Genezing van je gevoelens je ziel

 

Psalm. 37:5: Wentel je weg op de Heer en vertrouw op Hem, en Hij zal het maken.

De Naardense bijbel vertaalt het met: cirkel al je gangen om de Ene. God staat dan centraal.

Een andere vertaling luidt: Vertrouw je levensloop toe aan Hem.

Je vertrouwt iets van jezelf toe aan een ander. Dat is wat. Daar heb je wel durf voor nodig.

In de septuagint staat: Ontsluit je weg.

Ontsluiten; dat betekent dat ergens een slot zit, anders ga je het niet ontsluiten.

Er zit iets in je op slot. Dus nu doe ik een beroep op je eigen leven vanochtend.

Denk eens bijv. aan angsten uit je jeugd; of je jeugdangsten hebt gehad, als je je dat goed herinnert.

Als het geen pijn meer doet, dan herinner je je het wel; als het nog pijn doet, dan wil je je het niet meer herinneren.

Dat zijn diepe wonden, en die diepe wonden kunnen nu nog door je leven gaan, nog steeds. Daardoor raak je nog op slot.

Of gruwelijke ervaringen; wat is er bij jou ingeslagen, of getracht er uit te slaan.

Ik weet het niet, maar het kan.

Het kan met gebaren zijn, maar ook met woorden kun je diepe wonden toebrengen hoor in een ander, in een kind. Zó diep, dat ze er nóg zitten.

Als ik aan die barmhartige Samaritaan denk: die goot olie in die wond. En voor dat woord ‘wond’ staat er in het Grieks trauma. Dat is de enige plek in de bijbel waar dat woord trauma staat.

Maar hij giet er olie in. Dat is prachtig, want olie is een beeld van de heilige Geest. Wat giet je in de wond van een ander? Woorden van troost? Want er zit nog steeds een pijn in je ziel, of er staat een mes in. Er zijn zoveel dingen in jezelf, die verborgen zijn gebleven. Of liever gezegd: achter slot en grendel, verstopt.

En je verstopt het achter je zwijgen.

Je bent een ontzettend zwijgzaam type, te erg, maar je hebt het verstopt wat daar zit.

Of achter je lacherigheid.

Je lacht ontzettend veel, ja, maar je verstopt iets. Of je hebt het verstopt achter je harde werken.

Wat mensen niet verstoppen achter hun harde werken….; totdat je daar doorheen kijkt.

Of ontzaglijk veel hele kleine leugentjes, hele kleintjes hoor, maar wel heel veel; om je gezicht te redden; want je mocht eens afgaan, of wat dan ook.

Eigenlijk is het al met al de angst om die wonden te laten zien. Of liever gezegd: om jezelf te laten zien.

Dat is wat: jezelf laten zien!

Ik herinner me, toen ik pas verkering kreeg, ik weet de plek nog in het Asser bos. We zaten daar tegen een boom geleund, en Mariet zei ineens: vertel eens wat van jezelf. Ik schrok me kapot. Ik denk: als ik dát doe, dan gaat de verkering uit. Want ik had zó’n verschrikkelijk slecht zelfbeeld; dat was mij door de ‘leer der vaderen’ aangepraat, ‘geneigd tot alle kwaad, tot niets goeds in staat. Je bent een eeuwige zondaar’, en dat was er in gehamerd. Dat waren allemaal spijkers in m’n ziel.

Ik dacht: ‘als ik dat vertel…, nou, dan gaat het uit, dat ben ik haar kwijt’. Dat was verschrikkelijk.

Wat een jeugdervaringen zijn dat!

Ze heeft me wel losgekregen hoor.

Ik wil deze toespraak dan maar noemen: ‘de genezing van je ziel, de genezing van je gevoelsleven’.

Over het gevoelsleven wordt ongelooflijk weinig gesproken. Veel te weinig.

Maar je gevoelsleven heeft zoveel opduvels gehad.

Paulus zou zeggen: ‘eigenlijk heb je een gelaat waar nog een bedekking op ligt’.

Er ligt een bedekking over iemands gezicht, zodat je het niet ziet. En die bedekking wordt gewoon gevormd door pijnlijke ervaringen, door ellendige beschadigingen.

Je draagt niet bewust een masker, dat doe je niet, dat wil je ook niet, maar dat zit wel op je gezicht.

Als je gewond bent, dat hebben katten ook, dan sluit je je vaak af: ‘laat me maar, ik ben gewond’.

Of je omzeilt het met je woorden, èn maar praten, maar er zit iets diep helemaal niet goed. Of: je hebt een scheur in je geestelijke muur, nou, dan plak je er toch een vrolijke sticker op? Dan ziet niemand het; maar die scheur zit er wel.

