1990.12 Levend Geloof nr. 320

De Zoon en de zonen door Gert Jan Doornink

“Toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen” (Gal. 04:04-05).

Deze maand gedenken wij weer de komst van de Zoon van God naar deze wereld. Het Kerstfeest is voor een waarachtig christen veel meer dan een oppervlakkige aangelegenheid met veel zoetigheid en glamour. Wij weten dat door de komst van Christus de duivel de eerste grote nederlaag werd toegebracht. Paulus brengt het in zijn brief aan de Kolossenzen op duidelijke wijze onder woorden door te schrijven: “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd” (Kol. 02:15). De bediening van Jezus vormde een alles omvattend getuigenis van de wil van God ten aanzien van de mensheid: “het goede, welgevallige en volkomene” (Rom. 12:02b).

Maar de bediening van Jezus was niet het einde en was niet een soort afronding van Gods bedoeling met Zijn schepping. Integendeel, het vormde één van de vele schakels in Gods totale verlossings- en herstelplan met Zijn schepping. Nu zijn de zonen – dat wil zeggen allen die oprecht geloven in de Zoon – aan de beurt om het werk wat Jezus deed ook te doen en dus voort te zetten.

Sprak Jezus niet reeds tot Zijn discipelen: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader” (Joh. 14:12). Met andere woorden: Aan Mijn bediening is nu een einde gekomen, nu zijn jullie aan de beurt! “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u…” (Joh. 20:21). Maar hoe gaat dat nu in zijn werk? Hoe openbaren wij ons als zonen Gods?

Wij hebben het recht van zonen ontvangen

In de eerste plaats behoren wij ons bewust te zijn dat wij het recht van zonen hebben gekregen. Paulus schrijft daar op duidelijke wijze over in Galaten 4. Wat heeft ons tot zonen gemaakt? Het geloof in Jezus Christus. “Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof in Jezus Christus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus” (Gal. 03:26-28) .

Wat betreft de brief van Paulus aan de Galaten een kleine toelichting. Paulus heeft deze brief geschreven aan de gemeenten te Galatië een landstreek in Klein-Azië, waar velen op de eerste zendingsreis van Paulus tot bekering waren gekomen en verschillende gemeenten werden gesticht. Bij de opbouw van de gelovigen ging er echter wat fout. Onder invloed van Judaistische leraars hadden vele gelovigen zich weer wetten laten opleggen, ondanks het feit dat ze door geloof in Christus de volmaakte vrijheid hadden leren kennen. Paulus brengt nog eens nadrukkelijk naar voren dat ze met de wet niets meer te maken hebben.

Trouwens als gelovigen uit de heidenen hadden ze daar ook nooit mee te maken gehad, maar de Galaten hadden wel onder invloed gestaan van allerlei goden en wereldgeesten.

Paulus verbaast zich over het feit dat de Galaten de werkelijke vrijheid die ze in Christus ontvangen hadden, ingeruild hadden voor de wet. Hij noemt hen onverstandig en schrijft: “Hebt gij de Geest ontvangen ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof?” (Gal. 03:03). Het zou te ver voeren om daar nu verder op in te gaan, maar duidelijk is dat Paulus hen opwekt weer terug te keren tot de werkelijke vrijheid in Christus en hen oproept te beseffen dat zij zonen Gods zijn.

Wij hebben de geest van het zoonschap

Een tweede kenmerk van de zonen Gods is dat zij de ‘Geest van het zoonschap’ hebben ontvangen. Paulus schrijft aan de Galaten dat de Geest zijn Zoons uitgezonden is in onze harten (Gal. 04:06). Heel duidelijk schrijf hij er ook over aan de Romeinen: “Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods. Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen (zonen) Gods zijn” (Rom. 08:14-16) .

Jezus zelf sprak tijdens Zijn bediening ook veel over de Heilige Geest, die na Hem zou komen om de gelovigen bekwaam te maken om hetzelfde leven openbaar te maken wat Hij deed: “En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn” (Joh. 14:16-17). Jezus noemde de Heilige Geest de Geest der waarheid, die ons de weg zal wijzen naar de volle waarheid (Joh. 16:13). Geen enkele zoon van God kan dus zonder de doop en vervulling met de Heilige Geest optimaal funktioneren naar de wil van God.

God behandelt ons als zonen

Een ander belangrijk punt is het feit dat wij als zonen Gods door God behandelt worden als zonen. Er zijn kinderen Gods die bij het minste of geringste zuchtje

wind van de kaart zijn. Het zijn die kinderen Gods die niet geestelijk gegroeid zijn, die het volwassen stadium niet bereikt hebben. Zij laten zich altijd maar weer voeden met ‘melkvoeding’ en kunnen de ‘vaste spijs’ niet verdragen (Heb. 05:12-14) .

Volwassen christenen – zonen Gods dus – zijn stabiele christenen, ze staan bij wijze van spreken als een rots in de branding. Maar ze moeten er dan wel rekening mee houden dat hun geloof getest zal worden op echtheid.

In (Heb. 12:07) lezen wij: “Als tuchtiging hebt gij dit te dragen: God behandelt u als zonen”. Lees ook vers 8 en 9.  (Heb. 12:08-09) tuchtiging die wij als zonen ondergaan heeft dus niets te maken met ‘lichamelijke kastijding’ of iets dergelijks. Het Griekse woord voor tucht (padeia) betekent letterlijk ‘opvoeding’. God voedt ons op, Hij wil niet dat wij bastaarden zijn maar echte zonen.

Wij functioneren in het plan van God

Als zonen Gods funtioneren wij ten volle in het plan van God. Wij zijn als het ware de plaatsvervangers van Jezus, met dezelfde visie en dezelfde volmacht die Hij had. Hij is ons grote Voorbeeld en in Zijn voetstappen willen wij gaan. Hij is het Hoofd; wij zijn de leden. “Door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt” (1 Kor. 12:13). Wij vormen samen het lichaam van Christus: “Gij nu zijt het lichaam van Christus en ieder voor zijn deel leden”

(1 Kor. 12:27).

