Herleving dorre beenderen Ezech. 37: 1-14

 

“De hand des Heren kwam op mij, en de Here voerde mij in de geest naar buiten en zette mij neer in een dal; dat was vol beenderen. Hij deed mij daar aan alle kanten omheen lopen en zie, zij lagen in grote menigte door het dal verspreid, en zie, zij waren zeer dor. En Hij zeide tot mij: ‘Mensenkind, kunnen deze beenderen herleven? En ik zeide: ‘ Here Here, Gij weet het”. Toen zeide Hij tot mij: ‘Profeteer over deze beenderen en zeg tot hen: ‘jullie dorre beenderen, hoort het woord des Heren. Zo spreekt de Here Here tot deze beenderen: ‘Zie, Ik breng geest in u, en gij zult herleven: Ik zal spieren op u leggen, vlees op u doen komen, u met een huid overtrekken en geest in u brengen, zodat gij herleeft; en jullie zullen weten, dat Ik de Here ben’.

Ik nu profeteerde zoals mij bevolen was, en zodra ik profeteerde, ontstond er een geruis, en zie, een beweging, en de beenderen voegden zich aaneen zoals ze bij elkander behoorden; ik zag toe, en zie, er kwamen spieren op, en vlees, en er trok een huid overheen; maar geest was er nog niet in hen. Daarop zeide Hij tot mij: ‘Profeteer tot de geest, profeteer mensenkind, en zeg tot de geest: ‘zo zegt de Here Here: kom van de vier windstreken, o geest, en blaas in deze gedoden, zodat zij herleven. Toen profeteerde ik, zoals Hij mij bevolen had; en de geest kwam in hen en zij herleefden en gingen op hun voeten staan, een geweldig groot leger.

Voorts zeide Hij tot mij: ‘Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israëls. Zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen; het is met ons gedaan. Daarom profeteer en zeg tot hen: ‘Zo zegt de Here Here; zie, ik open uw graven en zal u uit uw graven doen opkomen, o mijn volk, en u brengen naar het land Israëls. En jullie zullen weten, dat Ik de Here ben, wanneer Ik uw graven open en u uit uw graven doe opkomen, o mijn volk, Ik zal mijn Geest in u geven, zodat gij herleeft en Ik zal u doen wonen in uw land; en gij zult weten dat Ik, de Here het gesproken en gedaan heb, luidt het woord des Heren”.

 

Het is nogal wat, wat hier allemaal gebeurt.

Ezechiël was een profeet die met het volk Israël leefde in ballingschap, zo’n 500 jaar vóór Christus. Hij heeft veel meegemaakt, is veel dwars gezeten, z’n vrouw overleed jong, ziektes, Maar hij heeft dan toch maar iets nagelaten en is  tegen alle verdrukking en weerstand in, een trouwe profeet gebleken.

Over dit stuk is vroeger heel vaak gepreekt in andere kringen, dat zullen jullie je nog wel herinneren, met als thema dat dit stuk gaat over de opwekking van een natuurlijk Israël dat weer in z’n eigen land bij de Middellandse Zee gaat wonen. Zó is deze profetie altijd uitgelegd. Een revival van een natuurlijk Israël.

Maar het is eigenlijk een herscheppingsverhaal van een gelovig mens in ballingschap.

Ik ben ook in ballingschap geweest tot 1964. Ik geloofde wel wat, maar je had er geen deel aan. Je woonde niet in het koninkrijk Gods. En dat geldt dus voor miljoenen mensen.

Dus het is het herscheppingsverhaal van gelovigen die in ballingschap zijn.

Kijk maar eens naar vers 11: ‘Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israëls’.

En dan staat er achter: ‘Zij zeggen’ ….. Hoe kunnen botten nou praten? Het is een dal vol botten. Doden kunnen niet spreken, ja maar, met geestelijke doden kun je wel een gesprek  voeren. Er zijn zóveel mensen geestelijk dood. Daar kun je zo bij de groenteboer mee praten. Pratende geraamten. Het zijn wel gelovigen die de moed hebben opgegeven; die de schouders ophalen. Want ze zeggen: onze hoop is vervlogen. Stel je maar een vuurtje voor, het is allemaal in rook opgegaan en het vuurtje is eigenlijk uit. Het vuurtje is dood. Er is geen verwachting meer. Je verwacht er ook niets meer van.

Hopen is een leuk werkwoord, maar dat komt van ‘hoppen’, dat is ‘opspringen’. Bij hoop spring je weer op. Het is ook het Hebreeuwse woord voor Pasen. Opspringen, van vreugde natuurlijk; overeind springen.

Maar de verwachtingen zijn weg. En letterlijk staat daar i.p.v. : ‘het is met ons gedaan’, ‘we zijn afgesneden’. Dat is een werkwoord dat in de bijbel altijd gebruikt wordt voor ‘dood zijn’. Geestelijk dood, afgesneden. Dan ben je dus van iets levends afgesneden en dan gá je ook dood. Een rank van een wijnstok, die wordt afgesneden, verdort. Als een tak van de boom des levens wordt afgesneden, gaat ie dood. Je bent dan afgesneden van het ware leven.

Toen ik dit stuk een paar keer zo doorlas, dacht ik, ach, dit zijn de klaagliederen van dit volk, die hier beschreven worden. Jeremia heeft erg veel geklaagd, en terecht hoor; en Ezechiël hier ook, en dat volk ook.

Het mooie is dat God altijd acht slaat op geroep, op geklaag. Dat vind je weer terug in de bijbel. Ook in Egypte sloeg God acht op hun gejammer. Nooit op gepraise en gejubel….dat is een doordenker. Ja, als je dus jubelt, moet het wel goed met je gaan… Maar wat te denken van mensen die jubelen met een kapot hart? Ik vind dat arme schapen, die hun best moeten doen in liedjes en ondertussen een gewonde kop hebben.

Nou staat er in vers 1: ‘De hand des Heren kwam op mij’. Het grappige is dat de hand hier vrouwelijk is, want er staat duidelijk in de Hebreeuwse tekst: ‘zij’. Het is dus een aktieve daad van de Geest, ‘die kwam op mij en de Heer voerde mij in de geest naar buiten’.

Paulus zou zeggen: ‘Of het in het lichaam was of daarbuiten, ik weet het niet, maar ik stond wel ergens anders, ik ben ergens anders geweest’.

Als Johannes op Patmos beschrijft hoe hij wordt weggevoerd in de Geest, dan denk ik dat hij daar rustig zat, maar dat hij in de Geest op een heel andere plek was.

Dan  staat er: ‘midden in een dal’. Dat staat er letterlijk, midden in een dal.

Ik moest denken aan dat dal vol dorre doodsbeenderen. Hebben jullie die film gezien ‘De killing fields’? Een gruwelijke film over Vietnam, waar een verslaggever rondloopt die alleen maar geraamten en doodshoofden om zich heen ziet. Daar loopt hij doorheen, het is gruwelijk. Al die vermoorde mensen. Dat was in Cambodja, in de tijd van de Rode Kmer, wat die allemaal hebben aangericht.

Iedereen die anders was dan een domkop werd vermoord. Het volk moest dom gehouden worden. Maar zoveel dommen waren er niet, dus moest de rest dood.

In vers 2 staat dat de beenderen ‘door het dal verspreid lagen’. Letterlijk staat er: ‘op de bodem’. Dus de bodem van een dal. Daar zal iedereen wel eens in gezeten hebben, je voelt je dan dus eigenlijk dood, op de bodem.

Maar alles ligt ook door elkaar. Je kunt er geen mens van maken. Dáár ligt een bot en dáár ligt wat, allemaal door elkaar.

En ik denk dat je dat ook wel van jezelf weet, dat in jezelf de boel ineens helemaal door elkaar wordt gerammeld. Je weet niet waar je het zoeken moet, je loopt maar wat en je denken is een chaos.

Er staat hier wel: ‘hij liep om dat dal heen’. Maar er staat letterlijk: ‘hij liep er dóór heen’.

De confrontatie is dan wel heel sterk. Je loopt dan dwars door al die dorre botten heen. Moet je je even voorstellen dat je in zo’n knekel-pakhuis loopt…. En dan in een dal…. Ik denk dat dat dal ook niet zo vruchtbaar was; dus zo desolaat als het maar kan. Zéér dor! Dat is morsdood!

