Bewaak je hof
Ik heb een keer aan de hand van een beeld gesproken over genezing van de ziel. Ik had toen een visioen verteld dat er van alles scheef kan liggen of kapot kan zijn in je ziel.
Daar wil ik een beetje over doorgaan aan de hand van (Hoogl. 05:01a): Ik ben gekomen tot mijn hof, mijn zuster, bruid.
In het Hebreeuws staat er voor het woordje hof: ‘Gan’: In Genesis 2 wordt dat woord ‘Gan’ ook gebruikt: God maakte een hof. Dat is precies hetzelfde woord.
Later is dat woord door een Perzisch woord vervangen, en dat is het woord Paradijs geworden. Dat woord gebruikte Jezus ook als Hij aan het kruis hangt, Paradijs.
Het woord ‘tuin’ betekent letterlijk ook omheining, een afgesloten hof.
Maar het gaat hier over die ‘Ik’, dat is de Christus, die een bruid zoekt.
“Hof”. Denk eens bijv. aan het woord ‘binnenhof’ of ‘buitenhof’, of binnenplaats. Het zijn allemaal hele mooie termen.
De vraag is nu: ‘hoe is het met jouw binnenhof? Jouw tuintje? Daar moet je maar eens goed over nadenken.
Er zijn tuintjes die er niet uitzien, echt niet. Een ander mag er nooit een blik in slaan. Er zijn beelden genoeg in de bijbel over die binnenplaats. Dat is je ziel, dat ben jij!
Over sommige tuinen kun je zeggen: ‘Dat is toch geen tuin meer’. Er groeien distels en dorens en allerlei grassen; het is een wildernis, een bende.
Een paar huizen verder bij ons woont een alleenstaande dame, en ze heeft een tuin die bedekt is met grijze tegels. Dat is geen tuin! En er groeit alleen maar gras tussen.
Ik stond er laatst naar te kijken, ze zei toen: wat sta je te doen? Nou, zeg ik, ik sta je tuin te bewonderen. Ze begon te lachen, nee, dat is helemaal niks!
Als die tuin er nou zó uitziet, dan verdient het die naam van ‘tuin’ ook niet.
Stel je voor dat je je ziel hebt toegedekt met allemaal grijze tegels, dan wil daar niks groeien of bloeien.
Of een ander heeft een keer door je tuin gebanjerd en de boel vertrapt. Dat is ook erg! Het zal maar gebeurd zijn in je leven, dat iemand inbrak en de boel vernielde.
In elke tuin hoort een bron te zijn, dat is de geest van de mens, daaruit zijn de oorsprongen van het leven, zeg de Spreukendichter. Werkt die bron nog?
Is hij verstopt of opgedroogd? Je levens-fontein? Want met je geest voed je je ziel, en geest en ziel horen bij elkaar.
Het is heel verdrietig als die levensbron opgedroogd is, of verstopt door allerlei teleurstellingen en verdriet, dat je zegt: ‘het leven hoeft van mij niet meer’.
Er zijn zo verschrikkelijk veel mensen op dit ogenblik die dit denken.
De duivel gaat als een razende tekeer, en die ruiters daveren op dit ogenblik door de hemel. Er zijn nu al meer zelfdodings-gevallen dan verkeersongelukken in Nederland. Je kunt dus nagaan hoeveel mensen het niet meer zien zitten.
En dan de Hof van Eden, die God schiep, en inrichtte voor een paar mensen.
Eden betekent trouwens: ‘gelukzaligheid’.
Geluk en zalig; en zalig betekent: ingelukkig.
Maar daar kwam ook een bezoeker die inbrak. Nou, zegt Jezus, dat is er één die alleen maar wil slachten, stelen en verdelgen. Zo’n gruwel is dat!
En wat kan hij mooi praten.
Het eerste woord wat hij gebruikte was het woord ‘God’. Ja ja!
Kijk uit voor mensen die God vóór in de mond hebben liggen!
Maar die rover wilde die mens hébben.
Hij gunt die mens niet aan God.
God had gezegd: ‘met die mens wil Ik omgaan’. Toen dacht de duivel: ‘dan pak ik die mens’. Hij was sterker dan de tuinman Adam. Het oudste beroep van de wereld is tuinman hoor, en niets anders.
Na de opstanding van Jezus was Maria in de hof, en ze dacht dat ze de tuinman zag.
Vind je dat niet leuk? Dus deze geest, de boze, was sterker dan de tuinman Adam. Hij moest de Hof bewerken, maar in het Hebreeuws staat daar het woord ‘dienen’, dat is veel mooier.
