, want hij is ook zelf “met zwakheid omvangen” (Heb. 05:01-02). Er staat: met zwakheid omhangen, of met zwakheid omkleed. De priester ontvangt zijn priesterkleed, dat is zijn investituur; het ambstkleed wordt hem aangedaan. En het kleed dat bij hem hoort, is de mantel van de zwakheid. Hij is een ‘enosj.

Jezus was dat niet minder, maar nog veel méér! Hij heeft veel meer geleden dan de doorsnee-burger, omdat zijn maatstaf van humaniteit zoveel gevoeliger en kritischer is geworden dan die van de massa.

Van Hem wordt gezegd:

die in de dagen van zijn vlees beden en smekingen heeft toegebracht tot Hem die hem kon bevrijden uit de dood met sterke schreeuw en tranen en verhoord werd uit zijn angst ((Heb. 05:07).

Zo zwak werd Hij en ook dat werd Hij ten einde toe.

Zo werd Hij gelijk aan de minste van zijn broeders.

Hoewel hij zoon was

heeft hij geleerd (als een leerling) uit <le dingen die hij geleden heeft te. horen

en daarin voleindigd, is hij geworden voor allen die naar hem horen

oorzaak van eeuwige bevrijding (Heb. 05:08-09).

 

Herkenning door Tea Keuper Dijk (gedicht)

’t Is goed om kind’ren Gods t’ontmoeten,

Soms in een winkel of op straat.

’t Herkennen in een simpel groeten

Je weet het, als je samen praat.

 

En zómaar kun je samen delen

wat in je leeft, waarvóór ie leeft,

Luisteren, waar je dan mag helen,

Ook: wat die ander jóu weer geeft.

 

Zó heeft de Schepper ons geschapen

tot ’t loven van Zijn heerlijkheid;

Die lof ligt klaar om op te rapen

en saam kun je ’t aan Vader kwijt!

 

Dank U, mijn Vader, voor dit wonder

Kennis des Heren óveral.

Ééns wordt dit helemaal bijzonder:

Als d’aard vol van U wezen zal.