Wat is het een heerlijke gedachte dat wij zo mogen funktioneren in het plan van God. Hij zegt als het ware: ‘Zoals Ik Mijn Zoon kon gebruiken, zo wil Ik ook jullie gebruiken’. Duurt Sikkens heeft dat in zijn tekening op duidelijke wijze onder woorden gebracht: ‘Zo lief heeft God de wereld, dat Hij ook Zijn zonen geeft, opdat een ieder die hen gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’. Het is Gods bedoeling dat wij zo geloofwaardig overkomen dat de woorden die wij spreken en de werken die wij doen, in overeenstemming zijn met het werk en de woorden van Jezus. Daar ziet de schepping met reikhalzend verlangen naar uit!

God brengt zijn zonen tot heerlijkheid

Er is nog een punt wat wij niet over het hoofd mogen zien. Dat is de zekerheid dat God Zijn Zonen tot heerlijkheid brengt. In (Heb. 02:10) lezen wij daarover: “Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingen bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken. Want Hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit één: daarom schaamt Hij Zich niet hen broeders te noemen” . Hier komt weer de eenheid naar voren tussen de Zoon en de zonen. Maar wat betekent het nog meer?

Wij kennen allemaal de uitdrukking: ‘door lijden tot heerlijkheid. Die weg ging Jezus; die weg zullen ook wij gaan. Het zal vaak niet gemakkelijk zijn. Maar Paulus zegt, vlak voordat hij spreekt over het openbaar worden van de zonen Gods waar de schepping op wacht: “Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen, de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden” (Rom. 08:18).

Verderop zegt hij: “Wij zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam” (Rom. 08:23). Nu moeten we ons niet achter deze tekst verschuilen door te zeggen: Zie je wel, zolang we nog te maken hebben met ons vergankelijke lichaam, kunnen we ons niet ten volle als zonen Gods openbaren. Paulus legt echter verder uit dat juist het feit dat wij eens het ‘volkomen eindstadium1 zullen bereiken de grote stimulans is, om ons nu reeds (terwijl we nog te maken hebben met ongemakken van ons lichaam bij het ouder worden, met aanvallen uit het rijk der duisternis, etc.) voor de volle honderd procent in te zetten voor Gods Koninkrijk, want “als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?” (Rom. 08:31b) .

Nog een paar slotopmerkingen:

  1. God had bij het zenden van Zijn Zoon direkt al voor ogen dat het niet alleen zou gaan om ‘de Zoon’, maar óók om ‘de zonen’: “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van Zijn wil” (Ef. 01:04-05) .
  2. De schepping wacht niet op de zonen Gods (die zijn er al!), maar op het openbaar worden van de zonen Gods. En daaraan invulling te geven is onze taak en opdracht in de komende tijd.

 

Maria: beeld van de gemeente door Tea Keuper-Dijk

 

We lezen in Lukas 1 uit ‘Het Boek: “Maria ant­woordde: Ik prijs de Heer met mijn hele hart. Ik kan mijn blijdschap niet op! God, mijn Redder, heeft aan mij gedacht. En ik ben maar een gewone vrouw. Nu zullen de mensen altijd en overal zeggen, dat ik bevoorrecht ben, want de machtige, heilige God heeft grote dingen gedaan. Hij is altijd goed voor mensen, die ontzag voor Hem heb­ben. Hij heeft laten zien, hoe groot en machtig Hij is. Hij heeft hoogmoedige mensen in verwarring ge­bracht en vorsten van hun troon gestoten. Maar ge­wone mensen zijn door Hem op een voetstuk gezet… Hij is Zijn belofte niet vergeten, want Hij had Abra­ham en zijn kinderen be­loofd altijd goed voor hen te zijn…”

Een begenadigde vrouw

Maria was een begenadigde vrouw. Dit had wel een reden. Zij wist van het heilsplan van God, had zich verdiept in de Schrif­ten, de geschiedenis van Gods volk en de profeten. Een eenvoudige vrouw, verloofd met een timmer­man. Misschien las zij haar voor uit de boekrollen en overdacht ze dan de woor­den, die ze hoorde. God zou Maria nooit hebben uit­verkoren Jezus’ moeder te mogen worden, als ze langs de geschiedenis van Gods volk en Zijn handelen had voorbij geleefd. Ze be­greep de geestelijke wet van gehoorzaamheid aan God, waardoor het een mens wèl gaat. Ze wist dat hoogmoed een grote zonde is en nederigheid een voorwaarde, om goddelijk leven voort te brengen. Maria had zich verdiept in Gods plan.

Later, na de geboorte van Jezus en bij het opgroeien, ontmoet ze dingen die heel moeilijk voor haar zijn, als aardse moeder. Ook zij krijgt te maken met groot verdriet: haar eigen Zoon, van God gegeven, wordt vermoord! Door haar ziel gaat een zwaard. Simeon, de oude profeet, die Jezus voor zijn sterven nog mocht zien, profeteerde hier al over, terwijl hij het goddelijk Kind in zijn armen hield (Luc. 01:34-35). Simeon noemde hen ‘be­voorrechte mensen’. “Maar”, waarschuwde hij Maria, “er zal een zwaard door uw ziel gaan. Want velen in Israël zullen zich aan dit Kind ergeren, tot hun eigen ongeluk, maar vele anderen zal Hij de grootste vreugde geven. Hij zal de diepste gedach­ten van de mensen aan het licht brengen” .

Toch heeft Maria de ‘ver­heerlijkte’ Zoon gezien, na Zijn opstanding, samen met hen, die Jezus drie jaren waren gevolgd (Luc. 24:33-53: Jezus verschij­ning aan hen, die bij el­kaar waren in Jeruzalem, na de begrafenis van hun rabbi) .

Aan het eind van het Lucas-evangelie staat: “Ze bleven voortdurend in de tempel om God te eren en te danken” . Die houding had ook Maria, haar leven lang. Ondanks aanvallen van niet begrijpen en ver­driet, hield ze vast, ge­steund door haar broeders en zusters in Christus!

