2005.05-06 Levend Geloof nr. 436

Persoonlijk

Levend Geloof is een blad waarin het oorspronkelijke evangelie van Jezus Christus een centrale plaats inneemt. Nu komen bij de uitleg in de verschillen­de artikelen nog al eens de woorden duivel, satan, boze, vorst der duisternis’ etc. voor. Sommigen zijn van mening dat we deze door Jezus overwonnen vij­and zo min mogelijk moeten noemen. We moeten hem negeren, is hun mening, want dan geven we hem teveel eer. Daar zijn we het niet mee eens, integendeel, we zijn juist geroepen hem ook te ontmaskeren, te weerstaan en te overwinnen. Dat hoort eenvoudigweg bij ons christen-zijn. Jezus en de eerste christenen zijn daarbij onze grote voorbeelden. Ook zij lieten zich niet intimide­ren door de ‘leugenaar vanaf het begin’, zoals hij ook wel wordt genoemd. Zeer terecht, want hij hoort nu eenmaal niet thuis in het koninkrijk van licht en vrede, wat het Koninkrijk Gods is.

Natuurlijk gebruiken wij bij de verschillende artikelen niet de maatstaf of de naam van de vijand wel op een of andere wijze ter sprake komt. En het is ons ook bekend dat sommigen in het verleden wel eens ‘doorsloegen’ door overal de duivel in te zien. Maar anderzijds gaan we hem niet uit de weg door hem net als Jezus- ‘openlijk tentoon te stellen om zo over hem te kunnen zegevie­ren’. Het zou van kortzichtigheid getuigen als we dat niet deden. Ook in het gewone leven worden wij gewaarschuwd als er gevaar dreigt. Denk alleen maar aan de vele waarschuwingsborden waar we in het verkeer mee te maken heb­ben.

Zo willen wij bij de uitleg van het volledige evangelie ook dit onderdeel niet over het hoofd zien, opdat de volle beleving van het evangelie er helemaal uit gaat komen. Daarbij houden we de woorden van Jezus voor ogen als Hij in Joh. 10:10 zegt dat een dief alleen komt om te roven, te slachten en te vernietigen, maar dat hij gekomen is om het leven te geven in al zijn volheid!

Gert-Jan Doornink

 

Bij de voorplaat door redactie

Ook deze keer treft u op de voorpa­gina en hiernaast weer een afbeel­ding van een vrouw aan naar aanlei­ding van een verhaal uit het Oude Testament.

Na Mirjam (nr. 434) en Ester (nr. 435) gaat het nu om Hanna, de moe­der van Samuël.

We zien hier Hanna terwijl ze bidt in de tempel.

 

Zomeraktie weer van start

Zoals ieder jaar kondigen wij bij het begin van de zomer weer onze zomeraktie aan. Het lijkt wel een soort traditie te worden, maar dat is natuurlijk niet de opzet. Het is noodzakelijk om de financiën van Levend Geloof gezond te houden dat we eenmaal pert jaar deze oproep plaatsen. Het gaat daarbij om een verzoek een extra bijdrage over te maken voor ons werk. Natuurlijk is niemand daartoe ver­plicht. Ook sturen wij geen accept­giro’s, maar rekenen op eigen ini­tiatief van hen die ons werk een warm hart toedragen. Het is heer­lijk te bemerken dat dit bij velen het geval is.

Daaruit spreekt de waardering dat wij het evangelie zo duidelijk en volledig mogelijk proberen uit te leggen, zonder water in de wijn te doen, maar ook zonder extreem of fanatiek te worden. Door uw extra bijdrage draagt u daartoe een steentje bij en bemoe­digt en stimuleert ons vol goede moed op deze weg verder te gaan. Voor overmaking van uw extra bij­drage kunt u gebruik maken van de volgende rekeningnummers:

Gert-Jan Doornink

 

De god van deze eeuw door Peter Annotee

“Indien dan nog ons evangelie bedekt is, is het bedekt bij hen, die verloren gaan, ongelovigen, wier overleggingen de god dezer eeuw met blindheid heeft geslagen, zodat zij het schijnsel niet ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is” 2 Korinthe 4 vers 3 en 4 (2 Kor. 04:03-04).

De god van de eeuw van Paulus

Paulus is geen opvallende verschij­ning. Uiterlijk is hij een kleine man zonder enig fysiek teken van groots­heid. Menigten zien hem over het hoofd. Velen, die wel naar hem lui­steren, zien het toch niet in hem zit­ten. Slechts handjesvol mensen lui­steren lang genoeg om het licht in de woorden van Paulus waar te nemen.

De rest van de mensheid is blind voor de boodschap van Paulus. Hun denken is vervuld met andere din­gen en ideeën. Ze hebben het te druk met hun dagelijkse zorgen. Ze zijn te vol van de waarheden van hun tijd. Ze zien hun leven als beheerst door de krachten van de natuur en de macht van Rome. Ze hebben geluisterd naar de kenners van de Griekse filosofie en de mees­ters van de welsprekendheid. In dat licht schijnt de boodschap van Paulus dwaas en lijken zijn woorden onbeholpen.

De mensen die wél inzien hoe belangrijk de boodschap van Paulus is, gaan ermee aan de slag en zien hun leven erdoor veranderen. Langzaam maar zeker begint ook de rest van de wereld te zien dat er met hen iets aan de hand is… Hun gedrag begint merkbaar af te wijken van wat in de wereld van die tijd gebruikelijk is.

Naarmate zij anders gaan leven dan de mensen om hen heen komen ze ook steeds meer in conflict met de god van hun eeuw. Na een strijd van

drie eeuwen, en ten koste van grote offers, weten ze hem te verslaan. Als overwinnaars nemen ze hun wereld in bezit en maken van hun geloof de godsdienst van eeuwen. Vele eeuwen lijken er geen goden. van de eeuw meer te zijn. Maar als christenen de gevestigde orde gewor­den zijn gaan ook zij, net als voor hen de Israëlieten, vreemde goden aanbidden. En zo komen er nieuwe goden van de eeuw aan de macht. Over één van die goden wil ik het met u hebben.

Een god van onze eeuw

Hij is geen zichtbare god. Hij dwingt mensen niet tot verplichte rituelen. Hij belooft ons wat wij heb­ben willen en hij geeft ons er, gene­ratie na generatie, steeds meer van. Hoe wij hem dienen laat hij ons zelf kiezen. Hij gunt de kruimels van ons leven graag aan andere goden. Juist omdat hij weet dat wij dan niet te zeer zullen gaan missen wat hij ons niet te bieden heeft. Want zolang wij niet heftig gaan verlangen naar wat we nodig hebben, is het leeuwendeel van ons leven voor hem.

Zijn namen zijn welvaart en vrij­heid. Wat abstracter zouden we hem de god van het individualistisch materialisme kunnen noemen. Hij heeft ons verlost van armoede en ons een zeer rijk palet aan bezittin­gen en keuzemogelijkheden bezorgd. Wij zijn, mede dankzij hem, steeds minder gebonden aan

een beperkt inkomen, aan één stad aan één streek, en aan een kleine Kring van buren en familieleden. Wij zij vrij geworden om te gaan en te staan waar wij willen. Wij kunnen ook, meer en meer, doen wat we wil­len. Minstens zo belangrijk is dat we kunnen mijden wat, of wie, ons tegen staat.

In de relatiesfeer heeft deze god van onze eeuw ons geleerd om mensen te behandelen als belangrijke con­sumptiegoederen. Dat betekent dat een verstandig mens natuurlijk zal investeren in relaties maar zich door die relaties zo min mogelijk zal wil­len laten beperken. Het gevolg is dat we dwingende en intensieve relaties die ons weinig speelruimte laten zullen ontwijken en, als ze niet te vermijden zijn, zo laat mogelijk zul­len aangaan. Tot slot zullen we, ten einde ons zo volledig mogelijk te kunnen wijden aan onze zelfverwer­kelijking, geen of weinig kinderen krijgen.

Hoe machtig en geliefd de god van onze eeuw geworden is mag blijken uit het feit dat de mensheid, althans dat deel dat zich tot de westerse cul­tuur rekent, begonnen is met lang­zaam en geheel vrijwillig uit te ster­ven. In onze blindheid zien we het zonder dat het ons deert. Onze god deert het evenmin. Hij wil de wereld best voor hemzelf alleen.

Welvaart in de gemeente

De god van welvaart is niet aan de christelijke gemeente voorbij gegaan. En christenen van alle deno­minaties hebben de welvaart in dankbaarheid aanvaard. Ze verdie­nen ongeveer even veel en consume­ren nauwelijks minder dan zij die buiten de gemeente leven. Natuurlijk consumeren ze bepaalde zaken niet omdat die strijdig zijn met hun overtuiging. Ook kopen ze andere dingen minder dan hun medeburgers. Maar het verschil is meestal klein en de geestelijke gevol­gen dringen door in het hart van de gemeente.

Dat hart van de gemeente is dat Jezus ons tot een familie gemaakt heeft waar Hij het hoofd van is. En wij worden geacht, als broers en zussen, in volkomen afhankelijkheid van Hem te leven. Maar waar heb­ben we Hem nog voor nodig als de dingen van het leven door de god van de welvaart voor ons geregeld zijn? Om onze eerste levensbehoef­ten horen we onszelf niet meer bid­den. “Geef ons heden ons dagelijks brood” is voor ons een betekenisloos gebed geworden. Zelfs van het feit dat Jezus dit heel natuurlijk bedoelt kunnen we ons heden ten dage geen voorstelling meer maken. Een wereld waarin wij zelf, in alle ernst, God iedere dag zouden moeten vra­gen om het eten dat wij nodig heb­ben, is duister voor ons. Al denken we nog dat we leven in afhankelijkheid van onze Heer, feite­lijk vertrouwen we al lang op onze welvaart. Zo zeer zelfs dat het onze visie op God daar sterk door beïn­vloed is. Langzamerhand gaan chris­tenen God als de leverancier van een geloofsproduct zien en Zijn gemeen­te als een religieus dienstencentrum. God is daarmee niet meer belangrijk om wie Hij is maar om wat Hij ons te bieden heeft. Om dat laatste in ontvangst te nemen krijgt Hij een plaats in onze agenda. Ook hoe we vanuit ons geloof over onszelf denken is veranderd onder invloed van onze toegenomen wel­vaart. Waar onze voorvaderen zich­zelf typeren als arme zondaars zijn wij vandaag overtuigd van onze geestelijke rijkdom. De gedachte dat ons zelfvertrouwen misschien eer­der een materiële dan een geestelij­ke oorsprong heeft zien wij als een beschuldiging van de duivel.

Individueel christendom

Welvaart biedt mogelijkheden om uit te kiezen. Gewend als we zijn aan vele opties zijn we ons geloof gaan zien als een zelf gekozen optie. Het idee dat geloven een onont­koombare noodzaak is, ja, een kwes­tie van leven of dood is vervaagt. Ook zonder geloof kan ons natuur­lijke leven lang duren. Geloof voeg je er aan toe om de kwaliteit ervan te verbeteren. Je kiest ook zelf hoeveel tijd en aandacht je daar aan schenkt. En vervolgens kies je een gemeente. Binnen die gemeente zoek je de meest aantrekkelijke broeders en zusters uit om mee om te gaan. Je weegt zelf af of de tijd en het geld dat je in de gemeente en haar leden steekt voldoende oplevert. In het spel van geven en nemen stel je jezelf voortdurend de vraag wat je zelf wilt. In een gemeente die met zijn tijd is meegegaan wordt die vraag ook door de leiding aan jou gesteld; Past wat jij wilt en wat wij willen nog wel bij elkaar? Tenslotte werpt dit individuele chris­tendom iedereen terug op zichzelf. Voorlopige relaties overwoekeren vaste. Gemeenschap vermindert en leden komen los van elkaar te staan. Met het verdwijnen van hechte gees­telijke banden stopt ook de geestelij­ke voortplanting en de gemeente sterft geestelijk af en, daarna, natuurlijk uit.

Zien op Jezus

Als wij deze god van onze eeuw wil­len overwinnen halen we de bedek­king van de heerlijkheid van Christus af. We zien op Jezus. We sluiten onze ogen voor alles wat wij hebben en wat wij willen. We rich­ten ons op Hem alleen. Als onze ogen dan gewend zijn aan het licht wordt Zijn heerlijkheid zichtbaar. Als we lang naar Hem kijken komt Zijn heerlijkheid; Zijn Vader, in Hem tevoorschijn. We horen Jezus vertellen aan zijn discipelen hoe ze moeten bidden: “Onze Vader, die in de hemelen zijt. U wil geschiedde…”. Jezus heeft geen keuze. Hij is er voor één doel. Hij zal doen wat Zijn Vader wil. Hij geeft zich helemaal De enige mate­riële garantie die Hij daarvoor krijgt is dat Hij naakt aan het hout zal hangen. We zien Jezus door het land trekken. Te voet, zonder te weten of er in de volgende plaats weer iemand zijn zal om Hem, en zijn volgelingen, voed­sel en onderdak aan te bieden. Vandaar dat ze bidden: “…Geef ons heden ons dagelijks brood…”. Nergens lezen we dat het Jezus en de discipelen ooit ontbreekt aan dat­gene wat ze echt nodig hebben. Al halen ze soms gewoon eten uit een boom en slapen ze soms buiten, ze komen nooit iets tekort. Als Jezus het brood breekt en de dankzegging uitspreekt geeft hij zelfs duizenden te eten.

Jezus, die zich volledig en voor eeu­wig overgeeft aan het plan van Zijn Vader is opgestaan uit de dood. Hij kan, ook vandaag nog, zo maar men­sen met zich mee trekken: “Volg mij, en ik zal je verdieners van men­sen maken.”. En, voorwaar, ze laten banen en bezittingen achter en gaan Jezus achterna. Ze kunnen er niets voor geven maar mogen er alles voor zijn. Ze willen hun leven verliezen om het te behouden. Soms hoor ik ze bidden. Dan bidden ze zoals Jezus het hun voorgebeden heeft. Met regelmaat zie ik ze naar mij toekomen. Dan geven ze mij wat Jezus hen gegeven heeft. Dagelijks hoor ik ze lopen als ze met Jezus door mijn leven gaan.

 

Saulus veranderd in Paulus door Herman Robbertz

Uit werken der wet

zal geen mens gerechtvaardigd worden.

Alllen die het van werken der wet verwachten, liggen onder de vloek!

Want er staat geschreven:

Vervloekt is een ieder die zich niet houdt aan alles

wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.

“Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen?”

God zij dank:

Hij heeft ons gered

niet omwille van onze werken

maar door zijn ontferming,

door het bad der wedergeboorte:

Hij geneest ons door zijn Woord en vernieuwt ons door zijn Heilige Geest.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Over de doop in de heilige Geest is al veel gesproken en geschreven. In het Oude Testament wordt het woord ‘ruach’ gebruikt, in het Nieuwe Testament ‘pneuma’. Beide woorden betekenen ‘levendmakende adem, levensadem, wind’. De eerste die blij­vend met deze Geest werd gedoopt (ondergedompeld in) was Jezus, die daardoor de eerste Christus werd. Deze Geest werd uigebeeld als een zachtaar­dige duif. Na de opstanding is het mogelijk geworden deel te krijgen aan diezelfde Geest, de geest van God. Een mens die de Zoon heeft aangenomen mag deze Geest ontvangen, niet de wereld.