Dat heb je misschien allemaal wel eens gevoeld, tenminste, ik wel. Dat je ineens haast dood geslagen bent.

Maar het gaat hier over beenderen, en dat is in het Hebreeuws altijd, zeker in de Psalmen, een beeld van je identiteit. Dus wie je bènt.

Een aardige tekst hierbij is Psalm 6:3, daar staat geschreven: ‘Wees mij genadig Heer, want ik kwijn weg, genees mij,

want mijn gebeente is verschrikt’ Dat staat er.

‘Mijn ziel is ten zeerste verschrikt’.

Het gebeente is gewoon je ziel, dat bèn je!

In het Hebreeuws is dat: ‘Mijn hele zijn’.

Wat moet ik me anders voorstellen bij verschrikte botten? Dat is toch iets raars?

Dat je zegt: ‘mijn botten zijn verschrikt’. ‘Joh, wat loop je ook raar’. Dat kan toch niet? Het is je identiteit. Jij bent verschrikt. Jouw ziel. Prachtig is dat, het is je eigenste zelf! 

Ik kan het niet sterk genoeg benadrukken, aangezien ontzaggelijk veel mensen zich aanpassen aan allerlei dingen. Hou dan maar eens je identiteit vast.

Je hebt van die gemeenten waar ze precies allemaal een bepaald gedrag moeten vertonen, op een bepaalde manier moeten bidden. Als de volle evangelieklanken er maar doorheen zitten, dan klinkt het wel aardig. Volledig aangepast, en dus verlies je jezelf.

Kijk maar eens in vers 9: ‘blaas in deze gedoden’. Ze zijn dus vermoord. Het is een slagveld. Het zijn mensen die de strijd verloren hebben. Ze zijn gèdood! Daar zit dus een moordenaar achter. En dàt is nou de moordenaar vanaf de beginne. De natuurlijke dood, wat natuurlijk nooit went, maar het is altijd nog het beeld van een geestelijke dood. Hij vermoordt dus de mensen geestelijk. En de meest effectieve manier van iemands geestelijk leven vermoorden, is, dat je hem de hoop en de verwachting afneemt. Dus geen toekomst meer. Je bent dan dus geestelijk aan je eind.

Hun geloof is om zeep geholpen door een killer. En waar gebeuren deze dingen? Die gebeuren vooral in religieuze systemen. Daar gaat je persoonlijke geloof helemaal naar de knoppen. Je moet in een systeem passen. Ik zat ook in een systeem.

Denk eens aan allerlei wereldgodsdiensten, maar het gebeurt ook in sektes. Dan móet je op een bepaalde manier geloven en dus is je taal daar ook naar.

Ik herken gereformeerden op 10 km afstand, zal ik maar zeggen. Ik heb er zólang tussen gezeten. Het jargon, de manier van praten, herken ik zo als gereformeerd. Dat komt omdat ik uit dat denken gekomen ben.

In sektes is dat ook zo; en zeker in evangelische, sektarische troep. Maar het ergste is dus dat je jezelf kwijt bent.

Er is een liedje: ‘Ik ben mezelf kwijt, al de jaren niet geweest’.

Een ander woord voor jezelf kwijt zijn is, jezelf verliezen. Wie heeft gezegd dat dàt het ergste is wat je kan overkomen? Jezus heeft dat gezegd. Je gaat zó op in allerlei dingen dat je jezelf verliest, zei Hij.

Wie ben je? Zo ken Ik je niet. Je bent anders. Maar ja, waarom stinken wij daar in?

Vers 3: God zei, er staat letterlijk: ‘Hij vroeg’. En dan die prachtige opmerking: ‘Mensenkind, dat blijf ik een heel vertederende naam vinden ’voor een mens, en bij mensenkind mag je altijd denken aan onze Heer. Want een mensenkind is altijd een prototype in de bijbel van Jezus zelf.

‘Ik zag iemand als een zoon des mensen’. Het is altijd Jezus waarop wordt gewezen.

Zou Jezus zich deze profetie hebben aangetrokken?

In vers 4 van Ezechiël 37, staande tussen miljoenen botten, vraagt God: ‘Mensenkind, kunnen deze beenderen herleven?’ Je kijkt dan eens om je heen en hij zegt tegen God: ‘U weet het’. Ik heb zo m’n twijfels, maar dit is onmogelijk. En dat zegt God ‘Ga jij nu maar tegen die botten profeteren’.

En wat zegt Ezechiël? ‘Het zijn dooie botten, hóór! Dat kan dus kennelijk. En ze hóren! Dat zien we aan de afloop van het verhaal. Dus dooie botten kunnen horen. Is je identiteit dood, dan is er tóch nog iets waarmee je kan horen, kennelijk. En Jezus is daarmee begonnen met deze profetie 500 jaar later uit te spreken over een geestelijk dood volk. Wat een moed hè? Wat een durf!

Kijk maar eens naar Joh. 5:24: ‘Voorwaar, Ik zeg U, wie mijn woord hoort, en Hem (de Vader) gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven. Voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen, zullen leven’. Hier heb je de vervulling van de profetie uit Ezechiël. Jezus heeft dat gedaan en heeft dat zo gezegd. Mooi hè?

En zo bevestigt God ook de komst van Zijn Zoon. Hij zegt een keer via een engel: ‘Dit is Mijn Zoon, hoort naar Hem’. Luister nou eens naar Hem, dat is nou Mijn Zoon. Vergis je niet!

Er staat: ‘Het woord des Heren’. In de septuagint staat: ‘Het woord van de Geest’. Dat is dus identiek. Want Jezus sprak altijd door de Geest.

Sommige mensen schreeuwen: ‘Ik wil zijn als Jezus, ja, precies als Hij’. Ik weet niet wat je je daarbij voorstelt, maar Jezus liet zich leiden door de Geest. Als jij je dus ook laat leiden door de Geest, dan begin je op Hem te lijken. Dat is nou alles. Met ‘na doen’ heb je geen identiteit meer.

Het woord van de Geest is: ‘Wie Mij hoort, hoort de Vader’. Dat gaat ook een keer voor ons gelden, al zijn we er zelfs nu al mee bezig, dat wij door dezelfde Geest de wereld gaan overtuigen van zonden, gerechtigheid en het oordeel. Want de Geest overtuigt daarvan, dus als de Geest in ons woont, kunnen wij de wereld overtuigen. Dan kun je vertellen over de oplossing van het zondeprobleem. Dat er eeuwig en onvergankelijk leven te krijgen is. Mooiere boodschap is er toch niet?

Maar in vers 5 staat dat Ezechiël spreekt tot die beenderen.

Nou gebeurt het volgende in dat verhaal, dat die beenderen beginnen te bewegen, dat is raar. In de Engelse vertaling wordt gesproken over het gerammel en geratel van al die botten. Dat zal een lawaai geweest zijn om Ezechiël heen, hij moet ook  z’n ogen uit z’n kop gekeken hebben: ‘wat gebeurt hier?’ 

Een merkwaardige manier, al die bleke botten daar….

Dus dàt was het eerste wat gebeurde, en dàn pas kwam de Geest er in. In deze volgorde.

Dat verklaart ook dat Jezus éérst Zijn discipelen vertelde wie zij waren en wat ze voor Hem betekenen, en dat de Geest er pas veel later ingekomen is.

Want ik dacht in het begin wel eens, als Jezus zegt: ‘waarom snappen jullie niet wat Ik bedoel’, dat zegt Hij nogal eens, dat het eigenlijk heel logisch is, want ze zaten nog in een heel oud denksysteem, en daar moest Hij ze uit los zien te peuteren. En zij hoorden nog niet zoals wij kunnen horen; ze hadden de Geest nog niet ontvangen, dus dat moesten ze zonder Geest begrijpen, maar het werkte wel, want bij de Geestesdoop werd het in één klap levend.

Dus wat gebeurt er eerst? Hervormen! Opnieuw je vorm krijgen door je denken. Goed leren denken. En dan de Geest er in, want kijk, deze botten, die geraamtes, hadden de laatste adem uitgeblazen, maar het resultaat is dat ze gaan leven, de Geest maakt nl. levend. Die sluit aan bij het dode en maakt het dode levend.