Beeld van de gemeente

Dat is ook het beeld van de gemeente. Zij is, even­als Maria, ook begenadigd. Zij brengt ook zonen Gods voort. Jezus was de eers­te onder vele broeders (Rom. 08:29). Volgelingen van de grote Zoon! De gemeente gaat, evenals Maria, ook door diepten, doordat de aardsvijand van God het heilsplan tracht af te remmen en te vernietigen. Maar satan is overwonnen en Jezus’ overwinning zal uiteinde­lijk openbaar worden in de gemeente, Gods volk, de heilige natie.

Dit gebeurt als er hemels leven, wandelen in de he­melse gewesten, openbaar, gezien wordt in het volk van God, zodat de wereld vol zal worden met hemelse blijdschap, met herstel en groei in Gods Konink­rijk.

De God en Vader van on­ze Heer Jezus Christus, Hem zij de lof, dank en aanbidding toegebracht! Zijn Koninkrijk komt!

Mijn Heiland, Zoon van God, geboren op de aar­de,

Die al de werken van Uw Vader openbaarde, geprezen zij Uw Naam, door mens en engelen saam,

Uw wil is mijn gebod!

 

Eeuwig leven (gedicht) door Piet Snaphaan

“Grijp het eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt” (1 Tim. 6:12).

Gods Woord spreekt duidelijke taal,

geroepen zijn we allemaal;

te grijpen wat ons oog niet ziet,

het eeuwig leven dat God biedt.

 

Die ’t vat wat uitverkoren zijn,

dat geldt voor ieder, groot of klein.

Wie ’t nog niet ziet of kan verstaan,

mag met z’n vraag naar Jezus gaan.

 

Hij roept nog steeds van: ‘Kom tot Mij,

het is voor allen, Ik maak vrij

en schenk u wijsheid bovendien,

zodat u ’t geestelijk gaat zien’.

 

Geven wij hen te eten? door Jan Companjen

“Jezus zeide tot hen: Zij behoeven niet weg te gaan (om eten te kopen), geeft gij hen te eten” (Mark. 06:36-37).

Om te leven moet de mens eten en drinken. Dit is een noodzaak dat bij ieder schepsel aanwezig is. Je hoeft het niet te leren, het is een ingeboren zaak. Het is wat anders of je alles lekker vindt, maar sommige dingen zijn nood­zakelijk. Om gezond te zijn en te blijven heb je gezond voedsel nodig. Dat is voor een natuurlij­ke lichamelijke gezondheid nodig, maar eveneens voor een goede, blijvende geestelijke gezondheid. In dat verband zegt Jezus dan ook dat Hij het brood des levens is. Ten aan­zien van dit brood wordt er in het nieuwe testament, het nieuwe verbond in Jezus Chris­tus, nog al wat opgemerkt, met als hoofdthema: het heilig avondmaal.

Jezus is het brood des levens

De mens wil leven, ja zelfs eeuwig leven. Dat is óók een ingeschapen ge­geven. De mens wordt ge­boren om te léven. Hij wil van het leven genieten en bij dat genieten speelt het brood, dat als symbool van verzadiging wordt ge­bruikt, een grote rol. Zo­als aardse honger wordt verzadigd kan ook gees­telijke honger verzadigd worden.

Om die honger naar het ware leven te stillen zegt Jezus dat Hij hét brood is dat echt leven geeft. Wie bij Hem komt zal nim­mermeer hongeren en wie in Hem gelooft zal nimmer­meer dorst hebben (Joh. 06:35). Het is een geweldig beeld dat hier wordt ge­bezigd. Brood moet je op­eten, moet je innerlijk verwerken wil het tot zijn doel komen. Bij het tot je nemen, het aannemen van Jezus, geldt hetzelfde. Het leven zoals Hij het bracht, in opdracht van Zijn Vader, is het ware leven.

Zoals Jezus, als eerste Adam van een nieuw ver­bond, zich openbaarde als Zoon Gods, heeft de Schepper aller dingen, ook u en mij gedacht. Bij iede­re verwekking, bij iedere geboorte klinkt nog steeds de goddelijke gedachte: “Komt laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen zullen; beheerders zullen zijn over alles wat Ik geschapen heb… En God zag dat het goed was, zeer goed” (Gen. 01:26-31) .

God, de Schepper, schiep ons voor dat doel. Voor dat ware leven, waarin wij kunnen genieten van alles wat die wereld biedt, heeft God ons geschapen. Dat is de Goddelijke roeping van de mens waarin de mens zelfs een tranendal kan ombouwen tot een dal van bronnen.

Het is echter een leven dat de mens niet zelf, al­leen, kan beërven. Als hij zichzelf wil handhaven loopt hij dit leven mis, dan gaat het aan hem of haar voorbij. Jezus zegt als het ware: je moet mijn leven aanvaarden, je moet mijn leven je toeëigenen, aan­nemen, tot je nemen, op­eten, en tot een deel van jezelf maken. Zoals brood in je hele lichaam wordt opgenomen en via je bloed tot in je vingertoppen wordt gebracht, zo wil Je­zus ook ons wezen vervul­len .

¿Hoe bereiken wij Gods doel?

Indien je werkelijk naar dit leven verlangt, zal zeker de vraag in je op­komen: Maar hoe zal dat dan gebeuren? Hoe kan ik dat geschenk ontvangen zodat ik altijd en voor eeuwig bevredigd ben en tot een Goddelijk doel zal komen. Dat ik het zoon­schap Gods uit mijn we­zen tevoorschijn zie ko­men?

Het is opmerkelijk dat Maria, bij de aankondiging van de geboorte van Je­zus uit haar, ook dezelfde vraag stelde (Luc. 01:34). Het antwoord van de engel Gods was: “De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Al­lerhoogste zal u overscha­duwen en daarom zal het Heilige dat in u verwekt wordt Zoon Gods genoemd worden.

