In het begin was er een belofte

Vandaag een paar losse gedachten.

Wat was er in het begin? In het begin was het Woord; maar wat is begin?

Eigenlijk staat er: in beginsel. En een beginsel is niet iets waar geen leven in zit, maar het is iets waar léven in zit.

In het Woord was leven; dus het is een beginsel geweest van iets wat gaat groeien. Dan maak je het los van de tijd in de beginne.

In het beginnetje van een plant zit leven, een levensbeginsel. En dat Woord was God. Dus het levensbeginsel heeft altijd in God gezeten.

Als je nou de betekenis opzoekt van het woord ‘woord’, wat vind je dan in het woordenboek? Niks! Helemaal niks!

Dát is gek; alle woorden hebben een betekenis, behalve het woord ‘woord’.

De oerbetekenis van ‘woord’, dat komt uit het Indo-Germaans, dat is ‘belofte’. Het heeft te maken met beloven.

Dus ‘in de beginne’ was er een belofte.

God heeft iets beloofd. Hij heeft Zichzelf iets beloofd.

Woord is natuurlijk ook een gedachten-uiting. Want je hebt eerst gedacht, dat bordje hangt al in de hemel: bezint eer je begint.

En er staat in Colossenzen wat dat nou is.

Daar staat: Het geheimenis van Christus. Dát is het eigenlijk waar het allemaal om draait.

Je kan rustig zeggen: Jezus was de eerste Christus. Er komen er dus nog meer, want Hij heeft een heleboel volgers.

De eerste Christus, de voorste kun je ook zeggen. Denk maar aan die ruiterstoet uit Openbaringen, al die ruiters zijn in het wit gekleed, behalve de voorste. Die heeft z’n mantel in bloed gedoopt. Dát is onze Heer.

De voorste, en een ander woord voor voorste is: vorst. Maar de naam van de voorste ruiter staat geschreven, en hij heet: Het Woord Gods. Gods Woord.

Dat heeft zo’n intense, alles omvattende betekenis. Het is eigenlijk niet te vatten dat dat allereerste Woord in een mens tot leven komt. In een mens!

Nou moet je eens goed nagaan: dus ook in jou. Want Jezus was de eerste openbaring van Gods wezen, en tege-lijkertijd verborg Hij dat in Z’n mens-zijn.

Je kon het uiterlijk niet aan Hem zien. Alleen als je een blik kon slaan op Zijn innerlijk, dan zag je het. En Petrus had dat, hij zei dat: Je bent de Christus!

En Jezus zegt: mond dicht, niet verder vertellen, want dat hou Ik geheim.

Want wat betekent nou ‘openbaring?’

Openbaring betekent dat het verborgene aan het licht komt, dat een ander het kan zien, dát is openbaring.

Maar als ik de dingen verborgen hou, dan kom je niks over mij te weten. Openbaar ik dat, dan wordt het toegankelijk voor de wereld.

Dus als God Zich openbaart, openbaart Hij Zich áán de wereld. En dat heeft Jezus gedaan.

Het eerste woord van God was: Licht!

Wij zijn ook uit dat woord geworden.

Alle dingen zijn uit dat woord geworden.

Dus wij zijn uit licht geworden. En als je uit licht wordt, ben je ook licht.

En licht is een prachtig beeld van liefde.

Wij zijn ontstaan in dat woord, in dat licht, vanaf het oerbeginsel heeft God altijd gedacht aan mensen waarmee Hij Zich omringt.

Hij heeft altijd gedacht aan mensen die bij Hem zouden zijn. Wát een wens!

En die altijd bij Hem zouden blijven!

En waarin Hij Zich kon uiten. Daar heeft Hij mensen voor nodig. Die stem geven aan Zijn gedachten.

Eigenlijk zoekt God alleen maar monden. Die zoekt Hij: vertel wie Ik ben.

Elk woord, wat ik ook zelf zeg, en ook ieder mens, heeft adem nodig, je kan geen woord zeggen zonder adem.

Dus woord en adem, Woord en Geest horen bij elkaar; die twee zijn onscheidbaar. Dat mag je nooit scheiden, en dat is de duivel wel gelukt.

En zo wil God met ons van gedachten wisselen. Van aangezicht tot aangezicht, net als Mozes, Elia, Jezus. Praten met elkaar, wat denk jij….?