Zijn er dingen dood in je? Dat kan! Er kan zoveel dood zijn in je, je verwachting, je levensvulling, je kijkt achterom en denkt: ‘was dàt het nou, wat ik allemaal beleefd heb, heb ik hiervoor geleefd?’  Dan is er kennelijk toch iets misgegaan als je jezelf die vraag moet stellen.

Er kan zoveel dood zijn in je. Bv. zelfrespect, dat je gewoon geen respect meer hebt voor jezelf, wel voor anderen. Daaraan kun je het n.l. merken bij mensen die ontzaggelijk veel respect en bewondering voor anderen hebben, dat vaak niet voor zichzelf hebben.

In datzelfde Joh. 5 zegt Jezus dat de doden de stem zullen horen, maar Hij zegt verderop dan nog iets in vers 28: ‘Verwonder je er maar niet over, want de ure komt dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan’. Dat is een andere categorie.

Er zijn doden om je heen, mensen die geen geloof meer hebben, die het meeste kwijt zijn, maar er zijn ook nog doden in graven. En wat wordt er met een graf bedoeld?  Een plek in het dodenrijk.

Toen Lazarus werd opgewekt en Jezus zei: ‘Lazarus, kom uit!’ Dan betekent dat niet dat Lazarus uit dat stenen bouwsel moest opgewekt worden, maar hij moest uit dat dodenrijk komen. Dàt is een graf.

Maar waar komt die stem dan vandaan om die doden op te wekken, want al die doden worden een keer opgewekt. Uit ons! Dan hebben we de sleutels van dood en dodenrijk, die kunnen we dan hanteren en dan kunnen we ze eindelijk vrij laten; de mensen die gezocht hebben en gezocht hebben en het nooit hebben gevonden.

Ja, er staat ons nog een prachtige toekomst te wachten, want wij zullen nog eens een keer over deze mensen mogen oordelen. Dat vind ik een feest, om die mensen het eeuwige leven te vertellen, want daar heeft Jezus het altijd over. De opstanding ten leve wie het goede gedaan hebben; en wie het kwade bedreven hebben, gaan niet naar de hel, maar gaan tot de opstanding ten oordeel. Die worden dus beoordeeld. Reken maar dat wij dat dan ook goed kunnen doen.

‘Ik breng geest in u’, je komt op adem, je krijgt weer lucht. Dat herinner ik me nog wel. Hè hè, dus zó zit dat in elkaar. Ja, zó denkt God over mensen. En de Geest overtuigde me. En anders hoorde ik het wel.

Door de Geest krijg jij weer adem.

En dan in vers 6: ‘Ik zal spieren op u leggen, vlees op u doen komen, u met een huid over trekken’. Dan heb je nog geen mens.

Dat moet je je even voorstellen, je hebt een geraamte en daar gaan wat spieren doorheen, daar krijg je het aardig vol mee, en dan een huid er over. En die andere organen dan?

Je hebt zóveel organen… Geen mens kan zo leven zoals het hier beschreven staat. Maar dat hoeft natuurlijk niet genoemd te worden. Het was trouwens voor Joden verboden om een lijk open te snijden. Ze hadden teveel respect voor hun lichaam, dat deden ze niet. Daar vind ik wel iets heel moois in zitten. Ik hoef het allemaal niet te weten hoe het allemaal precies zit met je ziekte e.d. Dat hoeft niet. Jezus vroeg de ziekte ook niet het hemd van het lijf, welke speciale afwijking ze hadden, voordat Hij ze genas.

Vooral de onzichtbare organen, en wat wordt het dan? Nou, zegt Paulus, daar heb ik een leuke term voor: ‘een welsluitend geheel’. Dat staat in Colossenzen.

Maar denk b.v. alleen eens aan je nieren. Als je die niet hebt in de gemeente, want we praten hier over een groep mensen, als je geen nieren in de gemeente hebt, in het lichaam van Christus, wie zal dan de boel zuiveren? Als je geen maag hebt, hoe zal je dan verteren wat je hoort?

Noem alle organen maar op, ze hebben allemaal een prachtige functie in het lichaam. En de onzichtbare organen vallen dus het minste op. Ik vind dit een heel mooi beeld.

Dat je zegt: ‘waar is mijn plekje in het lichaam?’ En in plaats van spieren zegt de Statenvertaling: ‘zenuwen’. Dat betekent niet dat je een zenuwpees bent, maar, ik dacht: wat leuk eigenlijk die vertaling ‘zenuwen’. Je gevoelsleven gaat ook herstellen, want bij sommige mensen is het gevoelsleven helemaal gereguleerd. Duf en dof. Ze kunnen haast niet meer reageren. Of ze reageren overdreven. Je kunt heel òngevoelig zijn maar je kunt ook óvergevoelig zijn, maar hoe krijg je het in balans. Een groot deel van je zieleleven is gevoel. Daarmee kun je ook iemand aanvoelen. Je hebt een invoelingsvermogen. Sommigen hebben dat helemaal niet.

Ik ken iemand die, als je hem wat vertelt, dan onmiddellijk zegt: ‘ja, dat heb ik ook’. Je zal zo’n huisarts hebben. Daar heb je dus niets aan.

Of je zegt: ‘Ik heb zo’n hoofdpijn’. O, zegt de ander, dat heb ik nooit. Ja, dat zijn mensen die hùn verhaal willen vertellen i.p.v. zich goed in te kunnen leven in een ander.

Voor pastoraal werk is dat een eerste vereiste.

 

Ik ga nog even naar vers 7, dat geratel van die botten. Een beweging. Dat wil dus zeggen dat je geestelijk helemaal door elkaar ligt, overal ligt wat, het is een chaos.

Ik heb zulke mensen wel gekend, je vindt dan bij hen haast geen aansluitingspunt. Dat is heel erg, en ze vinden het zelf ook heel erg.

Of ze ontkennen altijd direct alles: ‘Nee, dat is het niet’. En wat je ook probeert: ‘Nee, dit is het niet’. Op het laatste houdt het op.

Dat meisje, waar wij toen gesprekken mee gehad hebben, zei op het laatst dus ook: ‘Niemand kan mij helpen’. Dan gooi je de deur dus helemaal dicht en zit je gefrustreerd achter die deur: ‘Niemand kan mij helpen’.

Maar het is een proces, bot bij bot, en dan staat er dat ze langzamerhand een innerlijke eenheid gaan vormen. Jouw schedel, die daar-ginds lag, en je knieschijven die daar lagen, het voegt allemaal samen. Het zoekt maar één op, en dat is jouw identiteit. Dat is mooi. Zo langzamerhand krijgt jij jouw identiteit terug, zodat je de vraag kunt beantwoorden:

‘Wie ben ik?’ Probeer maar eens jezelf te beschrijven. Dat valt niet echt mee.

Hoe kom je over is een heel andere vraag, maar ‘wie ben je’.

Adam, waar zit je? Hagar, waar kom je vandaan en waar ga je heen?

Wat zeggen de mensen wie Ik ben? Vraagt Jezus aan Zijn discipelen.

Wie je bent is zó iets wezenlijks, dat hangt samen met de vraag naar wie God is.

Miljoenen mensen zoeken God. Wie is Hij nou? Maar als je Hem werkelijk hebt ontmoet door de Zoon, Jezus Christus, dan krijg je ook zicht op jezelf. Je gebreken, je mooie kanten, wat er mist. Ja, wie weet hoe ziek je bent geweest. Dat weet je zelf niet, maar ineens zie je het. En dàt is mooi! Het is het moeilijkste voor veel mensen om aan het licht te komen, want dan wordt alles zichtbaar.

Als je wordt verteerd door schaamte en schuld-gevoelens, of wantrouwen, hoe moet je dan ooit aan het licht komen? Dus als je nou zorgt voor een klimaat in de gemeente, waarbij het licht inderdaad aangenaam is en warm, misschien dat ze dan heel voorzichtig aan het licht durven te komen. Als je dàt toch kunt uitstralen als gemeente, als een warm gezin.

Ja, wie ben ik?

David zegt in Psalm 51: ‘Dan kan mijn gebeente weer jubelen’. Dat moet je je toch niet letterlijk voorstellen?

Moet je er misschien eerst orgelpijpen van maken en fluiten….

Mijn gebeente jubelt! ‘Wie zègt dat nou’, zou één van mijn kleinkinderen zeggen, ‘dat kàn toch niet?’ (gelach) Nee, dat kan ook niet.

