Hooglied

 

Ik wil eens even wat gedachten loslaten over het ‘lied der liederen’, oftewel het Hooglied. Het is geschreven door Salomo, hij heeft 3005 liederen geschreven, dus dat zijn er nogal wat, en deze is bewaard gebleven.

Ja, 3005, dat staat in 1 Koningen 4.

Hooglied is eigenlijk een duet tussen een bruid en een bruidegom; een verloofd stelletje, zou je kunnen zeggen.

Die bruid is een slavin, een Sulammietische slavin, met een donker gekleurde huid, want ze liep veel in de zon; en daar wordt die bruidegom verliefd op.

In Jeremia staat: Ik denk aan de genegenheid van uw jeugd, de liefde van uw bruidstijd, toen je Mij gevolgd bent in de woestijn.

Die ‘Mij’ is God. Dus toen is zij Hem gevolgd, de woestijn in. God ging de woestijn in uit Egypte, want dat is je uitweg. God volgen is je uitweg.

En Hosea zegt: ‘je zult de Here kennen’.

Je leert Me wel kennen in de woestijn.

Er staat in Hooglied 1:3: als uitgegoten olie is uw naam.

Bij ‘uitgegoten olie’ moet je denken aan de zalving, en het Griekse woord voor zalving is Christos, oftewel ‘Christus’. En die naam is daarmee verbonden; de Christus.

En daarom hebben de jonge meisjes je lief.

In het Hebreeuws kun je het woord ‘jonge meisjes’ ook vertalen met ‘verborgen dingen’. Dus aan de Christus zijn verborgen dingen verbonden. Zelfs onsterfelijkheid. Dat betekent het ook.

Letterlijk staat er in het Hebreeuws: ‘over de dood heen’. Dat is wat!

Het woord ‘overlijden’ betekent ook ‘over-stappen’. Van het ene gebied naar het andere.

Het is mooi dat de naam van de Christus is verbonden met onsterfelijkheid, en met geheimen. Dat geheim delen we met Hem.

In vers 4 staat: Hij voerde mij naar zijn vertrekken. De vertrekken van de Christus.

Dat is je binnenkamer, waar je samen iets deelt. De binnenste kamer.

In vers 5 staat: Donker van huid ben ik.

Ik ben donker van dat eindeloze werken in de zon.

Ze was een slavin, vers 6, want de zon heeft mij verbrand.

De zonen van mijn moeder waren hard jegens mij.

Dat zijn notabene haar broers, en stelden mij aan als bewaakster der wijngaarden.

Nou nou, en zij daar maar zitten, en zij moest bewaken in die brandende zon.

En wat staat er achter? Mijn eigen wijngaard heb ik niet bewaakt.

Dat is jou misschien ook wel eens overkomen, je bent zó bezig met andere mensen, ze te bewaren, ze te bewaken, en je verwaarloost jezelf.

Je bent nooit aan jezelf toe gekomen.

Dat is wel eens schrikken als je wat ouder wordt. Zóveel werk verzet voor anderen, en niet aan mezelf toe gekomen.

In vers 7 staat: Vertel mij toch, mijn ziels-beminde, waar je weidt…..waarom zou ik zijn als een gesluierde… Dat is een ver-zachtende omschrijving voor een prostitué. Maar dat is ze niet, ze was een slavin; op het heetst van de dag laat ze de kudde rusten.

Vers 8 zegt de bruidegom: Jij schoonste onder de vrouwen…, zo noemt hij dat donker gekleurde slavinnetje, want Jezus kiest voor mensen die aan de onderkant van de maatschappij zitten: de slavinnen.

En dan staat er een prachtige opmerking:

Volg dan de sporen der schapen, dan vind je nl. de herder.

Jij laat dus als schaap sporen na, nou, zeg dat maar tegen de mensen: ‘volg ons maar, volg onze sporen maar, dan kom je bij de herder uit’.

Bij de tekst: ‘De Heer is mijn Herder, mij ontbreekt niets’, kun je ook lezen in het Hebreeuws: ‘De Heer is mijn Herder, ik ontbreek niet’. Ik hoor er helemaal bij.

Vers 12: Zolang de koning aan zijn tafel is, geeft mijn nardus zijn geur. Dat verspreidt zich door het huis.

Mijn nardus; dan heeft ze hem dus gezalfd met nardus.

Dat doet me denken aan het verhaal van Maria, die Jezus heeft gezalfd terwijl Hij zit te eten bij Simon de melaatse.