Je ontvangt deze Geest als het eeuwig levensbeginsel in je geest, zeer bewust, Het is het beginsel van de Christus in je, zodat je gaandeweg, ontwikkelen kunt tot een mens die op z’n Vader gaat lijken. In overeenstemming met de gedachtewereld van Hem. Prachtige eigenschappen worden dan ontvouwen en de mooiste, waaruit alle andere tevoorschijn komen, is de liefde van Hem. Deze ‘agapè’ is mét de Geest in ons geplant. Je bent uit liefde gebo­ren en in liefde getogen, zodat Gods gezicht zichtbaar wordt in Zijn kinde­ren en zó is Hij dan aanwezig onder de mensen in de wereld. Het gaat me nu om dat allereerste, pril­le begin van de vernieuwde mens, welk proces in Psalm 139 vers 13 tot en met 18 (Ps. 139:013-018) zo ontroerend en teer wordt beschreven van (voor het) begin tot (na het) eind. Voor dag en dauw heeft Hij aan de mens, aan jou, gedacht. En dit begin, deze conceptie, is zo lieflijk en vindt in alle verborgenheid plaats. Met dat laatste wil ik eigenlijk zeggen dat de Geestesdoop niet een wereldwijde lawaaibeweging is, maar een intiem gebeuren, zonder enige vorm van uiter­lijk vertoon. Immers, bevruchting heeft te maken met wederzijdse zachtmoe­digheid in stilheid en vertrouwen. En deze ‘wording’, van binnen uit en o zo klein beginnend, heeft alles te maken met het koninkrijk van Vader. Dat is niet ‘daar en ginder’ maar binnen in degenen waarin God Zijn welbehagen heeft. Daarbij komen ook de eerste woordjes zoals ‘Abba’ dat Hem als muziek in de oren klinkt. Er ontwikkelt zich een taal des geestes die alleen verstaan wordt in een vertrouwelijk klimaat, in een sfeer van geborgenheid, waarin geheimen tussen geliefden worden uitgesproken. God wil graag zijn diepste gedachten met je delen en tegelijkertijd luistert Hij naar de jouwe. Vooral de dingen die je verborgen hebt moeten of willen houden èn de dingen die jou verborgen hebben gehouden. Er kan zoveel in je ziel gebeurd zijn. Er kan, door onoordeel­kundig handelen zoveel kapot gegaan zijn in je leven of er kan, door het moe­ten voldoen aan een religieuze gedrags­code, zoveel op maat gezaagd zijn, dat je oorspronkeijke leven er bijna bij ingeschoten is. Die ‘schade aan jouw ziel’ heb je zelfs na je bekering opgelopen… Het kan allemaal bedekt zijn door schaamte, schuldgevoelens en zelfs door een vrome sluier, want ‘je mag niet omkijken’ en ‘alles is nieuw’. Dat laatste vinden maar is een onrealistische schijnoplossing. Het gaat erom datje al jouw eigen, kapotte dingen in goede handen durft te geven zodat jouw eigenschappen weer de jouwe zijn, dat jouw ziel gaat genezen. Je noemt de dingen bij hun naam en daar kun je ook deze taal voor gebruiken bij de goede Verstaander. En met oneindige teder­heid zal Hij je uitje gebroken bestaan halen en je overwoekerde wezen tevoor­schijn beminnen. Zijn liefde maakt je weer heel, weer helemaal jou. Deze ‘dingen’ gebeuren is stilheid en vertrouwen.

En dan… Ik zou haast willen zeggen: “In den beginne was er de verwonde­ring”. Wantje teleurstellingen zullen tóch veranderen in geluk binnen de omheining van Gods geborgenheid, ondergedompeld in Zijn liefdevolle Geest die jou omhult in degenen die daaruit ook zijn geboren. Je wordt gelukkig, want Hij is zo geluk­kig met je, omdat je Hem vertrouwt.

 

Aan niets gebrek hebben door Cees Maliepaard

Wie heeft er nog wel eens aan iets gebrek, wie komt er nog wel eens iets tekort? Het idee dat dit zo is, hebben we allemaal wel eens denk ik. Maar bij sommigen is dat ook zo. Zij die al een aantal jaren beneden het bestaansminimum leven, kun­nen van alles tekort komen. Niet iedereen krijgt het minimum loon. Ook mensen die buiten hun schuld van een uitkering afhankelijk zijn, kunnen vrij gemakkelijk al geduren­de langere tijd behoorlijk ver bene­den het laagste loonpeil zitten.

Niets meer over?

Maar het is ook goed mogelijk letter­lijk alles kwijt zijn. Dat trof bijvoor­beeld de bewoners van bepaalde kustgebieden in Azië, na de vloed­golf van december 2004. Denk dat je maar eens in. Alle bezittingen zijn weggespoeld, van de werkplaats is niets meer over, de familie is ver­dronken, de huisdieren zijn dat al evenzeer en wat nog veel erger is: het eigen gezin is vaak voor de ogen van de enig overgeblevene door de woeste vloedgolf meedogenloos meegesleurd. Met daarna in eerste instantie gebrek aan voedsel, kleding en schoon drinkwater. Bovendien dakloos geworden. Wat heb je dan nog over om voor te leven? Niets toch; écht niets!

Of zou er toch iets zijn dat blijvend is onder alle omstandigheden? Ik zou het op eigen gezag niet durven stellen. Maar het staat in het Woord. En daarom durf ik het, zij het ook dan nog met de nodige aarzelingen. Lees het maar eens in een overbe­kend schriftgedeelte: Psalm 23. ‘De Heer is mijn herder’, staat daar, ‘mij ontbreekt niets.’ Dat klinkt goed. Maar de dichter van deze psalm had het ook niet altijd even gemakkelijk Hij werd meer dan eens achtervolgd door het leger van Israël onder aan­voering van Koning Saul. Hij ver­keerde daarbij meermalen in acuut doodsgevaar.

Hij verloor een kind, de liefdesbaby bij Batseba. Zijn dochter Tamar werd verkracht door zijn zoon Amnon, door haar broer dus. Om die reden werd Amnon later op bevel van een andere zoon van David uitgeschakeld, door Absalom. Die gaf zijn legeraanvoerder Abner daar opdracht toe. Al met al nogal wat kommer en kwel voor David, veel narigheid en rouwverwerking. Sowieso al de rouwprocessen bij het overlijden van drie van zijn kinde­ren. Ook David zal dit wel verwerkt, maar nooit vergeten hebben.

De Heer is bij mij

Psalm 23 is dus niet opgebouwd uit ondoordachte of vrome kreten. Het is geloofstaal: ‘De Heer is mijn her­der, het ontbreekt mij aan niets.’ Je zou zeggen dat dit niet beter kan. Wie vindt dat het hem aan niets ont­breekt, geeft daarmee dus eigenlijk te kennen dat hij alles heeft wat zijn hart begeert. Dat is even een gewel­dig item voor evangelisatie! Mensen, de Heer is je herder en Hij vervult al je wensen. Is dat werkelijk zo, hoef je maar te kikken en word ik dan op mijn wenken bediend? Misschien niet als ik de straatprijs van de Postcodeloterij zou willen winnen, want dat vragen waarschijnlijk meer mensen bij dezelfde trekking in allerlei straten. Wanneer de Here God dat allemaal zou willen verho­ren, heeft Hij een probleem. Maar nu wie met serieuze zaken kampt. Wie in de ellende zit, daar al of niet zelf schuld aan hebbend, belijdend dat de Heer onze herder is, zal het gelovige gebed van zo iemand wer­kelijk helpen?

Kun je zeggen: Al gaat mijn weg door een duister dal, het maakt niets uit

voor mij is het altijd licht! Hebben we de beschikking over geestelijk infrarood licht soms? Dat lijkt me niet zo logisch. De duister­nis lost niet op doordat we weten dat Gód enkel licht is. En gevaren ver­dwijnen niet reeds op voorhand voor wie gelooft Jezus als redder te heb­ben. Het is soms al moeilijk genoeg, en ook onverklaarbaar trouwens. Ik denk niet dat er iemand is die op alle ellende een pasklaar antwoord heeft. Maar het is wél waar dat als ik door een duister dal ga, ik me niet hoef te laten beangstigen. Want ik ben niet alleen, de Heer is bij mij. Hij is de goede herder, die me nooit aan mijn lot overlaat. De Heer is als wjn herder aan mijn zijde aanwe­zig; er is geen situatie denkbaar dat ik echt alleen zou zijn. Zijn stok en zijn staf geven mij moed. Maar wat moet ik mij voor­stellen bij de stok en de staf van een herder? Geven die mij troost of moed? De Statenvertaling en de NBG-vertaling hebben ’troost’, in de NBV wordt het weergegeven als ‘moed’. Wel, de kromme stok gebruikte de herder om wilde dieren op een afstand te houden en de lange staf had hij om op te leunen. Wanneer hij dus op z’n gemak op de staf leunde, ging er rust van hem uit en ervoeren de schapen dat als een teken van veiligheid. De herder waakte over hen. En als er verscheu­rende dieren in de buurt waren, en de herder zwaaide beheerst met z’n knotsachtige stok, dan wisten ze dat hij attent op de gevaren was. Hij zou hen wel beschermen, eventueel samen met z’n honden, tegen hun natuurlijke vijanden.

Al ga ik door een duister dal

De schapen stellen de mensen voor die Jezus volgen, in welke denomi­natie en waar ter wereld ook. De Here God is de herder. En Jezus, het beeld van de onzichtbare God, fun­geert natuurlijk ook als onze herder. Maar waar in het Oude Testament de letters van het woord Heer met hoofdletters geschreven zijn, kun je daaruit afleiden dat er in de bron­tekst Jahweh staat, de naam voor God zelf. Waar in de vertaling van diezelfde boeken Heer slechts met één hoofdletter wordt weergegeven, staat er in de grondtekst Adonai, het eigenlijke Hebreeuwse woord voor Heer. En die benaming kan zowel op God als op de Messias slaan. God zorgt voor ons, en hoe! Als het veilig is, laat Hij ons rustig onze gang gaan. Is het dan een en al har­monie in ons leven, een soort per­manente paradijsachtige toestand? Dat moet iedereen maar zo gauw mogelijk vergeten! Maar als er gevaar dreigt is het wél zo dat Hij ons kracht en wijsheid geeft en ons verder leidt langs veilige paden. Betekent dit dat Jezus ons om de vij­and heenleidt en dat de duivel ons dus niet meer benaderen kan? Hebben we nooit meer last van wat voor verleiding door Satan dan ook? En kunnen we in geen enkel geval meer het slachtoffer worden van door de boze geïnspireerde mensen of machten? Nou, onze weg kan écht door een donker dal gaan! Het is dan niet slechts wat schemerig, maar af en toe zelfs pikkedonker. Dan kun je wel eens tegen de Heer zeggen: waar is uw licht nu? Ik zie het eigenlijk niet meer zitten. Maar geloof je dan niet meer dat God en de Here Jezus voor ons in elke situatie heel goede herders zijn? Natuurlijk wel, maar ieder zal daar in de praktijk van het leven mee mogen leren omgaan. Het heeft geen enkele zin te ontkennen dat het dal waar je soms doorheen gaat, aardedonker kan wezen. Het haalt ook niets uit, net te doen alsof er op onze levensweg geen enkel gevaar meer dreigt. Alsof we nu altijd zui­vere berglucht inademen en er nooit meer een vuiltje aan de lucht zit, vanwege een constant wolkloze hemel onder puur volle-evangelie- blauw.

In de rust van de Meester

We mogen onze eventuele angsten te boven komen in de wetenschap dat de hemelse herder altijd bij ons is. Hij wijkt niet van onze zijde, nooit een keer! En doordat Hij via zijn Zoon ons van zijn Geest gege­ven heeft, woont Hij in onze harten. Hij heeft (evenals Jezus) intrek bij ons genomen door zijn Geest met die van ons te verbinden. Dat is onze garantie als we in een duister dal verkeren: we hebben ook daar de beschikking over het licht van God. En we hoeven voor de ons omringende gevaren niet echt bang te wezen, want de Heer zal ons nooit in de steek laten – niemand van wie Hem toebehoort. Het levenspad kan voor een mens soms duister wezen. En de omstan­digheden veranderen lang niet altijd in gunstige zin voor ons. Maar van binnen is het licht, stralend licht. Want al is de wereld nog zo van slag, het zacht koesterende licht van een liefhebbend Vader verlicht ons levenspad voldoende voor de volgen­de stap. En het verwarmd ons inner­lijk. Dat kan een mens enorm goed doen. Dit betekent niet dat we naar de maatstaven van de wereld een bruin leven kunnen gaan leiden… die garantie hebben we niet. Het wil wel zeggen dat we het naar Góds principes goed zullen hebben. De Here God nodigt ons als het ware aan zijn gedekte tafel. En zijn dis is prima in orde. We mogen thuis zijn in het huis van God. Logisch eigenlijk, want we zijn z’n kinderen… en kinderen horen nu eenmaal bij het huisgezin. Dat we bij Hem aan tafel zitten, wil zeggen dat we ten volle delen mogen in Gods gedachten over ons. We weten uit zijn woord dat Hij gedachten van heil over ons heeft. Daarom zal nie­mand een mens afkraken of veroor­delen. Je zult anderen, maar ook jezelf binnen Gods herstellingsplan een plaats mogen geven. Want dan zit je op Gods lijn, in de rust van de Meester. Ons voedsel is het levende brood en onze drank is het levende water. Het mag bekend zijn dat het levende brood ons in de Christus wordt gegeven, en dat het levende water wordt gevonden in de Geestesdoop en in het blijvend vervuld zijn met de Geest van boven. We mogen net als Jezus ten volle delen in het leven binnen het lichaam van Christus. Onze beker met levend water vloeit over… er is ruimschoots genoeg! Het Hebreeuws heeft hier, letterlijk ver­taald: ‘mijn beker is overvloed’. God geeft dus meer dan we op kunnen.

Goddelijk respect

Wat bedoelt David met de uitdruk­king: ‘Hij zalft mijn hoofd met olie’? Slaat dat op de vervulling met Gods Geest? David dacht daar in elk geval niet aan. Er speelde in die dagen iets heel anders. Het behoorde tot de goede omgangsvormen dat de gast­heer zijn gast wat olie over het hoofd goot. Dat was dan gelijk het betonen van respect voor de bezoeker. De Here God respecteerde David dus klaarblijkelijk. Geen wonder trou­wens, want hij was immers de man naar Gods hart!

In de loop van de geschiedenis zijn er ongetwijfeld veel mannen en

vrouwen naar Gods hart geweest, en ook vandaag de dag zijn er nog wel de nodige te vinden. Maar David was dé man naar Gods hart, omdat hij hierin een type van de beloofde Messias was. En later zou Jezus echt dé man naar Gods hart worden. Maar als God aan David respect betoonde, zou Hij dit dan niet doen aan wie Hij van zijn Geest gegeven heeft? Ik denk nog wel eerder. En ook bij ons heeft de vijand in de hemelsferen het nakijken. Satan ziet het, maar hij kan er niet tussen komen, want van God uit en bij Jezus is de liefdesband onverbreke­lijk. Twijfel daar nooit aan. David verwoordt het zo: ‘Geluk en genade volgen mij alle dagen van mijn leven.’ Dat is een uitspraak! Hij is altijd gelukkig, niet alleen op de goede dagen, maar ook als er kwade dagen zijn.