Maar als je identiteit bevestigd gaat worden, dat is toch mooi? Wie je eigenlijk bent!

En dat je heel diep in je hart eigenlijk ook altijd hebt geweten dat dat het was, maar je dacht: ‘dat is niet voor mij weggelegd’.

Er staat: ‘een beweging’. Dan moet je eens kijken naar vers 7c: ‘de beenderen voegden zich aaneen zoals ze bij elkander behoorden’.

Dáár heb je het proces. Ik wil nooit een bot hebben van bv. Gijs en hij niet van mij.

Wat typisch voor jou geldt, voegde zich aaneen.

Het Engelse woord voor gewrichten, want die vertaling komt ook voor, dat is joint, en joint is een samenvoeging, bij elkaar voegen.

Je kan ook een joint blowen natuurlijk….maar dat is ook een groepsgebeuren, dan zie je bij allemaal zo’n toeter langs gaan….

Maar het heeft te maken met samen, samen-voegen.

Ze voegden zich aaneen zoals ze bij elkaar horen. En laat nou het bij elkaar horen en het bij elkaar behoren, hetzelfde grondwerkwoord zijn. Het horen en het bij elkaar horen.          Iets horen. Wist je dat? Ik niet. Ik vond het, en vond dit zó iets moois. Behoren is hetzelfde als horen. Je luistert, en wat is het gevolg? Je voegt aaneen in jezelf. Je voegt ook als gemeente aaneen, zoals we bij elkaar horen.

Maar dat heeft met horen te maken.

Ja, je past je aan. Je zoekt eigenlijk, zoals die botten, toenadering tot elkaar. Dat vind ik een mooie uitdrukking. Toenadering zoeken, zodat het een welsluitend geheel wordt. Zodat het past!

Ander woord voor passen is ‘schikken’. Dus de vraag is: ‘ben jij een geschikt figuur of niet’. Of ben je een erge individualist.

Je zegt dan: ‘ja, ik ben een mooie duim’. Nou, dat zal dan wel, jongen, maar zonder hand begin jij niets. Dat zijn individualisten. Die willen in hun eentje iets zijn.

En als je toenadering zoekt, dat moet je maar goed onthouden, en je hecht, dan raak je nooit meer uit het lid. Dàt is nou je lidmaatschap. Dat is niet een papier invullen, maar een weten dat je een deel bent van het lichaam van Christus. En dat hangt dus helemaal samen met je eigen identiteit. Want stel dat je een orgaan bent of een bot, dat onherkenbaar is…. Waar hoort die dan thuis in het lichaam?

Of stel dat iedereen voorganger wil worden? Dat kom je ook zoveel tegen. Al die ego’s.

Of ze hebben allemaal een speciale roeping, ze willen allemaal profeet worden. Je zal maar een hele club van profeten hebben, wat een chaos zal dat worden. Je hebt tegenwoordig ook al profetenscholen, dat weten jullie vast wel. Ja, echt weer oud-testamentisch, de hele club wordt opgeleid tot profeet. Ze willen zich onderscheiden. Ach, ach….

Het gaat dus allemaal over jouw innerlijke mens, èn over de aansluiting van jou in het lichaam van Christus. Ik vind een heel mooi woord: het bij Hem, in Hem, ingelijfd zijn. Het is een heel oud woord, inlijven. Maar je hoort tot hetzelfde lijf.

David zegt ook: ‘Ik ben verkeerd bezig geweest, en ineens zegt hij: ‘neig mijn hart en voeg het saam’. En ‘neigen’ dat is, dat je niet tegen wil en dank je kop moet buigen, maar je wordt nederig. Eerder kan God je ook niet samenvoegen, want dan bied je weerstand.

Dus Hij zegt: ‘als je je nou eerst vernederd, dan zal Ik je verhogen, dan zal Ik je weer maken zoals je bent. Wil je dat?’

Want God dwingt niet. Maar ja, als het zo’n chaos is in je, en nog zo verdeeld, dat kàn hoor.

‘Ja…, we zijn met een leuk evangelie bezig, we worden aardig bezig gehouden’….. Maar wat heb je er aan als puntje bij paaltje komt? Wat zegt Adam tegen Eva? ‘Been van mijn been’. Nou, wie zegt dat nou tegen z’n vrouw?

Moet je eens even nagaan. ‘Morgen Mariet, goedemorgen’. Of tegen mijn kinderen….

Het is een rare uitdrukking, tenzij je weet dat Adam in zijn vrouw de identiteit  van zichzelf herkende. En zo zijn wij uit de Christus gekomen, laat ik het zo maar zeggen.

Hij is de nieuwe, de uiteindelijke Adam, en wij, de Eva,  zijn uit Hem genomen. Hij kan dus zeggen: ‘Been van Mijn been’: Mijn identiteit, maar wij geest van Zijn Geest.

Kun je nagaan hoe hoog Hij je heeft. Dat heeft óók te maken met je identiteit.

Vraag: ‘Weet je wat je voor Hem betekent?’

Vaak weten we nog niet half hoe hoog Hij ons heeft, en wat je voor Hem betekent: Zijn vrouw!

Zo komen de dingen in jezelf bij elkaar.

Ik kon zo gauw geen menselijk bot vinden, ik wilde vannacht ook niet gaan graven op het kerkhof, maar ik heb wat anders meegenomen.

Dit is een stuk van een tandrad. Mijn vader was molenaar, ik ben dus een molenaarskind, en die molen is een paar keer gerestaureerd, en toen lag daar een stuk van een tandrad. Een keihard stuk hout.

Wat heeft iemand hier aan? Niets toch? Je kunt er mee slaan, of in de fik steken. Maar het is een deel van een tandrad, het is één tand. Je kunt ook zien dat dit deel tegen een ander deel van het tandrad aanduwde. Hier is dus de aansluitvorm om te functioneren. Hier is ook een gat, daar zat hij mee vast aan de as, die ook rond was met pinnen er doorheen. Dan had hij dus een functie. Buiten het tandrad heeft dit ding totaal geen functie.

Even goed doordenken.

Al ben je nòg zo’n mooi ding, maar je hebt geen nut.

Invoegen is een kunst, maar ook een durf. En dat heeft alles te maken met vertrouwen. Vertrouwen wij elkaar, gedeeltelijk, of niet….of wel.

Als Jezus tegen ons zegt: ‘Je bent een identiteit van Mijn identiteit, maar moet je die twee daar tegenóver elkaar zien staan’.

Ik stel me dat weleens voor, Hij en Zijn vrouw, wat dat is. Je hebt deel, net zoals Jezus, aan de Goddelijke natuur gekregen. Dàt is de èchte mens. Want de mens op zich is maar een zaadje, een beukenootje, een kastanje, een graankorrel, een eikel…  je kunt van alles opnoemen. Maar hij komt pas tot werkelijk leven, als hij zichzelf verloochent en z’n eigen leven niet lief heeft, in plaats van te zeggen dat hij z’n hele leven een kastanje of een graankorrel wil blijven. Maar als je de moed hebt om te sterven, dan moet jij eens kijken wat dáár uit tevoorschijn komt. Dat is het werkelijke leven.

Maar doodgaan is niet leuk. ‘Nee’ zegt Jezus ‘daarom ben Ik voor jou gestorven’.

Wat een cadeau hè? Maar zó heb je deel gekregen aan de Goddelijke natuur.

In Vers 9 staat: ‘Profeteer tot de geest’ – dat is iets raars – ‘zo zegt de Heer’, en dan staat er: ‘kom van de vier windstreken’. Een andere vertaling zegt: ‘zo zegt de Heer van de vier windstreken’: ‘Kom, o geest en blaas deze gedoden eens aan’.

Dan staat er letterlijk in vers 10: ‘zij gingen opstaan op hun voeten’.

Zie je het gebeuren? Allemaal gerammel, het wordt wat stiller en ze gaan allemaal staan op hun voeten. Je krijgt weer grond onder je voeten. Je hebt ook bewegingsvrijheid. En ze staan rechtop. Een ander woord voor rechtop is ‘oprecht’. Ja, het is allebei van hetzelfde woord gevormd.