Of dat je als ouders ook misgekleund hebt in de opvoeding van je kinderen. En wel zó misgekleund, dat ze geen kontakt meer met je willen hebben.

Dan moet jij je afvragen: waarom niet.

Je weet wat je gezegd of gedaan hebt.

Want je doét vrolijk…, toch? ‘Wees blij in de Heer…’. Maar van binnen huil je, en wie ziet die tranen? Je wuift het weg, je redeneert het weg, maar het zit er wel.

Wat denk je van iemand die te horen heeft gekregen: ‘nou, jij kunt niks, wat kèn je nou?’ Of: ‘je wordt niks’.

Nou, als je niks kunt en niks wordt, wat ben je dan? Dan ben je ook niks. En dat kan zo’n gapend gat zijn in je ziel; ècht een gat in je ziel wat nooit is opgevuld.

Het is nooit tot leven gekomen; en je hele leven loop je met dat gat rond. Afschuwelijk.

Als je die mensen tegenkomt, dan voel je dat ze dat gat hebben; zo’n minderwaardig gevoel over zichzelf.

Je compenseert  het dan wel, maar het zit er hè?

Heeft God gevoel? Nou en óf!!

Dat staat niet zo vaak in de bijbel maar Hij heeft het wel.

In Genesis 6:6 staat: dat het God bedroefde dat Hij de mens gemaakt had.

Dat is een diepe droefheid.

Een andere vertaling zegt: Het smartte Hem in z’n hart.

Een hele diepe droefheid dat Hij ons gemaakt heeft.

Dan sta je raar te kijken.

En God verheugt Zich ook, Hij is hartstikke blij. Dat zijn gevoelens van Hem.

In Jesaja staat ergens: Toen jullie het benauwd hadden, had Ik het ook benauwd. Hè, hebt U het benauwd? Ja, want jij hebt het benauwd!

Hij voelt met je mee; Hij kènt die benauwenis; in het nauw gedreven worden, geen kant meer uit kunnen.

God gaat naast je staan en voelt met je mee.

In Hebr. 4:15 staat, en dat wordt van de hogepriester gezegd: we hebben geen hogepriester die nièt kan meevoelen met onze zwakheden, maar één, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest.

Maar het gaat om dat eerste stuk: Hij kan zó goed meevoelen met hoe jij je voelt.

Er staat daar ‘zwakheden’, ja, noem het maar zwakheden in jezelf; ik weet niet of dat wel het goede woord daarvoor is.

Het zijn die verdrietigheden binnen in je zelf. De dingen waarom je huilt, de dingen die je niet durft te laten zien, want toèn je het misschien een keer liet zien, gaf een ander er misschien lachend een klap op, en zei: ‘zit je daar nog mee?’

Nou, dan trek je je weer terug.

Afschuwelijk is dat.

Meevoelen met je zwakheden. Je wilt zo graag dat je ziel geneest.

De volgorde is: geest, ziel, lichaam.

In de geest hebben we ontzaglijke rijk-dommen gekregen, prachtig; de schatten van het Koninkrijk, waar we zonet van zongen.

Maar de tweede fase is ‘je ziel’, en je ziel kan genezen hoor, ja, je gevoelens.

Durf je die knopen in je ziel, ik noem ze maar knopen, maar durf je die onder ogen te komen? Durf je je angsten, ik noem het maar angsten, je verdrietigheden, of je ellendige jeugdervaringen, maar durf je die angsten te onderkennen?

Een hoop van die dingen zijn op jonge leeftijd gebeurd hoor. Denk eens aan mensen met traumatische ervaringen. Dat kan in de vroegste jaren van je leven zijn.

Iemand vertelde mij: ‘ik mocht als kind niet huilen’. Dat mócht niet, want grote meisjes/grote jongens huilen niet. Nou, die sloeg dicht, dat is verschrikkelijk.

Denk eens aan de gelijkenis van de verloren zoon; ik vind die titel, die ze bedacht hebben boven die gelijkenis, niet zo geweldig. Ik zou het veel liever noemen: de gelijkenis van de barmhartige vader. Ja, want dié springt er uit in die gelijkenis. Ik verander dat dus. Er staat: die zoon verkwistte zijn vermogen.

Nou staat er in het Grieks wat anders, er staat: hij verstrooide zijn bestaan.

Bij vermogen denk je aan wat hij bezit, maar hij verstrooide zijn existentie, zijn bestaan. Dat gaat veel en veel dieper dan geld uitgeven. Zijn identiteit.