In het huis van de Heer

David leefde onder het Oude Verbond, maar wist al wel dat zijn geluk niet afhing van de materie of van mensen, maar dat hij te allen tijde gelukkig kon zijn in zijn relatie met de Here God. Daarom geeft hij tenslotte in Psalm 23 te kennen dat hij terugkeert in het huis van de Heer, om daar tot in lengte van dagen te blijven. Natuurlijk ver­wachtte David niet voor altijd in de tabernakel te vertoeven – daar zou hij ook gauw op uit gekeken zijn. Een onbeperkt in de later door Koning Salomo gebouwde tempel verkeren, zou hem evenmin goed bekomen zijn. Want in het huis van de Heer zijn, wil zeggen: contact met God hebben. Altijd in dat huis aanwezig zijn, houdt dus in dat men onafge­broken met God in verbinding staat. Is dat voor ons ook zo? Ja! Zijn we dus op zondagochtend in het huis van de Heer, als we in de samen­komst aanwezig zijn? Ja, maar niet omdat we ons hebben begeven tus­sen de vergaderde gelovigen van de denominatie waar we toe behoren. Ik ben graag in de samenkomst, maar ik moet er niet aan denken altijd binnen dezelfde vier muren te moeten verkeren. Dan zouden die muren al gauw op me afkomen! Maar ik wil wel op elk moment in contact met God staan, zodat ik kan zeggen: Hij zalft mijn hoofd met olie. Of wel: Hij acht mij ontzettend hoog. Maar het is toch allemaal genade? Jawel, maar de Heer schenkt ons die niet omdat we zo zielig zijn en eigenlijk niets voorstel­len. Hij is ons genadig omdat Hij ons zo hoogacht. Want Hij ziet zijn Geest in ons, en dat is een Geest om ‘U’ tegen te zeggen! Maar hoe zit het dan met wie de Geest van God (nog) niet ontvangen heeft? Hoeft die nergens op te reke­nen? Toch wel, want Gods hart staat wagenwijd open, in principe voor ieder mens. Hij heeft: de wéreld zelfs lief, en die liefde kan Hij kwijt aan een ieder die zich er voor opent – Geestgedoopt of niet. Wie een verlangen in het hart heeft naar de Here God en naar zijn eer­ste Zoon, Jezus, is elke dag welkom in het huis van de Heer. Je mag vrijuit voor God en voor Jezus kie­zen. En dat kan, want zij hebben een onberouwelijke keus voor jóu gemaakt.

 

Notities die om aandacht vragen

Traditie of beleving? –

Het chris­tendom kent in het voorjaar enkele feestdagen: Pasen, voorafgegaan door Goede Vrijdag en Pinksteren met tien dagen daarvoor Hemelvaartsdag. De data werden vastgelegd in 325 na Christus op het concilie van Nicea, nadat er in de eerste eeuwen veel strijd over was geleverd. Pasen werd toen vastgesteld op de eerste zondag na volle maan na de begindatum van de lente op 21 maart. De werkelijke betekenis van deze dagen komt echter pas tot leven als men opnieuw geboren wordt en daardoor een echte christen. Dan komt ook het besef dat het niet gaat om de viering van deze dagen alleen, maar om de dagelijkse beleving van de aan­wezigheid van het nieuwe leven in ons. En die komt pas tot ontplooiing als Pinksteren een dagelijkse realiteit in ons leven is geworden: de aanwezig­heid, werking en leiding van de Geest van de levende God die wij dienen. Die Geest leidt ons in alle waarheid en maakt het mogelijk dat we van dag tot dag op de goede weg blijven, de weg die God voor ons ‘aangelegd’ heeft en leidt naar het hart van God: Zijn volkomen­heid.

(Gert-Jan Doornink)

Hoog gegrepen of waar?

De volle-evangeliebeweging blinkt niet uit door overmatige bescheidenheid. De jaren door is er nog al eens hoog van de toren geblazen over eigen leringen en belevingen. Soms steken die er ook wel bovenuit, maar het is een misvatting als het alleen op een verschil in nuance­ring met andermans opvattingen geba­seerd is. Als wij zeggen dat onze gemeenten het evangelie van Jezus Christus in al haar volheid aanvaarden, geloven en belij­den, kan dat hoog gegrepen overkomen, maar dat is het beslist niet. Want wie van ons aanvaardt deze boodschap niet ten volle, en wie gelooft en belijdt dit goede nieuws maar ten dele? Niemand toch! Een zaak van een andere orde is, dat we nog volop in de ontwikkeling van dit alles in het persoonlijke en in het gemeenteleven zitten. Dit houdt dus in dat we het volmaakte wel aanvaar­den, geloven en belijden, maar dat het nog steeds bezig is gestalte in ons leven te krijgen. Zolang het einddoel niet bereikt is, kleven er nog tekortkomingen aan ons bezig zijn in ons persoonlijke leven en in de ontwikkeling van onze gemeenten. Het besef daarvan zal ons geen gevoelens van minderwaardigheid geven, maar het behoedt ons ook voor het hebben van een met de Geest van God strijdig gedachtenpatroon van zelf­verheffing.

(Cees Maliepaard)

Vrije keuze

Een bekend politicus die niet in God gelooft, zei onlangs in een interview: “Misschien is het leven met een God gemakkelijker. Je kunt alles op zijn bord leggen. Maar dan maak je niet je eigen keuzes”. Hier wordt de opvatting gelanceerd dat wie in God gelooft niet meer zelf kan kiezen. Het tegendeel is echter het geval. Inderdaad mogen we bij God alles ‘op zijn bord leggen!. Maar Hij laat ons vrij zelf te beslissen wat wij willen. Wij kunnen datgene wat Hij ons ‘aanreikt’ afwijzen of aannemen. Er iets mee doen of het voor kennisgeving aannemen, ’t Heerlijke is dat Hij ons nooit in de kou laten staan. Hij heeft positieve gedach­ten over ons, Zijn hart is vol liefde en goedheid. En als we beseffen dat we naar Zijn beeld geschapen zijn zullen we ook alles in goede harmonie met Hem overleggen. We zouden onszelf alleen maar benadelen als we niet naar Zijn stem zouden luisteren en daarmee de vijand in de kaart spelen. En daar­van zijn we nu juist verlost. Gelukkig dat we doordat Zijn Geest in ons is, altijd in staat gesteld worden de goede keuzes te maken!

(Gert-Jan Doornink)

Zoeken

Je gaat op zoek wanneer je iets wilt hebben watje nog niet hebt, of niet meer hebt. Als je op zoek gaat, weetje ongeveer watje wilt hebben, wat je nodig hebt. Soms vind je datgene in één keer, zoals een thema voor een stu­die of woord plotseling in je gedachten schiet. Voor andere dingen ben je lan­ger op zoek, bijvoorbeeld wanneer je met een bijbelse studie bezig bent omdat je iets ten volle wilt begrijpen. Zo kan je je hele leven lang bezig zijn met het zoeken naar het koninkrijk van God. En dan bedoel ik niet omdat het zo moeilijk te vinden is! Integendeel. Het Koninkrijk van God is juist heel dicht bij en op ieder moment van ons leven actueel. En niet iedereen hoeft het wiel uit te vinden, door ontdekkingen en ervaringen uit te wisselen leren we van elkaar en zijn we elkaar tot steun. Zo gaat onze zoektocht steeds dieper en verder, zowel in de kennis van het Koninkrijk van God alsmede in onder­steuning van elkaar. In dat spoor nu verder!

(Yvonne Sulman)

Een geschenk van God

Velen menen dat ‘geloven’ een soort prestatie is die wij als gelovigen op moeten bren­gen. God vraagt immers geloof en zon­der geloof is het onmogelijk God welge­vallig te zijn? Maar geloof is in de eer­ste plaats gebruik maken van een geschenk dat God ons geven heeft! Hij heeft de mogelijkheid om te kunnen geloven in ons gelegd. Ook dat hoort bij de dingen waarvan Paulus zegt dat Hij in al onze behoeften heerlijk zal; voor­zien. Wat een rijkdom dat we zo’n God hebben. En dat ook geloof een behoefte is waarin God volop zal voorzien!  (Gert-Jan Doornink).

 

Job en het lijden van de mens door Hessel Hoefnagel

Het boek Job in het licht van het evangelie Deel 1

Met dit artikel begint een serie artikelen over Job. Het is het product van de invulling van een verzoek om een aan­tal bijbelstudies te geven over de per­soon Job en het belang voor het geeste­lijk leven nu.

Ik ben op dit verzoek ingegaan en heb deze studies weergegeven in een aantal artikelen. Naast eigen interpretatie heb ik mede gebruik gemaakt van informatie uit reeds uitgegeven studies over Job, onder andere van br Klaas Goverts. Mogen deze lessen tot zegen wezen voor de lezers van ‘Levend Geloof’. (Hessel Hoefnagel).

Inleiding

Het bijbelboek Job is één van de oudste geschriften van de bijbel. Het boek is door de bijbelonderzoekers gerangschikt onder de zo genoemde Ketoebïm, de Hebreeuwse aandui­ding voor Geschriften. Het Hebreeuwse Oude Testament volgt namelijk een andere indeling van de bijbel dan die wij kennen. De Hebreeuwse indeling weerspiegelt het ontstaan van de oudtestamenti­sche canon:

De Thora:

(Wet, de boeken Genesis t/m Deuteronomium).

De Nebi’im:

[De Eerste Profeten (Jozua, Richteren, 1 en 2 Samuël, 1 en 2 Koningen)] en de [Latere Profeten (Jesaja, Jeremia, Ezechiël en de 12 kleine Profeten)].

De Ketoebïm:

Job en het lijden van de mens

(Geschriften: Psalmen, Spreuken,

Job, de vijf zo genoemde Feestrollen (Hooglied voor het Paasfeest, Ruth voor het feest der weken, Klaagliederen voor het Vasten van­wege de inneming van Jeruzalem, Prediker voor het Loofhuttenfeest er Esther voor het Poerimfeest), Daniël (!), Ezra, Nehemia, 1 en 2 Kronieken).

Wij kennen in de Nederlandse ver­talingen van het Oude Testament van de bijbel de volgende indeling:

Historische boeken

Dichterlijke boeken

Profetische boeken

De plaats van het lijden

Het Boek Job behoort dus tot de Geschriften. In dit boek wordt met name het lijden van de mens met betrekking tot God naar voren gebracht.

We kunnen dan al bij voorbaat de vraag stellen: Welke (zinnige) plaats heeft (een ogenschijnlijk zinloos) lij­den van de mens in diens ontwikke­ling naar het doel van God? En direct daaraan gekoppeld de vol­gende vraag: Wat is de plaats van God in het lijden van de (gelovige) mens?

En dan met name de mens, die vroom en oprecht is en naar de wil van God leeft, zoals Job. En dan nemen we het begrip lijden in de breedste zin van het woord, dus op velerlei manier, geestelijk, fysiek en/of lichamelijk. Moeten we als christenen er bij het lijden van de (gelovige) mens wel­licht van uit gaan, dat God dit lijden zelf bewerkt of op z’n minst toestaat qm ons op één of andere wijze daardoor te vormen? Of moeten we wellicht het stand­punt van de Heidelbergsche Catechismus als geldend uitgangs­punt nemen?

Daarin staat onder andere de vraag: ‘Wat verstaat gij door de voorzienig­heid Gods?’

En het antwoord is dan: ‘De almach­tige en alom tegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, als met Zijn hand nog onderhoudt en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom armoede en alle dingen, niet bij geval (toevallig), maar van Zijn vaderlijke hand ons toekomen’. Zoiets van: ‘God doet Zijn eigen wil en legt daarvoor geen verantwoor­ding af aan de mens’. En omdat het van God komt, hebben wij als mens dat maar te accepteren en moeten we Hem daarvoor zelfs nog bedanken.

Of moeten we trachten met behulp van de gegevens in de bijbel een goed gefundeerd antwoord zien te krijgen op bepaalde vragen over het lijden van de mens, zonder daarbij af te doen van de realiteit daarvan, hoe dit zich ook aandient.

Job en het lijden

Wanneer we enkele hoofdpunten uit het boek Job als leidraad nemen voor een paar bijbelstudies, dan wil­len we vooral de lessen daaruit leren, die ons meer inzicht geven in het plan van God met de mens in het algemeen, maar vooral ook met de mens in het bijzonder, dus u en ik als afzonderlijke gelovigen. Ik realiseer me daarbij heel goed, dat er ook aan het eind van deze les­sen nog vragen over zullen blijven. Maar dat prikkelt ons temeer om hier biddend mee bezig te zijn en ook op deze dingen een duidelijk zicht te krijgen.

Wie was Job? We kennen Job vanuit het Oude Testament van de bijbel. De naam Job betekent vanuit het Hebreeuws: ‘Hij, die vijandig beje­gend wordt’ of ‘Hij, die een vijand heeft’! Die naam wordt dus wel heel duidelijk bewaarheid in zijn leven, zo blijkt uit de inhoud van het bij­belboek. In het Syrische kan Job echter ook betekenen: ‘Geliefde!’ En ook dat komt in het boek Job duide­lijk naar voren: Job is een geliefde van God! Een door God beminde!

Geestelijke status

Vier kernwoorden typeren de geestelijke status, die van Job wordt vermeld Job 1 vers 1 (Job 01:01): Vroom! Oprecht! Godvrezend! En wijkende van het kwaad!

– Vroom betekent gewoon: eenvou­dig. Onverdeeld, enkelvoudig!

Oprecht duidt aan: Een man uit één stuk! In zijn oprechtheid en geloof in God een ‘leesbare brief’ voor alle mensen om hem heen. Zoals ook wij vanwege het evangelie dat wij kennen een ‘leesbare brief’ van Christus behoren te zijn 2 Korinthe 3 vers 2 en 3 (2 Kor. 03:02-03).

Godvrezend! Job houdt rekening met de uitgangspunten van God met betrekking tot de mens. Hij leeft niet alleen zelf heilig voor God, maar omdat hij zichzelf heiligt, is hij ook in staat om anderen te heili­gen, die onder zijn verantwoordelijk­heid vallen. Zoals zijn kinderen.

Als Job vermoedt, dat ze zich moge­lijk besmet hebben met dingen van het aardse leven, die hen wellicht van God hebben afgetrokken, dan brengt hij voor ieder van hen een brandoffer om zo verzoening over hen te doen Job 1 vers 5 (Job 01:05). Een vraag: Hoe doen wij dat ten opzichte van onze (wellicht ongelovi­ge) huisgenoten (man, vrouw, broers, zusters, kinderen)? Paulus zegt immers, dat zolang de ongelovi­ge huisgenoot zich schikt onder het gezag van de gelovige, deze in hem/haar geheiligd is vergelijk 1 Korinthe 7 vers 14 (1 Kor. 07:14). Job is ook wijkende van het kwaad!

Dat is dus een bewuste eigen geno­men beslissing om dingen niet te doen en zelfs consequent uit de weg te gaan, als daar het vermoeden bestaat, dat ze schadelijk zijn voor de innerlijke mens in diens ontwik­keling tot het doel van God. Heiligen is afzonderen van het kwaad.

