Levend geloof 1993.06 nr. 349

Wandelen op de hoge weg door Gert Jan Doornink

Wandelen wij op de hoge weg? Een vraag die iedere christen met een positief ‘ja’ zou moeten beantwoorden. Maar dit is vaak niet het geval omdat velen denken dat ‘wandelen op de hoge weg’ voorbehouden is aan een beperkt aantal christenen, een soort super-christenen. Jammer genoeg gebeurt het soms dat een groep christenen zich apart en exklusief gaat opstellen en zich ‘beter’ voelt dan de anderen. Dit is natuurlijk niet Gods bedoeling, want het is juist Zijn verlangen dat ieder kind van God de hoge weg bewandelt! Bij heel wat gelovigen leeft echter de gedachte dat dit niet mogelijk is, nog afgezien van het feit dat men veelal niet weet wat met ‘de hoge weg’ bedoeld wordt.

Op welke weg wandelen wij?

De hoge weg is een uitdrukking om aan te geven dat de weg van geloof, waartoe ieder kind van Gods geroepen is die te bewan­delen, een geestelijke weg, een geestelijke aangelegenheid is.

Het is geen aardse, natuurlijke weg. Het is de duivel die vele kinderen Gods op dit punt verblind heeft. Hij weet dat zodra wij gaan inzien dat wij geroepen zijn de geestelijke, hoge weg te bewandelen, wij gevaarlijk voor hem worden. Hij heeft er geen enkel bezwaar tegen als wij op natuurlijk, aards niveau leven. Hij is immers de overste van deze wereld en kan daardoor iedereen die op zijn niveau denkt en leeft, ook al is hij een kind van God, gemakkelijk beïnvloeden en dus afremmen en uitschakelen in dienst van Gods Koninkrijk. Dan kunnen we nog wel aktief bezig zijn op het terrein van het geloof. Daar heeft hij geen enkel bezwaar tegen en zal het zelfs stimuleren, als we maar niet geestelijk bezig zijn.

Zodra echter een kind van God bewust kiest de geestelijke weg te bewandelen, wordt het gevaarlijk voor hem. Dan wordt hij immers ontmaskerd als de grote tegenspeler van God en mensen, als degene die slechts één doel voor ogen heeft: de uitschakeling en ondergang van de mens.

Wat betekent het nu om te kiezen de geestelijke weg te bewan­delen? In de eerste plaats zullen wij ons bewust behoren te zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Paulus verwoordt dat in zijn brief aan de Efeziërs door te schrijven dat wij opgewekt zijn met Christus en dat Hij ons een plaats heeft gegeven “in de hemelse gewesten, in Christus Jezus” (Ef. 02:06). Daarover behoeft dus geen enkel misverstand te bestaan: onze plaats is, evenals die van Jezus, in de hemel!

Wie zich dat eenmaal realiseert en eigen heeft gemaakt, heeft al een belangrijke basis in zijn geestelijk leven gelegd, waarop verdere groei en ontwikkeling mogelijk wordt. Want geestelijke groei is ook een duidelijk kenmerk van het bewandelen van de hoge weg. We zijn immers geroepen het ‘einddoel’ te bereiken: de volkomenheid in Christus, de openbaring van het zoonschap, waarop de gehele schepping wacht?

Strijden en overwinnen op geestelijk niveau

Zodra wij ons bewust zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten, kunnen wij ook op de juiste wijze strijden en overwinnen. Waarom wordt er onder en door christenen zo vaak op natuurlijk, aards niveau gestreden? Omdat men geen oog heeft voor het geestelijke niveau waarop men geroepen is te strijden. En dat terwijl Paulus het in zijn brief aan de Efeziërs zo duidelijk naar voren brengt dat wij “niet te worstelen hebben tegen bloed en vlees (ook niet tegen eigen bloed en vlees!), maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:12).

Op een andere plaats schrijft Paulus dat wij “niet ten strijde trekken naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken” (2 Kor. 10:03-04).

De hoge weg bewandelen geeft blijdschap, zekerheid en stabiliteit aan ons geloofsleven. Het is een weg die rechtstreeks verbonden is met de troon van God. Het is een weg die God bestemd heeft voor allen die Hem werkelijk liefhebben en volgen. Het is de weg die ook Jezus ging en alleen reeds daarom behoren te bewandelen. Hij sprak immers: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij” (Joh. 14:06). Nu zijn de meeste kin­deren Gods opgegroeid met de gedachte: dit is de weg om vrede met God te ontvangen, en dit is uiteraard volkomen waar. Er is geen andere weg dan via Jezus.

De weg waarbij Jezus ons voorbeeld is

Maar er is óók een weg te gaan nadat we tot geloof zijn gekomen. Dat is de nieuwe, hoge weg en op deze weg wil Jezus ons Voor­beeld zijn om na te volgen. Binnen de gemeente van Jezus Christus is vaak uitsluitend de nadruk gelegd op Jezus als Verlosser, terwijl Jezus als Voorbeeld veel minder of helemaal niet de nadruk kreeg. En dat terwijl Petrus bijvoorbeeld schrijft dat Jezus ons een voorbeeld heeft nagelaten, om in Zijn voetstappen te treden. Hij schrijft er zelfs bij dat we hiertoe geroepen zijn (1 Petr. 02:21).

Jezus zelf bewandelde de hoge weg door de hemelse gewesten en alleen daardoor kon Hij tot het einde toe volharden. Hij had Zijn blik uitsluitend gericht op de Vader en behaalde uiteindelijk de volkomen overwinning op het rijk der duisternis. Waarom zouden wij een andere weg gaan dan Hij ging? Wij worden opgeroepen Zijn weg te gaan. Hij is immers de Eerstgeborene onder vele broederen (Rom. 08:29).

Het gaat dus om het bewandelen van deze weg. Wij gebruiken met opzet het woord ‘wandelen’. In het Nederlands taalgebruik betekent wandelen: ‘op zijn gemak lopen’, dus niet snelwandelen, hardlopen of iets dergelijks. Dat zijn de kenmerken van hen die op aards niveau zijn blijven steken en de geestelijke weg nog niet hebben ontdekt. Zij spannen zich in tot zoveel mogelijk aktie op het natuurlijke vlak, zij zoeken het in het spektakulaire, het opwindende. Zij hebben telkens nieuwe dingen nodig om geestelijk bevredigd te worden, maar dan op het natuurlijke vlak, terwijl juist op de geestelijke weg nog zoveel nieuwe dingen te ontdekken zijn.