En de discipelen mopperden daarover: ‘dat geld kun je beter aan de armen geven’. En Jezus zegt dan: ‘de armen heb je altijd bij je, maar Ik ben niet altijd bij je, maar ze heeft Mij gezalfd met het oog op Mijn dood.

Overal waar dit evangelie verteld wordt, zegt Jezus, wordt dit verhaal van die zalving genoemd.

Want wat deed Maria? Zij zalfde Hem bij Zijn leven! Dus ze wees op de opstanding!

Want doden werden altijd gezalfd, maar Hij werd als levende gezalfd, en dat is schitterend.

Met het oog op Zijn begrafenis tijdens Zijn leven. Dus zij wist dat Hij zou opstaan.

Vers 17: De balken van ons huis zijn ceders. Waar je in woont. En het woord ceder is iets schitterends.

Een ceder is altijd groen, en het hout rot nooit! Dus je relatie rot niet weg en is altijd groen.

Hooglied 2:1: Ik ben een narcis, een lelie der dalen. Dit is een foute vertaling, het moet zijn ‘roos’.

Vers 3: In zijn schaduw begeer ik te zitten.

Dat is iets heel moois, je zit in de schaduw van God; dus is Hij de werkelijkheid, want Hij werpt die schaduw naar beneden, en daar zit jij in; maar de werkelijkheid is dat Hij naast je staat.

Dat is dus de werkelijkheid; de aarde is de schaduw van het hemelse.

En dan staat er iets geks in vers 7: Ik bezweer u, wekt de liefde niet op en prikkelt haar niet.

Nou, daar kun je een preek over houden, maar veel te vroeg moet er iets opgewekt worden waar je nog helemaal niet rijp voor bent.

Je moet kinderen nooit bekeren, ‘geef je hartje aan Jezus en zo…’. Nooit doen.

Ze zijn nog niet rijp, ze mogen kiezen als ze ouder zijn, als ze zèlf kunnen beslissen over ja of nee.

Met verkering is dat toch ook zo? Een kind van vijf jaar ga je toch ook geen verkering aanpraten?

Dus kinderen nooit bekeren, ondanks alle akties die worden ondernomen.

In Wapenveld was het zo: als je je hartje aan de Heer gaf, er waren tentsamen-komsten, dan kreeg je een spekkie; heel veel kinderen kregen dus elke dag een spekkie. Dat bedoel ik nou!

Vers 8: Hoor, mijn geliefde! Eigenlijk staat er, ze hoort dat dan ook: ‘de stem van mijn liefste’.

Een stem die je herkent uit duizenden.

Ik kan getelefoneerd worden, en soms zegt er eentje: ‘met mij’, en je weet wie het is. Je herkent de stem.

Zij herkent ook de stem van haar liefste.

Die stem versta je toch?

En dan vers 9: Zie, hij staat achter onze muur, kijkend door de vensters, spiedend door de traliën.

Hij zoekt je, want jij zit achter de tralies.

Dat kan nu ook zelfs het geval zijn dat jij achter tralies zit, en achter een muur.

Dat kan toch? Barrières, waar je achter kan zitten, zodat je niet tevoorschijn durft te komen.

Bijvoorbeeld een muur van rot-ervaringen, wat je allemaal hebt meegemaakt. En die muur staat tussen jou en die ander in.

Of zonde, een muur van zonde; van vroeger nog, die je steeds weer te binnen schiet, en dat je niet kan geloven in vergeving.

Of een muur van rouw. Je moet altijd de tijd nemen voor rouw hoor; maar het kan ook zó lang doorgaan dat het een muur wordt. Of schaamte. Je schaamt je zo voor jezelf. Terwijl je bruidegom zegt: ‘laat me nou eens je gedachten zien, ik wil je zien zoals je bent’.

Dat gaat dus over je inwendige mens hoor! ‘Mag ik je eens zien? Dat is het enige wat ik wil’.

Of je hebt een knoert van een ego: ‘Hier ben ik!’ Dat kan een muur zijn. Dat zijn tralies. Ik noem het maar tralies.

Of dat je een rol speelt van een gelovige: ‘Ik ben een christen’. O ja joh…..?

Het gaat er toch om dat je op je daden beoordeeld wordt?

Of je bent slaafs, zoals dat slavinnetje.

Heel slaafs, eindeloos vragen aan de Heer: ‘wat wilt U dat ik doen zal?’