Aandacht van de duivel

Deze man Job trekt (uiteraard!) in de hemelse gewesten de specifieke aandacht van de duivel. Deze trekt immers voortdurend rond in de wereld van de mensen, zoekende wie hij zal kunnen verslinden, dus uit de sfeer van God wegtrekken door ‘van alles en nog wat’, dat (kerkelijke) traditie, media en moderne theologie te bieden hebben of zelfs voorschrijven. Petrus schrijft in zijn brieven aan de gelovigen: ‘Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal (kunnen) verslinden’ 1 Petrus 5 vers 8 (1 Petr. 05:08). Die instelling ten opzichte van de mens heeft de dui­vel al vanaf de schepping van de mens. Daarbij vermomt hij zichzelf maar al te vaak om zich niet te doen ontdekken en onopgemerkt zijn werk te kunnen doen. Zelfs kan hij zich vertonen alsof hij een ‘engel des lichts’ is. Dus als het ware met een positieve instelling ten opzichte van de mens. Net als mensen zich kun­nen voordoen als schijnapostelen, zo kan ook de satan zich voordoen als een engel van het licht, al is hij eenv wezenlijke macht van de duisternis 2 Korinthe 11 vers 12 tot en met 15 (2 Kor. 11:12-15).

Tot zover ons eerste artikel over het Boek Job. In deel 2 gaan we echt beginnen met het naar voren halen van aspecten uit het boek Job, die wij ook mee kunnen maken. We willen dan gaan zien, hoe ook wij in bepaalde situaties ons op kun­nen en mogen stellen als kinderen Gods temidden van de strijd en moeite, die de duivel op onze weg brengt.

 

 

 

Vrij van schuld? door Cees Maliepaard

 

‘Al mijn schuld is weggedaan…’ wordt in een bekend lied aangege­ven. Maar is dat echt zo? Wel, Jezus heeft onze zondeschuld weggeno­men, dusdanig dat er ook geen rudi­ment van die schuld voor God over­eind is gebleven. Maar dat wil nog niet zeggen dat er nu niemand meer is die we iets verschuldigd zouden zijn. Dat is namelijk wel degelijk het geval – al is dat niet onder de noe­mer van de zondeschuld te plaatsen. Een openstaande schuld. In Romeinen 13 vers 8 (Rom. 13:08) schrijft Paulus aan de Romeinen: “Wees elkaar niets schuldig, behalve liefde, want wie de ander liefheeft heeft de wet vervuld”. Dat is toch wel iets om over na te denken. We zeggen wel eens dat Jezus voor ons de wet heeft vervuld en dat wij daar dus niets meer aan toe hoeven te voegen. Maar dat is slechts ten dele waar. De Heer heeft Gods wet vervuld door onze zondeschuld met zijn leven te vereffenen. Satan raakte daarmee zijn claim op de mens kwijt, waar­door ieder die geloof stelt in het werk van Jezus, vrij van elke vorm van zondeschuld is gekomen. Maar in één opzicht zullen we voor onszelf aan de eis van Gods wet mogen voldoen. Op basis van wat Christus Jezus voor ons volbracht heeft, worden we ruimschoots in de gelegenheid gesteld de wet van Gods liefde onder de mensen te praktise­ren. Dat lukt overigens alleen in de liefde van Christus. En dat nog steeds in onvolkomenheid – maar toch!

Wat is ‘elkaar liefhebben’? Elkaar liefhebben, is dat hetzelfde als aardig zijn voor elkaar, vriende­lijk zijn jegens anderen? Wie lief­heeft op de manier zoals God dat bedoelt, heeft eigenlijk andere inten­ties. Roel Schipper heeft eens gezegd dat in de bekende bijbeltekst ‘uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend’, voor vriendelijkheid beter mildheid gelezen kan worden. Mildheid heeft ook meer te maken met goddelijke liefde dan dat vrien­delijkheid dat heeft, want het gaat a bij de Here God om dat alles in over­eenstemming met zijn gerechtig­heid verlopen zal. Wie liefheeft zal met de ander in Gods milde gerech­tigheid omgaan.

Als we in de gezindheid van Christus leven, zullen we andere mensen liefdevol behandelen. Dat betekent vooral dat we ieder mens met respect tegemoet zullen treden. Ieder mens – ook degene die zich wellicht tegenover ons opstelt. Echte liefde is nu eenmaal niet afhankelijk van het al of niet samen zich op Gods weg bevinden.

 

Loskomen van zorgen door Tine ’t hart

Zorgen maken is vervelend. Zorgen voor en zorg hebben voor, is natuur­lijk goed, dat wijst op je, dan is dat een Goddelijke eigenschap. Als je dat doet in Zijn kracht, onder lei­ding van Zijn Geest, is het goddelijk! Want God is zorgzaam! Alle Goddelijke eigenschappen probeert de satan te verdraaien en te misbrui­ken zodat zorgen voor en verant­woordelijk zijn voor, verandert in zorgen maken! Lees wat de Heer erover schrijft in Lucas 12 vers 22 tot en met 34 (Luc. 12:22-34). Je moet dus het Koninkrijk van God zoeken en daarmee bezig zijn! De duivel wil dat natuurlijk niet en probeert ons af te leiden om met zijn dingen bezig te zijn. Want waar maak je je zorgen over? Vul maar in! Dat zijn allemaal dingen die best reëel kunnen zijn, maar die wel door satan bewerkt worden. Door zorgen te maken ben je dus bezig met de dingen die satan kan doen en hij heeft dan vrij spel in je gedachten- en gevoelsleven. Je komt in zijn klimaat: angst, beklemming, negativiteit, spanning, stress, enz. Je wordt er helemaal door in beslag genomen. Het sloopt je!

Verspilde energie

Het is verspilde energie, waar je niets mee bereikt. Zorgen maken misbruikt je verantwoordelijkheids­gevoel. Want onbewust denk je dat je op die manier erbij betrokken bent. Maar je oefent geen enkele invloed er op uit en je houdt de zaak daarmee niet onder controle. Je put alleen jezelf uit! (Vers 25, NBV: “Wie van jullie kan door zich zorgen te maken één el aan zijn levensduur toevoegen?”)

Zorgen maken is vaak gebasseerd op leugens en verdraaiingen. Je krijgt geen kracht om je zorgen te dragen, je krijgt kracht als je echt geconfron­teerd wordt met ellende! Ik heb gemerkt dat als je in zo’n situatie zit, roepen naar de Heer weinig helpt. Ik geloof wel dat de Heer tot je spreekt en klaar staat je te helpen, maar je zit zó ingepakt in dat negatieve klimaat, dat de Heer je niet kan bereiken. In die situatie kan je Hem niet ervaren en Zijn stem niet verstaan, omdat andere ‘stem­men’ in je oren staan te schreeuwen. Hoe kan je er los van komen?

God zoeken!

God zélf zoeken! Dus, niet bidden voor de situatie waar je je zorgen over maakt, want die zijn in je den­ken zó groot geworden dat je dat niet kunt! Bidden dat God je van je zorgen losmaakt en van alle nega­tieve machten. Indien nodig, ervoor laten bidden. Vergeving voor vragen, en reiniging, zodat de boze geen enkele aanklacht daarin heeft. God aanbidden, belijden wat je gelooft. Met Zijn dingen bezig zijn. Zijn Koninkrijk zoeken (vs. 31-32). En lees ook eens wat Paulus schrijft in Filippenzen 4 vers 4 tot en met 8 (Filip. 04:04-08)! Dan kom je in de ruimte om je zor­gen op Hem af te wentelen en los te laten zodat jij losgelaten wordt.

“Laten we God danken, die ons door Jezus Christus, onze Heer, de over­winning geeft” 1 Korinthe 15 vers 57 (1 Kor. 15:57, NBV).

 

Gedachten over gemeenschap door Jildert de Boer

Sleutels tot ware eenheid in de gemeente Deel 3 In het eerste artikel hebben we zo’n 15 mogelijke zienswijzen over eenheid kort de revue laten passe­ren, zowel valse, interessante als bij­belse visies.

– In het tweede stuk hebben we vijf trefwoorden uitgewerkt die van groot belang zijn als we nadenken over eenheid in de gemeente en het praktische beleven ervan, namelijk: 1. de goddelijke, gevende liefde onderling.

  1. 2. de vrede van God onder elkaar. 3. het kruis van Christus over het zelf-leven.
  2. het Woord van de waarheid. 5. de heilige Geest, die kracht geeft. We vervolgen nu de reeks sleutel­woorden, die ons helpen de door God bedoelde eenheid te verstaan, te bevorderen en praktisch te maken. Uiteraard staan de aangereikte begrippen niet los van elkaar, maar kennen overlappingen en vormen een samenhangend geheel. Toch benoemen we ze apart, om het wezen van eenheid beter te (helpen)verstaan.
  3. Gemeenschap

Als Christus ons hoofd is -niet een leider, naam of een menselijke orga­nisatie- dan verlangen we zijn wil te doen en met allen die hetzelfde intense verlangen hebben, krijgen we gemeenschap. Het “klikt” met elkaar in het hart en in het leven. Deze klik is positief! Dat is iets heel anders dan de duivelse tegenhanger: “het kliekt met elkaar” (dat is een kliekjes- of clubjesgeest, waar ande­ren niet tussen kunnen komen). Die kliek is negatief!

Hij is het hoofd en wij zijn de leden van Zijn lichaam. Wij zijn in de eer­ste plaats geroepen tot gemeenschap met Hem 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09) en vervolgens met elkander,  die deel heeft aan de levende verbinding en relatie met het hoofd, Christus Zelf. De werke­lijke leden van Zijn lichaam vinden elkaar! De volgorde is: “zij gaven zich eerst aan de Here en daarna aan elkaar” 2 Korinthe 8 vers 5 (2 Kor. 08:05). Hier is sprake van overgave en toewijding aan Hem en aan elkaar. De mate waarin kan nog verschillen. Natuurlijk is het een en ander geen vanzelfsprekendheid of automatis­me. Bij deze gemeenschap heb je hetzelfde doel gemeen(schappelijk): je wilt samen -in liefde en je aan de waarheid vasthoudende- toegroeien naar Hem die het hoofd is Efeze 4 vers 15 (Ef. 04:15). Dat doel, om op Hem te gaan lijken, houden we steeds voor ogen en zonder te komen tot de eenheid van het geloof en de mannelijke rijp­heid gaat dit nu eenmaal niet Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Gemeenschap moet onderhou­den worden. Voor onze relatie met Hem speelt ons gebedsleven een hoofdrol. Daarmee uit je jouw hart naar je Heer en is Hij je krachtbron voor het dagelijks leven. Daarbij leg je je noden aan God voor, ook wat betreft je contacten met een broeder of zuster, waarmee de verstandhou­ding nog niet zo ge-olied (=soepel in de Geest) verloopt.

Je voert je strijd, waar machten gemeenschap in de weg staan of blokkeren. De boze wil ons bij elkaar weg houden of van elkaar doen verwijderen, om allerlei oorza­ken en vaak gaat het om pietluttig­heden. De Heer wil ons echter juist samensmeden en aaneenhechten! Er kunnen veel pijnpunten liggen door innerlijke verwondingen vanuit het verleden, maar de Heer is erop uit vertrouwen tot gemeenschap te herstellen. Hij wil balsem en zalf aanbrengen op die plekken, waar men van binnen gekwetst is gewor­den door anderen.

Wandelen in het licht

De wezenlijke voorwaarde, om tot Imeenschap met elkaar te komen, is de wandel in het licht. De kern­tekst daarbij is: “Indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander; en het bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” 1 Johannes 1 vers 6 en 7 (1 Joh. 01:06-07). De wandel in Gods licht- dat is je levenswijze in en met Hem- geeft gemeenschap. Dat heb je dan eenvoudigweg en dat smaak en proef je met elkaar. Het is de geestelijke uitwisseling vanuit je hart in woorden en houding ten opzichte van elkaar. Gemeenschap mag niet verward worden met natuurlijke gezelligheid, al kan die zeker ook een ondersteunende bij­drage leveren. In de omgang met elkaar kom je elkaar vroeg of laat ook tegen met alles wat er niet bij hoort aan werkingen. Juist dan is het een leer- en groeiproces om verder en dieper gereinigd te worden van alles wat Gods licht je -al wandelen­de met elkaar- laat zien bij jezelf, zoals jaloersheid, achterdocht, erger­nis, verwijt, harde woorden en noem maar op. Je wordt aan elkaar gesle­pen op die manier en er ontwikkelt zich geestelijke groei. Je wilt immers niet meer reageren vanuit het vlees, of nog aangestuurd worden door geestesmachten? Je wordt er nog wel toe verzocht en de kunst is dan om “nee” te zeggen. Je leert om te gaan met je zoge­naamde minste broeders, met hen die zwak zijn, maar juist zo nodig in het lichaam, waar je voor elkaar zorg draagt 1 Korinthe 12 vers 22 tot en met 25 (1 Kor. 12:22-25). Een andere centrale tekst over gemeenschap is: “…nu u gehoor­zaam bent aan de waarheid, is uw hart gelouterd en kunt u oprecht van uw broeders en zusters houden (of: gereinigd tot ongeveinsde broeder­liefde); hebt elkaar dan ook onvoor­waardelijk lief, met een zuiver hart (of: bestendig en van harte lief), als mensen die opnieuw zijn gebo­ren…” 1 Petrus 1 vers 22 en 23 (1 Petr. 01:22-23, NBV). Hier zien we dat er reiniging, loute­ring en zuivering nodig is als de weg om te komen tot oprechte liefde en harte-gemeenschap. Wij denken bij­voorbeeld aan het gebied van sympa­thie en antipathie. In de gemeente is het hoogst belangrijk dat wij niet alleen goed omgaan met hen, die ons goed liggen, maar ook dat we onszelf reinigen van gevoelens van antipathie en stroefheid of reserves tegenover hen die ons van nature minder goed liggen.

Gemeenschapszin bevorderend

Gaan wij deze weg van het kruis, dan leidt dit als vrucht tot gemeen­schap met de anderen. Dit kan onge­acht intelligentie, beroep, geslacht, leeftijd, ras of kleur, uiterlijke ver­schijning, enzovoort, want door deze gehoorzaamheid tot reiniging bin­nen te gaan, leven wij metterdaad als opnieuw geboren mensen. Het is een opstandingsleven, waar gemeen­schap tot bloei komt. Je geestelijke barometer staat nooit meer op onweer en evenmin meer op onbe­stendig, als de liefdesgemeenschap bestendig, van harte en onvoorwaar­delijk is geworden. Een “als los zand aan elkaar hangen­de” gemeente vormt geen gemeen­schap, zoals het Woord beoogt, namelijk: een welsluitend geheel, bijeengehouden door de dienst van alle geledingen Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16). Je kunt echte gemeenschapszin niet organi­seren, maar wel bevorderen door bij­voorbeeld huiskringen en gebedscel­len. In een gezond functionerend organisme is er aandacht, belang­stelling, meeleven, zorg, gebed, samen op de bres gaan staan in de strijd, kortom: “hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders bijeen(=samen) te wonen” Psalm 133 vers 1 (Ps. 133:001). Dit is totaal verschillend met het bij wijze van spreken op tien verschillende etages wonen, waarbij de ene groep denkt dat hij op een hogere etage zit dan de andere groep.