Het kenmerk van hen die de hoge weg volgen

‘Wandelen’ is een kenmerk van hen die de hoge weg volgen. Van Henoch en Noach staat geschreven dat zij ‘wandelden met God’. Hun gemeenschap met de Vader was zo intiem dat niets en niemand daar een speld tussen kon krijgen. Ook in het Nieuwe Testament komen wij het woord ‘wandelen’ in geestelijke betekenis verschillende malen tegen. Paulus bijvoorbeeld roept zijn jonge medewerker Timótheüs op een voorbeeld te zijn voor de andere gelovigen “in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid” (1 Tim. 04:12). En in de brief aan de Efeziërs schrijft hij, in het vijfde hoofdstuk vers 8 (Ef. 05:08), dat wij als “kinderen des lichts” dienen te wandelen. In hetzelfde hoofdstuk roept hij zijn lezers zelfs op nauwlettend toe te zien hoe men wandelt.

Het is satan die probeert ons van de hoge weg af te halen. Maar het zal hem niet lukken als wij op onze hoede zijn en wandelen door de Geest. De hoge weg is immers de weg die verlicht wordt door Gods Geest. Op deze weg zullen wij beslist niet verdwalen, maar kunnen wij ten volle funktioneren in dienst van Gods Koninkrijk. Het is Gods weg en die is nog altijd de enige echte en de beste! Het is de weg die ook Jezus ging. Wij weten hoe Hij het ‘einddoel’ bereikte en dat Hij nu gezeten is aan rechterhand van de troon van God (Heb. 12:02).

Dat is de plaats die God óók ‘gereserveerd’ heeft voor allen die de hoge weg bewandelen. (Openb. 03:21). Wij worden dus volledig deelgenoot van Gods heerlijkheid.

Kunt u het zich voorstellen? Met een variant op wat Jesaja en Paulus reeds hebben gezegd, kunnen wij zeggen: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, heeft God bereid voor degenen die Hem liefhebben en. . . die de hoge weg bewandelen!

 

Persoonlijk. . . door Gert Jan Doornink

Zomeraktie 1993

Volgende maand verschijnt het 350ste nummer van “Levend Geloof’. Een ‘mijlplaal’ waar we verder geen aandacht aan schenken, maar de reden dat we dit toch even memoreren is om onze dankbaarheid tot uitdrukking te brengen aan al die lezers en lezeressen die het, mede door hun financiële bijdragen, mogelijk hebben gemaakt dat ons blad iedere maand kon blijven verschij­nen.

Het werk van de ‘Stichting Levend Geloof, met als hoofdonderdeel de uitgave van het maandblad, is een geloofswerk. Als eindredakteur zijn we al vele

jaren full time met dit werk verbonden. Alle anderen die aan het blad meewerken doen dit geheel gratis, maar het spreekt vanzelf dat de uitgave van een blad met de specifieke boodschap van het volle evangelie, ook al is het in eenvoudige verschijningsvorm, in deze tijd een kostbare aangelegenheid is. Alleen al het drukken en verzenden vormt een belangrijke uitgavenpost. Daar staat natuurlijk de opbrengst van de abonnemenstgelden en de giften tegenover. Maar ieder jaar is er weer een behoorlijk exploitatietekort. . .

Is dat niet ontmoedigend? Toch niet! Denkend aan de woorden van Jezus dat, als wij het Koninkrijk Gods op de eerste plaats stellen, het ons aan niets zal ontbreken (Matt. 6:33), gaan wij vol vertrouwen verder om niet alleen het Koninkrijk Gods te zoeken, maar óók te proklameren! En dan is het heerlijk te mogen bemerken hoe in alle dingen voorzien wordt en het blad duidelijk een belangrijke funktie vervult in dienst van Gods Koninkrijk.

We hebben dan ook een grote verwachting ten aanzien van de financiële zomeraktie die we hierbij weer aankondigen. (Voor nieuwe abonnees: ieder jaar in het juninummer doen we een beroep op onze lezers en lezeressen een extra financiële bijdrage over te maken voor het “Levend Geloof’- werk).

Ook dit jaar verzenden wij geen akseptgiro’s voor deze aktie, maar vertrouwen erop dat iedereen zelf het initiatief neemt een bijdrage over te maken. Wilt u erbij vermelden ‘zomeraktie 1993’? Bij voorbaat heel veel dank voor uw medewerking!

 

Een kijkje in de keuken van de gemeente door Margreet Gast

In de gemeente van Jezus Christus zijn mensen aan het werk. Zo zijn er sprekers, zangleiders, studie­leiders, huiskringleiders, jeugd­leiders. . . Zij bereiden, iedere keer weer, gezamenlijk het feest van het gemeente-zijn voor. Hoe gaat dat zoal? Een kijkje in de keuken.

Het hart van de Koning in de handen van zijn dienaren

Er was eens een Koning, die regelmatig een feestmaal liet aanrichten. Hij nodigde dan zijn geliefde gasten uit. De dienaren van de Koning, die in de keuken en de feestzaal werk­ten, wisten hiervan. De koning zelf had hen immers herhaalde malen uiteengezet hoe Hij dacht: hoezeer Hij hen, zijn dienaren hoogacht. Dat blijkt overduidelijk uit het feit dat zij het voor­bereidende werk mogen doen. De Koning vertrouwt het hen immers toe, met hart en ziel, met zorg en liefde de gerechten klaar te maken! Zo is het voor hen feest voor het feest.

* hoezeer Hij de gasten liefheeft. Hij wil dat het hen duidelijk wordt, dat zij welkom zijn, graag ontmoet worden. En een van de manieren om dat duidelijk te maken is, de kwaliteit van de gerechten en liefde waarmee de feesttafel wordt klaargemaakt. Alles is overwogen en doordacht, op elkaar afgestemd, met zorgvul­digheid uitgekozen en bereid. De dienaren mogen waar maken, wat de Koning voor ogen heeft.

Een van de dienaren is de keukenmeester. Hij heeft altijd nauw overleg met de Koning, zowel voor als na het feestmaal. Hij krijgt uitgelegd, met welke bedoelingen de Koning die keer weer een feestmaal wil bereiden, wat zijn principes zijn. Zo legt de Koning zijn hart in de handen van zijn dienaar. De keukenmeester heeft dan de taak, deze principes te vertalen naar een menu. Hij geeft de grote lijnen aan. De mensen in de keuken mogen dan zelf, kreatief en inventief, de details aanbren­gen, de menu-onderdelen op elkaar afstemmen, zo ontstaat er een harmonieus geheel. Dan gaat ieder aan de slag, kennende zijn eigen taak, zijn eigen verantwoordelijkheden.

De kok van het hoofdgerecht is verantwoordelijk voor het vleesgerecht en alles wat daar bijhoort. Hij heeft dus grote invloed op de rest van het menu. Dat moet immers passen bij en harmoniëren met het hoofdgerecht.