Je kunt je wel vaak afvragen wat God denkt, maar Hij vraagt jou ook wel eens: wat denk jij? Wat denk jij er van? Vertel Mij eens wat je ervan vindt.

Dat vindt Hij toch heerlijk dat Hij je als gelijkwaardig mens beschouwt?

Dat is een hele intieme omgang, maar wel zó echt.

 

In Psalm 119, die oerlange psalm, vers 130, daar staat een zinnetje: Het openen van Uw woord verspreidt licht.

Nou, dat is niet de bijbel openslaan…., daar komt geen licht uit, maar het openen van dat wóórd.., dus dat je het diepe ver-borgen geheim, wat in dat woord zit opge-sloten, als het je lukt om dát te openen…, en wat komt er dan? Licht! Dus dat woord is ook licht, en dan begint het zich ineens te verspreiden.

Dus licht verspreiden, en dát is wat Jezus deed. Hij heeft ons de Vader verklaard, staat er in Johannes. Hij heeft gewoon uitgelegd wie God was, gewoon uitgelegd wie Zijn Vader was.

Maar Hij is het Woord Zelf óók! Dus als Hij Zich opent, verspreidt Hij licht, en dat zei Hij ook: Ik ben het Licht van de wereld.

En later zegt Hij tegen z’n volgelingen: nou zijn jullie het! Ik ga naar de Vader, nou zijn jullie het licht van de wereld.

Dus de discipelen, wij, zijn ook uit dat woord ontstaan, we zijn gevormd door dat woord, we wórden ook gevormd, en we worden steeds meer licht.

Hier zitten levende woorden van God, èn, staat er in Deuteronomium, dat woord is zó dicht bij je, in je mond, in je hart.

Dichterbij bij je kan dat woord niet komen. En doe dat maar, staat er achter, om het te volbrengen.

Wat is dan dat woord? Dat staat een paar verzen eerder: Heb God lief met hart en ziel. Dat is nou alles! Want God hunkert er naar dat er van Hem gehouden wordt.

Het is toch heerlijk dat er van je gehouden wordt?

Dan kun je wel zeggen: ja, dat weet ik wel…., maar besef je ook wat liefde doét.

Ja, dat je van God houdt.

Dat is prachtig! Daar vraagt Hij naar.

En als nou de Christus in je woont…, Christus betekent gezalfde, als de Geest van God in jou woont, dan heb je onvoor-waardelijk lief.

Hoeveel voorwaarden stel je wel niet om lief te hebben? Als jij je best doet…., dan hou Ik van je…

Als je kind nou helemaal de verkeerde kant op gaat, hou je er dan nog van of niet? Denk maar aan de verloren zoon.

Dat ging helemaal mis. Nou, zegt die vader, mijn liefde voor jou kan niet kapot. Nooit! Want dan is het laatste draadje weg.

Er zij licht! Wát een uitspraak, in die duisternis toen. Want het was donker hoor, woest, leeg.

Ik weet niet hoe dat allemaal kon, maar er was wel licht nodig. En licht geeft in de eerste plaats warmte.

Warm licht, het doet je goed, het is behaaglijk, je sluit je ogen, je geeft je over aan dat licht. Dat is toch prachtig!

De warmte van een medemens.

Maar licht maakt ook zichtbaar, en dat is zó iets moois!

Dat licht maakt jou zichtbaar zoals je écht bent.

Dus als mijn ogen verlicht zijn, zegt Paulus, dan zie je de mensen zoals ze wèrkelijk zijn. Los van hun karakter, los van hun gedrag, los van hun gedoe.

Je kijkt gewoon dwars door alles heen.

Je ziet de mens zoals hij wèrkelijk is.

Wat dát betreft sta je eigenlijk naakt voor God, maar je schaamt je niet voor elkaar.

Je bent open en bloot voor Hem, er is niets voor Hem verborgen.

Dan zie je toch iemands mooie karakter; want een mens is van nature goed hoor! Het kan verschrikkelijk beschadigd zijn, opdonders hebben gehad, vernield zijn, ach, wat kan er niet met die menselijke ziel gebeurd zijn.

Medisch de grootste tak in Nederland zijn de psychiaters hoor. Dat is de grootste tak in Nederland van alle specialisten.

Kun je nagaan hoeveel mensen kapot zijn geslagen, verbrijzeld zijn.