Hij was dus in die toestand, toen hij z’n vader aansprak over die halve erfenis, een onfatsoenlijk gedrag hoor, dat moet je in het Midden-Oosten eens proberen om de helft van de erfenis te pakken te krijgen, terwijl die vader nog leeft. Een grotere belediging is er niet.

Maar hij was zichzelf niet, en dat wist die vader. En die vond het goed. Hoe vind je zo’n vader?

Als jij nou in de schoenen van die vader had gestaan, zou je het dan ook gedaan hebben? Nou…., daar moeten we wel even over nadenken of we dat wel doen.

Dus hij was zichzelf niét.

En als je je bestaan vergooit, dan weet je niet meer wie je bent. Dat weet je dan zelf ook niet meer.

Er is een hele bekende dichtregel die luidt: wie kent de naam die mij verliet. Z’n naam had hem verlaten. En wie kent hem nou nog? Wat een vraag van een dichter, wie kent de naam die mij verliet, je bent je naam, je eigenheid verloren.

Wie weet nog wie ik eigenlijk ben? Want hoeveel vrienden had hij nog na die periode? Geen, dus niemand kende hem.

Hij wist zelf ook niet meer wie hij was.

En dan staat er zo merkwaardig in Lucas 15: Hij kwam tot zichzelf. En daar was hij nog nooit geweest.

Hij was zichzelf nog nooit tegengekomen.

Ik zeg wel eens voor de grap tegen mensen: als je jezelf tegenkomt, doe jezelf dan de hartelijke groeten. Maar daar zit nog wel een diepere waarheid in hoor.

Jezelf tegenkomen; hij kwam tot zichzelf. En dan ziet hij zichzelf en schrikt zich rot.

‘Ben ik dat?’ Eindelijk kwam hij zichzelf tegen.

Hij gaat dan nadenken en dan grijpt hij de herinneringen, de herinneringen van z’n oorsprong; en dat is zó wezenlijk als je bezig bent met de genezing van je innerlijk. Keer terug naar het oerbegin, de oorsprong van je bestaan, en dat is de Vader. Hij is de oerbron.

Want kijk, toen hij er aan kwam sloffen, richting huis, want hij dacht: ik moet naar huis…, maar hij stonk, reken maar dat hij stonk. Slecht gegeten, vodden van kleren aan z’n lijf; hij zag er niet uit!

En die vader herkende hem in de verte.

Dat vind ik ook zo mooi, in de verte ziet hij hem aankomen. En hij legt alle spullen neer waar hij mee bezig is, en dan staat er, niet vertaald maar het staat er wel: hij snelde hem tegemoet!

Zie je God rennen? Met een fladderende jas? Rennen, daar kwam hij aan!

Die vader uitte al z’n gevoelens naar dié zoon.

Hij valt hem om de hals en kust hem. Jongen, je bent weer terug! Want die liefde trekt zich niets van het uiterlijk aan.

Hoe iemand er uitziet, of dat hij stinkt. Die kijkt ook dwars door gedrag heen; wat kan mij ook het gedrag van iemand ook schelen; zoveel mensen die daar een oordeel over hebben: ‘Heb je gezien wat hij deed, heb je er op gelet.., hoe kijkt hij?

Gedrag behoort tot het uiterlijk. Kijk er dwars doorheen.

En dan ziet hij het innerlijk van de jongen. En hij ontfermt zich.

De liefde van die ander geneest je ziele-leven. Die liefde is zo onbaatzuchtig, dat geneest je zieleleven.

De knopen in je ziel worden ontward door een paar tedere handen. En er wordt olie, een beeld van die lieflijke Geest van God, want vergis je niet, de Geest van God is ook licht, en ook enkel liefde, en dat wordt in je mond gegoten.

Wat een ontferming, wat een teer gebaar, en je kan eens helemaal uithuilen.

En helemaal uithuilen geeft ruimte.

Dan ben je de schuld voorbij, dan ben je de schaamte voorbij; het kan je gelukkig allemaal niks meer schelen.

Ze verdwijnen als sneeuw voor de zon.

De zon die God is.

Dus als je je láát liefhebben…, dat is een kunst hoor, ik zeg het dan wel eventjes, maar je láten liefhebben…, merken dat er iemand gewoon om jou geeft, dat niet afweren. weglachen…, maar dat doet je genezen.

In Hebr. 9:14b staat: ons bewustzijn reinigen

Je bewustzijn is helemaal schoon; je bent je van geen kwaad bewust. Er zitten wel wonden, maar ze zijn wel schoon.