De wijnkenner kiest de wijnen bij het totaal van de gerechten. Elk onderdeel apart, rekening houdend met de samenhang tussen de onderdelen, wordt van de beste wijn voorzien. Hij zorgt voor een afstemming in soort en smaak van de dranken.

De groente- en fruitdeskundige zorgt voor de vruchten van het land. Hij moet er op letten dat zij in hun meest oorspronkelijke vorm en van de beste kwaliteit op tafel komen. Dat vergt een strenge selektie en kennis van kruiden, specerijen en smakenkombinaties.

De bakker is de man van het slotakkoord! Hij zet zich er voor in om, in de juiste hoeveelheden en van de juiste smaak, een gerecht aan te bieden, dat een voortreffelijke, verpletterende laatste indruk achter laat van de feestmaaltijd.

De keukenmeester, de kok, de wijnkenner, de groente- en fruitdeskundige, de bakker, ze vormen een hecht team. Ieder kent zijn taak, zijn verantwoordelijkheden.

Lust om te werken

Zo staat er deze keer weer een feestmaal voor de deur. En opnieuw gaan de werkers, na de uiteenzetting van de keuken­meester, aan de slag. Inkopen, in de week zetten, marineren, blancheren, gratineren, alles voor de Heer. . . om Hem te eren, iets tevoorschijn laten komen, hun Koning waardig. Ze willen voor geen goud dat hun Heer een slecht figuur slaat!

Ze werken vanuit liefde voor de Koning, liefde voor de gasten, liefde voor de kostelijke produkten die ze door hun handen mogen laten gaan. Vanuit deze gezindheid wordt de tafel gedekt, worden de versieringen aangebracht, wordt alles op de juiste plek gezet. Er zal een eervol, sfeervol festijn zijn, passend bij de Koning en zijn gasten.

Ontsporingen

Gaat er nooit iets mis? Jawel hoor, soms bijna. . .

De kok van het hoofdgerecht wil nog wel eens grijpen naar zo’n instant-recept, een ik-ga-op- herhaling-menu. Zo van: het was toen goed, dus nu ook. Hij sluit zich dan af voor het nieuwe, voor de inspirerende bedoelingen van de Koning, zoals die hem zijn doorgegeven door de keuken­meester. Hij heeft daar dan geen oren naar. De wensen van de Koning zullen hem op dat moment een zorg zijn! -Niet dus-.

Zijn zorg is veel meer: hoe hoef ik mij het minst in te spannen, hoe voorkom ik dat ik weer allerlei onverwachte situaties moet doorstaan.

Die keer dat het dus echt te gek werd, floot de keukenmeester hem terug. Beledigd was de kok wel: hij, de man van het hoofdgerecht, op het matje bij de keuken­meester? Maar toen de keuken­meester hem herinnerde aan wat er leeft in het hart van de Koning, begreep hij het weer. De hartewens van de Koning kon weer doorstromen naar de handen van de kok. En de kok erkende: het moet anders, geen namaak, geen kopieerwerk, maar originaliteit en kreativiteit.

En dan de bakker. . . , die heeft het eens spaans benauwd gehad. Hij werd ziek, vlak voor een feestdiner! Hij voelde het aankomen. Langzaam begon hij te beseffen dat hij de voor­bereidingen niet zou kunnen tref­fen, maar ook de daadwerkelijke uitvoering op de feestdag niet voor zijn rekening zou kunnen nemen. De schrik sloeg hem om het hart. Met volle hevigheid drong het tot hem door dat de harmonie van de maaltijd nergens meer zou zijn. Van een goede afsluiting zou geen sprake meer zijn, de hele maaltijd zou tot een afgang worden gemaakt. . .

Bijna raakte hij in paniek. En tegelijk voelde hij protest in zich ontstaan. Wat altijd een lust voor hem was geweest, werd hem een last. Opstandig dacht hij: ‘Moeten ze mij ook maar niet nemen. Laten ze dan een ander als bakker aanstellen. . . ‘ En, worstelend met het schuldbesef, mopperde hij verder: ‘Dan moeten de anderen nu hun best maar gaan doen’.

Zo werd hij steeds bozer op zichzelf, op zijn kollega’s, de gasten, de Koning. ‘Zij doen mij die ellende aan’, dacht hij. En al gaandeweg werd hij steeds somberder en eenzamer, alleen nog gezelschap gehouden door wrok. Om ziek van te worden. . .

Tot de keukenmeester hem ging missen in de dagen van de voorbereidingen, en die zocht hem op. En wat deed die? Niet meegaan in beschuldigingen, die bedacht de bakker al meer dan genoeg, maar wèl weer terug naar het begin, de oorsprong van de taak waar allen voor staan. De keukenmeester vertelde weer over de ontferming en liefde die leeft in het hart van de Koning, over de toewijding van zijn mensen om dit te realiseren tot een feest, dat zijn weerga niet kent. . . , hoe de Koning zijn dienaren hoogacht, hoe Hij hun deskundigheid erkent, hun samenwerking waardeert, wat een eer het is om een dienaar van de Koning te zijn. . .

Zo maakte de keukenmeester hem weer enthousiast. De bakker wist weer dat hij zorg wilde dragen voor de ander, ook als hij ziek was. Want de anderen hielpen hem ook altijd, nu kon hij de ander tot hulp zijn.

En zo mocht de bakker, vanaf zijn ziekbed, de afsluiting van het feest verzorgen. Gewoon door te doen wat hij kon: zijn recepten uitleggen, een hulpje sturen, meedenken met wat er mis kon gaan-

Zwaar? Voor wie lasten draagt, wel. Maar niet voor wie meedraagt met de anderen en door de ander gedragen wordt. Geen afgang dus, maar een klimax, een hoogtepunt van verbondenheid, teamwork, afstemming op elkaar en op de hartewens van de Koning.

Het hart van de Koning in handen van zijn dienaren, een heerlijke taak!

Gevoelens zijn een belangrijke drijfveer van ons doen en laten. Naast kennis en ervaring bepalen gevoelens in belangrijke mate het gedrag van de mens.

Als oprechte christenen zetten wij ons er voor in te handelen uit geloof. Onze wil is er op gericht God te gehoorzamen.

Toch zijn er momenten waarop dat in ons leven niet schijnt te lukken. Blijkbaar zijn er in de geestelijke wereld tegenkrachten werkzaam die het willen beletten ons geloof in daden om te zetten. Ons gevoelsleven is een ‘gevoelige’ plek waar de boze maar al te vaak misbruik van maakt.

Wat is gevoel?

Wat zegt de Bijbel erover? Er wordt in de Bijbel heel weinig gesproken over het gevoel. Feitelijk bestaat dat niet. Het lijkt er sterk op dat het iets is van onze moderne westerse wereld.

Beter is het om eens te bezien hoe de Bijbel spreekt over de gehele mens. In Matteüs 22 vers 37 (Matt. 22:37) staat: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand”.