Het woord rechtvaardig is ook zo ouderwets, maar wat is het mooi om een oprecht mens te ontmoeten. Die kom je in de wereld ook tegen hoor. Daar zit geen list of bedrog in. Niets achter de hand, het is gewoon een open boek. Hoe bestaat het dat zulke mensen nog bestaan. Maar ze bestaan dus echt.

Maar als mensen ons tegenkomen, komen ze dan een oprecht mens tegen of niet? Iemand waar geen bedrog in is? Geen zwendelaar?

En als ze jou tegenkomen dan komen ze de Zoon tegen. Dan krijgen ze een glimp van de Vader.

Het is hier niet de opstanding des vleses, wat zo braaf in een geloofsbelijdenis staat: ‘Ik geloof in de opstanding des vleses’. Nou, ikke niet.

Al die mensen die verbrand zijn, de zeelui, al die gedoden…Het vlees staat in die zin niet op. Dat is allemaal al lang weg. Het gaat hier over een geestelijke opstanding.

Jezus zag dus om zich heen de mensen geestelijk opstaan, en dat heeft Hem vervuld met grote vreugde.

Hij zegt in het slotgebed bij het avondmaal: ‘Vader, ze geloven me, ze nemen het aan dat Ik van U gezonden ben, ze geloven me! Nu kan Ik weg’. Mooi is dat hè?

Ik vind ook dat, als je de bijbel leest, je ook eens je gevoelens moet inschakelen. Probeer eens goed voor te stellen wat Hij daar zegt en wat daar staat, en onder wat voor omstandigheden. Dan vind je zoveel ontroerende momenten, en die zijn nooit beschreven. Maar de Geest maakt je ook dàt duidelijk.

En dan staat er helaas, ‘een geweldig groot leger’. Zonder wapens hoor.

Er staat eigenlijk ook niet ‘leger’, er staat ‘volk’, dat is al heel wat beter. Er is zelfs een vertaling die zegt: ‘congregatie’. En congregatie is een gemeente. Maar het betekent letterlijk: ‘samen een kudde vormen’. Maar samen één kudde zijn is wat anders dan wat individuele schapen.

Een schaap is een kuddedier wat een negatieve klank heeft. Al die kuddedieren…. Nou, bij schapen niet hoor. Die voelen zich zó veilig bij elkaar.

Ik vond een prachtige omschrijving van het woord ‘leger’, of congretatie. Daar stond: ‘Een gemeenschap, gebaseerd op de identiteit, je gemeenschappelijke basis van oorspronkelijk  leven. Dàt is onze identiteit! En het oorspron-kelijk leven is God! Zijn identiteit en jouw identiteit bij elkaar dat levert jou op. Dat kun je van buiten niet zien, maar van binnen zeker.

We zijn ook gek op het woord ‘origineel’. Daar is trouwens ook het woord ‘orient’ van afgeleid.

Dat heeft met het oosten te maken.

Maar het woord ‘origineel’ is afgeleid van het werkwoord dat betekent: ‘het tevoorschijn komen van hemellichamen’.

Ik heb er 2 letters aan toegevoegd: ‘het tevoorschijn komen van hemelse lichamen’. Dus als we origineel zijn komen we langzaam tevoorschijn, net zoals het opkomen van de zon. Dat gebeurt niet ineens. Prachtig!

En laat nou het woord ‘or’ in het Hebreeuws toevallig ‘licht’ betekenen. Toen God zei: ‘er zij licht’, heeft Hij aan ons gedacht.

‘Er zij licht’, en er kwam licht! En Zijn Zoon zei: ‘dat ben Ik!’ En Zijn kinderen zeggen: ‘Dat zijn wij zeker’, ja, dat zijn jullie! Jullie zijn het licht van de wereld. Dan kunnen jullie de wereld beschijnen. Dus tóen dacht God al aan ons, nou, al eerder. Zelfs vóórdat Hij begon te scheppen had Hij dááraan gedacht.

En het licht is afkomstig uit God, want Hij spreekt naar Zijn aard. Dan kun je nagaan waar wij vandaan komen…. En dan kun je nagaan waar we naar toe gaan.

Wonderlijk mooi is dit. En dat heeft alles te maken met je identieit.

 

Het laatste wat ik noemde dat was: ‘tevoor-schijn komen’. Jesaja profeteert daar een keer over waar hij zegt: ‘Kom tevoorschijn’.

Er is niemand die dat zegt, zei Jesaja, en dat is zo triest. Dat is dat kindschap Gods.

In het Hebreeuws staat er letterlijk: ‘wordt geopenbaard’. Dus het is iets wat verborgen is en wat geopenbaard wordt zodat je geopen-baard wordt in de hemel, en natuurlijk vanzelf ook op aarde. Maar in de hemel, in de onzien-lijke wereld, in jouw geest, in jouw ziel, daar vinden de dingen plaats. Daar hèbben de dingen ook plaats. En daar krijgen ze ook hun plaats.

Durf je je te laten samenvoegen?

Colossenzen spreekt over: ‘Wij zijn in liefde verenigd’. Dat is de enige band die ons bindt. We spreken niet meer over bloedbanden, dat verenigt ons niet. Maar die liefde, die God voor ons koestert en die de Zoon voor ons heeft, dàt houdt ons bij elkaar, en dat zal ons ook altijd bij elkaar houden.

De liefde wordt in de Efezebrief de band der volmaaktheid genoemd. Dus als je ooit nog eens kletst over volmaaktheid dan betekent dat letterlijk ‘volwassenheid’.

Wil je volwassen worden? Laat je liefhebben en ga dan zelf liefhebben, en niet andersom.

Ik heb het jarenlang andersom gedaan en dan verlies je jezelf.

Maar eerst dus je láten liefhebben, dàn kun jij ook liefhebben met de liefde waarmee jij ook liefgehad wordt. En dàt is niet moeilijk, zegt Johannes. Zijn geboden zijn niet zwaar, zegt hij. Toen ik dat voor het eerst las, dacht ik, nou, ik vind van wel hoor, ik mag niks. Dan is het inderdaad zwaar.

Jaren terug sprak ik met een oudere zuster in een gemeente, die uit een hele strenge kerk kwam. Ze vertelde dat ze toen helemaal niets mocht, maar, zei ze, nu moet ik alles, en ik vraag me af wat erger is. ‘Ik moet juichen, ik moet danken, ik moet dankbaar zijn, ik moet me inspannen etc. etc.

Nu kom ik een klein beetje dichterbij met wat ik wil zeggen. Het Hebreeuwse woord voor ziel, Jezus spreekt ook over Zijn ziel, dat is gewoon  je persoonlijkheid, je eigenste ik.

En nu komt het. Er zitten twee kanten aan, dat is het maffe er van, en dat heeft al heel veel mensen verknoeid. Het is nl. je innerlijke zelf, dat is je eigen identiteit, je geraamte wat je van buitenaf niet kan zien. Dat ben je! Maar er zit nog iets aan, nl. je uiterlijke verschijning. En wij zijn zó gewend om mensen te beoordelen naar hoe ze verschijnen. Niet alleen hoe ze er uitzien, dat is wel het laagste niveau van iemand beoordelen, maar hoe hij óverkomt. Daar is een woord voor dat heeft te maken met het Hebreeuwse ‘Shem’, dat is je naam. Sem, Cham en Jafeth, Sem betekent gewoon ‘naam’. Maar dekt die naam de inhoud? Je uiterlijk, wat je bent, of hoe je graag wil overkomen? Dat kan in tegenstelling zijn met wie je bènt. Kun je me volgen?

Je wilt graag zó overkomen, maar je bènt dat niet voor de buitenwereld, dat is je reputatie. Zoals je bekend staat, of wil staan.

Wil je naam maken of niet? Nou, zegt Jezus, dan heb ik geen boodschap voor je.

Waar wil je dan om bekend staan, wat wil je nou? Hoe komt het toch dat je zó denkt? Ben je de persoon voor wie je je uitgeeft, en wie je graag wil zijn, vooral in de ogen van anderen, want je wil toch wel goed overkomen, niet waar?

Ik ken zelf dit klappen van deze zweep hoor, zeker in m’n puberteit. Totdat iemand daar doorheen prikte en zag wat een zwak, afhankelijk mensje ik eigenlijk was,

en hoe bang ik was. Vooral hoe andere mensen mij zagen. Ik wou zo graag dat dàt goed was.