Je bent nog wel gewond door je beroerde herinneringen, maar dan staat er, ik weet niet of je dat opgevallen is in die tweede zin: de eeuwige Geest. Heb je ooit de heilige Geest zo genoemd? Ik niet.

Het viel me nu pas op.

De eeuwige Geest! Dat is doordenken.

Die Geest is dus altijd bij je geweest, altijd! Die omspant je verleden, je heden en je toekomst. Altijd is die Geest bezig.

Die cirkelt als het ware om jou heen.

Vandaag gaat het vooral over je verleden, de donkere dagen van je verleden, waarin iets kapot ging en nooit is geheeld.

Die Geest omspant ook je heden; en in dat heden legt Hij in een onuitsprekelijk teder gebaar een hand op jouw schouder.

Dat is het heden, dat is nu. En Hij zegt iets tegen je.

Wát een gebaar is dat in het heden! En samen wandel je die toekomst tegemoet, want Hij blijft nl. bij je. Dat is mooi.

Dan ben je binnengewandeld.

Dus God is liefde, dan is de Geest dus ook liefde, enkel en alleen.

Dan is degene, die uit de Geest geboren is, ook liefde. Wat uit de Geest is, is Geest, dus dat is liefde. Dat geldt dus voor de zoon, en dat geldt ook voor de zonen! Die zijn ook uit God geboren. Die stralen één en al liefde uit.

Licht. De Geest die werkzaam is in jou. Daarom zegt Jezus ook: jullie zijn het licht van de wereld.

Je bent licht, jij, Goddelijk licht. Dat is die Goddelijke warmte, die Goddelijke tederheid. Dát is licht. En dat is niet moeilijk.

Maar het gaat me erom: breng je je wonden aan het licht? Ja, dat wil je wel, maar je kan het natuurlijk aan God vertellen. Maar ja, je kan het God vertellen, wat is dan nog de functie van je naaste? Heb je dan nog mensen nodig?

Nee…, want ik vertel alles aan God…

Ja, en wat zei Hij? Ja, dat kun je dan ook weer vragen…

Je kan het God vertellen en dat is veilig, maar je kan het ook aan iémand vertellen die door en door betrouwbaar is, tot in het merg van z’n bestaan, en dáár gaat het om! Ben ik door en door betrouwbaar! Iemand die Gods geheimen kan bewaren, maar die ook jouw geheimen kan bewaren. Bij wie je veilig bent.

Dán ben je een veilig huis, waar ik veilig ben, waar ik me op m’n gemak voel, waar ik me thuis weet, waar ik ook niet meer weg wil.

Dus je moet wel goed uitkijken, dat hoort er wel bij hoor, maar wèl doen! Zelfs al heb je daar slechte ervaringen mee.

Gewoon slechte ervaringen, je hebt het verteld, en die ander is er mee aan de haal gegaan, verkeerd uitgelegd. Het is ons overkomen. En dan moet je oppassen dat je niet dichtklapt, zodat je zegt: ‘bekijk het maar met je zooitje’.

Nee, tóch weer oppakken, weer iemand zoeken die door en door betrouwbaar is, want dat is een eerste vereiste, zegt Paulus. Zet door! Waarom?

Het gaat nl. om jouw innerlijke genezing. Daar gaat het om; wil ik genezen? Ja of nee.

Of klets ik net zolang door totdat ik in het graf lig. Het mag hoor, maar het schiet niet op.

Ik wou maar vragen: hoe dicht mag God bij je komen in de gedaante van een broer of zus, en daar heb je echt durf voor nodig.

Als het zonde is, dan wordt het vergeven, dat is makkelijk zat; maar die wonden die er liggen… Ja, in de gedaante van een broer of zus.

En je herkent ze hoor. We zongen het ook: Uw liefde in de ander is het waardoor ik verander. In die ander zit liefde, en die liefde wil hij kwijt. Die wil hij delen met je.

In 2 Cor. 3:12 staat: wij treden op met volle vrijmoedigheid.

Ach, voor je het weet, lees je er overheen. Nou staat er in het Grieks voor het woord vrijmoedigheid een woord ‘paresia’, wat letterlijk betekent: je kan alles zeggen.

Dát staat er voor vrijmoedigheid. En zo goed als je alles tegen God kan zeggen, ja, dat is één ding, maar nou aan die broer of zus. Je kan echt alles zeggen, want bij mij is het veilig. Dat hoef je ook niet tegen die ander te zeggen. Ook als ze zeggen:

‘Praat maar hoor, ja, ik kan wel een geheim bewaren…..’. Nou, mensen die mij zo tegemoet treden…, dan draai ik mij om.

Ik moet niks met die praatjes; mensen die zichzelf aanprijzen.