De mens is dus te onderscheiden naar drie wezenskenmerken: zijn hart, zijn ziel en zijn verstand.

 

Omgaan met je gevoelens door Ron Gast

Deze drie mogen niet los van elkaar gezien worden; de mens is één geheel. Verscheurde mensen zijn, voor wat betreft hun verstand, hun ziel en hun hart uiteengescheurd. Als Jezus Christus in ons leven komt, dan mogen de brokstukken weer tot één geheel worden: het herstel van de mens.

Waar komen onze gevoelens vandaan?

Gevoelens zijn overtuigingen die niet op een verstandelijke waar­neming zijn gebaseerd. Gevoel­ens) zijn een kenmerk van de ziel en het zieleleven. Gevoelens komen voort uit de ziel, bijvoorbeeld op basis van ervaringen of aangeboren gedrag (intuïtie).

Op de juiste wijze omgaan met gevoelens is pas mogelijk als de ziel de juiste plaats in ons leven inneemt. Deze benaderingswijze is in gigantische tegenspraak met de opvattingen die in de huidige wereld worden gehuldigd.

Het menselijk handelen wordt in zeer belangrijke mate gestuurd door gevoelens. Wat voel ik? Wat is prettig (dus goed)? Waar voel ik mij het meeste thuis? Waar hou ik van? De reklame speelt hier bijvoorbeeld sterk op in. Reklame is vaak direkt of indirekt gericht op het oproepen van gevoelens.

Wat zegt de Bijbel?

De Bijbel spreekt over de realiteit van het hart, de ziel en het verstand, het menselijk leven met zijn natuurlijke en geestelijke facetten wordt vanuit deze drie zetels van leven bestuurd.

God wil dat wij mensen worden uit één stuk. Christenen waar hart, ziel en verstand met elkaar in harmonie zijn gebracht, waar deze samenwerken en waarin God Zichzelf kwijt kan. Dat betekent dat wij allereerst gehoorzaamheid moeten leren aan Zijn Woord. Onze wil erop zetten om hem te willen horen en volgen. Dat is het eerste: onze hartsgesteldheid.

Daaruit volgt dat wij ons denken en ons gevoel ondergeschikt maken aan Hem. Ons verstand kunnen we inzetten om Zijn woorden te lezen, leren en toepassen. Ons gevoel mogen we leren hanteren als speciale toegangspoort voor gedachten van God. Alles wat via onze ziel binnenkomt zullen we echter wel moeten toetsen aan wat God ons leert via Zijn Woord.

Toets je gevoelens

Bij alles wat we tegenkomen in ons leven, mogen we de vraag stellen: Wat is hier de werkelijk­heid? Dus niet alleen de vraag: ¿Wat voel ik? of: Wat zegt mijn verstand ervan?

Dat kan ertoe leiden om tegen je gevoel in te gaan. Dat is altijd beter dan tegen God (Zijn Woord) in te gaan. Dat proces heet: geestelijke strijd. En ook al kost dat pijn en moeite, het is de moeite waard!

 

In dat spoor verder door Cees Maliepaard

“Eén ding doe ik. . . ” (Filip. 03:13-16).

Paulus heeft oog voor vele zaken, maar hij richt zich slechts op één gegeven: op het door God gestelde doel. En dat is de prijs van de roeping Gods, de prijs die van boven is, in Christus Jezus. Voor deze prijs vergeet je toch alles wat achter je ligt! Dat doet Paulus dan ook.

Want als een mens zich uitstrekt naar wat in het Koninkrijk van God vóór hem ligt, zal wat verleden tijd is verder naar de achtergrond verdwijnen. Dat wat aanvankelijk onze onver­deelde aandacht had, vermag ons nu hoegenaamd niet meer te boeien. De wereld, die overeenkomstig het bijbelse getuigenis in het boze ligt, is wat ons aangaat een afgesloten hoofdstuk. Want we behoren Christus toe; we zijn kinderen des lichts geworden. Paulus zegt, het nog niet ten volle gegrepen te hebben. Dat is ook zo, net zo min als wij dat ten volle gedaan hebben. Dit blijkt duidelijk uit zijn gedachten over de nasleep van z’n leven als ijveraar voor de Joodse wet. Hij acht zichzelf dan de minste van alle heiligen, niet waard een apostel te heten, omdat hij de gemeente Gods vervolgd heeft. Uit dergelijke ontboezemingen, blijkt dat hij (onder invloed van verwerping) nog niet geheel los van zijn verleden is, hoewel de Heer hem dat allang vergeven heeft.

Paulus is kennelijk een mens op weg. Daarom is zijn aansporing in dat spoor verder te gaan, duidelijk uit de eigen levenspraktijk geboren. Opdat we in vrijheid zouden leven, naar Gods bedoeling als ongeknechte zonen, allen Jezus’ beeltenis dragend. Eén ding staat ons hierbij voor ogen: vergetende wat achter ons ligt, en ons uitstrekkende naar het doel in Christus, ontvangen we de prijs uit handen van de Vader: het volmaakt funktioneren in de Christus Gods.

Paulus heeft het uiteindelijk gegrepen. En ook wij worden daartoe instaat gesteld. . . als we evenals de apostel volharden in het volgen van Jezus.

 

De Naam boven alle namen (gedicht) door Piet Snaphaan

“Omdat hij Mij zeer bemint, zal Ik hem bevrijden;

Ik zal hem beschutten, omdat hij mijn naam kent” (Ps. 91:14).

Gods naam is boven alle namen

verheven, Hij heeft alle macht.

Wie Hem reeds kent, zal het beamen

‘Ik ben, die Ik ben’, zal nooit beschamen

al die vertrouwend Hem verwacht.

 

Wie God bemint, zal Hij bevrijden,

wie bij Hem schuilen, geeft Hij moed.

Zijn naam geeft kracht naar kruis in lijden,

verwinning in ons geest’lijk strijden.

Ja God is waarlijk enkel goed.

 

Geef Hem dan heerlijkheid en sterkte,

prijs Hem die ons heeft welgedaan.

Ja die ons aller heil bewerkte

en nimmer toch in kracht beperkte.

Breng Hem de glorie van Zijn Naam!

 

Leer ons bidden door Cees Maliepaard (2)

“Bidt gij dan aldus: Onze Vader, die in de hemelen zijt. . . ” (Matt. 05:09a).

De bediening van Jezus Christus kent geen automatismen; de strukturen waarbinnen Hij pleegt bezig te zijn, zijn louter geestelijk. Platgetrapte paadjes betreedt Hij niet, want Hij is onder alle omstandigheden alert op wat de Vader Hem laat zien.