Zoiets is typerend voor wat de geest van Babel met haar vermenging, ver­warring en verdeelde hokjes- en vak­jesgeest wil. Het helpt niet altijd als men uit een tot Babel verworden kerk gaat, om daarna geleidelijk aan tot de conclusie moet komen dat men weer in een buitenwijk van dezelfde stad is beland. Babylon is een geheimenis, een teken aan het voorhoofd van de moeder der hoe­ren Openbaring 17 vers 5 (Openb. 17:05). Wij zullen daarom vooral in ons denken bevrijd moeten worden van deze schuilplaats van verwarring, halfhartigheid en leu­gen, zelfs al gebeurt dit onder een religieus mom en zijn er schone, bij­bels aandoende klanken, die heel anders of slechts half worden inge­vuld. Aan haar zonden zullen wij geen gemeenschap hebben Openbaring 18 vers 4 (Openb. 18:04) en daarom zullen we vooral in ons denken veranderd en vernieuwd worden, om niet langer uit te gaan van de patronen van ver­deeldheid, vermenging (=sjoemelen met openbare zonden) en splitsing. Daarbij willen we ook wegkomen uit een georganiseerde schijneenheid, waar veel water bij de klare, bijbelse wijn wordt gegoten en halve waarhe­den erger dan hele leugens (kun­nen) worden.

Het is zonneklaar dat alleen ware geestelijke gemeenschap tot echte vereniging leidt!

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

Een prachtige opmerking van Paulus in zijn brief aan de gemeente te Kolosse is: “De werkelijkheid is vanChristus”. Gelukkig is ook in de Nieuwe Bijbel Vertaling dit woord gehandhaafd. (Lees ook het verband waarom Paulus deze opmerking maakte).

Bij ons geloof in God en onze geloofs­beleving gaat het om de werkelijkheid en die is ‘Christus’. Hij is de enige weg om vrede met God te ontvangen en ook ons grote Voorbeeld om na te volgen. Zeker in de tijd waarin wij nu leven gaat alle surrogaat verdwij­nen en komt wat echt is tevoorschijn. Het katholisisme met zijn franje en ballast en het protestantisme met zijn vele uiteenlopende visies en verdeeld­heid, geven geen werkelijk antwoord als men niet gaat ontdekken dat er maar één werkelijkheid is: Christus, de Zoon van de levende God. Wie met hem verbonden is, weet dat hij temidden van alle omstandigheden stand kan houden omdat de werkelij­ke gemeente van Christus niet onder­gaat maar voor altijd zal blijven bestaan.

Heeft Gods schepping nog perspectief?

Vrijwel alle media hebben de laatste tijd aandacht geschonken aan een onderzoek van de Verenigde naties naar de gesteldheid van de aarde. Daaraan namen honderden onder­zoekers wereldwijd deel en nam vier jaar in beslag.

“Aarde in rap tempo zwaar bescha­digd”, kopte De Telegraaf en merkt op: “Nog nooit heeft de mensheid de natuur om zich heen in zo’n tempo veranderd als de afgelopen vijftig jaar, ongekend in de menselijke geschiedenis. De veranderde omstandigheden kunnen de snelle verspreiding van ziektes bespoedi­gen, stellen de onderzoekers in hun ‘Millennium Ecosystem Assessment’.

Als voorbeeld dient de opwarming van de grote meren in Afrika door klimaatverandering waardoor de ideale condities voor een grootschali­ge uitbraak van cholera worden geschapen.

Ook dreigen er zogenaamde ‘dead zones’ in de wereldzeeën te ont­staan. De stikstof van kunstmest voor de landbouw komt via grond­water en rivieren in zee terecht met een catastrofale uitwerking voor de visstand. De grootschalige ontbos­sing leidt vaak tot minder regenval.

Doordat er minder regen valt, groeit er automatisch ook weer minder bos.

Waarschuwing

Meer dan tweederde van ons econo­misch systeem is vervuild of overbelast en dat kan in de toekomst fataal zijn, omdat ons schoon water en schone lucht er afhankelijk van zijn. “Dit is de kern van de waarschu­wing. Menselijke activiteit trekt zo’n zware wissel op de aarde dat het voortbestaan van onze ecosystemen voor toekomstige generaties niet gegarandeerd is”, stellen de onder­zoekers. Dertig procent van ’s werelds zoogdieren, vogels en amfi­bieën wordt met uitsterven bedreigd”.

De Telegraaf schrijft verder: “Het rapport concludeert dat het vooral de armen zijn die getroffen worden door de verandering van ecosystemen. In Johannesburg, Zuid-Afrika, kwamen de VN-landen in 2000 overeen het aantal mensen zonder toegang tot schoon drinkwater in 2015 met de helft teruggedrongen te willen hebben en het leven van 100 miljoen arme mensen moet in 2020 substantieel verbeterd zijn. Door de rappe verandering van de natuur komen deze doelen echter in het gedrang, aldus de onderzoekers. “Alleen als we de natuur leren berij- pen, kunnen we de nodige maatre­gelen treffen om haar te bescher­men”, aldus VN-secretaris-generaal Kofi Annan in een reactie. Hij wil de hoop op een ‘duurzame toekomst’ : overend houden”.

Onze houding

Hoe staan wij als christenen tegen­over deze onrustbarende berichten? We kunnen dit niet afdoen door een paar bijbelteksten te citeren, bijvoor­beeld: “De wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet zal blijven bestaan”. Dan geven wij te kennen onverschil­lig te staan tegenover alles wat er met deze wereld gebeurt. Het gaat er namelijk om dat wij niet alleen bezig zijn hoe wiij als christenen in deze wereld leven op het morele vlak, maar ook hoe wij met Gods schepping in zijn totaliteit omgaan. Van oorsprong is juist de mens geroepen om Gods volmaakte schep­ping te beheren en te onderhouden. Doordat het overgrote deel van de mensen zich van God heeft afge­keerd, is er ook in dit opzicht een groot hiaat ontstaan. Egoïsme viert bij velen hoogtij en ondanks ver­woedde pogingen om de verdere aftakeling van de aarde tegen te gaan, lijkt het soms wel of het vech­ten tegen de bierkaai is. Natuurlijk zijn er allerlei initiatieven die een halt proberen toe te roepen aan de verdere aftakeling van de wereld, zoals auto’s die niet meer rij­den op benzine maar op waterstof, het tegengaan van het kappen van oorspronkelijke bosgebieden, de sti­mulering van het gebruik van zonne- en windenergie, etc. Maar – zoals het rapport ook aangeeft- van een welke verandering die zoden aan de dijk zet, is geen sprake.

Realistisch en optimistisch

Nu zijn wij als christenen, als het goed is, zowel realist als optimist. Realistisch behoren wij ons op te stellen door zoveel mogelijk een positieve instelling te hebben tegen­over alle (grote en kleine) initiatie­ven waarmee men probeert de wereld toch gezond en leefbaar te houden, zonder daarbij extreme milieufanaten te worden. Optimistisch mogen we zijn omdat wij weten dat Gods beloften ten aan­zien van de toekomst bewaarheid zullen worden. Al Gods beloften zijn immers in Christus ‘ja en amen’? En dan denken wij bijvoorbeeld aan de belofte die wij aan het einde van de Openbaring van Johannes lezen over de komst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarop gerechtig­heid woont!

Ongerechtigheid heeft Gods oor­spronkelijke schepping aangetast, maar als christenen leven wij in de wereld waarin we, onder leiding van Gods Geest, zélf Zijn gerechtigheid tot openbaring kunnen brengen. Zo zijn wij ook nu al daadwerkelijke medewerkers aan een totaal nieuwe wereld die niet meer ondergaat, maar tot in alle eeuwigheid zal blij­ven bestaan!

Geert Mak over Theo van Gogh en de Islam

Nederlands meest bekende schrijver van de laatste jaren is ongetwijfeld Geert Mak. Van zijn boeken zoals “De eeuw van mijn vader” en “In Europa” werden record aantallen exemplaren verkocht. Onlangs ver­scheen er weer een boek van hem getiteld “Gedoemd tot kwetsbaar­heid”. Dit boekje werd nogal bekritiseerd omdat hij de aanvallen op de Islam, na de moord op Theo van Gogh, overdreven vond. Vooral omdat velen de gehele Islam in de hoek van het extreme plaatsen, ter­wijl het in werkelijkheid maar gaat om een klein deel. Het overgrote deel van de mensen die de Islam als hun godsdienst belijden is immers niet extreem of fanatiek. En volgens Mak ging daarom Theo van Gogh veel te ver door alles over één kam te scheren.

In het weekblad Vrij Nederland ver­scheen een kritisch artikel over het boekje van Geert Mak van de schrij­ver-journalist Joost Zwagerman. Verschillende lezers regeerden daar­op. Onder andere Anneke Mouthaan uit Amsterdam die onder meer schreef: “Het pamflet van Mak geeft mij als oudere joodse vrouw de rug­gensteun dat ik niet alleen sta in mijn bezorgdheid over de Nederlandse hysterie tegenover de allochtonen door het zogenaamde smaakmakende deel van de Nederlandse bevolking. Of Van Gogh een anti-semiet en anti-islamiet was, weet ik niet, wel dat hij op zijn minst die indruk maakte. Maar erger is de bijna slaaf­se wijze waarop na zijn overlijden de hetze versterkt wordt die tot angst aanzet en discriminatie legitiem maakt. Hadden we dat niet al eerder meegemaakt bij het anti-semitisme? Ik ben Geert Mak dankbaar dat hij in zo’n korte tijd een duidelijk tegen­geluid optekende, opdat we weer tot onze Hollandse nuchterheid kunnen terugkeren en men niet het modi­eus, liberaal-rechtse gebral tot norm zal verheffen”.

Het is duidelijk dat het overgrote deel van de aanhangers van de Islam niets moet hebben van extremisme. Maar dat betekent nog niet dat de Islam de juiste godsdienst is. Net als het naam-christendom wijst men immers de enige werkelijke openba­ring van God zoals deze door Jezus Christus geopenbaard werd, af en alleen via die weg kunnen we God leren kennen zoals Hij werkelijk is. Wie de échte God leert kennen ervaart daardoor de grote verande­ring in zijn leven. Hij wordt ‘overgeplaatst’ in Zijn Koninkrijk. Dan verdwijnt liefde­loosheid en haat en échte liefde (Gods liefde) komt er voor in de plaats.

Vrede, vrede en geen gevaar?

In aansluiting en ter aanvulling van wat wij schreven over de Islam geven wij hierbij nog een column door die wij aantroffen in ‘De Opgang’, het blad van de gelijknami­ge volle evangelie gemeente in Groningen. Cees Maliepaard schreef:

“Er is vanuit de burgerlijke overheid een begrijpelijk streven naar een vorm van openheid tussen christe­nen, joden en moslims. Waar zulks op voet van wederzijdse aanvaarding gerealiseerd kan worden, zal geen zinnig mens daar problemen mee hebben. Er is echter iets waar veel christenen zich op blijken te verkij­ken. En dat is de visie die de mos­lims op religie en maatschappij heb­ben. Ook gematigde, geweldloze islamieten zien de uitspraken in de koran als maatgevend voor zowel hun religieuze organisaties, als voor de maatschappij waar we allen deel van uitmaken. Zolang zij in een land een minderheid vormen, zullen ze voor zich een beroep doen op de vrijheid van godsdienst. Dat is hun goed recht. Maar wanneer zij in dat­zelfde land de meerderheid zijn gaan vormen, blijft er van de veelge­roemde vrijheid van godsdienst niet veel over. Per definitie wordt elke niet-islamitische vorm van het die­nen van God, als verwerpelijk gezien.

Is dat onder christenen anders? Ja en nee. Het christendom leert dat er los van Jezus geen relatie met God mogelijk is. Wij zijn in onze opvat­tingen ook intolerant. Maar wel wordt onder ons vrijheid van gods­dienst voorgestaan vanuit een meer­derheidspositie. En dat maakt nu juist het verschil!”

De nieuwe paus en de eenheid

Dat de nieuw gekozen paus Benedictus XVI een “liefdevol, bescheiden en opgewekt” persoon is daaraan behoeft niet getwijfeld te worden. Iedereen uit zijn naaste omgeving bevestigt dit. Maar bij de vele miljoenen christenen die niet tot de Katholieke kerk behoren, van welke denominatie ook, gaat wel een rood lampje branden als we lezen dat hij “onophoudelijk wil werken aan het herstel van de volledige en zichtbare eenheid van alle christe­nen”.

Zou de Katholieke kerk niet geloof­waardiger overkomen als men eerst zelf afstand gaat nemen van alle pracht en praal, rituelen en ceremo­niën die met het oorspronkelijke geloof niets te maken hebben? Bedenk dat Jezus zelf tijdens zijn leven op aarde het meest in conflict was met de godsdienstige leidslie­den van zijn tijd: de Farizeeën en schriftgeleerden. Zij hadden ‘met een schijn van godsdienst de kracht daarvan verloochend’. Ook in deze tijd is het alleen moge­lijk als men door een echte levens­verandering, bewerkt door Gods Geest, een nieuwe schepping in Christus wordt. Dan ontstaat de zekerheid dat men behoort tot de werkelijke gemeente van Jezus Christus, weet men zich één met allen die dat ook ervaren hebben in hun leven en is het (kerkelijk) etiket wat men verder draagt totaal onbe­langrijk.

De enquête van Het Beste over ons geloof v

Het bekende maandblad Het Beste (Reader’s Digest) heeft een groot­scheeps onderzoek gehouden over het geloof in Europa. Niet minder dan 8657 Europeanen in 14 landen werden ondervraagd over hun geloof. Geloven Europeanen nog in God? Ondanks ons sceptische en seculiere tijdperk en de ontkerkelij­king, gaven zeven van de tien onder­vraagden aan dat ze inderdaad gelo­ven.

“Maar er zijn grote verschillen in Europa”, schrijft het blad dat het onderzoek in 4 categoriën had ondergebracht. De vraag “Gelooft in God?” werd door Polen met 97% met ‘ja’ beantwoord. Dan volgt Portugal met 90% en Rusland met 87%. Nederland staat met 51% bijna het laagst genoteerd. Bij de vraag “Gelooft u in een leven na de dood?” scoort Polen met 81% opnieuw als hoogste, terwijl Nederland op 45% komt. Ook op de vraag of we het geloof nodig nodig hebben om het verschil tussen goed en kwaad te bepalen staat Polen met 86% weer nummer 1 en Rusland komt met 78% op de tweede plaats.

En op de vraag of godsdienst bij­draagt tot een betere wereld staat ‘ Mtugal met 79% weer op de eerste plaats, terwijl Nederland met 34% onderaan bungelt.

Nu zeggen deze percentages natuur­lijk niet alles maar geven wel een indicatie over het hoe en waarom. Polen, Rusland en andere Oost- Europese landen gingen jarenlang gebukt onder het communistische regiem. Daarbij was dan vaak het geloof een alternatief dat houvast gaf en waardoor men toch door de dik­wijls moeilijke omstandigheden heenkwam.

Wat het lage ‘geloofspercentage’ van Nederland (en waarschijnlijk ook België) betreft, daarover geeft Hijme Stoffels, godsdienstsocioloog aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, in het blad de volgende verklaring: “Men heeft hier na de verzuiling een sterke afkeer ontwikkeld jegens reli­gieuze kaders en instituten. Bovendien beschikken Nederlanders over de vrijheid van meningsuiting en het recht om te kiezen. Dus ook het recht om niet in God te geloven. Dit mis je in niet-weterse culturen, waar het bestaan van God volkomen vanzelfsprekend is”. In een commentaar van de hoofdre- dactuer van Het Beste, Oele Steens, merkt deze op dat de moderne mens zelf wel bepaalt wat goed voor hem is; “De vraag is echter of wij niet , Jfer gebaat zouden zijn bij een her­waardering van christelijke beginse­len als algemeen kompas. Dat zou wel op een moderne wijze ingevuld moeten worden. Een taak voor de traditonele kerken?”, vraagt hij zich af.