In de ogen van anderen speel je een christelijke rol, of niet? Ik heb heel wat toneelspelers gezien. Ze kunnen mooi preken. ‘Ja, dat is een persoonlijkheid’.  Nou, dan heb ik het al niet meer. Want dat was Jezus niet! Zijn gestalte had aanzien noch luister en geen hond begeerde om zó te zijn zoals Hij deed.

Ze vonden dat maar niets. Hij mocht wel wonderen doen, maar voor de rest….

Het woord ‘persoon’ betekent letterlijk: ‘masker’. Het werd gebruikt in de toneel-wereld. Persoon is: ‘je verbeeld je iets’, je verbeeldt iemand die jij niet bent.

Tegenwoordig gebruiken ze niet meer het woord ‘masker’, maar het woord ‘image’.

Je moet toch goed overkomen, op tv. alleen al.

Stel dat we een minister-president zouden kunnen kiezen met een scheef gezicht, hangoren en een raar brilletje. (gelach) Ja, ik hoor het wel. Maar een hoop mensen kiezen gewoon op grond van het uiterlijk hoor.

Al kan hij de mooiste dingen zeggen, maar je wordt afgeleid door hoe hij er uit ziet.

Dan moet je dus een spindokter inhuren, zodat je goed overkomt. Het moet toch iemand zijn!

Ik hoorde eens een vrouw zeggen: ‘Oh, dàt is zo’n fijne voorganger, en hij heeft een stem…. prachtig, dié kan preken…!’ Dan denk ik: ‘mag ik even overgeven?’ Dàt bedoel ik.

Waar luister je naar, hoe luister je, waar ben je mee bezig? Jezus zegt ergens: ‘Het uiterlijk van deze wereld is toch bezig te verdwijnen’. En als het uiterlijk verdwijnt, komt het innerlijk naar boven. De ware gedaante.

Nou is dus mijn vraag: ‘Klopt je naam, zoals je uiterlijk gezien wordt, met je wezen?’

Op de overlijdensadvertentie van een tante van me stond: ‘Haar leven was dienen’. Dan heb ik de tranen in mijn ogen staan, die was altijd badlappen en handdoeken aan het naaien en stikken, die eentonigheid hield haar kennelijk op de been. Het was een schat van een mens, maar ze was altijd bezig voor een ander, en wat gebeurt er dan als je altijd bezig bent voor een ander? Je verliest jezelf! En je verliest jezelf ook uit het oog. God kan dan zo weinig met je beginnen.

Paulus zegt ergens, dat als je je verbeeldt iemand te zijn, en je bént het niet, dan vergis je je hoor. Heb je dat wel eens gelezen van Paulus? Hij zegt: ‘Dan vergist hij zich zéér’. Hij zegt dat heel ironisch.

Klopt datgene wat je doet, wat je zegt of hoe je bezig bent, klopt dat met je innerlijk? Of ben je  lid van het volle evangelie-papagaaien-circuit, iedereen maar napraten.

Of je zegt steeds: ‘Die zegt dit en die dominee zegt dat en die voorganger beweert zus, en hij heeft gezegd…..’.

Maar wat zeg je zèlf? Wie bèn je? Dat is echt de cruciale vraag. Wie ben jij? En sommigen laten zich nooit zien. Ze roepen eens een tekst, ze citeren eens iets uit een boekje wat ze gelezen hebben. Maar van henzelf weet ik niets. Hoe moet ik dan van Gods identiteit aan de weet komen als je Zijn identiteit niet hebt. Er hangt dan een sluier overheen. Hoe kómt dat nou?

Ik zal je een voorbeeld geven, dan wordt het heel helder.

Simon Bar Jona, een discipel van Jezus, was een enorme flapuit. Hij zei van alles. Soms hele mooie dingen, soms hele stomme dingen. Echt een flapuit. Maar hij wordt langzamerhand de rots, die Jezus in hem zag. Maar, daar hoort één ding bij, hij liet zich opvoeden! Want een naam aannemen kan iedereen. Maar hij liet zich opvoeden, hij neigde zijn hart en het werd samengevoegd, en toen bleek hij een rots te zijn, op basis van een uitspraak van Jezus.

Dàt was de echte! En later bleek hij ook die rots te zijn!

Nog een voorbeeld. Nathanaël. ‘Ik heb je gezien onder de boom’, zegt Jezus. Dat kan toch nooit. ‘Ik heb je toch gezien’, zegt Jezus. En dan zegt Hij (wat erg beroerd is vertaald), ‘Waarlijk een Israëliet in wie geen bedrog is’.

Letterlijk staat er: ‘Een ware Israëliet, nl. iemand in wie geen bedrog zit’. Een echte gelovige. Nathanaël stond perplex. Hij kreeg toen ook een nieuwe naam, tenminste, dat is voor 90% zeker. Want er is één discipel waar jullie nog nooit wat over gelezen of over gehoord hebben, maar dat is Bartolomeüs. Waarschijnlijk is dat die Nathanaël geweest.

En laat nu Bartolomeüs betekenen: ‘de broederlijke’. Je zal toch zo’n vriend hebben, die naast je staat als een broer. Wat een mooie naam hè? Die heeft hij gekregen, en die klopte met zijn innerlijk. Dus hij wàs gewoon een broeder. Hij dééd niet broederlijk, hij wàs het.

En wat denk je van de naam van Jezus? Die naam kwam zó vaak voor in die dagen. Echt waar. Net zo vaak als hier Jan of Karel.

Jezus! Welke Jezus? Die uit Nazareth. O, die! Dus met een dorpsnaam er achter kon je Hem een beetje lokaliseren. Maar Z’n echte naam was de Christus. Dat wàs Hij, en dàt moest verborgen blijven, zegt Hij, dat vertel je niet rond. ‘Ik verstop dat lekker. Dat is een geheimenis. Ik verstop het achter een dood-gewoon mens’. En dàt was Hij. Een dood-gewoon mens, waarin iedereen zich kon herkennen.

Want de Christus is een geheim hoor, dat moet je ook als een geheim bewaren. Het hoofd van de Christus is Jezus. Het lichaam is ook Christus. Alles is gezalfd, zal ik maar zeggen. Alles is vervuld met de heilige Geest. Dat is die nieuwe mens; de nieuwe mensheid.

Maar klopt je naam met je wezen?

Stel dat je een kind altijd prijst voor iets wat helemaal niet bij hem hoort. Dan maak je een gruwelijke fout in de opvoeding. Je maakt van dat kind een ander, waarschijnlijk een wens van jezelf. Dat is link hoor, zo opvoeden.

Zoek de identiteit van dat kind en bevestig dàt

Het natuurlijke komt eerst, laat ik dat nog maar eens een keer zeggen. Dus je bevestigt eerst het kind in z’n eigen identiteit, dáár heeft hij recht op. Sleur hem niet naar Jezus! Daar kan ik me echt kwaad om maken. Daarmee worden gruwelijk veel fouten gemaakt.

De jongen die laatst in de VS die vrienden doodschoot, was opgegroeid in een streng christelijk milleu. Dat had zo’n haat bij hem gekweekt dat hij christenen begon dood te schieten op school en in de kerk. Wat haat teweeg kan brengen. Er zijn vooral in evangelische kringen veel fouten gemaakt.

Wie ben je? Laat je ook niet bevestigen in iemand die jij zelf niet bent! Daar moet je zelf ook voor waken.

Jezus deed dat ook. Wat er niet van Hem gezegd werd…..’Nee, dat ben Ik niet’.

Ze wilden zelfs een koning van Hem maken, dat is toch prachtig! Om tijdens  aanbiddings-diensten alleen maar te brullen: ‘koning Jezus!’

Hij wil dat helemaal niet zijn. Jullie willen van Mij een koning maken.

Stel dat Hij op de lijst stond voor een politieke partij, zou je dan op Hem stemmen? Nou, ik niet hoor, daar komt Hij nooit op.

Maar klopt je naam met je wezen.

Ik heb een stukje uit de krant geknipt: Denk aan moeder Theresa, 50 jaar hield ze vol dat God barmhartig is, maar diep in haar leefde een diep ongeloof. Ze wilde dat God er is en dat Hij was zoals de kerk het haar heeft verteld, maar ze kon Hem niet geloven, en ervoer haar leven steeds sterker als een toneelspel. Haar recent gepubliceerde brieven getuigen daarvan.