Het is voor ons dezelfde boodschap: Geef u over aan een leven in gemeen­schap met Jezus. In ge­meenschap met Hem zal het leven Gods in u openbaar worden. Jezus is door God de Vader aan­gesteld tot dat doel. Zie (Hand. 02:32) waarin staat dat God de Vader, Jezus Christus tot Heer en Christus heeft gemaakt, dat wil zeggen aangesteld om het nieuwe volk van God te verlossen van hun zonden door het volmaakte offer als Lam Gods en tot Leidsman om ons te leiden naar de vol­le waarheid.

Toen op de Pinksterdag, deze eerste toespraak van Petrus tot het volk gesproken werd, vroegen zij: Wat moeten wij doen? En Petrus antwoordde: “Bekeert u (A) en een ieder van u late zich do­pen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden (B), en gij zult de gave des Hei­ligen Geestes ontvangen” (C). Zie hier het ABC van het geloof dat tot op deze dag nog voor hon­derd procent van kracht is.

De kern die ook nu nog in elke boodschap moet doorklinken is: De opwek­king van Jezus, dat Hij door God is aangesteld tot Leidsman en dat Hij daartoe de beloofde Heili­ge Geest schenkt aan hen die zo met Hem op weg gaan. Het als het ware Maria nazeggen: Mij ge­schiede naar dit woord.

De Heilige Geest zal ook het volk Gods, de gemeen­te, het lichaam van Jezus Christus, overschaduwen, haar binnentrekken en gemeenschap met haar hebben. En vanuit die gemeenschap zullen ook uit dat volk de zonen Gods geboren worden.

(Het tweede deel van dit artikel verschijnt in “Le­vend Geloof” van volgen­de maand).

 

1990-1991

Het jaar 1990 is bijna voorbij; 1991 staat voor de deur. Wat zal het nieuwe jaar ons brengen? Wij weten het niet, maar als waarachtige christenen hoeven wij het nieuwe jaar niet met angst en bezorgdheid tegemoet te zien! Het is de Heilige Geest die ons zal leiden in alle waarheid. En anders dan de door satan geihspireerde okkulte voorspellers, zal die Geest ons de toekomst voorspellen: een toekomst van hoop en overwinning, van blijdschap en zekerheid. Met Paulus zijn wij verzekerd dat niets ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here (Rom. 08:38-39). Wij wensen u een rijk gezegend Kerstfeest en een voorspoedig 1991 toe!

 

Kom eens tevoorschijn… door Duurt Sikkens

Kom es tevoorschijn… als je durft.

Deze woorden klinken me nog in de oren wanneer ik, bangerik die ik was, zat weggedoken in ’t schuurtje van m’n ouderlijke huis. Mijn achtervolgers hadden niet veel goeds in de zin, dat was wel te horen. Maar thuis voelde ik me veilig, want als ze me te na kwamen kregen ze het vanzelf met mijn moeder aan de stok.

Ik verstopte me trouwens wel vaker. Wanneer ik wat uitgehaald had dat niet door de beugel kon, kroop ik weg in een klerenkast of verstopte me op zolder. Dan was ik bang voor mijn vader. Gek eigenlijk, want hij sloeg me nooit. Als hij zei: “Waar zit je?” klonk dat ook beslist niet dreigend, maar toch. . . Kwam ik dan, wat bedremmeld, tevoorschijn, dan keek hij me aan met een twinkeling in zijn ogen en zei simpelweg: “Niet weer doen”.

Toen ik wat ouder werd en de puberteit binnenzeilde werd ik wat geraffineerder in het ‘me-verstoppen’. Waarom ik dat deed? Omdat ik, diep in mijn hart, ervan overtuigd was dat ik niet deugde. Dat mijn innerlijk zo banaal was dat ik vreesde dat ik diep gekwetst zou worden wanneer dit aan het daglicht zou komen. Ik zou dan misschien voor gek worden verklaard. Ik vond mezelf een … en op de plaats van de stippeltjes kon een eindeloze variatie aan scheldwoorden worden ingevuld, ‘k Had namelijk het idee in gebrand gekregen dat alles wat ik deed of dacht toch nooit goed was en ik voelde me machteloos en nutteloos, terwijl ik het zo goed bedoeld. Zelfs wanneer ik iets goeds deed voor een ander werd dat nog uitgelegd als ‘egoïstisch’ en ‘dat er wel weer wat achter zou zitten. Soms was dat ook wèl het geval.

De rottigste gedachten speelden dus door je hoofd wanneer je het hopeloze van de toestand bekeek, ‘k Geloofde weliswaar dat er een God of een Jezus bestond, maar aangezien ik me waardeloos voelde zouden zij ook wel wat op me aan te merken hebben. Ik stelde me hen dan ook zo’n beetje voor als een paar enge schoolmeesters die met borende blikken observeerden en altijd wel ergens een fout konden ontdekken. Het gevolg hiervan was dat ik me altijd zo leeg voelde en dat kan heel diep zitten. Dat kan je hele doen en laten zo beheersen dat je er hartstikke hopeloos van wordt. Altijd dat verdrietige idee dat je het eigenlijk nooit goed doet, zit dan als een brandmerk in je ziel en ik dacht zelfs dat je dan net zo goed niet zou kunnen bestaan. De enige troost die sommige gelovigen me nog toevoegden was dat het na je dood allemaal anders zou worden… Nou, daar baalde ik goed van.

Meestal zei je: Dood is dood, en dat was het dan… Dat vrat aan me en gaandeweg gaf ik het op ooit nog zinvol en echt te kunnen leven; samengevat: Ik was een zielig hoopje mens.

Wel had ik als gezegd, heel wat muren gemetseld om me achter te verstoppen, opdat niemand erachter zou komen wie ik werkelijk was; ik zou dan nooit voor schut staan. Dat werd veel lachen, vaak sarcastisch zijn, uit de hoogte doen of met een harde opmerking de deur in de grendel gooien wanneer iemand wérkelijk naar me vroeg. Ik dook in de kunst, groef me in mijn werk, verloor me in gedichten, kortom, ik verstopte me en bleef “zitten waar ik zat en verroerde me niet”, hoewel ik eigenlijk wanhopig zocht naar… ja naar wat? Iets wezenlijks, iets dat echt was.