Nee, je voelt aan wie je je kunt geven. Dat voel je en dat weet je, dat merk je, en je denkt: ‘dat is veilig’.

Het gaat dus om openheid. En dan keer ik terug naar die begintekst: ontsluiten!

Het slot gaat er af; je durft het weer, die ander heeft de sleutel.

Misschien prikt hij eens een keer mis.., maar hij ontsluit je, en je kunt jezelf toevertrouwen.

Ja, ontsluiting van je innerlijke gevoelens.

Nou, daar moet je goed over nadenken. Maar je kan het ook weer ontvluchten hoor. Dat je zegt: nou ja, ik heb gehoord hoe het hoort en hoe het moet. Mooie preek. Doeg!

Maar zo werkt het niet.

Net zoals mensen die grote moeite hebben om vergeving te vrágen.

Dat is heel gek, ze zoeken allerlei uitvluchten, maar ze vragen nooit om vergeving. Heel merkwaardig.

Ze hebben een ander iets aangedaan.., stel dat ze het mij gedaan hebben, en ik zeg: je heb mij toen behoorlijk zeer gedaan.

O ja joh…, nou, sorry hoor, doei!!

Noem je dat om vergeving vragen?

Sorry brullen en doei zeggen…

Dat werkt niet. Het werkt alleen in een persoonlijk gesprek, en dan is het hartstikke schoon en helemaal voorbij.

Psalm 139:1 (is mijn lievelingspsalm), alleen dat eerste stukje.

Gij doorgrondt en kent mij.

Het gaat me alleen om het woordje doorgronden. God doorgrondt je.

Een andere vertaling luidt: God doorzoekt je.

En hoé zoekt iemand die zoekt?

Wil hij gewoon wat weten, is hij stinkend nieuwsgierig…?

Nou, zo’n zoeker moet ik niet bij me hebben. Nee, God doorzoekt je met Zijn eeuwige Geest.

Hij is op zoek naar wie je wèrkelijk bent. Die hele kleine eigenaardigheden van jou, die afgestompt zijn. Die leuke dingen, die mooie dingen; die zoekt Hij allemaal gewoon weer op, en blaast er het leven in. Zo teer, want dat woord staat nooit in de vertalingen, maar wel in de Engelse. Het gaat altijd over de tedere liefde van God. In het Engels: the tender love.

Dáár heb je je Vader, tedere liefde.

Dat is voorzichtig, geduld hebben met jou, wachten.

Je zou kunnen bidden: Heer, doorzoek mij eens met Uw Geest, ik ontsluit mij. Doorzoek mij eens met Uw Geest. Doorzoek alle lagen van mijn bewustzijn. De buitenste lagen, de middelste, maar ook die binnenste lagen die in de schaduw liggen, waar de knopen liggen.

Doorzoek mij met Uw Geest, laagje voor laagje; schuilhoekje voor schuilhoekje.

Doorzoek mij alsjeblieft! En laat me zien wie ik bèn! Laat me zien hoe U over me denkt. Dan kan ik samen met mijn broer en zus, en met U, bidden.

Dan moet jij eens kijken wat er dan aan het licht komt. Wié er dan aan het licht komt. Dat ben je zèlf! Ja, jij jezelf!

Hij verhoogt je ziel om jouw leven met Hem te delen in het licht.

Een dichtregel: Laat me je zien, het zonlicht in je ogen.

Zo zoekt God naar je hè? Wat een wonderlijk mooie God hebben we.

Dus durf ik Hem toe te laten in alle lagen van mijn bewustzijn.

Amen.

 

We gaan zingen lied 292.

 

Mijn Meester zei: “Ik wil je leren kennen.

Voor jou heb Ik gekozen hier op aard.

Hoor naar mijn stem, zacht ruisend door de dennen,

en traan voor traan wis ik van je gelaat.

 

Geloof nooit meer de leugen van het ‘niets-zijn’

Ja, dan zijn wij, wij tweeën, samen één.

Geen ander kan die band ooit meer verbreken,

omdat Ik jou zo liefheb naar je aard.

 

Omdat Ik jou zo liefheb naar je wezen,

waarin jouw liefde Mij zozeer verwarmt,

dat Ik voor altijd graag bij jou wil wezen,

in sterke trouw, die nimmermeer vergaat.

 

Kom hier, bij Mij, Ik zal je ziel verhogen,

en deel jouw leven met Mij in het licht.

Laat Mij je zien, het zonlicht in je ogen,

dan zie j’in Mij jouw lief’lijke gezicht”.

 

Duurt Sikkens d.d. 09-03-2014