En dan zegt Hij: ‘Niks! Ga eens naast me zitten, ik zoek je alleen maar, Ik wil alleen maar je gedaante zien’.

Tja, leuk doen, veel aktiviteiten….

Een hele zware muur is ‘ontkenning’.

Dat je ontkent bent. Misschien door opvoeding, of gepest op school, je bent eigenlijk niks waard.

Dus de ontkenning van jezelf. Maar Hij zoekt je.

In het Hebreeuws kun je tralies ook vertalen met ‘netten’; netten waar je achter zit. Verstopt, verborgen achter sluiers.

 

En wat is nou het eerste wat hij zegt?

Vers 10 en vers 13: ‘Meid, sta op’.

Daar heb je de kern van het evangelie.

Opwekken, dat doet iemand anders, en opstaan doe je zelf.

Iemand wekt jou uit je slaap, en jij staat op! Het is een wederzijdse werking.

Sta op uit die slaafsheid; sta op van achter die muur; loop om die tralies heen; verstop je niet langer.

Vers 14: Laat mij uw gedaante zien.

Dan staat er: Je bent een duif in de rots-kloof.

Als je een duif in gedachten neemt, en een rotskloof, dan zie je die duif niet meer. Ze hebben precies dezelfde kleuren.

Dus jij houdt je schuil, je bent haast niet te zien. Doodstil en angstig wacht je maar weer de dingen af. En dat is jammer.

Een tortelduif, angstig en verborgen.

Maar degene die jou lief heeft, heeft je gezien hoor! In die rotskloof, waar je in gevangen zit.

Mag ik je gedaante zien, mag ik je wezen leren kennen? Dat is wat, dat je je wezen openbaart. Tjonge, wat zijn er een hoop trucjes om dát te verbergen.

Hij kijkt dwars door de trucjes heen, door de muren en tralies heen, en Hij ziet je.

Hij ziét je! Hij ziet je zitten, zoals ze tegen-woordig zeggen.

Er staan prachtige dingen in, vers 11: de winter is voorbij……, het is een tortelduif (12).

Op het hoofd van Jezus, in het visioen van Johannes de Doper, zat ook bij Zijn doop in de heilige Geest, een tortelduif, en niet een knoert van een witte doffer.

In Hooglied 8:5 staat iets merkwaardigs, ook iets heel moois.

Wie trekt daar op uit de woestijn, leunend op haar geliefde?

Zie je het voor je? Jij zit in je woestijn, je moet er door, iedereen heeft een woestijn, van teleurstellingen, van verdriet, van onbegrepen wezen.

En dan in die woestijn zoekt Hij je op hoor! Anders kom je er nl. niet uit!

En daar komt ze aan, dat slavinnetje, een beetje wankelend nog, en dan leunt ze op haar geliefde.

Wat is dát een mooi beeld! Ik heb er nog nooit een schilderij van gezien.

Durf je dat? Leunen op je geliefde?

En je kijkt nog ‘es, en hij kijkt ‘es naar jou, en je ziet de liefde in elkaars ogen.

Zij beseft het nog niet helemaal, maar hij wel! Wat een mooie tekst!!

Zó kom je uit jouw woestijn!

Dat zegt Johannes ook: Bereidt in de woestijn een weg.

Die weg der ontsnapping, exodus. Dat is een uitweg.

Ze vertalen het met ‘uittocht’, maar ‘uitweg’ is veel dichterbij. Je komt er uit, hoe dan ook.

We gaan weer terug naar hoofdstuk 2:15.

Nou moet je die kleine vossen vangen, die de wijngaard verderven. En wat doen kleine vossen in een wijngaard? Die vreten de jonge druifjes op; de jonge loten vreten ze af.

Is dát misschien bij je gebeurd?

De allereerste beginnetjes van Gods liefde, van de Christus in je, want over die beginselen gaat het, lees maar na in Hebreeën. Het wordt vertaald met ‘eerste onderwijs’, maar beter is: ‘de eerste beginnetjes van de Christus in je.

Dat wordt uitgewerkt in Psalm 139.

Als de vossen die beginnetjes wegvreten, wat heb je dan nog? Ben je ze vergeten?

Dat kan hoor!

En als de eerste beginselen weer worden weggevreten, dan komen ze ook nooit tot rijping, dan ga je dood.

Vers 16: Mijn geliefde is van mij en ik ben van hem. Duidelijker kun je het niet zeggen. Die liefde is wederzijds.

Dat vraagt Jezus ook hè, blijf in Mij, want Ik blijf in jullie.