Mijn vrouw, toen mijn meisje, heeft me gedeeltelijk tevoorschijn weten te roepen omdat ze mijn diepste wezen niet zag. Maar dat zag ze nou juist wèl. Hoe ze dat deed? Omdat ze liefhad.

En haar liefde deed vele harde doppen die om me heen zaten, kraken. En toch miste ik wat. Bovendien groeide mijn machteloosheid omdat ik merkte dat zij wel van mij hield, maar dat ik vond dat ik haar liefde niet echt beantwoordde. Dat kon ik toch niet? Nou, wanneer je in zo’n vicieuze cirkel (vicieus betekent ‘kwaadaardig’) terechtkomt kom je er niet meer uit.

Ken je dat? Dat het zo diep zit tot in het merg, dat je je eigen leven zinloos vindt? Dat je zo es om je heen kijkt en zegt: “Is dit nou alles?” Ondanks je pogingen om er nog wat van te maken. Je ziet het niet meer zitten en het hoeft allemaal voor jou niet meer zo nodig. En wanneer je in je leven blessures hebt opgelopen, teleurgesteld bent in mensen, in jezelf of wanneer je wordt beheerst door wraakgevoelens of de gekste afleidingen zoekt, dan kun je soms zo hunkeren naar iets wezenlijks, iets dat werkelijk zin heeft en dat je gelukkig maakt. Een leven leiden dat een hogere waarde heeft en dat de moeite waard is om te leven. Enfin, om dit verhaal wat korter te maken, toen kwam ik God tegen in de gedaante van Jezus Christus. Ik zat ergens, achter al mijn muren met vergrendelde deuren toen ineens, via een toespraak van iemand die God wèl kende, ik de stem van Jezus hoorde: “Waar ben

totaal geen dreiging van uit. Die stem klonk als van iemand die zocht wat hij verloren had, die mij kwijt was! Voorzichtig zette ik mijn deur op een kier. Toen zei Hij: “Kom eens tevoorschijn. Ik heb je zo gemist”. Van alles dwarrelde door mijn hoofd. Al mijn voorstellingen en waanideeën over God en Jezus smolten weg als sneeuw voor de zon. De muren waarachter ik me verborgen had brokkelden af en daar stond ik en ik zag hoe ik was en de hopeloosheid die als een vuile mantel om me heen hing.

“Heer, ik voel me zo waardeloos en er zitten zulke diepe wonden in mijn ziel” .

“Kom maar hier met je hopeloosheid en je schuld. Die heb Ik voor je gedragen. En Ik genees je”. Ik vroeg: “Bent U het echt?”. Hij zei: “Ja”. “Ik wil zo graag een ander leven leiden; ik wil zo graag echt leven” . “Ik heb er alles voor overgehad om jou weer bij me terug te halen. Ik heb je gekocht met mijn leven, want

Ik ben doodgegaan maar ook weer opgestaan. Als jij opstaat uit je zinloosheid, je doodse bestaan, kun je opnieuw leven, maar nu echt”.

Ik zweeg een poosje. “Waarom deed U dat?”

“Omdat Ik je liefheb”. “Waarom?”

“Omdat jij het bent. . .”

Ik kon heel lang niks zeggen, zo ontroerd was ik. En ik hoefde niet meer bang te zijn en al mijn schuld en alles wat ik fout gedaan had was in één keer vergeven, weg. Het geluk dat me toen doorstroomde kan ik niet beschrijven. Eén ding wist ik zeker: Ik ben van Hem. Een diepe, ongekende rust daalde in mij neer.

Nu wil ik jou ook, namens Hem, vragen: “Waar ben je? Kom eens tevoorschijn!”

Durf je dat? Durf je je toe te vertrouwen met je hele hebben en houwen aan Hem die enkel goed is voor je? En zo niet, wat houdt je dan nog tegen? Er gaat een nieuwe wereld voor je open: de wereld van God. Hij verwoest deze wereld niet, maar stelt alles in het werk om, door Zijn Zoon Jezus, de oude schepping weer nieuw leven in te blazen. Waar Hij aan begonnen is laat-ie nooit meer los en dat ben jij, nu! Daarom zoekt Hij jou. Wil je hem een hand geven? Kom achter je muren, je leleurstellingen, je remmingen, je spot en je ongeloof vandaan en zie en hoor dat Hij intens veel van jou houdt, zoals je echt bent. Kom tevoorschijn, dan zul je tot rust komen in de sterke en veilige liefde van Hem die jou zoekt. Hij gaf alles om jou maar bij zich te hebben. Kom je?

Dan ben je, samen met Hem, in staat om echt te leven en jezelf te zijn. Een kind van het licht, om met je lichtende visie de mens te beschijnen en te voorschijn te roepen degenen die in de duisternis zitten, om de kromgeslotene te ontboeien. Om degenen die in leugens zijn gevangen met de waarheid los te maken en de vrijheid te geven en zó de gestalte te geven aan de Zoon des mensen.

Roep God gestalte in elkaar tevoorschijn.

 

Gods wil (gedicht) door Piet Snaphaan

Het leven dat de wereld biedt,

is niet uit God, let op en ziet,

vergankelijk is ’t voor allemaal,

het houdt geen stand, het is fataal.

 

Alleen een leven door de Geest

is waardevol voor God nog steeds.

Hij legt Zijn wil in ons verstand, s

chrijft ’t in ons hart in dat verband.

 

Daar wordt je dankbaar van en stil,

om juist zo te leven naar Gods wil,

zo’n leven biedt ons zekerheid,

’t is blijvend tot in eeuwigheid.

 

 

De genade Gods is verschenen door Wim te Dorsthorst

Het doet bijna vreemd aan als je bedenkt dat in deze wereld nog kerstfeest gevierd wordt. Kerst, waar­op de genade van God glorieus en wonderbaar verschijnt, terwijl het begrip ‘genade1 nog nau­welijks wordt gekend in deze wereld. Het is een bijna dood-gevierd feest en heeft voor de grote massa nog nauwelijks enige geestelijke waarde.