Daar zouden wij als commentaar op willen geven dat geloven uit het hart moet komen van hen die werkelijk geloven. Alleen zij zijn zich bewust dat zij behoren tot de Gemeente van Christus. Dan is het etiket wat zij verder dragen niet belangrijk meer. Bij hen die echt geloven is Gods Geest in de plaats gekomen van de ‘verkeerde geesten’ die voor de grote levensverandering (door bekering en wedergeboorte) hun invloed konden doen gelden.

Kuitert vervangt geloof door twijfel

‘Goddeloze godgeleerde’ is de titel van een artikel van Gerry van der List in Elsevier. Daarbij gaat het over professor H. M. (Harry) Kuitert, die onlangs 80 jaat werd. Kuitert was van 1967 tot 1989 hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en kreeg grote bekendheid door in woord, boek en geschrift zijn twijfel tot uiting te brengen ten aanzien van het christelijk geloof. Bekend werd hij vooral door zijn in 1992 verschenen boek ‘Het algemeen betwijfeld christelijk geloof’. Hij nam stelling tegen het christen­dom als openbaringsgodsdienst. “Er is -volgens hem- niet een hogere waarheid die ons door een goddelijk wezen is geopenbaard. Wat de mens toeschrijft aan hogere machten, ont­spruit aan zijn eigen verbeeldings­wereld”. Zijn bekendste uitspraak is wel: “Alle spreken over Boven komt van beneden, ook de uitspraak dat iets van Boven komt”. Het was niet verwonderlijk dat zijn uitspraken in de Gereformeerde ker­ken waartoe hij behoorde grote beroering veroorzaakte. Vooral het feit dat hij toch gehandhaafd bleef in de kerk, veroorzaakte dat sommigen er zich niet meer thuis voelden en overgingen naar de Nederlands- Gereformeerden of andere denomi­naties. Ook kwamen heel wat gere­formeerden terecht in allerlei (volle)evangelische-, pinkster- en baptistengemeenten, maar dit kwam vooral door de opwekking in de zestiger jaren.

Geen wetenschap

Gerry van der List gaat in zijn arti­kel ook in op het feit dat Kuitert toch gehandhaafd bleef als theoloog. Hij schrijft: “Theologen hebben een heel vreemd vak. Zij worden geacht wetenschappelijke uitspraken te doen over een onderwerp waarvan het bestaan wordt betwist. Je gelooft in een Opperwezen of niet. Het ont­wikkelen van toetsbare theoriën over God is per definitie een onmogelijk­heid.

De vraag is dan ook of theologie op een universiteit thuishoort. Omdat theologie geen wetenschap is, kun je van alles beweren zonder je als theo­loog te diskwalificeren”. Dat Kuitert toch door de Gereformeerde kerken werd gehand­haafd bewijst de structuur van het naam-christendom, waarbij het ‘werkelijk geloven’ niet op de eerste plaats staat, maar allerlei theoriën naast elkaar kunnen blijven bestaan. Voor iemand die echt gelooft komt twijfel voort uit de koker van de vij­and. Natuurlijk hoeft ‘gezonde twij­fel’ over iets wat men moet beslissen niet verkeerd te zijn, maar uiteinde­lijk zal men moeten kiezen. Wie kiest voor het geloof in de leven­de God, zoals deze zich geopenbaard heeft in Zijn Zoon, Jezus Christus, en nu tot openbaring komt in allen die waarachtig geloven, zal niet zo gauw onder de indruk komen van de twijfeltheoriën van Kuitert, Den Heyer en andere theologen. Gods Geest bewerkt in hem een stabiel, levend geloof dat op positieve wijze tot openbaring komt. Een geloof dat werkelijk gelukkig maakt en per­spectief biedt om het leven van elke dag aan te kunnen. Een leven met God en Zijn Zoon doet ons ervaren dat de stormen die rondom ons woeden en onze gezon­de geest wil binnendringen door Gods Geest teniet worden gedaan. Wij zijn door een onverbrekelijke band voor altijd met Hem verbon­den.

 

Hoe echte liefde zich openbaart door Wim te Dorsthorst

Hoe openbaart zich werkelijke liefde? In dit artikel gaat Wim te Dorsthorst in op één van de meest belangrijke facetten van de liefde, namelijk het ‘omzien naar elkaar’ (-red.).

Er wordt overal veel gesproken over ‘de liefde’, óók in gemeenten. Toegegeven dat dat zeer belangrijk is, is het wenselijk je af te vragen: ‘wat wordt er dan mee bedoeld’? In de wereld denkt men over het alge­meen aan seks als het woord ‘liefde’ gebezigd wordt. Waar gaat het in de gemeente van Jezus Christus om? Liefde is niet een abstract begrip of alleen maar een gevoel. Liefde is een innerlijke gemoedstoe­stand, een drijfkracht die zich uit in vele werken. Wie 1 Korinte 13 leest, het prachtige hoofdstuk van de lief­de, zal gauw genezen van de gedach­te dat het alleen maar een gevoel betreft. We zien dan dat het een geweldige positieve kracht betreft, die alles in iemand in beweging zet om de ander te redden, op te rich­ten, te helpen en wel te doen. Het is zó sterk dat het de Vader dreef om Zijn enige Zoon te geven tot redding van de wereld; en het is de liefde van de Zoon die zich vrijwillig overgaf voor ons in de meest verschrikkelij­ke dood, de kruisdood.

Omzien naar elkaar

Omzien naar elkaar is een uiting van échte liefde! Omzien naar elkaar is een goddelijke eigenschap en zal in de gemeente van Jezus Christus, als vrucht van de heilige Geest, rijkelijk aanwezig dienen te zijn.

Het is een wezens-eigenschap van God en daarom weten we dat het ook bij de mens hoort, die immers naar Zijn beeld geschapen is. Het is één van de positieve krachten in de samenleving. Waar dit ontbreekt of gaat ontbreken treedt verkilling op en functioneert de onderlinge liefde steeds minder. De samenhang ver­dwijnt en individualisme wordt tekenend voor de maatschappij en vele mensen vereenzamen. We zouden het een teken van de eindtijd kunnen noemen, waarvan de Heer Jezus zegt: “En omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de mees­ten verkillen” Matteüs 24 vers 12 (Matt. 24:12). We horen of lezen er wel van dat mensen totaal vereenzamen, dat iemand bijvoorbeeld dagen of weken dood in huis kan liggen zonder dat iemand het opmerkt. Zo iemand had geen ‘naaste’ meer die naar hem omzag!

Basis-eigenschappen

Direct na de zondeval zien we dan ook dat deze prachtige eigenschap versluierd wordt. Als Kaïn z’n broer Abel heeft doodgeslagen zegt God tegen hem: “Waar is uw broeder Abel”? en dan is zijn antwoord: “Ben ik mijns broeders hoeder”? In de vertaling van Dr. M. Reisel staat: “Ik heb mij er niet om bekom­mert, ben ik de hoeder van mijn broeder”? Genesis 4 vers 9 (Gen. 04:09). Uit deze ontkennende vraagstelling van Kaïn blijkt duidelijk dat hij het heus nog wel wist, maar hij bekom­merde zich niet om zijn broer, iets wat we in deze tijd ook duidelijk zien ontwikkelen. Men bekommert zich niet meer om elkaar. Het komt voor dat omstanders zien dat er geweld gepleegd wordt, maar niet te hulp komen. Het is wel leuk om een ‘button’ met een onzelieveheers- beestje te dragen, maar daar veran­dert van binnen niets door! De duivelse uitspraak is ontstaan: ‘Ieder voor zich en God voor ons allen’! Daarmee maakt men zich af van de verantwoordelijkheid die men voor elkaar heeft gekregen. Een houding die zeker niet onbekend is in onze samenleving! Uit de rest van Genesis vier blijkt dan ook hoe zwaar, God als Schepper, aan deze zaak tilt. In plaats van om te zien naar zijn jong- jroer, hem te behoeden en te chermen, sloeg hij hem uit religi­euze motieven dood! Ook niet onbe­kend in deze tijd! Omzien naar-, zorgdragen voor-, oppassen, aandacht schenken, toe­zien op,… basis-eigenschappen die God bij de schepping aan de mens heeft meegegeven en die nodig zijn voor een gezonde samenleving.

God zelf het grote voorbeeld

God heeft altijd omgezien naar de mens die Hij met zoveel liefde en toewijding geschapen heeft. Ook als die mens zich van Hem afkeerde, Hem ongehoorzaam was, eigenwijs en weerspannig zijn eigen weg wilde gaan. Gods woord is daar duidelijk over.

Direct na de zondeval, in het prille begin van het menszijn, ziet God om naar Adam en Eva en komt hun tegemoet in hun angst en verslagen­heid. Hij zet ze a.h.w. weer op een spoor en geeft ze geweldige beloften en hoop voor de toekomst zodat ze weer verder kunnen (Genesis 3). Hij ziet in de dagen van Noach om naar zijn schepping en ziet, met smart in Zijn hart, hoe deze totaal in zonde, geweldenarij en duisternis ten onder dreigt te gaan. Op een diep ingrijpende wijze brengt Hij redding door Noach, de enige die nog rechtvaardig was voor God en met Hem rekening hield, met z’n familie te behouden (Genesis 6, 7 en 8).

Het was als het ware de laatste stro­halm voor God om niet de hele schepping ten onder te zien gaan, zonder dat de Verlosser geboren zou kunnen worden.

God ziet om naar Hagar met Ismaël, als zij door Sara en Abraham is weggezonden. Hij geeft deze verstotene beloften en hoop voor de toekomst Genesis 21 vers 8 tot en met 21 (Gen. 21:08-21).

God zag altijd weer om naar Zijn volk en gaf ze richters, koningen en profeten. Zelfs in de ballingschap, wat het volk toch aan zichzelf te dan­ken had, ziet Hij om naar hen en lezen we die prachtige woorden in Jesaja 63 vers 9 (Jes. 63:09): “In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd, en de Engel zijns aangezichts heeft hen gered. In zijn liefde en in zijn mededogen heeft Hij zelf hen ver­lost en Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van ouds”. Dat is het hart van God! Zo ziet Hij om naar Zijn volk en zo ziet Hij om naar de mensheid. David, de profeet, de man naar Gods hart, voelt wat er in Gods hart omgaat als hij zegt: “Wat is het men­senkind dat Gij naar hem omziet?” Het antwoord is: het is Gods liefde en mededogen, maar ook Zijn onkreukbare trouw voor de mens die Hij zo mooi, ja, bijna goddelijk geschapen heeft.

De pijn van God

God verwachtte deze gezindheid ook van de mens, en zeker van Zijn volk die van Hem een wet had gekregen die juist het omzien naar elkaar benadrukte Deuteronomium 4 vers 8 (Deut. 04:08). Opnieuw laten we de profeet Jesaja aan het woord. In hoofdstuk 59 laat de heilige Geest hem de toestand van het volk opschrijven. Vers 4 zegt: “Er is niemand die een gegron­de aanklacht indient, en niemand die naar waarheid richt; zij vertrou­wen op ij delheid, spreken valsheid, gaan zwanger van moeite en baren onheil”.

Wat een verschrikkelijke toestand onder het volk van God! Zo gaat de profeet verder en zegt in vers 15 en 16a: “Zo ontbreekt de waarheid en wie wijkt van het kwade, wordt het slachtoffer van uit­buiting. Maar de Here zag het en het was kwaad in zijn ogen, dat er geen recht was. Hij zag dat er niemand was, en  Hij ontzette zich, omdat niemand tussenbeide trad”.

Wat ontzettend kenbaar zijn deze dingen ook nu in de maatschappij waarin we leven!!

In Ezechiël 22 vers 30 (Ez. 22:30) lezen we nog zo’n noodkreet van God als reactie op het onrecht en de onderdrukking van het arme en behoeftige en van de vreemdeling. We lezen: “Ik heb onder hen gezocht naar iemand, die een muur zou kunnen optrekken en voor mijn aangezicht op de bres zou kunnen staan ten behoeve van het land, zodat Ik het niet zou verwoes­ten, maar ik heb hem niet gevonden”.

Er klinkt diepe teleurstelling van God uit zo’n woord! God is ontzet, een andere vertaling zegt: “Hij is verbijsterd”, als Hij niemand vindt die opkomt voor het recht van de medemens. Als niemand tussenbei­de komt of het opneemt voor de onderdrukte, de arme en behoeftige en de vreemdeling. Kortweg: iemand die omziet naar de ander! Wat moet Gods hart huilen als Hij in deze tijd naar de wereld kijkt, waar de wetsverachting toeneemt en de liefde van de meeste mensen ver­kilt Matteüs 24 vers 12 (Matt. 24:12). Dat botst met Zijn wezen van goed­heid, liefde en ontferming!

De heilige arm brengt hulp

In de volheid des tijds zou God zelf, als de Grote Herder, omzien naar zijn schapen Ezechiël 34 vers 11 en 12 (Ez. 34:11-12).

Opnieuw is het Jesaja die met krach­tige woorden de komst van de Heer Jezus aankondigt, als de heilige arm van God die te hulp komt. Hij profe­teert:

“Breekt uit in gejuich, jubelt eenpa­rig, puinhopen van Jeruzalem, want de Here heeft zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost. De Here heeft zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volken en alle ein­den der aarde zullen zien het heil van onze God” Jesaja 52 vers 9 en 10 (Jes. 52:09-10). Het is alsof God zegt: als er dan nie­mand is, zal Ikzelf de mouwen wel opstropen!

Zo kondigt God de komst van Zijn Zoon Jezus Christus aan. En als dan de volheid des tijds gekomen is, dat Zijn heilige arm Hem hulp brengt, dat de Heer Jezus als “De Here onze gerechtigheid” (Jer. 23:6 en Jer. 33:16) komt in de schepping, dan tekent Lucas op: “Het is door de innerlijke barmhartigheid van onze God waarmee de opgang uit de hoogte naar ons zal omzien” (Luc. 1:78).

Met die gezindheid van de Vader zien we de Heer Jezus in Zijn bedie­ning staan. Hij was de aangekondig­de ‘Goede Herder’, Hij deed niet anders dan omzien naar Zijn scha­pen. Niet alleen Herder voor het volk Israël, maar Hij is de Goede Herder voor alle volken, zonder enig onderscheid.

Hij zegt het zelf in Johannes 10 vers 16 (Joh. 10:16): “Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één her­der”.

De gezindheid van Christus

Jezus Christus, de Heer van de gemeente, deed niet anders dan die­nen en nog eens dienen. De Liefde van de Vader was Zijn grote drijf­kracht om altijd om te zien naar de ander en niet bezig te zijn met Zichzelf. Zelfs net voor Hij gevan­gen genomen zou worden, terwijl de gedachte aan Zijn lijden Hem had kunnen verlammen, heeft Hij alle aandacht voor Zijn apostelen om ze te onderrichten, te troosten en te bemoedigen! Die gezindheid wil ^ Heer in Zijn gemeente openbaar zien komen!