Vandaar dat het ‘onze Vader’ door Hem niet gegeven is om in de religieuze behoeften aan formuliergebeden te voorzien. Het is onder ons een bekend gegeven, dat Jezus’ woorden “Bidt gij dan aldus. . . ” opgevat dienen te worden als: bidden jullie op déze manier.

God is mijn Vader

Ieder die uit God geboren is, mag de eeuwige God ‘Vader’ noemen. Iemands vader is zijn levengever, vandaar dat Adam in het Nieuwe Testament Gods zoon genoemd wordt. Met hetzelfde recht zou men Eva als Gods dochter kunnen omschrijven, want ook zij heeft het leven rechtstreeks van de hemelse Vader ontvangen. Alle anderen zijn verwekt door een kontakt tussen twee mensen, behalve Jezus: Hij werd door God zelf rechtstreeks bij Maria tot leven geroepen. Zo bekeken zouden er slechts drie mensen gerechtigd zijn God als hun Vader aan te spreken.

Toch is er voldoende bijbels materiaal voorhanden waaruit blijkt dat in wezen alle mensen

God hun Vader kunnen noemen. In (Mal. 02:10) lezen we: “Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons gescha­pen?” Omdat God ons indirekt (via Adam en Eva) het leven gegeven heeft, mag eigenlijk iedereen tegen God ‘Vader’ zeggen.

In (Jer. 03:19) zegt God tegen het ontrouwe Israël: “En Ik had gedacht dat gij mij zoudt noemen: mijn Vader en dat gij u van Mij niet zoudt afkeren”. De Here God stelt er klaarblijkelijk prijs op met ‘Vader’ aangesproken te worden. Niemand zal dus een ander het recht kunnen betwisten ‘Vader’ tegen God te zeggen – hoe ver zo iemand ook bij God en bij de verwezenlijking van diens woorden vandaan staat. Alleen ver­wacht de Vader (terecht!) dat men zich dan ook als zijn kinderen gaat gedragen.

De Vader heeft zonen

Voor Geestvervulde kinderen Gods geldt dit alles in des te sterkere mate. In (Rom. 08:14-15) lezen we: “Want allen die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods. Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader”.

Vanwege de vervulling met Gods Geest opent zich een nieuwe mogelijkheid voor de mens. De inwonende Geest van God wordt terecht als de Geest van het zoonschap aangeduid, want naar de mate waarin Gods Geest, samen met de onze, in staat is het plan van God in ons te verwezenlijken, zullen we ons meer en meer als zonen van God gaan ontwikkelen.

De God en Vader van onze Heer, Jezus Christus, zal daardoor steeds nadrukkelijker ook mijn God en Vader worden. En doordat Hij de Vader van ons allemaal is, is het terecht dat Jezus (via Zijn discipelen) ook ons leert, de Vader onze Vader te noemen.

Hij woont in de hemel

De Vader heeft al het zichtbare en onzichtbare door Zijn woord ges­chapen. Het is alles van Hem: alles wat te zien is, zowel als alles wat zich aan de waarneming van onze natuurlijke ogen onttrekt. Maar onze Vader heeft Zijn troon niet in de natuurlijke wereld gevestigd; het huis van Oranje hoeft wat dat betreft niet voor zijn positie beducht te zijn. “God is Geest”, zegt de Schrift, en derhalve is het niet meer dan vanzelfsprekend dat Hij in de hemel woont.

Bij de hemel dienen we uiteraard niet aan een plaats boven de sterren te denken, noch aan een andere in de ruimte of op aarde te lokaliseren plek. De hemel is de onzienlijke geestelijke wereld. Van daaruit openbaart onze God zich als de Vader van alle mensen.

Dat geldt voor de hemel vóór de zondeval, in de tijd dat God de mens als zeer goed omschreef en alleen Hij en de engelen met de mensenwereld van doen hadden. Het is evenzeer van toepassing op de hemel van de tijd ernd, toen ook Satan en zijn demonen inbreng in de wereld van de mensen kregen. Maar vanzelfsprekend slaat dit ook op de gezuiverde hemel na het herstel aller dingen, als de duivel en alle gevallen engelen hun macht ontnomen is. Onder alle omstandigheden mogen we God ‘onze Vader’ weten, die vanuit de hemel zijner heerlijkheid bezig is Zijn goede plannen te volvoeren.

En wij wonen bij Hem

Ook al woont de Vader in de hemel, wil dat voor ons nog niet zeggen dat Hij onmetelijk ver weg is. Want blijkens (Ef. 02:06) heeft Hij ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten. Wij mogen in Zijn tegenwoor­digheid leven, elke dag van ons bestaan op aarde en in alle eeuwigheden daarna. Want onze plaats in de hemel is in Christus Jezus.

Dat is niet zomaar een algemene verzamelplaats voor alle Geestver- vulde zonen Gods. . . allesbehalve dat! In het lichaam van Christus heeft iedere zoon van God een nauwkeurig bepaalde plaats, met alle ruimte om zich te ontwik­kelen naar het beeld van God, de Vader.

In (Ef. 02:07) vervolgt Paulus zijn opmerkingen over het zijn in de hemelse gewesten, door te stellen dat God in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom van Zijn genade ons in Christus Jezus betonen zal. Dat gaat over de eeuw die we nu beleven.

En bij de omschrijving ‘eeuw’ behoeven we niet aan een periode van honderd jaar te denken, maar eerder aan een niet nauwkeurig in lengte uit te drukken, lang tijdperk. De tijd van de genade in Christus Jezus duurt immers al vele letterlijke eeuwen en is heden ten dage gelukkig nog niet voleindigd. Maar in deze eeuw, voordat de volgende tijdperken of aionen aanbreken, zal dit zeker z’n beslag krijgen.

Het zal in de hierna aanbrekende perioden verder tot ontplooiing komen, overweldigd in God­delijke rijkdom en glorie. In elke ‘eeuw’ zal God onze Vader zijn. En onveranderlijk zal Hij voor ons een Vader zijn die uit Zijn

volheid ons altijd het goede toebedeelt.

Want Gods plannen veranderen niet, noch Zijn wezen. Wat ons heden van Godswege volmaakt wordt toebedeeld en door ons in onvolkomenheid wordt ontvan­gen, zal straks ook door ons, mensen, in hemelse perfektie verwerkt worden.

Volgende keer willen we stilstaan bij het tweede gedeelte van (Matt. 05:09).

 

Onze Vader (gedicht) door Anjo Luhukay Kampman

Vader, m’n relatie met U

staat zo vast als een huis,

‘k leef samen met U,

bij U voel ik me thuis.

 

Vader, ik doe alles met U,

ik vraag U om raad,

of het nu over school

of over vrienden gaat.

 

Vader, u alleen, u kent mij,

mijn vreugde, ook mijn pijn.