Ingevallen duisternis

In de eerste eeuwen na Christus was er onder de christenen geen sprake van kerstviering. Volgens de overleveringen blijkt het voor het eerst gevierd te zijn in Rome zo rond het jaar 350. Merkwaardig is ook dat dit feest van de geboorte van Jezus Christus ontstaat in de tijd dat de diskussie over de goddelijke en menselij­ke natuur van Jezus be­gint. Zelfs op de markten was het rond die tijd on­derwerp van gesprek. Van de leer van Jezus zelf en Zijn apostelen – dus een werkelijke gemeentebouw op het funda­ment van de apostelen en de profeten, terwijl Chris­tus Jezus zelf de hoek­steen is (Ef. 02:20) – is rond die tijd al niet veel meer over.

De kerkvader Chrysostomos (344-407) – die al een kommentaar schreef op de brieven van Paulus – ver­meldt dat het hele gebied van de Heilige Geest en de gaven van de Geest in die tijd al zeer duister is geworden. De doop in de Heilige Geest is niet dui­delijk meer aanwezig, waardoor er ook geen ge­tuigenis meer in het hart van de gelovigen is over Jezus Christus (Matt. 16:16-17 en Joh. 15:26).

Juist in die tijd voert men een feest in voor de ge­boorte van Jezus Christus. Als het geestelijk ver­dwijnt, komt er behoefte aan iets vleselijks, iets zichtbaars. Terwijl Paulus zegt: “Indien wij al Chris­tus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer” (2 Kor. 05:16b), ontstaat er toch dat geboortefeest, wat in de loop van de eeu­wen met veel vrome zoetig­heid omhangen is.

Hij zond Zijn woord

Men zou zich nu, met het jaar 2000 in zicht, af kun­nen vragen: ‘Heeft Zijn komst enige zin gehad?’ Het lijkt of de hele schep­ping de ondergang tege­moet holt. Vooraanstaande geleerden waarschuwen bijna dagelijks voor het gevaar van zelfvernieti­ging. De wereld is ziek, dodelijk ziek!

Maar prijst God, Hij zond Zijn woord, nu bijna 2000 jaar geleden en dat Woord zal dat volbrengen waar­toe God het gezonden heeft. Hij, Jezus Christus, is de Heiland der wereld, de genade Gods die ver­schenen is, heilbrengend voor alle mensen (Titus 02:11) . Hij is het Woord dat God zond, dat zal genezen, oprichten en voltooien.

Gij zult een Zoon baren

Bij het lezen van de eerste hoofdstukken van het Lucas-evangelie kom ik altijd weer onder de indruk van de grootheid van God en al de gebeurtenissen bij de geboorte van Zijn Zoon Jezus Christus. Lucas voert ons een wereld bin­nen waar de grenzen van het menselijk mogelijke doorbroken worden omdat God zelf Zijn eeuwige raadsbesluiten en welbeha­gen gaat volvoeren (Jes. 46:10). Oude mensen, zo­als Zacharias en Elisabeth die een zoon ter wereld brengen, waarvan de en­gel zegt: “Hij zal Johan- nes genoemd worden. Hij zal groot zijn voor de He- re en wijn en sterke drank zal hij niet drinken en met de Heilige Geest zal hij vervuld worden, reeds van de schoot zijner moeder aan, en velen der kinde­ren Israëls zal hij bekeren tot de Here, hun God” (Luc. 01:13-16).

Engelen dalen neer en stijgen op met geweldige boodschappen van God: En zie gij zult zwanger worden en een Zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus geven. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden en de Here God zal Hem de troon van Zijn vader David geven en Hij zal als Koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en Zijn koningschap zal geen ein­de nemen. De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoog­sten zal u overschaduwen, daarom zal ook het Heilige, dat verwekt wordt Zoon Gods genoemd worden” (Luc. 01:31-35).

De Heilige wordt geboren

Dit is de boodschap die door de engel Gabriël aan het eenvoudige dorpsmeisje Maria gebracht wordt. Ma­ria, verloofd met Jozef, kan het allemaal niet bevatten, maar ze trotseert de roddel die ongetwijfeld op gang zal komen in dat kleine dorpje Nazareth en ze zegt: “Zie de dienst­maagd des Heren, mij geschiede naar uw woord” (Luc. 01:38).

De engel zegt: “daarom zal ook het Heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genaamd worden” . De Sta­tenvertaling heeft hier: “daarom ook, dat heilige, dat uit u geboren zal worden zal Gods Zoon genaamd worden” . Wat hier verwekt en geboren gaat worden is heilig, niet in de zin van geheiligd, afgezonderd, maar heilig in Zijn wezen, evenals God, Zijn Vader, heilig is.

“Naar het vlees is deze Jezus uit het zaad van David, maar naar de Geest der heiligheid is Hij Gods Zoon in kracht” , schrijft Paulus later als hij spreekt over Zijn opstanding” (Rom. 01:03-04). In Zijn we­zen is deze Jezus aan God gelijk. In Filippenzen zegt Paulus: “Want hoewel Hij Gods gestalte bezat en Zijn gelijkheid met God geen roof hoefde te ach­ten, heeft Hij toch er Zich van ontdaan, door de ge­stalte aan te nemen van een slaaf en gelijk te wor­den aan de mensen” (Filip. 2:6-7, vert. Petrus Canisius). Jezus Christus, die in Zijn diepste innerlijk volmaakt aan God gelijk was, heeft zich daar nooit op voor laten staan, maar Hij was aller dienaar en Hij is in alle dingen op gelijke wijze als wij ver­zocht geweest, maar zon­der te zondigen” (Heb. 04:15).

God geopenbaard in het vlees

In (Rom. 08:03) zegt Paulus: “dat God Zijn eigen Zoon heeft gezonden in een vlees, aan dat der zonde gelijk” . De vertaling van professor Brouwer zegt: “in de gedaante van door de zonde overheerst vlees”. Dat wil zeggen dat Jezus niet een bijzonder lichaam had, maar een li­chaam zoals wij dat ook kennen; een lichaam wat aangetast is en zwakheden kent sinds de zondeval.

