Het offer van God

Offeren. Wat is dat?

Miljoenen mensen offeren aan goden, aan bozen geesten. En waarom? Om iets van ze gedaan te krijgen.

Ja, voor wat hoort wat…, welvaart, gezondheid, geld, een baan.

Nou bouwen wij geen altaren in Nederland, hoewel ze wel in rooms katholieke kerken staan, ook zo raar.

Maar offeren wij wel eens om iets van God gedaan te krijgen? Of iets ópofferen, ja, je spant je dan kennelijk toch behoorlijk in…

We gaan eens proberen daar wat licht over te krijgen.

Het Hebreeuwse woord voor ‘offeren’ bestaat uit verschillende woorden; het meest gebruikte is het woordje ‘korbán’, dat woordje gebruikte Jezus ook weer.

In Numeri 7 staat dat woordje 27 keer.

De Israëlieten waren altijd bezig met offeren, dag en nacht.

Brandoffers, spijsoffers, zondoffers, drankoffers, vredeoffers, schuldoffers.

Het barstte van de offers.

Al die beesten die geslacht werden….

Vooral het woordje schuldoffer heeft een kernachtige betekenis; er staat in Jesaja over Jezus: Als Hij Zich tot schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nakomelingen zien.

Als Jezus schuldoffer geweest is, krijgt Hij navolgers, Jes. 53:10; maar de Naardense bijbel heeft een veel mooiere vertaling, die zegt: Nu Zijn ziel Zich aanbiedt ter verontschuldiging.

Zijn ziel biedt zich aan, dat komt dichter bij de betekenis van het Hebreeuwse woord.

Want offeren komt van een werkwoord wat betekent: naderen; een stapje verder is: toenaderen. Dus toenadering zoeken.

Dichterbij komen.

En de oerbetekenis is dat je toenadering zoekt om gemeenschap te krijgen. Dat je gemeenschappelijk iets hebt.

Dát is de betekenis van offeren. Dat is dus hartstikke mooi! Dan ben je er persoonlijk aktief mee verbonden.

Maar ja, ik weet niet of je je dat realiseert, want dat offer van ons is eigenlijk niks, al die opofferingen, je best doen ‘voor de Heer…’. Ken je dat? Alles voor de Heer…, en dan niks voor jezelf. Om maar iets gedaan te krijgen van God.

In Jeremia 7:21 (NBV) staat iets heel merkwaardigs: Maak van je brandoffers maar vredeoffers, en eet zelf dat vlees maar op.

Met andere woorden zegt God: ‘wat moet Ik ermee?’ Eet het zelf maar op, dan heb je er nog wat aan.

En nou komt het: Toen Ik jullie voorouders uit Egypte leidde, heb ik hun nooit iets gezegd of voorgeschreven over brand- en vredeoffers.

Realiseer je dat eens. Hij heeft nóóit iets gezegd over offers.

“Ik niet” zegt God, “dat heeft Mozes verzonnen”. En waarom? Nou, ik denk wel dat ik het motief van Mozes ken, hij wilde het volk bij de les houden, en heeft ook offers verzonnen die allemaal in zich vooruit wijzen naar de Christus. Al die offers.

Maar Mij heb je er niet over horen praten, zegt God.

Eeuwenlang hebben ze dat volgehouden; ik denk niet dat ze het Jeremia in dank hebben afgenomen dat hij dit zei.

Staande bij de tempel zei hij: ‘waar zijn jullie mee bezig, eet het toch zelf op man!’

Maar dan komt dat zinnetje daarachter: 

Wat Ik geboden heb…..hè?…. dit is een heel andere vertaling, er staat nl. iets heel anders in het NBG, er staat niet: wees Mij gehoorzaam…, er staat letterlijk in vers 23:  hoort naar Mijn stem! En dát is een prachtige uitdrukking!

Wat moet Ik met al die offers, luister nou eens naar Mijn stem! Hoor Mijn stem.

Dat is het enige wat God vraagt. Wat is dat mooi!

Hoort naar Mijn stem, dan zal Ik je tot een God zijn en jullie zijn Mijn volk. Dan vormen wij een eenheid. Dan ben ik in jullie midden als inspirator. Dat is het enige wat Ik wil.