U bent de enige bij wie ik

volkomen mezelf kan zijn.

 

Vader, vaak ben ik zo bang

voor alles om me heen,

maar dan zegt U vol liefde:

Ik geef rust, Ik laat je nooit alleen.

 

Vader, hoe komt U toch aan zoveel liefde,

dat ‘k altijd naar U toe mag gaan?

Ach, ’t antwoord is eenvoudig:

ik noemde U al vijf keer bij die éne naam!

 

Triatlon voor Mozambique

Moordrecht – Doe mee aan een triatlon en steun een zendingspost in Mozambique! Door mee te doen bevorder je niet alleen je eigen gezondheid, maar ook die van vele vluchtelingen in Mozambique. Jij vraagt aan iedereen die je kent of hij/zij je wil sponsoren en wij regelen de rest. Of je alleen komt of met een hele groep maakt niet uit. Als jij (of jullie) je een middag lang ingespannen hebben met fietsen, lopen en zwem­men, is er in de avond ontspanning in de vorm van een optreden van een muziekgroep en enkele jeugdgroepen. Het gebeurt allemaal op zaterdag 2 oktober 1993 in Moordrecht (Z. H. ). Bel of schrijf voor informatie naar: Peter Annotee

Zwemmen 100 meter

U doet toch ook mee?

Lees de rubriek ‘Persoonlijk’ op blz. 7 en 8

Deze triatlon wordt georganiseerd door de koffiebar ‘More’, een onderdeel van de volle evangelie gemeente ‘In ’t Goudse’ te Moordrecht.

 

De Here, onze gerechtigheid bijbelstudie door Wim te Dorsthorst (2)

Wij zagen dat er in de volheid des tijds de allergrootste verzoening is geweest. Een dag die ook nooit meer herhaald behoeft te worden. Jezus Christus, het Lam Gods, heeft op die dag een eeuwige verlossing bewerkt (Heb. 09:12). Hij is geslacht voor de zonde en ongerechtigheid van de hele wereld. Petrus zegt hiervan: “Hij was tevoren gekend, vöör de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard terwille van u” (1 Petr. 01:20).

Deze uitzonderlijke dag is in de evangeliën de gebeurtenis die het meest uitgebreid beschreven is. Niet om de lezer alleen maar bedroefd te stemmen, maar veel meer om hem diep in zijn hart te raken. In een wereld waarin zoveel gemarteld en gemoord wordt, op de meest weer­zinwekkende, beestachtige wijze, spreekt dit verhaal velen niet meer zo aan. Maar het verhaal wil de lezer overtuigen, dat God hierin aan het werk is en dat hierin Zijn onuitsprekelijke liefde geopenbaard wordt.

Gods liefdesverklaring aan de mensheid

De apostel Johannes schrijft: “Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden” (1 Joh. 04:09-10).

Met het hart moeten wij verstaan dat daarin de liefde Gods jegens ons geopenbaard is.

Paulus schrijft in (Rom. 08:05): “God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is”. God zegt niet alleen dat Hij ons liefheeft, maar Hij heeft het ons bewezen in het sterven van Zijn eigen Zoon voor ons. Iedereen wil tegenwoordig bewijzen; ziehier het bewijs van Gods liefde voor u en mij.

Boven die hele gebeurtenis zouden wij kunnen zetten: ‘Liefdesverklaring van God en van Zijn Zoon aan de mensheid’. Dat is het motief, het fundament, dat alle gebeurtenissen op deze grote verzoendag draagt. “Door liefde en trouw wordt de ongerechtigheid verzoend”, zegt de Spreukendichter (Spr. 16:06a). Verliest men dat uit het oog dan is het inderdaad niet meer dan een droevig verhaal wat bij menigeen de vraag oproept of het niet anders had gekund.

Jezus de Christus, de Zoon van God

Johannes heeft zijn evangelie, en dus ook het verlossingsgebeuren van onze Heer, maar met één doel geschreven, namelijk opdat wij geloven dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat wij gelovende, het leven hebben in Zijn Naam (Joh. 20:03).

Naar ik meen is dit op alle vier evangeliën van toepassing. Goed be­schouwd is dat het hoofdthema van de hele Schrift. In het boek Han­delingen lezen we voortdurend dat de apostelen, en vooral ook Paulus, vanuit de Schriften de toehoorders trachten te overtuigen dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God, waarvan in de hele Schrift geschreven is.

Terecht zegt (Openb. 19:13c): “Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie”.

Uit dit alles is wel duidelijk dat waar men een helder zicht hierop verliest, men ook geen oog meer kan hebben voor de openbaring van Gods liefde voor de mensen in dit hele gebeuren. Het wordt dan moeilijk met de Psalmist te zeggen: “Des morgens jubel, ik over uw goedertierenheid” (Ps. 059:017a).

Jezus en de macht der duisternis

Jezus dan, alles wetende wat over Hem komen zou, weet dat nu de tijd komt van de macht der duisternis (Joh. 18:04 en Luc. 22:53b).

Nog pas, bij het vieren van het Pascha, heeft Hij samen met de discipelen de lofzang gezongen (Matt. 26:30) en daarin God, zijn Vader, bezongen als de heilige, rechtvaardige, verlossende God voor alle volken (Psalm 113-118). “Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid”, klinkt nog na in die donkere nacht. Woorden die onze Heiland moed en kracht geven om de bittere beker te drinken. Hij weet wie Hij is. Hij weet dat Hij van God is uitgegaan en tot God wederkeert (Joh. 13:03). Hij weet dat Hij Heer en Meester is, dat Hij Christus en Koning is. En Hij weet dat hij het Lam is, waarvan in de boekrol geschreven staat en dat Zijn Vader Hem een lichaam bereid heeft om Zichzelf ten schuldoffer te kunnen stellen.

Maar de doodsangst overvalt Hem, als Hij Gethsémane binnengaat. Gethsémane betekent ‘oliepers’ of ‘perskuip’ en met het binnengaan van deze hof weet Jezus dat hij de pers alleen moet treden, zoals (Jes. 63:03) zegt: “Ik heb de pers alleen getreden en van de volken was niemand bij Mij, Ik trad hen in mijn toorn en vertrad hen in mijn grimmigheid; toen spatte hun bloed op mijn klederen en ik bezoedelde mijn ganse gewaad”. Er was werkelijk niemand. “Niemand is rechtvaardig, ook niet één” (Ps. 143:002 en Rom. 03:11). “Allen hebben gezondigd” (Rom. 03:23). Zelfs zijn discipelen kunnen nog geen uur met Hem waken en vallen in slaap.