Hij kwam om de schepping te dienen. Dat is een hele mooie houding ten aanzien van alles wat groeit en bloeit.
Maar die boef roofde eigenlijk de wapenrusting van Adam en Eva.
Hun wapenrustig was het Woord van God. En God had gezegd: ‘Raak die boom niet aan, want ten dage dat je daarvan eet, zul je sterven’. (Gen. 02:17)
Jezus zegt daarover het volgende: Wanneer een goede, sterke en goed-gewapende man zijn eigen hof bewaakt, is zijn bezit in veiligheid. Maar wanneer iemand, die sterker is dan hij, hem aanvalt en overwint, rooft deze zijn wapenrusting, waarop hij vertrouwde, en verdeelt zijn buit. (Luc. 11:21-22)
Over deze tekst wordt haast nooit gepreekt. Maar hij is sterker geweest dan de wapenrusting van Adam. En hij rooft, en verdeelt de buit, en maakt alles kapot.
Ik denk dat Adam ook wit weggetrokken is van schrik, maar hij bedekte alles wat er gebeurd was. Maar de ziel van die mens wordt zó uiteen geslagen.
In één van de Psalmen bidt David een keer: Neig mijn hart en voeg het samen.
Zoek de onderdelen die bij elkaar horen, zodat dat weer een eenheid wordt. Dát wil Hij zo graag!
Hoeveel mensen zijn er in hun leven verdeeld geraakt, die tegen de scherven van hun bestaan aankijken. Ja, je komt een hoop leed tegen hoor, een hoop verdriet. Men doet er aan wat men kan, maar het lukt niet altijd. En toch laat God een mens niet in de steek.
Dan wordt er eigenlijk aan je tuindeur geklopt. Je loopt naar de tuindeur en haalt de grendel er af, de deur van je hart. En wie staat daar? Eigenlijk de tuinman, de eigenaar staat daar, de Bruidegom.
Nu is aan jou de vraag: ‘durf je hem binnen te laten?’ Je hebt dus wel eens lui binnen gelaten die bij jou de boel vernield hebben. Of je bent overvallen, en er is je iets overkomen wat je niet gewild had, je hebt er een trauma aan overgehouden.
Wat kan er allemaal in je jeugd gebeurd zijn? Je hebt het misschien verstopt, maar durf je die Bruidegom binnen te laten?
Of, als hij daar heel bescheiden aan de deur staat, en je zwaait de deur open, en je ziet dat hij naar binnen kijkt, dat je je onmiddellijk verontschuldigd met: ‘wilt u niet op de rommel letten?’. Al het onkruid!
Eigenlijk klopt God daar aan, in de gedaante van een mens. En die eerste mens die bij je aanklopte, was Jezus!
Maar Jezus is ten hemel gevaren.
Dan zullen het andere mensen zijn die in de naam van de Vader bij jou aankloppen, want dáár gaat het om!
Dus eigenlijk klopt God aan in de gedaante van een mens.
In Matthéus 10 (Matt. 10:40) staat iets heel moois: Wie jou ontvangt, die ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt de Vader.
Dus zó zit dat in elkaar.
Als iemand bij je aanklopt, ontvang je dus eigenlijk Jezus, of nog beter, eigenlijk ontvang je God.
Er komt iemand naar je toe, een mens, in de gestalte van God. Hij vráágt, hij breekt niet in, maar hij vraagt: ‘mag ik bij jou binnenkomen? Mag ik je tuin eens zien?’
De kunst is om een vertrouweling in je leven toe te laten. Misschien heb je je wel eens vergist, dat kan, toch maar weer doen! Of ben je bang dat er ontzettend veel los komt in je leven. Er komt zoveel los….., het is een puinhoop!
Ik heb veel met die puinhopen te maken gehad in mijn leven. Ik was hoofd van een school voor zeer moeilijk opvoedbare jongens. Allemaal met een justitiële beschikking op die inrichting gekomen. Nou, als je die levens ook zag, en die dossiers las, dan rezen je haren ter berge wat hen was overkomen. Dan word je toch met ontferming bewogen.
Ik werd ook wel door hen bedonderd, liegen was hun eerste natuur, geen tweede.
Ik heb vanaf het begin tegen ze gezegd: ‘je kunt van me vinden wat je wil, sukkels, (dan begonnen ze te grijnzen), maar ik lieg niet tegen je, je zult me nooit op een leugen kunnen betrappen.’