God zelf heeft Zijn eigen Zoon zó gezonden. Dat dat een duidelijke reden had, blijkt uit wat de Hebreeën-schrijver zegt. Wij lezen daar: “Daar nu (omdat) de kinderen (zie Heb. 02:13b) aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daar aan deelgekregen” . Dit is een geheimenis Gods. Paulus zegt dat ook als Hij spreekt over Jezus Chris­tus en de gemeente in (1 Tim. 03:16). Hij zegt: “En buiten alle twij­fel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in de Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is ge­loofd in de wereld, is op­genomen in heerlijkheid” (Statenvertaling) .

Zo was het de wil van de Vader in de hemel dat Zijn eigen Zoon het lichamelijke bestaan van de mens zou delen, zodat Hij die geen zonde gekend had, door God tot zonde gemaakt kon worden en in dat lichaam onze zonden aan het kruis kon brengen” (2 Kor. 05:21 en 1 Petr. 02:24).

Daarom zegt Jezus ook: “Slachtoffers en offergave hebt Gij niet gewild, maar  Gij hebt Mij een lichaam bereid, om Uw wil, o God, te doen” (Heb. 10:05b-07b). En dat lichaam heeft God Zijn Zoon bereid in de schoot van Maria. “Het Woord is waarlijk vlees geworden en het heeft onder ons gewoond” (Joh. 01:14). Wat een genade, wat een groot­heid en liefde van God komt hierin tot openbaring!

De Heilige Geest getuigt

Maria gaat op bezoek bij Elisabeth die reeds zes maanden zwanger is van Johannes de Doper. “En toen Elisabeth de groet van Maria hoorde, ge­schiedde het, dat het kind opsprong in haar schoot en Elisabeth werd vervuld met de Heilige Geest. En zij riep uit met luider stem en sprak: Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot. En waar­aan heb ik dit te danken, dat de moeder mijns Heren tot mij komt? Want zie toen het geluid van uw groet in mijn oren klonk, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot” (Luc. 01:41-44) .

Hier zijn we getuige van de twee vrouwen waar God wel op een heel bijzondere manier in werkzaam is. De Heilige Geest getuigt hier al van de grootheid van Jezus Christus. Hij is de Heer en Hij is gezegend of geprezen. En zelfs Johannes de Doper, de wegbe­reider voor de Heer, springt op van vreugde in de schoot van zijn moeder. Het is of hij al de stem van de bruidegom hoort en zich verblijdt (Joh. 03:29). Hier zien we al, wat Jezus later ook zegt: “De Heili­ge Geest zal van Mij ge­tuigen en Mij verheerlij­ken” (Joh. 15:26 en Joh. 16:14).

De eeuwige Koning

Als dan de geboorte aan­breekt, dan lijkt het mis­schien toeval, dat juist in die dagen keizer Augus­tus een volkstelling gaat houden. De overste van de toenmalige wereld wil­de al zijn onderdanen in zijn boeken inschrijven. Maar wat Augustus niet wist, dat was dat hij pre­cies meewerkte in Gods plan.

Dat de ware overste van deze wereld, die een eeuwig koningschap zou bekleden (Luc. 01:33), – in wie en door wie en tot wie alle dingen geschapen zijn, zichtbare en onzicht­bare, tronen, heerschap­pijen, overheden en mach­ten (Kol. 01:13-17) – hier­door geboren zou worden op de door God bepaalde tijd, wijze en plaats. Een­maal zal de hele schepping geschreven staan in het boek van deze ware Ko­ning, deze ware Overste van hemel en aarde. En dan zal niemand ontbreken behalve hen die de duis­ternis liever hebben dan het licht.

Vanaf Zijn geboorte is er voor deze Koning geen plaats op deze wereld en legt Maria Hem in doeken gewikkeld in de voederbak van de beesten (Luc. 02:01-07) . En dan zijn het niet de grote en vrome leids­lieden aan wie de geboor­te aangezegd wordt, maar de herders die waken over de schapen. De meest eenvoudige lieden wiens stem bij de recht­bank geen enkele waarde had. Deze zijn het tot wie opnieuw de engel Gabriël van God wordt gezonden. Zijn boodschap is kort maar krachtig en duidelijk: “U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David” .

Een grote hemelse legermacht voegt zich bij Gabriël en God wordt geloofd en ge­prezen (Luc. 02:08-20) .

“De genade Gods, die God naar Zijn eigen voornemen en genade ons in Christus Jezus gegeven heeft vóór eeuwige tijden, die is nu geopenbaard door de ver­schijning van onze Heiland Christus Jezus” (2 Tim. 01:09).

De Christus des Heren

Dan is daar nog de oude Simeon. Door de Heilige Geest naar de tempel ge­leid en vervuld met de Heilige Geest, neemt hij het kind in de armen en hij looft God en zegt: “Nu laat Gij, Here, uw dienst­knecht gaan in vrede naar Uw woord, want mijn ogen hebben Uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volkeren; licht tot open­baring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël” (Luc. 02:29-32) .

Nu heb ik ‘de Christus des Heren’ gezien (Luc. 02:26), nu heb ik de ‘Zoon van de Allerhoogste’ ge­zien, waar Jesaja van profeteerde: “Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouders en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vrede­vorst” . Simeon had de Christus Gods, het heil van God voor alle mensen, gezien en letterlijk in de armen gesloten.

De evangelist Lukas heeft deze dingen niet zomaar geschreven. Uit de aanhef (Luc. 01:01-04) blijkt dat hij kennis heeft aan een zeke­re ‘hoogedele Theófilus’ die tot bekering is geko­men en het eerste onder­wijs ontvangen heeft. En dan is de opmerking van Lucas dat hij, na alles nauwkeurig te hebben na­gegaan, alles op Schrift heeft gesteld: “Opdat gij de betrouwbaarheid zoudt erkennen der zaken, waar­van gij onderricht zijt” .

Misschien is de vraag van Theófilus – waarschijnlijk een Romeins edelman – wel geweest: ‘Wie is dan die Jezus, waar ik mijn ver­trouwen op moet stellen om behouden te worden? Wie is Hij die in het midden staat; in wie de hele geschiedenis samenvalt, die de tijd vóór Hem en de tijd na Hem insluit, die het begin is van de jaar­telling, het begin en het einde?’