Jezus wist van al het lijden dat over Hem komen zou voordat Hij in Gods heerlijkheid zou binnengaan (Luc. 24:25-27). Hij kende Jesaja 53 en de Psalmen, ja de hele Schrift, waar Zijn lijden in beschreven staat (Luc. 24:44). Hij had zich eraan kunnen onttrekken door de Vader daarom te vragen. Die zou dan ook terstond meer dan twaalf legioenen engelen Hem terzijde hebben gesteld. Maar Hij zegt: “Hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, die zeggen, dat het aldus moet geschieden?” (Matt. 26:53-54).

Jezus handelde naar de wil van de Vader

Jezus weet dat er alleen maar recht gedaan kan worden op de wijze zoals zijn rechtvaardige Vader door de profeten op heeft laten schrijven (Matt. 26:56). Dit alles zo duidelijk voor ogen ziende, benauwd Hem. En in Zijn doodsangst roept hij tot Zijn vader, maar zegt Hij, tot driemaal toe, als slot van Zijn gebed: “Niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt”. Duidelijk moet zijn, voor allen die dit lezen, dat Hij hierin handelde naar de wil van de Vader. God zelf is in zijn Zoon de mensheid aan het verlossen.

Moderne theologen beweren vandaag dat het Jezus is ‘overkomen’. Het was niet de bedoeling dat Hij de kruisdood zou sterven. Hij is gedood, zegt men, om Zijn extreme opstelling. Maar Jezus, alles wetende en de wil van de Vader kennende, zegt tegen Petrus: “De beker, die de Vader Mij gegeven heeft, zou Ik die niet drinken?” (Joh. 18:11).

En volkomen vrijwillig geeft Hij zich over voor ons. “Hierdoor hebben wij Zijn liefde leren kennen, omdat Hij zijn leven voor ons heeft ingezet”, schrijft Johannes later (1 Joh. 03:16). “Niemand ontneemt Mij het leven, maar Ik leg het uit Mijzelf af’, heeft Hij gezegd (Joh. 10:17-18). Het is Hem niet overkomen en Hij is niet zomaar vermoord als andere profeten!

Zo zien wij dat ‘de Here, onze gerechtigheid’, gevangen genomen en weggeleid wordt. Jesaja schrijft in (Jes. 53:07): “Als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed Hij zijn mond niet open”.

Kan God dan de zonde niet vergeven, zonder de dood van zijn Zoon? Is God dan zo’n wrede God, die in Zijn toorn bloed eist?

Heel vaak weet men met deze dingen geen raad. Tegenwoordig zijn er nogal wat die zeggen: ‘Zo’n God hoef ik niet. Een God die z’n eigen Zoon de dood injaagt, neen dat kan niet. Zo’n God is niet enkel goed!’

God is goed en gaarne vergevend

Eeuwenlang is de mensen geleerd, door inspiratie van boze leergeesten, dat door Jezus’ kruisdood, genoegdoening is geschied aan God. Deze leringen versluieren de oneindige goedheid van God en dat kan erg vast zitten in het denken.

Maar waarom wilde God het dan zo? Omdat er geen andere weg is dan Gods weg (wat we nog duidelijker zullen gaan zien) en om Zijn gren­zeloze liefde voor alle mensen. “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Joh. 03:16). Dus niet tot genoegdoening aan God, maar tot behoud van de mens! Door het geloof in Hem als Gods Zoon is er in plaats van eeuwige dood, nu eeuwig leven. Alleen in deze door God gegeven weg is er uitkomst voor de mens.

Zeker, God wil vergeven. Wel honderdmaal zegt Hij in Zijn woord, dat er bij hem vergeving is. David zegt: “Want Gij, o Here, zijt goed en gaarne vergevend, rijk in goedertierenheid voor allen die u aanroepen” (Ps. 086:005). God is liefde en derhalve altijd bereid tot vergeving, zoals Zijn uitgeroepen Naam ook zegt (Ex. 34:06-07a).

Er is geen besef van zonde en schuld meer

Wij leven in een bijzondere tijd. Er zijn nog nooit zoveel Bijbels, in vele vertalingen, onder de mensen verspreid, vermelden de statistieken. Maar toch is ook de ‘Godsverduistering’ nog nooit zo groot geweest. Besef van zonde en schuld is er hoegenaamd niet meer. Niet vertikaal: de mens- God; en niet horizontaal: mens-medemens en schepping. Dat Jezus voor de zonde van alle mensen moest sterven en is gestorven, wordt steeds moeilijker begrepen. Wij leven meer in de kuituur van: ‘foutje, bedankt’ en ‘als het goed voelt wat je doet, dan is het goed’. Punt uit.

Wat helaas bijna helemaal niet meer begrepen wordt, is dat met vergeving alleen de zaak niet is opgelost, er staat een overvloed van tekstmateriaal in de Bijbel, waaruit blijkt dat zonde uitgewist moet worden, rechtmatige vergelding moet ontvangen. Dat er reiniging moet plaatsvinden en dat dit niet zonder bloedstorting kan geschieden.

Zondigen heeft verstrekkende gevolgen

Zondigen, het overtreden van Gods wetten en verordeningen, heeft gevolgen. Veelal verstrekkende gevolgen.

Als iemand een wet overtreedt en hierdoor schade toebrengt aan een ander, dan kan er wel vergeving zijn, maar daarmee is de schade niet opgeheven en is ook niet aan de eis van de wet voldaan. En de eis van de wet is de vergelding om de gevolgen ongedaan te maken.

Wat geestelijke zaken aangaat, die het leven betreffen, gaat het echter nog veel dieper. Zonden beschadigen en bevuilen niet alleen de mens zelf, maar ook de goede schepping Gods. De medemens wordt ook bijna altijd beschadigd en alle zielen zijn van God. De zondaar staat dus schuldig voor God.

Waarom God een naijverig God is

In (Deut. 05:09) lezen wij: “Gij zult u voor die (de afgoden) niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten”. Als dit soort woorden niet begrepen worden, zou dit de indruk kunnen wekken, dat God z’n gram dan maar haalt en Zich wreekt op de onschul­dige kinderen om Zelf genoegdoening te verkrijgen. Maar zo is God niet! “Hij heeft geen behagen in de dood van mensen” (Ez. 18:32).

God laat met dergelijke woorden zien wat voor afschuwelijke gevolgen zonden hebben. En dan vooral wat okkulte zaken en afgoderij betreft. Ouders beschadigen niet alleen zichzelf en maken zich tot gebondene van boze geesten, maar ook de kinderen beschadigt men en levert ze over aan boze geesten. In zo’n leven is dan een sterke macht binnengekomen die alle vermogens van die mens onder zijn beheer houdt. Hij is dan een slaaf van die boze geest, leert Jezus ons in (Matt. 12:28-29).