Als je dan zichtbaar wordt voor de ogen van God, voor de ogen van iemand die jou liefheeft, dan zie je ineens iemands mooie karakter, en je ziet ineens iemands dromen.

Je ziet ineens iemands verdriet. Je ziet de mooie dingen, leuke dingen, de vreugde.

Maar je ziet iemand zoals hij wèrkelijk is!

En dán kun je helpen.

Hou je van mensen? Hou je zelfs van lui die de pest aan je hebben? Hou je van vijanden? Heb je ze lief? Verdraag je ze?

Paulus schrijft in dat beroemde hoofdstuk over liefde in 1 Cor. 13:5: de liefde raakt niet verbitterd.

Nou, ik ken heel wat verbitterde mensen in onze kringen; zoveel verdriet.  En dat verdriet is omgeslagen in verbittering.

‘Voor mij hoeft het niet meer’ zeggen ze, ‘ik heb het hélemaal gehad. Wát nou volle evangelie…., het heeft mij kapot gemaakt’.

Ja, die liefde van die mensen is verbitterd.

Dat kan.

Je kan ook zeggen: de liefde ergert zich niet. Dat zou Paulus er ook nog tussen kunnen flansen, maar ik hou het maar op verbittering.

Dus ‘de liefde ergert zich niet’.

Matthéüs gebruikt dat woord heel veel.

Typisch hij, de anderen nauwelijks.

Het Griekse woord ‘scandalon’, ons woord schandaal lijkt er op.

En scandalon heeft zoveel verschillende vertalingen, het betekent: tot zonde verleiden. Jezus gebruikt dit woord ook nogal eens.

Hij zegt: als iemand deze kleinen…, en met die kleinen worden wij bedoeld hoor, …tot zonde verleidt, dan had je beter een molensteen om z’n nek kunnen hangen…

Kleintjes kunnen verleid worden, wij.

Het betekent ook: ten val komen. Hier ook het woord scandalon, ten val komen.

Wie de ander liefheeft, zegt Johannes, blijft in het licht en komt niet ten val.

Daar staat dat woord ‘scandalon’ weer.

Dus zolang ik liefheb, val ik niet.

Heb ik niet meer lief, nou, dan val ik, erger ik me.

Scandalon is een vogelval, daar zit een stokje in en daar zit een stukje vlees aan of zo, maar je loopt er op af en je pakt dat, en het stokje laat los en de val klapt dicht, en jij zit gevangen.

Dat is het woord scandalon. Het stokje waarmee de val geopend wordt.

Maar het betekent ook ergeren hoor.

Je stoot je er aan. Ja, je stoot je er aan.

Als je je ergert, verlies je het respect voor de medemens. Je verheft je en je oordeelt met minachting; jij staat daar boven, en je ergert je aan die ander.

In Nederland bestaat de uitdrukking: je ergert je kapot. Nou, wie gaat er dan kapot? Jij zelf! Jij ergert je, dus jij gaat kapot.

Religieuze geesten ergeren zich heel gauw aan ware christenen.

Jezus wordt genoemd: de rots der ergernis.

Als je Hem zo ontmoet, zou je je ergeren of niet? Wat betekende die man nou?

Gestalte noch aanzien, dat we Hem zouden hebben begeerd, er ging helemaal niks vanuit… Tjonge jonge…

Hij stelde zo weinig voor in de wereld.

Achteraan zitten, niet opvallen.

Als jij je tóch ergert aan de ‘rots der ergernis’, dan stoot je je er aan.

Het heet ook ‘steen des aanstoots’.

En als jij je stoot, dan struikel je hoor!

Of als jij je eraan stoort, dan val je.

En uiteindelijk zullen ze dat ook bij ons doen; dat ze zich aan óns storen en ergeren, kwaad worden.

Jezus zegt ook op een gegeven moment: jullie willen me doden. Nou, dan beginnen ze toch te lachen….., maar ze hebben het wel gedaan.

Dat willen jullie, zei Jezus. Jullie verwachten van Mij iemand die heel anders is dan Ik ben. En dáár zat het hem. Ze wilden een geweldige koning hebben, een stralend middelpunt, die de Romeinen zou weg jagen. Een koning met macht en majesteit en heerlijkheid.

En als je Hem zou zien: ‘is dát nou een koning? Ja, zegt Pilatus, dat is nou de koning van de Joden.