Een vraag die ook nu ge­steld kan worden door de christenen die onderricht zijn in de beginselen van het evangelie der heerlijk­heid van Christus? (2 Kor. 04:04)

Door de Heilige Geest ge­leid schrijft Lukas dan die eerste hoofdstukken alsof hij persoonlijk aanwezig was en een oog- en oorge­tuige verslag geeft.

Als wij Kerstfeest ontdoen van alle religieuze franje, van alle vroomheid en theologische afbraak en even­als Theófilus gedaan zal hebben: ‘overwegen en overdenken onder de lei­ding van de Heilige Geest’, wat Lukas hem maar ook ons schreef, dan zullen twee kerstdagen wellicht niet voldoende zijn. Maar zeker zal het dan een gezegend Kerstfeest wor­den wat ik alle lezers en lezeressen toewens.

 

 

Bouwstenen

Je bent of oud of nieuw. Oud èn nieuw bestaat niet.

Een christen staat buiten de aantrekkingskracht van de aarde.

Wie in de waarheid wandelt heeft de schijn tegen zich.

Heb je naaste lief zoals je zelf bemind wordt.

Beter een handvol rust, dan beide vuisten vol zwoegen en najagen van wind.

Als jij tot je recht komt, kom Ik tot mijn recht.

Doe iets aan een ander, doe een ander niet iets aan.

 

Inleiding tot de Hebreeënbrief. Bijbelstudie door Klaas Goverts (5)

  1. Hij is de afstraling geworden van Gods lichtglans en de afdruk (charakter) van Gods wezen (Heb. 01:03). Hoe? Door de weg die Hij ging; want Gods lichtglans wordt zichtbaar in een weg. Om die weg aan te duiden gebruikt de Hebreeënschrijver het woord: prosphora, in de NBG-vertaling weergegeven met: offer, offerande, doch letterlijk is het: toebrenging, het woord dat in Leviticus staat voor: toenadering.

Hier klopt het hart van de Hebreeënbrief. Leviticus en Hebreeën vormen stem en tegenstem. Ze reiken elkaar de hand. Beide zijn gebouwd op of rondom de Verzoendag.

Kerntekst over de prosphora is (Heb. 10:10):

In deze wil zijn wij geheiligd door de teobrenging (of toewijding) van het lichaam van Jezus Messias eens voor altijd.

Let ook op vers 14:

Want in één toewijding heeft hij de geheiligden voleindigd duurzaam voor immer.

Hier vertale men niet met: offer, want daarvoor heeft het grieks een ander woord: thusia (dat horen we in vers 12: maar deze heeft één offer toegebracht vanwege de zonden) . Wij hebben met onze machtswil de Meester gemaakt tot ons offer; Hij zelf was alleen maar ons ten zeerste toegewijd. De toewijding van zijn lichaam, zegt vers 10, dat is de toewijding van zijn hele bestaan.

De toewijding van de Messias vormt de kracht van het vernieuwde verbond. Dat is zijn prosphora: toegewijd ten einde toe.

Zo is Hij de hemelse liturg. Hij is gezeten aan de rechterhand van de troon in de hemelen (Heb. 08:01).

de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel (NBG).

dienaar van het heiligdom, en wel van de ware tent, die de Here heeft opgericht, niet een mens.

Vanuit de hemel gaat er iets geschieden op de aarde. Zo is van meet af aan de grondgedachte der Schriften geweest. De messias dient het heiligdom; dat is de eredienst van de bevrijding. Vanuit dit heiligdom (in de hemel) zal de bevrijding komen over heel de aarde. Daar staat deze liturg garant voor; deze dienstknecht verricht zijn dienst ten volle, totdat alles is geschied.

Psalm 110. We kunnen de brief aan de Hebreeën ook lezen als een kommentaar op Psalm 110.

Zet u aan mijn rechterhand totdat Ik uw vijanden maak tot een voetbank van uw voeten.

en: gij zijt priester voor heel de eeuw

volgens de aanspraak van Melchizedek.

Hij is koning van Salem (sjalom, heelheid), koning van de gerechtigheid (tsèdeq), en blijft priester tot in duurzaamheid (Heb. 07:02-03). Vooral dat duurzame heeft de Hebreeënschrijver gefascineerd; steeds komt hij daarop terug. Daarmee verbindt hij de gedachte dat de Messias afmaakt wat hij begon.

Voltooien. Maar liefst 23 keer horen we in deze brief woorden van de stam: telos, teleios, etc,! einde, einddoel, voleindigen, voleinder, en dergelijke. De messias heeft het einde bereikt (Heb. 05:9); daarom is hij dan ook bij machte om de voleinder, de voltooier te zijn (Heb. 12:02). Dit geeft ons moed en grond onder de voeten om door te gaan, en vast te houden.

  1. Gij die bevrijding wilt zeg ons

in uw heiligdom

hoezeer gij ons ontlast

 

Heer, wij danken u

omdat gij zelf

de Wet van uw bevrijding

hebt gedragen vóór ons uit.

 

Dit is het laatste nummer van de 29-ste jaargang van ons blad. Volgende maand beginnen we dus aan onze 30-ste jaargang. Wij hopen en geloven dat u ook in het nieuwe jaar weer veel zegen en geloofsopbouw zult ontvangen door de verschillende artikelen, zoals dit ook in het afgelopen jaar – getuige de vele positieve reakties – het geval was. Sommigen lezen “Levend Geloof” reeds 20 of 25 jaar, anderen zijn pas enkele jaren of sinds kort abonnee. Maar… bent u reeds abonnee? Wanneer dat nog niet het geval is vragen wij u thans abonnee te worden. U kunt daarbij gebruik maken van de eventuele antwoordkaart of door zelf te schrijven naar: “Levend Geloof”, Postbus 101, 8180 AC Heerde. U mist dan voortaan geen enkel nummer meer. Mogen we spoedig iets van u horen?