Maar het volk was, door de woestijn trekkend, ongelooflijk hardnekkig. En na veertig jaar zei God: ga maar eens terug, jullie snappen er nog helemaal niks van.

In Mattheüs 12:7 staat het zéér kern-achtig: Barmhartigheid wil Ik en géén offers!

Ik wil barmhartigheid, dat is alles wat Ik van jullie vraag. Niks offers!

Dus dat brengen van offers heeft totaal geen nut.

 

En nou een probleem.

Dertig jaar geleden heb ik eens gesproken over het offer van Abraham en Izaäk.

Toen zei ik dat Abraham werd verzocht. Ik ben op het verkeerde been gezet door een opmerking uit de Hebreeën.

De Hebreeënschrijver gebruikt daar nl. het werkwoord: ‘verzoeken’. En Abraham is nièt verzocht. Maar hij gebruikt het woord ‘verzoeken’, en verzoeken is trachten over te halen tot iets slechts.

God verzoekt niet, Hij is geen verzoeker. Dus ik denk, maar die opmerking hou ik helemaal voor mijn eigen rekening, dat de Hebreeënschrijver daar een verkeerd werkwoord heeft gebruikt.

Ik zal proberen dit uit te leggen, want dat offer van Abraham was een soort proef, maar ik zal het iets duidelijker omschrijven, want ik denk er nu echt anders over dan dertig jaar terug.

Hebr. 11:17: Door het geloof heeft Abraham, toen hij verzocht werd….., dat is niet waar. Moet je nagaan, God sprak regelmatig met Abraham; er zaten wel hele periodes tussen, maar als er één de stem van God kende, dan was het Abraham wel.

Hoort naar Mijn stem…, nou, dat deed Abraham wel.

En ineens zegt God tegen hem: Abraham! Hier ben ik, zegt hij.

Dacht je dat Abraham de stem van God niet verstond? Dat hij de stem van God niet kende?

God zegt alleen maar: ‘Abraham’, en Abraham zegt direct: ‘hier ben ik’.

Hij zegt dat onmiddellijk!

Neem Izaäk en ga naar een land dat Ik je wijs, en offer hem als brandoffer.

De reaktie van Abraham is, dat hij niet in paniek raakt, hij heeft geen slapeloze nacht. Hij knikt.

De volgende ochtend staat hij rustig op, gaat zelf hout hakken en laadt dat op een ezeltje; hij wekt Izaäk, neemt 2 knechten  mee en ze gaan.

Waarheen? Naar een land dat God hen wijzen zal.

Izaäk en Abraham zijn een soort twee-eenheid geweest, want twee keer staat in dat hoofdstuk het woordje: eensgezind.

Dat wordt vaak vertaald met: zo gingen die beiden tezamen. (Gen. 22:6).

Maar de band was veel hechter, ze waren eensgezind! Ze hadden dus dezelfde gezindheid.

Een wonderlijk verhaal.

Dus Abraham twijfelt geen moment. Hij gaat! En hij denkt: jaha, Izaäk moet geofferd worden, maar het zweet breekt hem nièt uit, want hij wist één ding: op Izaäk rusten geweldige beloften, prachtige beloften; en die beloften komen tot vervulling! Hoe dan ook!

En ze gaan op weg, en op de derde dag komen ze op de plek aan.

De derde dag, dat heeft een diepere betekenis hoor.

Abraham draait zich om en zegt tegen de knechten: ‘blijven jullie hier met de ezel, en als we hebben aangebeden zullen wij tot jullie terugkeren.

Hij zegt wij, Izaäk en hij.

Wat spreekt uit dat ene woordje ‘wij’?

Een kostbaar en onvergankelijk geloof van Abraham. En Izaäk hoort dat ook z’n vader zeggen: ‘wij keren terug’.

Want wat staat er in vers 18?  Hij heeft overwogen…

Dus je zoon wordt brandoffer, en Abraham slaat aan het overwegen.

Overwegen is een prachtig woord. De voors en de tegens ga je tegen elkaar afwegen. Daarom is overwegen een veel mooier woord dan denken.

Denken is zo abstract. Het werkwoord denken komt in het Hebreeuws ook niet voor.  Wel overdenken, en aandenken en indenken, en noem het allemaal maar op.