Intussen noemt de kerk haar een groot mystica, een geweldige vrouw.

Hoezo mystica? Ze was een gebroken mens, worstelend met een onecht ‘ik’. Elke stap voerde haar verder weg van het echte  ‘ik’.

Daar heb je nou de ravage die aangericht wordt in een mens, door hem niet te bevestigen in z’n eigen identiteit, maar door

er iets op te plakken en dat te benoemen, en geweldig te prijzen.

Vind je het dan gek dat een hoop mensen die hoog zijn in de wereld, vooral in de show-wereld, ineens zelfmoord plegen? Omdat ze een rol hebben gespeeld.

Je nieuwe naam is eigenlijk je originele naam, je eerste naam. Dus niet de naam die mensen aan je geven, maar wie je bent! En wie mij liefheeft, die mag mij benoemen; die mag mij een naam geven. Dan weet ik: dit is waar!

En dat raakt je ook het aller-allerdiepste, dat komt in het merg van je botten.

Mooi hè, dat we een God hebben leren kennen die een naam geeft, die je identiteit benoemt. Want samen met de Zoon ben je zo’n mooi wezen geworden.

Soms ben je je identiteit niet bewust hoor, want je zal maar een waardeloze jeugd hebben gehad. Dat mensen in jouw jeugd gewoon een ander van jou wilden maken dan wie jij echt bent. Je moest aan bepaalde maffe ideeën beantwoorden. Je bent verbogen. Je bent niets en je wordt ook niets is het ergste.

Eén opmerking van een onderwijzer kan zo’n ravage aanrichten, dat je voor de rest van je leven invalide bent.

En maar aanpassen aan dat gewenste gedrag zoals een ander dat wil. Of, als je het nog vromer wil hebben: ‘dat wil de Here Jezus’.

Dat wil Hij helemaal niet. Hij wil niet dat je

een ander moet zijn. Dat is heel erg!

In het evangelie kom je het ook heel veel tegen. Je moet dan beantwoorden aan bepaalde ideeën. Maar vooral de knauw die je in je jeugd hebt gehad, de vergroeiing. Dat is zomaar niet weg. Dat heeft een herstelperiode nodig, soms heel lang. Soms haast je hele leven. En dan gaat het herstel toch nog door hoor. Het wordt allemaal weer zoals het origineel was. Je nieuwe naam.

Nu wil ik even het begrip ‘mi-wa-ko’ noemen, dus minderwaardigheidskomplex. Dat hangt samen met schuld-gevoelens en schaamte. Veel mensen voelen zich vaak schuldig. Dat heeft ook te maken met je identiteit. Maar een minderwaardigheidskomplex kun je grofweg in twee typen onderscheiden. Het zit nogal ingewikkeld in elkaar, daarom heet het ook een komplex.

De ene heeft een minderwaardigheids-komplex en die wordt een grijs muisje, zo van: ‘ik ben er niet, ze zien me niet en ze hoeven me ook niet te zien; ik wil ook liever niet gezien worden. Ik schaam me dood als ze me zien’. Eigenlijk geneer je je voor jezèlf. Je kunt je je ook niet voorstellen dat er iemand verliefd op je wordt, want dat kan niet. Want wie wordt er nou verliefd op zo’n grijze badlap?

De andere kant van een minderwaardigheids-komplex dat zijn mensen met een geweldige geldingsdrang.

Dat zijn mensen die zich als een aap op de borst kloppen: ‘ik bèn wel iemand, en ik tel heus wel mee’. Dat heet een geldingsdrang. Ze willen ook zo graag meetellen. Daaraan herken je dus een minderwaardigheids-komplex. Ze moeten ook altijd wat. ‘Kijk mij eens, hoor mij eens’. En dat kan zó diep zitten.

Je bent dan nl. afhankelijk van het oordeel van een ander. Die ander wordt jouw norm, die is dan maatgevend.

Dat heeft weer te maken met die innerlijke en die uiterlijke mens. Die grijze muis klopt niet, maar dat stoere klopt ook niet.

Je gaat je ook vergelijken met anderen. Als je een ander tot norm van jezelf maakt, dan ontken je toch jezelf? En daar zit het probleem, dat is het scharnierpunt in je denken. Daar zit ergens een fout.

Je bent zo bang om niet geaccepteerd te worden, omdat je waarschijnlijk jezelf niet hebt geaccepteerd, zoals je zelf bent.

Want als je naar jezelf kijkt en dan zegt: ‘ben ik dat? Ben ik het Heer? Ik schaam me dood’. Dat kàn toch niet?

Ja, dat kan héél ver gaan hoor. Je hele leven kan er door bestempeld worden.

Als je nog eens kijkt naar die profetie van Ezechiël, dat die botten zich aaneen voegen, dus jou identiteit wordt weer her- of gevormd door het evangelie, door het woord te horen en dat woord brengt je innerlijk weer bij elkaar, en die gaan weer leven.

Wat is nou een lichaam zonder botten?  Een lege zak, of een ander woord: een windbuil, en je herkent windbuilen onmiddellijk. Je kent misschien wel het scheldwoord: ‘windbuil is windzak’.

Dat zijn lui die zichzelf hebben moeten opblazen, want als je geen botten hebt, blaas je jezelf toch op? Dat is een hele inspanning hoor. Paulus noemt ze opgeblazen figuren.

Die hebben dus geen botten, geen identiteit. En dat is erg.

Het beroerde is dat je dat zo gauw dóór hebt bij iemand, en je noemt hem dus ook een lege zak.

Jezus gaat verder, die zoekt op wat die man  kwijt is. Hij kijkt of ze dat weer terug kunnen vinden.

Het vreemde woord voor opblazen, dat kent iedereen wel, dat is inflatie. Ken je het woord ‘selfinflating?’ Dat staat wel eens op slaap-zakken die zichzelf opblazen. Dat zijn slaap-matjes die je uitrolt en die zich dan zelf opblazen.

Maar inflatie betekent dus eigenlijk: ‘waarde-vermindering’. Dus hoe harder je zelf je best doet om opgeblazen te worden, hoe minder waard je bent. Dus hoe is het met je ego gesteld? Is het origineel of blaas je het op?  Als je op die manier rondwandelt, ben je eigenlijk een acteur. Daar valt nog veel over te zeggen, maar een goeie vraag is ook altijd: ‘ben je eerlijk naar jezelf toe?’

Ben je dat? Durf je de confrontatie met jezelf aan? Wie je werkelijk bent en hoe je doet alsof.

Het Griekse woord voor schijnheiligheid is hypocriet. Letterlijk betekent dat toneel spelen. Dus mocht je een rol spelen, of denken dat men dat van je verwacht, stap dan van het toneel en stap de werkelijkheid in. Dat meen ik echt hoor!

Als je de weg naar jezelf nooit hebt laten vinden door iemand die het beste met je voor heeft en die weet wie je bent, hoe zul je ooit de weg naar een ander vinden. Dan is het theorie! Maar ja, je zal maar afhankelijk zijn van het oordeel van een ander. Ik heb eens gelezen van iemand die zei: ‘ik ben waardering-verslaafd, en dat is heel erg’ zei ze ‘ik was er altijd maar op uit dat mensen mij waardeerden, en dan altijd positief natuurlijk’. Totdat iemand eindelijk eens daar doorheen prikte, wat wel een confrontatie was, maar dan kom je wel bij iemand zelf terecht.

Aan wie heeft moeder Theresa ooit durven en kunnen vertellen: ‘Ik twijfel aan alles, ook aan mijzelf, ik speel toneel voor het oog van de hele wereld’. Had iemand het maar eens tegen haar gezegd, misschien dat het nog kan, ze durft het zelfs te zeggen in haar brieven.

Dus door het evangelie van de liefde van God krijg je langzaam je eigenheid terug.

Theo heeft bijvoorbeeld z’n naam gekregen van z’n ouders, dat heet Theo. Als Theo zich-zelf helemaal is, dan is het wel typisch Theo, en dát is de bedoeling. Dat het typisch ‘jij’ bent.