Je moest ook hun taal spreken want anders geloven ze je toch niet.
Als je misschien bang bent dat alles los komt, dan denk ik: ‘wees er maar blij om dat het lós komt’.
Dat iemand zegt: ‘zal ik door jouw wildernis eens een pad banen?’.
Want daar heeft Jesaja over geprofeteerd.
‘In jouw wildernis wil Ik een paadje maken, daar beginnen we vast mee’
Maar ja, als je nou geen mens vertrouwt, en die zijn er, hoe moet je dan ooit leren dat jij wel betrouwbaar bent.
Het is een lange weg hoor, dat mensen zich aan jou kunnen toevertrouwen.
Laat de tuinman in je leven toe.
Hij wandelt daar wat rond, handen op de rug, en begint met wat te wieden. en wat onkruid er uit te halen.
Onkruid is iets wat niet in je tuin thuis hoort. Dan kijkt hij jou eens aan, en vraagt: ‘wat zullen we doen? Dat vraagt hij aan jou hoor! Zullen we samen die bron eens opzoeken? We zullen het heel voorzichtig doen en we nemen alle tijd.
Wat zullen we zaaien? Je kunt zaaien op de akker van je geest, schrijft Paulus.
Dat is niet de heilige Geest, wat in sommige vertalingen met een hoofdletter staat. Ik snap ook niet hoe je zou kunnen zaaien op de akker van de heilige Geest.
Wat moet ik me daarbij voorstellen?
Maar op de akker van jouw geest, dat kan ik me wel voorstellen. En daar plant hij die zaadjes in. En je zoekt samen die bron weer op.
Er vielen ook een hoop dorre bladeren, die in het verleden zo veel invloed op je hebben gehad. Dat zijn dorre bladeren.
Die worden weg gehaald, zodat de monding van die bron zichtbaar wordt.
En als de bron is opgedroogd, dan boren we een nieuwe bron aan, want in elk mens zit de mogelijkheid tot het aanboren van een bron. Dat zit in elk mens. Een bron van water! En hoe komt dat? Omdat in elk mens eeuwigheidsverlangen zit. Verlangen naar eeuwig leven.
Ik heb pas nog van iemand gehoord, die zei: ‘ik snap er niks van, jij hebt het altijd over dat eeuwige leven, maar daar is toch niks aan?’
Ja ha, maar ik heb het niet over de aarde!
Oké, maar dan toch….
Het was een gesprek van niks, maar hij kon zich het eeuwige leven ook niet voorstellen. ‘Moet je dan in de hemel op een stoel zitten en liedjes zingen?’
Ze hebben de raarste voorstellingen van die dingen.
Maar van binnenuit begint die bron weer te borrelen, en de heilige Geest verbindt Zich aan die bron in jouw bestaan. Hij verbindt Geest aan geest. En dan begint het leven weer te borrelen, een genezingsproces komt op gang. Dat gebeurt van binnenuit. Dus kijk uit voor mensen die je zomaar de handen opleggen, Je weet niet wat je dan naar binnen haalt? Niet doen dus!
Die fouten hebben we in het begin ook gemaakt. Mensen met een speciale zalving…..(?)
Genezing gebeurt van binnenuit, door de Geest. En dan van lieverlee komt jouw geest overeind, je zielenleven komt weer tot bloei, en je lichaam volgt vanzelf!
Je genezingsproces is begonnen, en wat heerlijk als alles aan het licht komt!
Alles wat je hebt verborgen, bedekt door sluiers van schaamte of van verdriet.
Laat die vertrouweling toe die alleen maar eerst luistert, en nooit veroordeelt, want dat doet Jezus ook niet, en God helemaal niet. Als dan alles aan het licht komt, word je wie je eigenlijk bent. Jezus heeft je zó lief, Hij is zo gek op je!
In Hooglied 2:13 staat:
Sta op, kom, mijn liefste, mijn schone, kom!
In het Hebreeuws staat er voor ‘kom’:
‘ga voor jezelf’. Je eigenste ‘zelf’.
Ga er voor, kom maar op! Sta op, en dan noemt Hij je ook nog ‘mijn liefste’, dat is de overtreffende trap, en mijn ‘schone’.
Dat is mooi hé? Dat je schoon wordt bevonden. Dat is toch heerlijk!
God geeft je je identiteit weer terug.
En wie ben je dan? Dan ben je! En als je kunt zeggen: ‘ik ben’, dán begin je op God te lijken, want Hij zegt ook: ‘Ik ben’.