En dan iets merkwaardigs in hfdst. 3:4:

Nauwelijks was ik hen voorbijgegaan, of daar vond ik mijn zielsbeminde. Ik greep hem vast en wilde hem niet loslaten…., en wat doet ze dan? …totdat ik hem gebracht had in het huis van mijn moeder…. Ja, dan ga je toch naar het vaderhuis? Maar hier staat het moederhuis. Dat is een mooie. Het huis van mijn moeder, nl. de plek waar je vandaan komt; dat is je moederhuis. Dáár ben je geboren.

Het wordt herhaald in hfdst. 8: 2: Ik zal u leiden, ik zal u brengen naar het huis van mijn moeder, die mij opvoedt.

Dus het moederhuis, dat is leuk!

In God zit dus iets vaderlijks en tegelijker-tijd ook iets moederlijks.

En wat gebeurt er dan? Dan wordt jouw woestijn een park, een enorme gedaante-verandering. Met allerlei soorten vrucht-bomen.

Hfdst. 4:12: Een afgesloten hof zijt gij, een afgesloten bron, een verzegelde bron.

Goed bewaken, goed bewaren. In die woestijn is een bron gekomen die de hele boel vruchtbaar maakt.

Het zijn de gedachten Gods die jou vrucht-baar maken.

Die bron hier is de heilige Geest.

Jouw woestijn wordt een park! Een hof!

Dát is wat! Het gaat hier over jouw leven hoor.

Wat ben je mooi, wat ben je een mooie tuin, een lusthof, een paradijs.

In vers 15 staat ook nog: beken van de Libanon. Maar Libanon betekent gewoon ‘witte berg’, met die eeuwige sneeuw.

Vers 16: Als die wind er doorheen waait, gaat het ook heerlijk ruiken in die hof, dan gaan er balsemgeuren stromen.

Jij gaat heerlijk ruiken, je verspreidt de geur van Christus; wie met jou omgaat, ruikt wat lekkers.

Dan hfdst. 5:6 en 7: Ik zoek de geliefde, maar vond hem niet. De wachters, die in de stad hun ronde deden, troffen mij aan, ze sloegen me, verwondden me, en rukten het overkleed af.

Dus in die stad gaat ze op zoek en ze vindt hem niet, ze komt een stelletje wachters tegen, beroerde kerels hoor, die slaan haar zomaar.

Dat zijn de bewakers van de dogma’s: ‘zó is het en niet anders’.

Zij is één en al onschuld, nou, dat gunnen die wachters je niet. Als jij zegt: ‘ik ben totaal onschuldig’, dan moet jij eens kijken wat dat wakker roept bij de wachters. Die fronsen hun wenkbrauwen; dat kan niet, je bent zondaar tot de dood; altijd schuldig.

Altijd sta je schuldig tegenover God; het zijn de religie-systeembewaarders.

Als je van ons evangelie een systeem maakt, dan ben je fout bezig. Dan ben je bezig met verkeerde Godsbeelden, want die wachters hébben een verkeerd Gods-beeld.

En ze rukken haar overkleed af, nou, daar heb je het, dat ze bijna naakt is; ze gunnen haar haar onschuld niet.

Het overkleed bedekt je, ze willen dat jij je op één of andere manier schuldig voelt.

Daar heb ik het al in de boodschap van Job over gehad.

In hfdst. 5:10-16 wordt de Christus beschreven. Eén en al puurheid.

Zo mooi, reinheid en verzoening.

Vers 10: Mijn geliefde is blank en rood.

Daar staat inderdaad in het Hebreeuws het woord ‘Adam’, Adam was niet wit, ook niet zwart, maar roodachtig, bloedrood.

Hij wordt hier zo wonderlijk mooi beschreven.

Vers 16: Zijn verhemelte is enkel zoetheid.

Dat betekent: Hij is vol van genade.

Als je hem tegen zou komen, dan kijkt hij je genadig aan. Alles aan hem is bekoorlijkheid. Dat zijn z’n werken, dus z’n woorden en z’n werken.

Paulus zegt: ‘Hij was in de gestalte Gods’.

Zo is mijn geliefde, mijn vriend. En wat is een vriend? Daar deel je je vertrouwelijk-heden mee, anders is het geen vriend. Dan durf je je helemaal bloot te geven.

Dat is een beschrijving van de Christus,

en als je beseft dat de Christus in jou leeft; dat is een geheim.