Maar overwegen…, dat deed Maria ook; ze overwoog de woorden die ze gehoord had. Prachtig is dat.

In die menselijke geest worden voor en tegen tegen elkaar afgewogen.

En wat heeft Abraham overwogen? Als ik dan toch moet offeren, dan zal Hij hem uit de doden moeten opwekken!

Daar praten wij gemakkelijk over, maar Abraham was wel de eerste die in de opstanding geloofde hoor! De allereerste! Nooit was er iemand vóór hem geweest die dat ooit gezegd of gedacht had.

Abraham bedacht dat; dan wordt hij opgewekt uit de doden.

Hoe? Geen idee! Maar wij keren terug!

Ze waren op de berg Moria.

Het woord Moria heeft verschillende betekenissen. Salomo heeft later z’n tempel op de berg Moria gebouwd.

Het heeft een diepe betekenis dat God die plek uitkoos voor de tempel van Salomo.

Maar Moria betekent volgens de Naardense bijbel: Uitzichtsberg.

Dit woord vind je niet in een woorden-boek. Maar een berg, wat niet gaat om het zichtbare uitzicht om die berg heen, maar je krijgt een geestelijk vergezicht.

En Abraham kreeg uitzicht op de weder-opstanding.

Dát heeft hij overwogen. Ik heb tóch uitzicht!

Er is zelfs een vertaling die zegt: waar God gezien wordt. Dat is toch niet te geloven?

Moria, waar God gezien wordt.

Dus Abraham naderde God met zijn offer,  daar waar God gezien wordt.

Hij was dus de eerste die in de opstanding geloofde, en de opstanding is wel de kern van ons evangelie; daarom zijn we niet meer bang om dood te gaan. Mooi hè?

Dan zegt Izaäk: hoe zit dat met het brandoffer? Nou, zegt Abraham, de vertaling van het NBG is wat versluierd, maar de betere vertaling is: ‘jongen, dat ben je zelf’, jij wordt brandoffer’. Dat zegt hij terwijl ze met z’n tweeën die berg beklimmen.

Hoe reageert Izaäk? Hoe zou jij reageren? Dat zou ik best eens willen weten.

Jij bent brandoffer. Hè… wat…?

Nee, hij loopt rustig door, eensgezind met z’n vader. Er was zo’n diep vertrouwen tussen die twee, dat is niet te geloven.

Dan komen ze op die berg en Abraham bouwt een altaar, het gekloofde hout legt hij erop, hij bindt Izaäk met z’n handen en voeten waarschijnlijk en legt hem erop.

Dat dóet hij gewoon!

Dan pakt hij het mes…., en dan grijpt God in.

Want wat staat er? God was bij machte hem zelfs uit de doden op te wekken, daarom heeft hij hem ook bij wijze van spreken teruggekregen.

Bij wijze van spreken. Letterlijk staat er in het Grieks het woord parabole, en dat is ons woord gelijkenis.

Hij heeft Izaäk bij gelijkenis teruggekregen uit de dood.

Dus Abraham voerde een gelijkenis op.

Abraham geloofde in de opstanding. Vader van alle gelovigen was de titel die hij kreeg. Waar of niet?

Maar ondertussen weten we dat Gód de Vader is van alle gelovigen.

Dus Abraham was een beeld van God. Waar is Izaäk dan een beeld van? Van Jezus.

Over Izaäk is er verhoudingsgewijs erg weinig bekend in de bijbel. Daar wordt het minst over gesproken.

Abraham, Izaäk en dan Jacob. Maar over Izaäk lees je heel weinig.

Hij is de bescheidenheid zelf. Hij moet ook een lieve en sterke  jongen zijn geweest; z’n naam betekent ook: God lacht.

God lacht kan een reactie zijn op het lachen van Sara, die óngelovig lachte. Dan zal God wel gèlovig gelachen hebben, denk ik dan.

Ik wil maar zeggen: wat Abraham daar deed met Izaäk is een vóór-beeld geweest; hij voerde een gelijkenis op van de werkelijkheid die nog komen moest.

Dus een vóór-afbeelding. Een vooraf-schaduwing van de hemelse Vader en Jezus.