Dit zien we hand over hand toenemen in deze tijd. Het hele wezen van God komt in opstand als Hij dit ziet, want alle zielen zijn van Hem en Hij begeert ook de geest van die kleintjes met jaloersheid. In (Ex. 34:14) lezen we dat “de Here, wiens Naam Naijverige is, een naijverig God is”. Het is een Naam van God, het hoort bij Zijn wezen en de naijver komt uit Zijn liefde voort. God is liefde en alle namen en eigenschappen komen daaruit voort. Die naijver, die jaloersheid op ieder mens, is met een intensiteit die God zelf vergelijkt met een verterend vuur (Deut. 04:24).

Waardoor satan overste van deze wereld werd

Wat voor vreselijke gevolgen heeft de zonde van Adam en Eva niet gehad? Door die overtreding gaf Adam zijn heerschappij uit handen en werd de duivel de overste van deze wereld en door de overtreding van die ene is de dood als koning gaan heersen (Rom. 05:17a).

Ieder mensenkindje werd vanaf dat moment geboren in het gebied waar de duivel de overste is en waar de dood als koning heerst. Zo’n mensje heeft zelf nog niet gezondigd en is ook niet schuldig aan de zonden van de ouders en voorgeslachten (Deut. 24:16), maar het ondervindt wel de nadelen en draagt de gevolgen en maar al te vaak de gebondenheden door de zonden van de voorgeslachten in zich. Vele bijbelse voorbeelden zijn hiervan te noemen.

Een belangrijke les voor de gemeente in dit verband is de geschiedenis van Achan. Door de zonde van die ene had heel Israël gezondigd en was het als volk krachteloos tegen de vijanden (Joz. 07:01). Niet iedere Israëliet was schuldig aan de zonde van Achan, maar als volk kwamen ze allen onder de vloek ervan. En om dit ongedaan te maken -op te heffen- moest niet alleen Achan sterven, maar zijn hele familie met hem. Niet omdat God genoegdoening eiste, maar alleen hierdoor kon de vloek opgeheven worden, die door de zonde binnen het volk heerste.

Jezus is voor ons een vloek geworden!

Maar in de volheid des tijds is er recht gedaan door ‘de Here, onze gerechtigheid’, Jezus Christus. “Hij heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden” (Gal. 03:13). “Op één dag heeft Hij de ongerechtigheid van de hele wereld weggedaan” (Zach. 3:9b). God doet ons niet naar onze zonden, maar Hij heeft Zijn eigen Zoon gedaan naar ons aller zonden. Halleluja!

 

Begraven of cremeren?

In “Levend Geloof’ van volgende maand schrijft Evert van de Kamp een duidelijk artikel over dit aktuele onderwerp!

 

 

De bijna dood ervaring

Zuster A. C. Cabooter uit Port Lincoln in Australië,

schrijft ons:

“Naar aanleiding van het artikel over de ‘Bijna-dood ervaring’ in “Levend Geloof” nr. 347, willen we u graag vertellen van wat een vroegere buurman van ons is overkomen.

Hij heette Leg Jensen. Zijn ouders gingen naar de Methodist Church, waar Leg naar de zondagsschool was gestuurd. Later vertelde hij dat het hem niets had gedaan en dat hij niet echt geloofde, zeker niet in een leven na de dood.

Toen hij eenmaal volwassen was had hij veel last van zijn maag en uiteindelijk werd hij daarvoor geopereerd. Dit moet omstreeks 1960 zijn geweest. Mijn man en ik waren in 1959 tot bekering geko­men en mijn man had hem van Jezus verteld. Ook dit deed hem niets.

Groot was dus onze verbazing toen hij na voornoemde operatie ineens op de stoep stond. Ik was bezig de kinderen naar bed te brengen, dus was mijn man alleen toen Leg zijn verhaal ver­telde. Later nam mijn man het van mij over en kreeg ook ik het volgende verhaal te horen.

Klinisch dood

Leg vertelde dat hij in het King Hospital aan zijn maag geopereerd was en klinisch dood was gegaan. Hij verliet zijn lichaam en zweefde omhoog, keek even om en zag zijn lichaam op de operatietafel liggen. ‘Does n’t he look peaceful, the old cow!’, wist hij zich later te herin­neren.

Hij zweefde het ziekenhuis uit en een meisje dat bij hem op dezelfde zaak werkte, een zekere Kristel, ging met hem mee. Hij ging naar het noorden, naar de Flinders Ranges, een woest, on­bewoond, droog gebied in het noorden van deze staat. Ondertus­sen had hij maar steeds de gedachte dat hij toch eigenlijk weer terug moest naar waar hij wist dat zijn lichaam lag. Kristel wilde hem evenwel nog verder mee hebben en drong aan door haar linkerhand in zijn linkerzij te leggen en haar rechter­hand op zijn rechterschouder.

Paradijs

Ze gingen nog een eindje verder, totdat ze aan de uiterste heuvelrug kwamen. Kristel liet hem zien wat daarachter lag. Het leek wel een paradijs, zo prachtig groen en vogels en bloemen. (Dit is in werkelijkheid zeer beslist niet zo, in het droogste deel van de droogste staat van het Australis­che kontinent)!

Ondanks al dat moois besloot hij toch maar weer terug te gaan en kwam weer bij kennis toen er een vogel in zijn borst vloog. (Ik neem aan toen zijn hart weer op gang kwam).

Brandblaren

Maar de volgende dag stond het hele ziekenhuis op stelten. Wat bleek? Op de plaatsen waar Kristel haar handen had gehad, zaten tweedegraads brandwonden. Blaren! En niemand kon verklaren hoe die daar gekomen waren. Dit verhaal kwam hij ons dus ver­tellen, in de heilige overtuiging dat dit van de Heer was, die hem had willen laten zien dat er wel dege­lijk een hiernamaals was en dat er niets was om bang voor te zijn.

Nadat ik dat verhaal gehoord had begon er in mijn hoofd een gong te bellen: “Without Christ, without hope! Without Christ, without hope!’, net als je vaak bij een onbewaakte overweg hebt. Ik sprak dit dus uit, erbij voegende dat de Heer niemand brandblaren gaf. En ik raadde hem dringend aan om de Heer aan te nemen.

Maar hij wilde er niet van weten. Later hoorde ik dat mijn man hem precies hetzelfde had gezegd.

Het jaar daarop verhuisde de familie naar een andere plaats, waar mijn man hem twee jaar later nog eens ging opzoeken. Bij die gelegenheid liet Leg hem de merktekens zien, duidelijk in de vorm van een meisjeshand en als zonnebrand.

We zijn nu meer dan 30 jaar verder en Leg is al lang overleden. Voor zover wij weten is hij nooit tot bekering gekomen. Wij hebben ook nog andere ver­halen gehoord over de ‘bijna-dood’ ervaring, maar tot dusver is dit verhaal het enige met lichamelijke verschijnselen”.