Als er sprake is van volwassen zonen Gods, waar de schepping zuchtend op wacht, dan is het niet op mensen die theologisch alles pre­cies weten, maar mensen die een hart hebben ontwikkeld gelijk aan de Vader en de Zoon. Broeders en zusters die met de innerlijke ontferming van de Heer omzien naar de naasten. En die naasten zijn alle mensen ongeacht geloof, cultuur of huidskleur! De apostel Paulus beschrijft in Efeze 4 de kern van het gemeentezijn. De Heer Jezus is opgevaren ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen. Daarvoor geeft Hij aan de gemeente apostelen, pro­feten, evangelisten, herders en lera­ren. En dan schrijft de apostel als eerste: “om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon”! Dat staat voorop; de taak van de gemeente zal zijn om met de Heer Jezus als Hoofd, al die mensen, ja, de hele schepping te dienen, vanuit de volle kennis van de Zoon van God en de volwassen volheid van Christus Efeze 4 vers 10 tot en met 13 (Ef. 04:10-13). Dat is omzien naar de ander!!

Grote eenzaamheid

Wij leven in een snel veranderende wereld. Door de onbeperkte vervoers-mogelijkheden, maar ook door de grenzeloze communicatie-mogelijkheden, is de wereld aan het ver­anderen in één grote stad. Maar hoe groter de stad des te groter de een­zaamheid! In West Europa leeft de mens in grote rijkdom en welvaart, maar er zijn nergens op de wereld zoveel depressieve mensen als juist hier. Alleen al in West Europa ple­gen 58.000 zelfmoord, waarvan het merendeel jongeren. Wereldwijd wordt dit aantal op een miljoen geschat!

Nederland kent de grootste bevolkings-dichtheid van de wereld. Honderden culturen zullen samen moeten leven op dit kleine opper­vlak. Naar schatting zullen in 2010, zeker in de grote steden, 57% bui­tenlanders zijn. Vreemdelingen dus! En wij horen en zien dagelijks dat de verdraagzaamheid ver te zoeken is. Kerken en gemeenten worden steeds meer multiculturele centra. Terwijl er in die hele culturele ver­menging over de hele wereld een golf van demonische duisternis de wereld overspoelt.

Er is een onvoorstelbare nood onder de mensen. Velen zijn zwaar getraumatiseerd door alles wat mensen elkaar aandoen en de grote angst die over de wereld aan het komen is. De Heer Jezus spreekt van “radeloze angst, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen” Lucas 21 vers 25 en 26 (Luc. 21:25-26). Hierdoor zondert de mens zich steeds meer af en neemt de eenzaamheid hand over hand toe.

Moeder Theresa, die haar leven gewijd heeft aan de allerarmsten, heeft de eenzaamheid beschreven als de ergste ziekte van de mens­heid!

De oefenschool

De gemeente van Jezus Christus is de grote oefenschool om te leren naar elkaar om te zien. De Heer geeft de bedieningen in de gemeen­te op de eerste plaats om toe te rus­ten tot dienstbetoon, zagen we. Door de heilige Geest zijn alle leden tot één lichaam samengevoegd, als het goed is 1 Korinthe 12 vers 12 en 13 (1 Kor. 12:12-13). Alles wat de Heer geeft en door de heilige Geest gewerkt wordt in gaven, is om de ander in dat lichaam te dienen; het is tot welzijn van allen! De Heer Jezus zegt in Matteüs 6 vers 33 (Matt. 06:33): “Zoekt eerst Zijn koninkrijk en zijn gerechtigheid”. Bij de gerechtigheid van Gods koninkrijk hoort als eerste: ‘omzien naar elkaar’!

Niet alleen in de gemeente, maar ook ons dagelijks leven in de maat­schappij is een oefenschool. Hoe staan wij als christenen in deze mul­ticulturele samenleving? Waar wij zien dat de maatregelen harder wor­den en er steeds minder tolerantie is in de samenleving tegenover vreem­delingen, wat is dan onze houding? Praten we met de grote massa mee of durven wij er voor uit te komen dat wij geheel anders zijn omdat wij Christus hebben leren kennen? Is er al zoveel vrucht van de Geest gegroeid dat we met ieder mens, waar hij ook vandaan komt of hoe afzichtelijk hij er ook uitziet, als dak­loze verslaafde bijvoorbeeld, innerlij­ke ontferming kunnen hebben zoals de Heer Jezus? Wie eerst het Koninkrijk van God zoekt, in alle situaties, zal de sterke hulp van de heilige Geest ervaren om hierin te worden als de Meester. En dat is ons grote verlangen, toch?

 

Verblijdt u. Door Yvonne Sulman

Verblijdt u… Omdat uw naam staat opgetekend in de hemelen!

Woestenij, slangen, oorlog, vijandelijke aanvallen, schorpioenen… Het lijkt soms net alsof onze hele wereld alleen maar uit ellende en strijd bestaat. Echter, we hebben de kracht gekregen om op slangen en schorpioenen te treden. En de Heer zal ons in de dorre woestijn ook van spijze voorzien, zoals het volk Israël onder leiding van Mozes manna ontving. Water zal komen uit de rots, niet omdat we zo geweldig, knap of slim zijn, maar om ons geloof. Zoek eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid. Vanuit deze gedachte waarschuwt Lucas ons ook dat we ons niet moeten verblijden omdat we op slangen en schorpioenen mogen treden (gevaar van hoogmoed, verblinding door triomf), maar dat we ons mogen verheugen omdat onze naam staat opgetekend in de hemelen Lucas 10 vers 19 en 20 (Luc. 10:19-20). Dit betekent een actief geestelijk leven, een levendige relatie en omgang met de Heer waarin we onze blijdschap en vertrouwen en hoop vinden. Dat is het belangrijkste in ons leven!

 

Het doel van God: de complete mens door Cees Maliepaard

“God, de Heer dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die hij hem past” Genesis 2 vers 18 (Gen. 02:18 NBV).

In mijn jonge jaren hoorde ik som­mige christenen met grote stellig­heid beweren dat alleenstaanden niet echt meetellen. Pas wanneer man en vrouw binnen het huwelijks­verband tot een eenheid zijn gewor­den, vormen zij samen de door God bedoelde complete mens. Ik had daar destijds al mijn vraagtekens bij. Maar heden ten dage valt deze mening nog wel eens te beluisteren, en dan kun je in alle redelijkheid je afvragen wat je daar nu mee aan­moet.

De mens, Gods beelddrager

Adam deed zijn intrede op de aarde als de allereerste van Gods beelddra­gers. De Aanwezige plaatste hem in het paradijs, en onze verste voorva­der zal daar ongetwijfeld zijn ogen uitgekeken hebben. Wat een indruk­ken moest hij verwerken en wat zal hij met verwondering de vele varia­ties in Gods schepping bekeken heb­ben! Adam heeft zich in de hof van Eden vast wel op z’n plaats geweten, al zal hij ook bemerkt hebben dat hij als enige een eenling in zijn soort was.

Dat was vanzelfsprekend niet Gods bedoeling met de mens, want om de aarde te bevolken zou Hij dan elk menselijk schepsel apart uit de aarde hebben moeten formeren. De gedachte dat het niet goed zou zijn als Adam alleen zou blijven, kwam echt niet zo maar opeens bij Hem naar boven! Het is aannemelijker dat de Here God wilde dat Adam dit zelf zou ontdekken. De eerste mens kwam steeds duo’s tegen, van elke soort mannelijke en vrouwelijke exemplaren. Alleen was er niet één bij die aan hem gelijk was, hij kon niemand als partner naast zich begroeten. Gaandeweg moet het Adam duidelijk geworden zijn dat het Gods bedoeling was, ook hem gelijkwaardig gezelschap te schenken.

Alle dieren waren door God bedacht en uit de aardse materie in elkaar gezet, maar Eva werd uit een compo­nent van Adams lichaam gevormd. Op het moment dat de eerste mens de tweede ontwaarde, riep hij als met een zucht van verlichting: “Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, een die zal heten: vrouw, een uit een man gebouwd” Genesis 2 vers 23 (Gen. 02:23 NBV). Dat ‘eindelijk’ zal niet uit ongeduld geboren zijn, maar eerder een uiting van lang gekoesterde verwachting geweest zijn.

Adam eerst incompleet?

Wie de mening is toegedaan dat man en vrouw samen pas een com­pleet mens vormen, maakt een denkfout. Ieder die alleen blijft, zou dan niet meer dan een half mens kunnen wezen. Ook Jezus zou – zo bezien – in de 33 jaar van zijn leven maar de helft van Gods beeld heb­ben kunnen tonen. En ieder van ons zou als half mens het levenslicht hebben aanschouwd. Maar Jezus was wel degelijk een compleet mens, en elk menselijk schepsel draagt in principe het volle­dige Godsbeeld in zich. De eerste man leek op zijn Schepper en de eerste vrouw evenzo. Het mensbeeld nam in hen niet pas vaste vormen aan vanaf hun samenzijn, maar vanaf het allereerste moment. Als twee mensen in het huwelijks­bootje stappen, nemen ze een besluit dat hun leven ingrijpend zal veranderen. Maar ze worden niet pas na hun jawoord geacht van het menselijk ras deel uit te maken! De schepping kent weliswaar halfapen, doch halve mensen komen we in de biologie bij mijn weten echt niet tegen. Wat wel pas bij het samen- n van twee mensen compleet is hun relatie. Vóór het huwe­lijk zijn het twee menselijke eenlin­gen, vanaf hun gezamenlijk optrek­ken zijn ze een eenheid geworden, een vereniging van twee complete mensen, die samen Jezus en zijn gemeente uitbeelden.

Wat God voor ogen stond

Volwassen mensen zullen zich op een gegeven moment losmaken van hun ouders. Dat principe heeft God zelf in de schepping gelegd. Want al in de eerste fase van het menselijk leven op aarde, in de tijd dat de Here God de Christus nog niet ouenbaar kon laten komen, had Hij man en vrouw als een eenheid in gedachten. Adam was zijn zoon, en die was net als Eva volkomen goed. Zij beantwoordden beiden aan wat de Schepper zich er bij voorgesteld had. Ook hun relatie was derhalve goed. Het was weliswaar een natuur­lijke verbintenis, maar dat wil niet zeggen dat die op wat voor manier dan ook niet voldeed aan wat God er zich mee voor ogen had gesteld. Geestelijke mensen zouden ze waar­schijnlijk later worden. God had de Christus in gedachten, en die bestond uit een hoofd en alle lichaamsleden tezamen. Het is niet onwaarschijnlijk dat Adam dat hoofd zou zijn geworden, en dat hij samen met Eva ook geestelijk leiding aan de aardbewoners zou zijn gaan geven. Adam en Eva genoten aanvankelijk van een volmaakte natuurlijke huwe­lijksverbintenis. Niets duidde erop dat daar eenmaal een einde aan zou komen, anders dan dat dit in een hogere dimensie uit zou monden. Maar de duivel gooide roet in het eten. Door jaloezie gedreven ruï­neerde hij Gods prachtige schep­ping. Alles was adembenemend mooi, maar hij benam het eerste mensenpaar de levensadem. Ze trap­ten jammerlijk in zijn gemene leu­gen.

Hoe wordt de mens compleet?

Hoe zal het wezen als God alles en in allen is geworden, als het oor­spronkelijke plan van Vader alsnog zal zijn gerealiseerd? Dan zal de maatschappij uit louter geestelijke wezens bestaan die samen één zul­len zijn. De mensen die God zich van de aanvang gedacht had, kennen dan het huwelijk niet meer en zul­len stuk voor stuk in de Christus de volle wasdom bereikt hebben. Wie denkt dat de mens pas compleet is in een huwelijksverband en dit consequent doorvoert, kan tot de vraag komen die de Sadduceeën aan Jezus stelden. Zij kwamen met het hypothetische geval van een vrouw die zeven maal weduwe geworden was en vroegen Jezus: ‘Wiens vrouw zal zij dan bij de opstanding zijn?’ Zijn antwoord was: ‘Bij de opstan­ding trouwen de mensen niet en worden ze niet uitgehuwelijkt, ze zijn dan als engelen in de hemel.’ De opstanding zal complete mensen tevoorschijn brengen. Niet doordat ze als man en vrouw compleet aan­wezig zullen zijn, maar doordat ze net als Jezus stuk voor stuk aan Gods maatstaf beantwoorden zullen. Het huwelijk dat we in de natuurlij­ke wereld kennen, is een beeld van het verband van Jezus en de zijnen. Maar niemand zal een beeld tot werkelijkheid mogen verheffen. Om compleet mens te zijn, is het niet nodig een relatie met een man of vrouw te hebben. Slechts met Jezus.

 

Inleing Onze omgang door redactie

In dit speciale artikel schrijft Duurt Sikkens over onze omgang met de bijbel. Hoe interpreteren we de inhoud? Is de bijbel een ‘wetboek’ of ‘leefboek’ voor ons? Wij zijn van mening dat in dit artikel op duidelij­ke wijze wordt uigelegd waar het bij het lezen van de bijbel werkelijk om gaat.

 

Onze omgang met de Bijbel door Duurt Sikkens

Het woord ‘bijbel’ is afgeleid van Biblia, hetgeen zoveel betekent als ‘verzameling boeken en geschriften’. Dit boek bestaat voornamelijk uit Joodse geschriften, geschreven in het Hebreeuws en Aramees, veelal het Oude Testament genoemd, en het Nieuwe Testament, in het Grieks, bestaande uit evangeliën, brieven en Openbaringen aan de apostel Johannes. Over de onstaans- geschiedenis bestaat een uitgebreide literatuur en deze is voor de geïnte­resseerde gemakkkelijk toegankelijk. Een vraag: Wie stelden vast welke geschriften tot de Bijbel zouden behoren? Welke ’toelatingsnormen’ dienden te worden gehanteerd? Uitgaande van het woord ‘canon’ dat ‘rietstaf’ betekent en later de over­drachtelijke betekenis kreeg van ‘maatstaf’ of ‘norm’ kwam men, kie­zend uit een enorme hoeveelheid rollen en geschriften tot de begrip­pen ‘canoniek’ en ‘apocrief’ waar­mee dan bedoeld werd dat de eerste categorie wel en de laatste niet als gezaghebbend werd erkend. Daar tussen in waren er, bij gerede twijfel, de ‘deutero-canonieke boeken’ die in de laatste bijbelvertaling van 2004 zijn opgenomen.

Er waren zoveel handschriften, ook van evangeliën en brieven, dat daar­uit een keuze gemaakt moest wor­den. De definitieve vorm die van­daag gehanteerd wordt, is in de loop der eeuwen na Christus ontstaan. Keizers, pausen en concilies hebben zich erover gebogen en uiteindelijk de canon vastgesteld. Aanvankelijk was er bijvoorbeeld veel discussie over de tweede brief van Petrus, een brief van Johannes en van de laatste ook diens Openbaringen. Ook bleek dat een derde brief van Paulus aan de gemeente te Korinte, alsmede brief van Laodicea, verloren waren gegaan. Zelfs waren er vervalsingen in omloop. Er is ook nog een evan­gelie van Thomas. Enfin, ’t werd een hele uitzoekerij.

Een ‘heilig boek’?