In hfdst.6:10 gaat het over haren (5), daar gaat ze als de dageraad; ze wordt vergeleken met de dageraad. Nou, dat is een prachtig beeld van een moeder.

In Psalm 110 staat: Uit de schoot van de dageraad komen de zonen.

Hier wordt de vrouw uit Openbaring 12 beschreven.

De dageraad is één en al licht. En wat zij baart is ook licht. Zij is in Openbaring 12 bekleed met de zon.

Dat is toch een schitterende gestalte daar in de hemel?

10: Als een blanke maan, stralend als de gloeiende zon. Dan staat er ook nog: geducht als krijgsscharen. Ja, er gaat natuurlijk wel wat van haar uit: macht, tegenover de boze hoor.

Een andere vertaling zegt: Schitterend als sterrenbeelden. Ook een mooi beeld van die vrouw. Hier wordt over ons gesproken, wil je dat niet vergeten? Dus niet voor anderen; het is voor jou bedoeld!

In vers 12 staat nog: Ik kende mijzelve niet. Dat zegt die bruid.

Hoe ver gaat jouw zelfkennis?

Ik kende mezelf niet; ik wist niet wie ik was; ik weet ook niet wat er in mij is.

Dát zoekt God op, en daar sluit hij op aan.

Want in jou zit de mogelijkheid om uitein-delijk de vrouw van God te worden. Dat is een heerlijke toekomst.

Wat zit er in je, je bent een schat in de akker; dus door het evangelie, wat altijd wordt vertaald met ‘goede tijding of goede boodschap’, dat is ook waar hoor; maar het kan ook vertaald worden met ‘zachte boodschap’, dat is mooi hè?

Ja, Jezus’ woorden waren vriendelijk; en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben. Dat had Hij zelf ook geleerd. Hij was zacht van gemoed.

Hfdst. 7:6: Hoe schoon zijt gij, en dan staat er ineens ‘liefde’.

Dus geliefde is één ding, maar liefde is wat er opgebloeid is tussen die twee.

Dus door het woord van een geliefde, door de liefde, wordt je ware wezen kenbaar, en dáár zoekt God naar; naar je werkelijke wezen. ‘Wie ben je, vertel, wie weet waar je achter gezeten hebt; wie weet waar je nu nog mee zit. Het kan van alles wezen, maar God ziet daaraan voorbij, en Hij zoekt jou.

Durf dat maar eens te zeggen bij een vriend of vriendin, daar durf je je diepste wezen kenbaar te maken.

Hfdst. 8:6: Leg mij als een zegel aan uw hart, een zegel aan je arm.

Geen tatoeage. Een verzegeling. Wij zijn ook verzegeld, en we hebben een zegel van de Vader gekregen, en dat is het zegel van de heilige Geest.

De heilige Geest is uiteindelijk God Zelf!

In Genesis 1 staat: De Geest Gods zweefde boven de wateren.

Ja, de Geest van God? En Hijzelf dan? Dat kan dus niet, want Hij is Geest. Dus je hebt een heel klein stukje van Gods Geest gekregen, een beginnetje; dat is het woord beginsel.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

We hebben van Zijn Geest gekregen, schrijft Johannes. En dát gaat groeien, het leeft, en alles wat leeft, groeit.

Leeft God? Ja! Dan groeit Hij nog steeds in mensen. Want in mensen heeft Hij een welbehagen.

Ik ben een zegel aan Zijn hart.

Vers 12, en dan moet jij eens kijken wat er gebeurd is: Mijn wijngaard, de mijne, ligt vóór mij.

Zó, ze heeft eindelijk tijd besteed aan haar eigen wijngaard, en ze kijkt vol trots naar haar eigen bestaan, haar eigen wezen. Ja, die ligt vóór me!

 

Ik ga er nu mee stoppen, ik zet jullie gedachten gewoon op een spoor. Ik heb het wel eens verteld, het Nederlandse woord ‘leren’ betekent ‘een spoor volgen’.

Dat is een prachtige uitdrukking hè?

Leer van Mij, volg Mijn spoor na.

Ik heb wel een vraag: ‘waarachter kun jij gevangen zitten?’ Dat kan best hoor, misschien loop je al jaren mee, dat kan best, maar er zijn dingen waar je achter gevangen kan zitten.

Maar door jouw tralies heen, zoekt Hij je op, en dáár heb je de Zoon, een Zoeker. 

 

Duurt Sikkens 29-01-2017 (Hoogeveen)