Maar die verbinding met de Zoon door die liefde, die levert jou op. Dat ben jij! Het zijn jouw botten. Onvervreemdbaar. En eindelijk, en dat is goed voor mensen met die komplexen, word je een beetje gelukkig met jezelf. Ik heb het proces bij jou, Rudi, zien voltrekken, het is ongelooflijk. Iedereen die haar kent die weet dat. Het is waar, kijk maar naar dat proces dat zich voltrekt. Ik heb het bij Jan gezien en bij Pé, ach, bij zoveel mensen.

Maar dat je jezelf staat te worden, en dat je daar best blij mee mag zijn.

Heb ik dat beeld wel eens verteld van Arthur Miller, dat toneelstuk? Over die keurige, prachtige dame, een uitstekende gastvrouw, en ze had het ook gemaakt, maar deed daar niet trots over. Men vond haar een perfecte vrouw en een goede moeder. En zij ging naar de psychiater en zei: ‘Het gaat niet goed met me, maar ik weet niet wat er met me aan de hand is’. Terwijl haar vriendinnen zeiden: ‘Je hebt toch een fijne man en een leuk huis’…    Die komen met die troost aanzetten.

Die bevestigen haar dus alleen maar in een rol. Dat wou ze niet horen. ‘Was er maar eens iemand die mij kende’, zei ze. Dat was gewoon een noodkreet.

Ze komt bij die psychiater en ze zegt: ‘Ik droom de laatste tijd zó raar, ik snap er helemaal niets van. Ik droom dat ik ergens op een stoel zit en er komt een afschuwelijk kind aangekropen, met een lelijk misvormd gezicht, het beweegt ook moeilijk. En die loopt naar mij toe en legt z’n handen op mijn knieën. Ik vind het zo afstotend, en het wil maar bij mij op schoot komen, maar ik duw dat kind maar steeds weg. Daar heb ik dus niets mee’.

Dat heeft ze steeds, en wat blijkt nou, die psychiater zegt: ‘Neem in je volgende droom dat kind nou eens op je schoot en geef dat kind eens een kus, want je bent het zelf. Je hebt zo geweigerd om niet lelijk te zijn bv., want je vond alles maar niets, dat je je keurig verpakt hebt voor de wereld in een subliem toneelstuk, maar jij bent het. Je bent geen lelijk kind, maar je hebt jezèlf niet geaccepteerd, want je dacht dat je een lelijk, monsterlijk kind was’.

Het is een toneelstuk, maar wel wijs hè?

In haar volgende droom heeft ze dat kind op schoot genomen en gekust, en toen kwam die vrouw in evenwicht met zichzelf. Ze kwam in het reine met zichzelf.

Tja, hoe sta je bekend…en wie bèn je?

Je wordt dan gelukkig met jezelf en je ben innerlijk niet meer verdeeld in allemaal losse botten.

Je bent ook geen optelsom van kleine stukjes hoor. Die botjes worden niet op een hoop gegooid, al zou je dat zijn….Nee, dat ben je niet!

Laat dat nou eens z’n plek vinden, zodat je als persoon in balans komt.

Ik heb een poosje geleden een beeld gehad, later heb ik aan de Heer gevraagd om het nog een keer te laten zien, want ik miste een paar stukken, en dat was het volgende: Er waren mensen in een kring bezig een puzzel te maken. Ze keken steeds in een spiegel, en dan zochten ze uit een grote bak met puzzel-stukjes, daar liep iemand rond die de puzzel-stukjes aanreikte, en soms zochten ze het zelf. En zo maakten ze een portret van zichzelf, want ze keken in de spiegel, dat was iets heel leuks. En langzamerhand begon dat gezicht, zoals ze wèl waren, te ontstaan. En er was één persoon, die achter die mensen langs liep, man of vrouw weet ik niet, en die pikte bij de één dàt stukje weg en bij een ander ook een stukje. Die pikte dus overal een stukje vandaan. Hij zocht dus niet in die bak maar pikte dat van anderen en begon zo op z’n eigen manier een puzzeltje te maken.        Want zó wilde die persoon zijn. Van iedereen dus, bv. een eigenschap jatten en dat bèn ik dan.

Die puzzelstukjes pasten dus niet en leken ook nergens op.

Maar is dat geen duidelijk beeld? We hadden vroeger een leraar Nederlands, een etterbak, maar hij kon orde houden als de beste, dus ik dacht toen: ‘als ik zó orde hou, dàn kan je het wel. Ik deed hem dus ná in het begin. Na twee dagen gaf ik het op. Het werkte niet, want nadoen is altijd imitatie. En het woord ‘image’ is gemaakt van imiteren, wist je dat? Iemand imiteren. Dus nóóit meer nadoen! Dan word je uniek. En dan breng je ook vruchten voort naar je eigen aard, dat staat in Genesis 1. Is dàt niet mooi? Als ik een perenboom ben, wil ik nooit kersen dragen. Toch?  Je kan geen vruchten opbrengen die niet kloppen met je identiteit. Dan ga je weer anderen napraten, nakauwen. Wie ben jij? Daar valt of sta je ook mee.

Gelukkig kun je dank zij Ezechiël weer gaan staan.

Ik geef je nog een Frans woord: je bent een ‘individu’. Vertaal dat eens letterlijk? Onverdeeld, je bent van binnen ongedeeld.

Je bent iemand uit één stuk en niet uit 20 puzzelstukjes.

Nog een laatste opmerking: God integreert je, voegt bijeen, en de duivel desintegreert. In jezelf gooit hij het door elkaar, maar God integreert, Hij zoekt het allemaal weer bij elkaar.

Dat is een mooi werk van en voor God.

En de duivel desintegreert. Je kunt ook zeggen: God verbindt en de duivel verdeeld en gaat daar nog over heersen ook. Dat is zó duivels. En dat geldt in gemeenten, maar het geldt ook in jezelf, en dáár ging het mij vanavond om. Hoe is het met jou?

Dus verzoend met jezelf kom je in balans, want als je een ander wil zijn, dan ben je dat niet en je wordt het ook niet.

 

Weer even terug naar Ezechiël. Dan gaat dat hele leger opstaan. Probeer ze eens te bekijken. Dat hele volk gaat staan. Hoeveel kleren hebben ze aan? Niets dus, ze staan allemaal in hun nakie. Leuk hè, want naakt betekent ‘pure onschuld’. In al je kwetsbaar-heid zo onschuldig als wat. Denk aan het paradijs.

Dan staat er in vers 12: ‘Ik zal u uit uw graven doen opkomen’. Opkomen? Dat is boven water komen. Ik vind het zo mooi dat ik b.v. Lita langzaam boven water heb zien komen: ‘daar heb je Lita!’ En die had toch een enorm minderwaardigheidskomplex. Maar als ik dat nu zie, dan vind ik dat een wonder. Daar komt iemand op.

Je hoeft niet zo hard voor jezelf op te komen, want God láát je opkomen.

De tweede betekenis is: je kleuren komen op.

De derde betekenis is: zoals graan opkomt, zoals bloemen opkomen. De mooiste betekenis vind ik: ‘zoals de zon opkomt’.

En al die betekenissen kun je hieraan toe-voegen, ze komen op uit hun dooie bestaan.

Uit hun lege bestaan, uit wat door elkaar ligt, je toneelspel e.d.

En ik breng je naar uw land (vers 14), niet naar Palestina hoor, anders moeten we daar ook weer heen, maar wat is ons land? Dat is het koninkrijk Gods, ander woord: ‘het land der belofte’, dat hangt samen met de Geest, we leven in de Geest, en dàt is het land der belofte.

En dat heeft God Zichzelf ook beloofd, want Hij komt zo graag in dat land. Het is Zijn land. En Hij zegt: ‘Het is ook van jullie, Ik heb het uitge-zocht’.

Jeremia heeft het over het land van verlangen, dat vind ik de mooiste opmerking.

Gods verlangen om bij mensen te wonen, dat lijkt Hem nou ideaal. Zou Hij gelijk hebben?

Het is al vóór de schepping Zijn streven geweest. Het land van verlangen, samen met de Vader en de Zoon jezelf te zijn door de heilige Geest.

Ja, zegt God, ze zullen daarin wonen. ‘Mijn woning zal bij hen zij’.

Ik ga nog verder: ‘Mijn woning zal in hen zijn, en zo is Mijn woning bij de mensen’.

Is dat niet mooi?

 

Duurt Sikkens, centrale Bijbelstudie 19-12-2007