Nou, toen waren ze alweer kwaad…, Hij is onze koning niet.

Ergeren komt van het woordje ‘erg’, en erg betekent ‘kwaad’; gewoon kwaad in de zin hebben, erg in de zin.

Erger, dat is de vergrotende trap, en dan nog een werkwoord: ‘ergeren’, nou, dan heb je het wel druk.

Ergernis kan even later gewoon haat worden. Ergernis wordt haat. ‘k Heb zo’n moeite met die man….,oh, nou, dan moet jij eens veranderen.

Ik erger me kapot aan die kerel…, nou dan moet jij eens veranderen.

Je kunt je aan alles ergeren. Ik zal eens een paar aardse dingen noemen waaraan je je kunt ergeren: hoe iemand eet, smakkend, boerend; nou, hoe reageer je?

Of hoe iemand loopt, dat je je gewoon ergert aan hoe iemand loopt, dat is toch niet normaal man…

Hoe iemand zit. Iemand ergerde zich een keer aan mijn zitten, hoe ik zat. Ik denk: waar gáát dit over?

Hoe ik zit, hoe ik preek, hoe ik praat, hoe ik over deze katheder hang. Je kan je, als je wil, overal aan ergeren.

Aan het verkeer, en jij maar gelijk hebben achter je stuurtje, want je ergert je wezenloos.

Op tv, de politici, en jij je maar ergeren, jij hebt groot gelijk natuurlijk…., ze hadden jou moeten kiezen.

Dan heb ik het alleen nog maar over aardse dingen waaraan jij je suf ergert.

En de hemelse dingen? Wat zijn dat dan, waaraan je je wezenloos kan ergeren?

Dat zijn nou je broer en je zus. Dát zijn de hemelse wezens.

Wie een ander liefheeft, blijft in het licht, komt niet ten val.

Zolang ik liefheb, val ik niet. Dat is wèl een mooie uitspraak, maar ja, ze hebben Mij gehaat, zegt Jezus, ze gaan jullie ook haten hoor, echt waar, allemaal! Ze krijgen de pest aan jullie. Ze zullen je haten om Mijnentwil, om dit evangelie.

Als je je nou voortdurend ergert, aan hondepoep en weet ik veel….,maar goed, je ergert je wezenloos en vaak, dan moet je je toch eens laten bevrijden.

Ja, dat meen ik.

Laatst heeft iemand dat hier gedaan, en die is ook bevrijd.

Ergernis kan zo diep aan je vreten.

Zonder ‘erg’, zonder ‘arg’, dan ben je argeloos, en dáár gaat het om.

Ben je argeloos….., als wat Heer? Als een duif, zegt Hij. Wees argeloos als een duif, want een duif heeft geen galblaas; ik weet niet of je dit wist, maar een duif heeft geen galblaas. Daar zit dus geen bitterheid in.

En een duif is hèt beeld van de heilige Geest. Niet een witte pronkduif, maar een doodgewone tortelduif.

Wees dus argeloos als een duif. Dat is hartstikke mooi hoor.

En voorzichtig als een slang, zegt Hij. Want die zijn ook voorzichtig. Goed uitkijken. Als je je voortdurend ergert, dan ben je niet barmhartig.

Barmhartig is een term die is uitgevonden door de Statenvertaling, eeuwen geleden, want ze zochten een goed woord voor ontferming, toen werd het barmhartig.

In de grondbetekenis van het woord barmhartig zit het woordje ‘arm’ in; je kent allemaal de tekst: zalig de armen van geest. Maar je kunt ook lezen: zalig de armen áán geest. Die mensen zijn arm áán geest, zó dom. Ze hebben ook niks, ze kunnen ook haast niks.

Arm aan geest, dan heb ik het nog niet eens over de gehandicapten.

Armen, de ellendigen. Het is wat, de ballingen van de ziel, ze weten niet eens dat ze een ziel hebben.

Het zijn ballingen, ze staan als vreemden in de wereld, snappen ook niet wat ze hier doen. Ze zitten gevangen.

Je kan zelfs gevangen zitten in jezelf. Achter de grendels van je gelijkhebberij.

Stel dat jij altijd vindt dat je gelijk hebt, en de rest is dom volk, die snappen er niks van…, jij hebt gelijk!