Trouwens, wat moet God met een dood kind? God wil nooit bloed zien hoor! Hij is niet bloedig of bloederig. Nee, het leven hoort bij de mens, het leven hoort bij het vee, het leven hoort in de natuur, verborgen.

Maar wat moet God met een dood mens?

En nu de omgekeerde wereld van God.

Wij hebben ontdekt dat offeren betekent: ‘toenadering zoeken om met iemand in gemeenschap te komen’.

Nou brengt Gód een offer. Hij brengt een offer aan de mens. Hij offert Zijn Zoon op aan de mens, want God zoekt op een hele tere manier toenadering tot alle mensen.

Dat doet Hij zó voorzichtig, Hij biedt z’n Zoon aan, z’n enige, die Hij liefheeft.

Die woorden klinken nog na in Abrahams oren toen Hij dat bericht hoorde van God: de enige die jij liefhebt; en dat slaat natuurlijk op Jezus, de enige die God liefheeft.

Wij offeren niet aan God hoor! God heeft óns iets aangeboden. Hij zocht toenadering. Dat is toch prachtig?

Dat is toch ongelooflijk? Dat is toch on-voorstelbaar?

Het is de zoektocht van God naar de harten van de mensen.

Ik bied jullie het kostbaarste aan wat Ik heb, één Zoon!

Denk eens aan het laatste Paasmaal van Jezus.

De Joden hadden al eeuwenlang Pascha gevierd, als herdenking, maar goed.

Jezus vervulde het Pascha, daarom was het ook het laatste Pascha. Het hoeft nooit meer gevierd te worden.

Pasen hoef je echt niet meer te vieren hoor. Het is al gevierd, en Pinksteren niet, en Kerst al helemaal niet!

Jezus zit daar aan tafel, ze eten en drinken daar, ze dopen de spijzen in de sauzen; ze zitten hartstikke lekker te eten.

Ineens pakt Jezus een brood en Hij breekt het; Hij wacht tot het stil is en zegt dan ineens: dit is mijn lichaam, en dat ver-breekt voor jullie, Mijn offer aan jullie, Ik zoek toenadering, Ik zoek kontakt met jullie.

Vlees en bloed als een kostbaar offer biedt Hij aan. Wat moet er door Hem zijn heen-gegaan in z’n gedachtenwereld  toen Hij dat deed?.

En die koppen van die kerels en die vrouwen om Hem heen…., ja, zouden ze het begrijpen? Maar Ik dóe het gewoon.

Die voor-afschaduwing, die gelijkenis van Abraham en Izaäk, wordt werkelijkheid in de Vader en de Zoon Jezus Christus.

Het Lam van God, je mag ook net zo goed geitebokje zeggen, maar lam klinkt altijd mooier; maar het geitebokje van God wordt voor ons brood en wijn.

Dat brood is dus het lichaam; wij zijn dus eetbaar voor de mensen, als je snapt wat ik bedoel.

En dat bloed? Eigenlijk kun je wel zeggen: wij worden geestelijke bloedverwanten.

Het gaat niet over het bloed van Jezus, maar over het bloed van Christus. Dat is wat anders. Wij worden geestelijke bloed-verwanten.

Dus die natuurlijke banden…, ach, dat is van secondaire betekenis. Wàt een familie zijn we nu; eigenlijk zijn we het huisgezin van God, Gods gezin.

Eigenlijk biedt God Zijn Zoon aan aan de mensheid en zoekt toenadering tot alle volkeren.

Als je hier in je kleine clubje zit, heb je dan nog oog voor alle volkeren, want God heeft een groot hart voor alle mensen.

Je kan de bescherming wel zoeken in je eigen club, maar uiteindelijk gaat het er om dat God eigenlijk alles wil worden in allen, in alle mensen.

Het Lam wordt wel dertig keer genoemd in de Openbaringen; het Lam staat centraal.

En dat Lam was al geslacht, staat er, van vóór de grondlegging der wereld.

Nou nou, hoe kan dat nou?

God heeft altijd het herstel in Zijn achter-hoofd gehad, en dacht: als het ooit mis loopt, dan heb Ik altijd nog een Lam ter slachting, want de duvel wil bloed zien.