Mijn vraag luidt: Is dit allemaal ‘Gods Woord’, zoals velen de bijbel plegen te noemen? Er bestaan, in vele varianten, allerlei termen zoals: ‘onfeilbaar’ en ‘van kaft tot kaft’ als zou elke woord in dit boek geïnspi­reerd zijn door de heilige Geest. Wanneer dit als een onwrikbaar uit­gangspunt wordt gehanteerd kom je tot de omvermijdelijke conclusie de bijbel een ‘heilig boek’ zou zijn. En zo hebben de Moslims hun Koran, de Hindoes hun Veda, de Mormonen het boek Mormon. Alle grote en kleine godsdiensten hebben hun heilige geschriften. Daarin schuilt een groot gevaar, immers, wanneer je een godsdienst fundeert op alleen een boek krijg je heel veel interpretaties mét de daar­uit voortvloeiende verdeeldheden, scheuringen en oorlogen. Wie de kerkgeschiedenis erop naleest vindt daarin alle bewijsmateriaal. Elkeen hanteert de eigen ‘waarheid’ en ‘elke ketter heeft zijn letter’, omdat ieder een bijbelteksten weet aan te voeren als onderbouwing van het eigen gelijk. (Even terzijde: Als de bijbel letterlijk geïnspireerd zou zijn, waar­om de exegese dan niet?) Andere vraag: Zouden er geen aan­wijsbare fouten in de bijbel kunnen staan? Nou, daar zijn genoeg studies aan gewijd om die aan te tonen. Daar ga ik hier niet op in maar mis­schien hoef ik alleen maar het bekende voorbeeld aan te halen van het motief van koning David om het volk te tellen. Vergelijk 2 Samuël 24 met 1 Kronieken 21 en trek zelf uw conclusie. En wat te denken van “een boze geest die van de Here kwam”? 1 Samuel 16 vers 14 (1 Sam. 16:14).

Wat zeg je zelf?

Hiermee wil ik maar zeggen dat, wanneer iemand roept: “In de bijbel staat…”, dit niet altijd een argument is. Of een ander zegt: “Paulus zegt…” Dat kan best zo zijn, maar wanneer je dit beweert tegen iemand die nog nooit een letter in de bijbel heeft gelezen, kan deze zeggen: “Wie zegt u? Ken ik niet…” Het punt is, denk ik, wat zeg je zélf. Je bent zelf verantwoordelijk voor wat je zegt en beweert. En zegt iemand, out of the blue,: “De Heer zegt mij…” dan is dit natuurlijk boven alle twijfel verheven… De Joden zeiden tegen Jezus: Mozes zegt…” Jezus repliceerde met: “Zeker, dat klopt, maar ik zeg jullie…” en dan kwam er iets beters. Lees in dit verband de brief aan de Hebreeën maar eens door. Daarin staat zo’n tien keer het woordje ‘beter’, zoals ‘betere beloften’, ‘een beter vaderland’ en een ‘beter ver­bond’.

Nogmaals, wat zeg je zélf. Dan wor­den het de vruchten van de Geest met jouw geest, vruchten naar jouw eigen aard. De vruchten zijn altijd het resultaat van een bevruchting. Ik bedoel dit: Je leest bijvoorbeeld in overlijdensadvertenties, bij herden­kingsbijeenkomsten en op geboortekaartjes vaak een citaat uit een gedicht, een psalm, een bijbeltekst waarin op kernachtige wijze wordt gezegd wat de mensen heeft bezield of tot troost is. Daar is niks mis mee. Een ’tekst’ is een uitspraak van een ander. Het zijn de geestesvruch­ten van bijvoorbeeld een David, een Zefanja, een moordenaar aan het kruis. Vaak worden ook beelden gebruikt, ontleend aan het Midden- Oosten. Maar nu, wat zeg je zélf? Ik vermoed dat een Innuit andere beel­den gebruikt dan een Maori en dat de Nederlander tot andere gelijkenis­sen komt dan de leden van een Tibetaanse bergstam. Dat is een heerlijke variatie en biedt een grote verscheidenheid aan uit­drukkingsmogelijkheden. Petrus, een van de volgelingen van het eerste uur, schrijft in een brief: “Als je spreekt, laten het dan woor­den als van God zijn”. Logischerwijze betekent dat dat er na het verschijnen van de canonieke boeken er vaak genoeg woorden Gods zijn gesproken die dan niet in de bijbel staan. Wie goed luistert, leest, vindt er vele, in navolging van Jeremia die rustig stelt: “Zo vaak Uw woorden gevonden werden, at ik ze op” Jeremia 15 vers 16 (Jer. 15:16).

Dezelfde God, andere interpreta­tie

De God van het Oude Verbond is niet anders dan van het Nieuwe Verbond. God is niet veranderd en Zijn natuur zal ook niet veranderen. Maar de interpretatie was zo anders. Heel veel eigenschappen van de satan werden Hem toegeschreven en vele ‘andere goden’ verdrongen zich zich ‘voor Zijn aangezicht”, in het gezichtsveld van de ‘ouden’ (dit is de oud-denkenden). Hun God moest lijken op de goden van de omliggen­de heidense volkeren, maar dan natuurlijk veel sterker en machti­ger…

In de oude denkbeelden is sprake van zoveel wraak, zoveel vervloekin­gen, zoveel bloederig geweld ‘in de naam van de machtige(!) Israëls’. En velen denken dat onze Vader achter al die oorlogen, de terreuraanslagen, de (tien) plagen, de zondvloed zit. Het oude denken zat en zit diep. En toen Jezus kwam en de Vader deed kennen en trachtte uit te leggen wie Hij werkelijk was en is, werd hij als een waardeloos bevonden steen weg­gegooid. Op zo’n mens kun je niet bouwen…

Ook Johannes en Jakobus kregen van Jezus het verwijt dat hun den­ken nog steeds niet was veranderd en ze kregen te horen “dat ze niet wisten wat voor geest ze waren”. Er lag nog een Mozaïsche bedekking over hun denken, vandaar… Het woord ‘bekering’, waar een iet­wat gedateerde geur omheen hangt, betekent niets anders dan ‘verande­ren van denken’. Eigenlijk riep Jezus de religieuze mensen van zijn dagen op om nou eens anders over God te gaan denken dan ze tot dan toe gewend waren geweest, ’t Was dan ook een ingrijpende omschakeling van een ‘God der wrake’ naar een bescheiden, onopvallende man, die rustig vertelde dat God eruit zag zoals hij, zoals hij sprak en handel­de. Tevens merkte hij op dat je een ingelukkig mens zou worden wan­neer je daaraan geen aanstoot nam. Jezus hoopte zo dat de ogen van de mensen zouden opengaan voor het Godsbeeld, dat hij zelf was.

Gods grote geheim

Het ontvangen van de Geest van de Heilige is een ontroerende gebeurte­nis, want je ontvangt het liefdevolle levensbeginsel van God in je geest. Het is een conceptie, het begin van de Christus in je: Gods grote geheim. En we hebben deze Geest niet ontvangen om eigen idealen te verwezenlijken, onder het mom van een ‘speciale bediening’, maar om Zijn ideaal te verwezenlijken en om Zijn stem te kunnen horen en zelf te leren denken zoals Hij denkt.

David roept een keer uit: “Hoe kos­telijk zijn mij Uw gedachten!” Die koesterde hij als kostbare schatten. Gods woorden zijn overal te horen en te vinden mits je er oor en oog voor het gekregen. Luister alleen al maar es naar wat soms ‘uit de mond van kinderen en zuigelingen’ valt te horen! Woorden Gods staan niet alleen in de bijbel. Wel hanteer je, zoals reeds gezegd, de uitspraken Gods zoals die door de profeten zijn genoteerd, als referentiekader. Je dient namelijk alle profetieën, visioenen, preken te toetsen op hun betrouwbaarheid, hun echtheid. Jezus verwijst vooral naar Mozes, de Psalmen en de Profeten omdat die getuigen van de Christus, dat wil zeggen van Jezus èn van degenen die van hem zijn. Trouwens, dit is óók een behoorlijke verandering in denken: te weten dat er ook over óns is gesproken en geschreven. Dan komt alles heel dicht bij de mens of, nog beter, in de mens tot wording en hebben we deel aan het woord Gods vanaf het allereerste begin.

Veel pseudologie

Nog iets. Je hoort wel eens: “De Heer zegt…” of “Ik heb in mijn hart…” of Ik word erbij bepaald dat…” of “Ik heb gedroomd dat…” of andere uitspraken die iets heel bij­zonders moeten suggereren. De vra­gen die je dan rustig kunt stellen

zijn dan: Welke heer? Wie bepaalde je ergens bij? Want niet ontkend kan worden dat er ongelooflijk veel wild­groei en pseudologie op dit terrein te horen is. (Lees Jeremia 23 er maar eens op na).

Ook het eigenmachtig uitleggen en invullen van bijbelse profetieën naar bepaalde natuurlijke volken toe komt heel veel voor, terwijl al deze dingen bedoeld zijn voor een geeste­lijk volk. Het blijft actueel om niet iedere geestesuiting voetstoots aan te nemen als een uiting van de Heilige Geest.

Uiteraard hebben ook de oude profe­ten, door hun gedeeltelijke zicht op God, hier en daar onjuistheden ver­meld. Wanneer bijvoorbeeld God ook de Schepper wordt genoemd van de duisternis, kan dit niet waar zijn “want”, zegt Johannes, “er is in Hem geen spoor van duisternis”. Dan kan er ook nooit iets duisters (zonden, ziekten, dood) uit hem voortkomen. Zo toets je de profe­tieën en je behoudt het goede, het ware bewaar je.

Maar in 2 Timoteüs 3 vers 16 (2 Tim. 03:16) staat toch dat elk schriftwoord van God is ingegeven? Nee, dat staat er niet, eeuwenlange discussies ten spijt. Als dat er stond hoefde de beperken­de bepaling ‘van God gegeven’ er niet voor te staan, dan was ‘schrift­woord’ voldoende. Eigenlijk staat er dat niet elk schriftwoord door de

Geest geïnspireerd is, maar Gods kinderen zullen altijd herkennen wat van hun Vader is uitgegaan. Anders, gezegd door Zijn zoon: “Mijn schapen kennen mijn stem wel”. Die onderscheiden duidelijk de stem van vreemde stemmen, omdat die laatste niet barmhartig zijn en altijd wat van een mens móeten. Verder zei deze goede herder: “De Heilige Geest zal jullie alles leren en te binnen brengen wat Ik je heb gezegd”. In dit verband is het heel opmerkelijk om de betekenis van het Griekse woord voor ‘lezen’ te bekijken (anaginoskoo). Dat bete­kent ‘her-inneren, herkennen, weer weten’. Prachtig! Zo gauw je iets hoort of leest herken je, dan weet je het weer: Dit is van mijn Vader, en dat niet.

Wat zegt Gods Geest?

Enfin, ik wou maar zeggen dat de bijbel een door mensen en in men­sentaal geschreven boek is over hun omgang met God. Hierin staan veel woorden van Hem en die worden herkend door Zijn kinderen. Laten we dus maar goed luisteren naar wat Zijn Geest in de gemeente zegt en laat zien. Dat zijn altijd levend­makende, rustgevende gedachten die in allerlei gedaanten verschijnen kunnen.

De mooiste verschijning is wel de gestalte Gods in mensen. Ze zijn levende woorden geworden en zijn zo getuigen van Zijn wezen. Het woord is ook in jou aan het worden, in jouw mens-zijn, in overeenstem­ming met de Vader. En zo ga je als een van Zijn levende woorden de wereld in.

“Uw woord is een lamp voor mijn voet”, zongen de ouden. Wat zou je ervan vinden te ontdekken dat je een lamp bént, omdat het lichtende woord in jou gestalte heeft gekregen, tot grote vreugde van de Vader. Licht is liefde.

De mens is, in dubbele betekenis, geschapen om lief te hebben.

 

De ontwikkeling van ‘Opstaan’ door Froukje Huis

‘Froukje opstaan! ’t is 7 uur!’ Ik lig knus weggedoken in mijn warme bed onder de gestikte deken. Ik kijk naar het venster: dikke ijs­bloemen op de ruiten. Mijn adem is zichtbaar als een wolkje in de koude lucht. ‘Ben je er uit?’ Ja, ja ik haast me al. Rillend zet ik mijn blote voeten op het koude zeil. In de waskom ligt een vliesje ijs. Opstaan, hoe komen ze er bij!

We zitten in de bus (wat zelden gebeurt). De bus is vol. Er stapt een oude dame in. Ik krijg een duwtje: opstaan! Ja voor de grijze haren moet je opstaan. Als moeder het niet zegt, doet de conducteur dat wel. Opstaan en vlug! Ik sta al. ’t Is feest. Er is iemand jarig. Mijn neefje en ik zitten naast elkaar. ‘Als er iemand komt, opstaan en een hand geveni’ is het consigne. Daar komt al iemand. Gehoorzaam staan we op. ‘Opzitten en pootjes geven’, fluistert mijn neef en gniffelend gaan we weer zitten. Iemand kijkt onze kant uit.

’t Is vroeg in de morgen. De zon schijnt door het venster. Ik word wakker met een gevoel van verwachting. Wat is er ook weer? O, ja we gaan met vakantie naar Ameland! Ik luister, het is stil, zou ik al mogen opstaan? Ik hoor nog niemand. Met gespitste oren blijf ik luisteren: ik wil opstaan!

Er wordt voorgelezen uit de kinder­bijbel. Over Jaïrus die naar Jezus gaat voor zijn doodzieke dochtertje. Door veel oponthoud komt Jezus te laat, het kind is al gestorven. Maar Jezus pakt haar hand en zegt: “Dochtertje , Ik zeg u: sta op!” En ze is genezen!

En dan die lamme man die door het dak gelaten werd. Jezus zegt gewoon: ‘Ik zeg u sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis.’ En de man doet het.

Ja dat was ook opstaan en dat was geweldig, maar dat hoorde thuis in de bijbel en niet in ons eigen leven. Bij het ouder worden ga je naden­ken. Opstaan, wat houdt dat woord in? Een oproep om in actie te komen!

Zoals de verloren zoon die moede­loos bij de varkens zit, zegt: ‘ik zal opstaan en naar mijn vader gaan.’ Je gaat op zoek in de bijbel en komt tot een geweldige ontdekking. David die God oproept om op te staan. Psalm 3 vers 8 (Ps. 003:008): “Sta op, Here, en verlos mij”. En Psalm 44 vers 27 (Ps. 044:027): “Sta op, Here, ons ter hulpe”. En Psalm 74 vers 22 (Ps. 074:022): “Sta toch op, Here!”

En God is opgestaan! Hij is in actie gekomen! En hoe! Hij heeft zijn enige Zoon gegeven om ons te ver­lossen en te hulp te komen. Jezus stierf voor onze zonden, maar pas door zijn opstanding heeft Hij de dood overwonnen. God wekte Hem: ‘Jezus, sta op!’ en door de kracht van de heilige Geest stond Jezus op. Ieder die in Jezus gelooft, mag nu zijn oude leven achterlaten en opstaan tot een nieuw leven met Hem.

Als het werk dat Jezus bezig is te doen in en door zijn gemeente klaar is, zal opnieuw een machtige roep door het heelal klinken: “Opstaan!”‘ Dan zullen de zonen Gods, waar heel de schepping reikhalzend op wacht, openbaar worden. Dan zullen we ten volle beseffen wat ‘Opstaan!’ betekent. Ik zie er naar uit. U ook?

 

 

Bijbelstudieweek met Klaas Coverts

Evenals vorig jaar wordt er ook dit jaar weer een bijbelstudieweek/opbouwweek gehouden op Urk van 2 tot 9 juli 2005. We logeren weer in De Morgenster. Het thema is: De majesteit van God. Met aandacht voor uitverkiezing, de sleutels van het Koninkrijk, Gods plan in de geschiedenis en andere onderwerpen. De studies worden gegeven door Klaas Goverts. Nadere inlichtingen en aanmelding uitsluitend bij br. J. Spanjersberg.