Nou, ik kan je wel vertellen dat je muur-vast zit, gevangen in je gelijkhebberij.

En Jezus maar aan de deur staan, en kloppen, of Hij bij jou mag binnenkomen. En je houdt de grendel er op, want je hebt gelijk.

Jezus noemt barmhartigheid het gewichtigste van de wet. Dan moet je ook weten dat de wet ook uit liefde gegeven is, en het gewichtigste daarvan is de barmhartigheid.

Gewichtig betekent: het weegt het zwaarst.

Met de wet in de hand, en dan barmhartig zijn, dat is toch prachtig? Dan let je toch niet meer op overtredingen?

Je ziet ze wel, maar….èn!…. Er zijn zo verschrikkelijk veel overtredingen van wetten, ja, nou èn! Ga er doorheen, heb lief.

Bekijk die ander met jouw ogen, met Gods ogen; dat je denkt: gut, ik ga me ontfermen, ik word barmhartig, dat wil ik gewoon.

Barmhartigheid is hèt wapen tegen ergernis. Het is hèt wapen tegen haat.

Dus vermoei je je nou maar niet meer met al die dingen waaraan je je ergert, want dat is zeer vermoeiend hoor.

Kijk, God is wel goed, puur goed; maar dat betekent niet dat Hij alles goed vindt. Nee, er zijn dingen die Hij helemaal niet goed vindt; maar hoe geeft Hij daar lucht aan. Hij laat het wel gewoon geworden; wat niet goed is, laat Hij geworden.

Ik weet niet of je het weet, maar zó zit Hij in mekaar. Het gebeurt.

Ik wil wel voorbeelden geven hoor.

Op het moment dat Eva daar zit onder die boom met die schitterende vruchten, en ze steekt haar hand uit…, waarom sprong God er niet tussen?

Of dat Hij z’n keel schraapt vanuit een struik: hhuummmm… Eva, kijk uit!…

Dat deed Hij niet. Maar waarom niet? Omdat elk mens verantwoordelijk is voor z’n eigen daden. Hij liet dat toe. Hij vond dat niet goèd, maar Hij werd natuurlijk wèl verdrietig toen dat gebeurde.

Samuël. De oudsten komen bij Samuël: ‘nou Samuël, wij willen, net als andere volken een koning’.

O ja? Ja, wij willen een koning.

En Samuël keert zich om en zegt: God, moet je nou eens horen, ze willen een koning.

Trouwens, zegt God, ze verwerpen jou niet, ze verwerpen Mij! Geef ze hun zin maar. Doe maar, God laat dat toe.

Die verloren zoon neemt de halve erfenis mee. Nou, zou jij tandenknarsend achter je bureautje hebben gezeten,of niet?

Dat je zegt: nou, dit heb ik nog nooit meegemaakt!

En Jezus tolereerde Judas ook, Zijn hele leven. En Judas heeft alle geheimen van het Koninkrijk der hemelen gekend. Hij wist ervan.

Hij heeft alles gehoord, Jezus hield zich niet in, of dat Hij met een schuin oog steeds naar Judas keek, nee, helemaal niet. Jezus bleef puur argeloos.

Ja, nou, dan hoort hij maar mee; terwijl Hij wist dat hij Hem zou verraden, maar Hij heeft hem niet anders behandeld.

En dan die beroemde gelijkenis, die ik een poos geleden heb uitgelegd, over het onkruid en de tarwe.

Dat de werkers zeggen: verdikkeme, er komt allemaal onkruid op. Dan zeggen ze eerst nog tegen de zaaier: heb je er wat verkeerds tussen gezaaid? Komt dat bij jou vandaan? Nee, zeg hij, dat heeft een slecht mens gedaan.

Ja, maar wat moeten we nou doen? Niks, zegt hij, laat maar geworden.

En dát is een prachtige grondwet in je handelen en denken over mensen.

Laat maar geworden. Wind je niet op!

Laat maar…, het gebeurt!

Als jij maar argeloos blijft. Als jij maar blijft liefhebben.

En op den duur kost dat toch m’n kop?

Ja, want uiteindelijk zullen degenen gedood worden om de naam van Jezus, en nergens anders om. Alleen dáárom al.

Laat maar geworden.

Het zit zo duidelijk in mekaar.