Er is vertaald: ‘van vóór de grondlegging der wereld’, maar in het Grieks staat daar het woord ‘katabole’, kata is ‘naar beneden en ‘bole’ is gooien.

Dus vóór de neerwerping der aarde. Als die aarde neergeworpen wordt vanuit het licht de duisternis in, en dat is gebeurd, dan heb ik nog altijd een Lam; iemand die dat wil zijn, die dat wil worden!

Dat is prachtig.

Dan kun je nagaan, en dat is eigenlijk de kern van m’n betoog: een herziening van het verhaal van Abraham, dat geeft me ook ongelooflijk veel rust nou ik dit weet en het zie als een voorafschaduwing van de werkelijkheid van God, die Zijn enige Zoon afstond.

In Efeze 5:1 en 2 staat het zó duidelijk:

Weest navolgers Gods, geliefde kinderen, en wandelt in de liefde, zoals Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven aan de boze, voor ons, als offergave.

Het is de omgekeerde wereld: God biedt ons Zijn offer aan. En dat doet Hij op zo’n tere wijze, Gode tot een welriekende reuk; dat doet God goed.

Het offer, een prachtige betekenis; en maak het maar helemaal los van al die rokende lijken daar in zo’n tempel.

Maak het maar ook helemaal los van je eigen op-offeringsgezindheid en je gedoe.

God heeft mij iets aangeboden, en ik heb het geaccepteerd, dus ik leef.

Wát een offer van God hè?

O ja, de Naardense bijbel zegt het even iets anders: Hij heeft Zichzelf prijs- gegeven als opgangsgave.

Dat heeft een diepe betekenis. Uit Zijn nederige toestand heeft Hij dat ons aangeboden.

Wat is het diepste verlangen van je? En kennen wij trouwens het diepste verlangen van God? Wat is Zijn diepste verlangen?

Er staat in het ‘Onze Vader’: Uw wil geschiede; dat is een beetje hufterig uitgedrukt volgens de Griekse vertalingen.

Eigenlijk staat er: Uw verlangen zal gebeuren. En wat is Gods verlangen?

Dat staat in Job. Hij verlangt naar het maaksel van Zijn handen.

Hij verlangt gewoon naar je! Kun je je dat voorstellen?

Gewoon verlangen naar wat je hebt.

 

Dan nog wat, al jaren loop ik met een vraag rond. Dan rommelt het in m’n hoofd, dan steekt het de kop weer op, en dan is het weer weg.

In mijn preken heb ik het ook wel eens een klein beetje laten doorschemeren; alleen een scherpe luisteraar valt dat op, dat is het woordje ‘identiteit’. Dat kennen jullie wel. Je identiteit.

Maar wat betekent dat woord?

Persoonsgelijkheid.

Ik wil graag dat jullie dáár eens over na-dachten.

Jezus zegt heel simpel: als je Mij ziet, zie je God, echt waar. Wát een persoons-gelijkheid! 

Jezus, die het Gode gelijkzijn niet als een roof heeft geacht.

Het Gode gelijk zijn. Wat zou nou Gods verlangen zijn? Mensen zien te creëren die aan Hem gelijk worden, gelijkwaardig.

 

En nou is mijn vraag: ben je nou eindeloos op zoek naar je eigen identiteit, of ben je op zoek naar Gods identiteit?

Moet jij nou tevoorschijn komen, of moet die mens Gods tevoorschijn komen. Dat is een wereld van verschil.

Paulus zegt: als je alleen voor dit leven je hoop op Christus hebt gezet, voor dit leven, jouw identiteit…, dan ben je één van de armzaligste mensen die er bestaan.

Wat zitten we hier dan te doen? Op zoek naar mezelf? Kom nou! Laat je toch vinden door God!

Zoeken wij nou onze eigen identiteit, of die van God.

Ik zou het best fijn vinden als je het dáár eens met vrienden en vriendinnen over had. Wat dat inhoudt, hoe dat doorwerkt.

Ik zeg dit voor eigen rekening hoor!

We hebben het gezongen:

Uit de grond van mijn hart bloeit God op, er staat niet: bloei ik op.

Amen.

 

Duurt Sikkens d.d. 27-10-2013