Als je je tuintje overziet, en je trekt vragend je wenkbrauwen op, je ziet het onkruid door de kieren heenkomen; je kijkt gewoon naar je eigen leven.
Durf dat maar eens! En in de nood leer je je vrienden kennen. Dán heb je broers en zusters, en die broer of zus die jou kent, en de liefde van God, heeft in Hem gestalte gekregen.
De gestalte Gods. In het Grieks staat er: ‘de vorm Gods’. Ik vind gestalte mooier.
En daar durf ik mij aan toe te vertrouwen.
De discipelen hebben zich ook toevertrouwd aan Jezus. En wij kunnen ons toevertrouwen aan de discipelen, aan Zijn volgelingen. En hier zitten volgelingen.
Jezus zocht ook steun. Hij werd een keer heel erg bang, z’n ziel werd ook ontroerd, terwijl hij net tegen de discipelen gezegd had: ‘uw ziel worde niet ontroerd’, even later werd Hij Zelf ontroerd.
Toen Hij bang werd, zocht Hij steun bij z’n Vader, en dus bij z’n vrienden.
Ik hoor het Hem zeggen: ‘blijven jullie hier en waak met Mij’. Blijf wakker. Ze vielen echter in slaap. Daar heeft de boze ook achter gezeten.
‘Waak met Mij’, maar ze hebben het niet gedaan. De tegenstander was te sterk.
Heel diep in je zit zo’n sterk verlangen naar liefde. Een verlangen naar bemind te worden. Iemand die naar jou kijkt en met ontroering vervuld raakt, omdat hij jou ziet en naar je verlangt en bij je wil zijn.
Een hunkering naar jou, het kan ook een schreeuw zijn hoor. En die wordt door God beantwoord in de gedaante van hemelse mensen, een mens Gods. Zij kunnen die roep beantwoorden. ‘Hier zijn we, voor jou!’
Hunkeren we nog naar die manier van ‘zijn’? Waarin iedereen veilig is bij jou, omdat je een liefdevol mens bent?
Vertrouw jezelf toe om een vertrouweling te wórden. En als je een vertrouweling bent, dan kan God ook dingen en mensen aan jou toevertrouwen.
Jezus bidt ook: Vader, de schapen die Gij mij gegeven hebt.
Dus het zijn schapen geweest die Hij aan Zijn Zoon gegeven heeft. Jezus zegt: ‘U hebt ze Mij gegeven, Mij toevertrouwt, Ik zal voor ze zorgen en over hen herderen.
De geheimenissen Gods worden dan ook aan jou toevertrouwd, want je kunt het áán! Niet alleen de zielsgeheimen hoor; maar ook de geheimenissen van het Koninkrijk van Zijn liefde.
Petrus heeft eens gezegd: ‘U weet dat ik U liefheb’. Jawel, ‘dat weet Ik, maar Ik hoor het zo graag’ zegt de bruidegom’.
Stel dat je alleen bij je huwelijksaanzoek zegt: ‘ik hou zielsveel van je’. En later in je leven wordt dit nooit meer herhaald.
Dat is kaal hoor.
Jezus hoorde het ook zo graag uit de mond van Petrus. Daarom vraagt Hij dat, zoals een man verlangt naar de liefde van zijn vrouw.
Heb elkaar lief zoals Jezus jóu liefheeft!
Besef je wel hoeveel Hij van je houdt?
Hoe diep dat zit bij Hem? Hij is zó gelukkig met je.
Dan lezen we nog in (Hoogl. 05:01): Ik ben gekomen tot mijn hof, mijn zuster, bruid.
Hij is gekomen, en dan noemt hij z’n zuster z’n bruid.
Eerst was het zijn zuster, en dan zijn bruid. En hoe is het nu? Mijn vrouw!
Ja, we zijn gehuwd door de Geest. We hebben gemeenschap met de Zoon.
Daarom vraagt Hij ook heel gewoon: Blijf in Mij gelijk Ik in jou.
Dat is nou alles! Dan zijn we in elkaar.
Ik stop met een dichtregel waar Hij vraagt aan jou:
Laat Mij jou zien, het zonlicht in jouw ogen. Dan zie je in Mij jouw lieflijke gezicht.
Dat is een doordenker, ‘laat me je zien’. Dat doe je dan met het zonlicht in jouw ogen. Waar kijk je naar? Dan zie je in Mij jouw lieflijke gezicht.
Amen.