In Mattheus 20 staat de gelijkenis van die arbeiders in de wijngaard. Ze staan op een plein en ze kunnen gehuurd worden.

Vier keer huurt de eigenaar die arbeiders, vier keer vier groepen. Ze raken het eens over de prijs, een schelling, een zilverstuk.

Dan gaat hij nóg eens een keer naar dat plein, hé, daar staat nog een groepje. Een uur vóór zonsondergang. Nou, dát is laat!

Ze zeggen: er is niemand die ons huurt. Kom maar mee, zegt de eigenaar, en ga maar werken.

Een uur voor zonsondergang! En de zon gaat onder…, èn ze worden uitbetaald.

Zó, een uur later; en die eerste groep ziet die laatste groep, ze zeggen: dat is niet helemaal eerlijk hè? Wij hebben de hele dag de hitte doorstaan, we hebben alles doorstaan, en we krijgen een schelling, en de gasten die een úúr voor zons-ondergang zijn aangenomen, krijgen ook een schelling; dat is niet eerlijk.

Vakbond erbij…. ja….

Dan kijkt die eigenaar en hij zegt: we waren het toch eens over het loon? Dat hebben we toch afgesproken? Ja, nou, dat is van jullie, het uwe, je hebt er recht op, alsjeblieft.

Ja maar…., nee, niks maar! Ik mag toch met het mijne doen wat ik wil, dat is toch het mijne? We waren het toch eens geworden?

Dan zegt hij er wat achter: of is je oog boos omdat ik goed ben. Gun je het die gasten? Is je oog boos, ben je jaloers.

Jaloezie, lees maar na in het oude testament, daar is een heel hoofdstuk aan gewijd over een geest van jaloersheid.

Jaloezie is een boze geest; daar kun je verschrikkelijk veel last van hebben. Maar het is een boze geest.

Maar met die gelijkenis maakt Jezus het verschil duidelijk tussen het jouwe, waar je recht op hebt, èn het Mijne, zegt Hij. Daar mag Ik mee doen wat Ik wil!

Het jouwe en het mijne.

Er is een heel oud Rabbijns verhaal; dat is een illustratie van het jouwe en het mijne.

Mozes is op een dag weer bij God en dan zegt God: Ik zal je eens wat laten zien.

Dan wandelen ze samen door de hemel, en dan toont God hem allemaal schat-kamers.

Een deur gaat open en de schatten flonkeren en schitteren Mozes tegemoet. Hij vindt het prachtig.

Hij zegt: voor wie is dat? Nou, zegt God, dat zijn schatten voor de rechtvaardigen.

Goh, wat fijn!

Nou, weer een kamer verder, ook allemaal schitterende dingen, mooi om te zien. Ja, zegt God, die zijn voor degenen die gezorgd hebben voor weduwen en wezen.

Nou, mooi hoor!

Dan weer een kamer. Ja, voor mensen die goed gedaan hebben voor een ander, die hun naasten hebben liefgehad.

Tjonge jonge.

Enfin, aan het eind gaat er een deur open, een enorme deur schuift open, en daar is me toch een schatkamer zeg…., Mozes is stomverbaasd. Hij kijkt en hij kijkt…. en zegt: voor wie is dit dan?

Nou, zegt God, dat is voor de mensen die niks hebben verdiend, dan heeft Hij de tranen in de ogen staan.

De mensen die niks konden, die niks konden betekenen, de lozers, de verliezers, de verbrijzelden van geest.

Dáár zijn die schatten voor. Dat is nou het Mijne, die anderen krijgen het hunne.

Alsjeblieft, het is je van harte gegund, maar zij krijgen het Mijne!

Dat is toch niet te geloven hè? Hen geef Ik het Mijne. De verbrijzelden en de kapot geslagenen.

Amen.

 

Ik heb nog een gedichtje, dat hangt al jaren op m’n studeerkamer.

 

Jij, voortgedrevene,

door storm en fluistering, zó moe.

Zwartgebrand, je schokt en je huilt.

Kom in de stille morgen die Ik ben.

Ik zal je tooien

met de lazuurstenen van de hemel,

met de robijnen van Mijn bloed

en met het parelmoer van Mijn geborgenheid.

Geliefde!

 

Vader, wij leggen ons hoofd op Uw voeten en aanbidden U in stilte en in geluk.

Amen.

 

Duurt Sikkens d.d. 04-05-2014