Levend geloof 1985.02 nr. 256

Op zoek naar het volkomene door Gert Jan Doornink

Het volkomene zoeken is niet één of andere hobby of vrijetijdsbesteding-, maar pure noodzaak voor elk kind van God. Want wie het einddoel, zoals God dat voor zijn kinderen op het oog heeft, wil bereiken, zal het verlangen in zich moeten hebben te komen tot de volkomenheid in Christus. Een verlangen hebben alleen is niet voldoende, we zullen er ook aan moeten werken. Dat houdt in dat we de talenten die de Heer in ons gelegd heeft tot ontwikkeling behoren te brengen en in dienst te stellen van Gods Koninkrijk. Wie zegt: ”Ik ben niet volmaakt en ik word het ook nooit”, komt geen stap verder en ondermijnt het eigen geloofsleven. Het gaat erom dat we de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereiken zullen, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13).

Het volkomene zoeken is ons leven richten op Jezus en zijn maatstaven leven. Dan zijn we bezig Gods wil te doen en functioneren in het plan van God. Dan zullen we ook ten alle tijde Gods bijstand ervaren, want de ogen van God gaan over de gehele aarde om krachtig bij te staan, hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat 2 Kronieken 16 vers 9 (2 Kron. 16:09).

Het volkomene zoeken betekent wandelen is het volle licht, geestelijk strijden vanuit de plaats die we met Christus hebben in de hemelse gewesten, loskomen van deze wereld en van de (door satan geïnspireerde) leringen van deze wereld. Door deze ‘hoge weg’ te gaan, krijgt satan steeds minder vat op ons, ook al zijn de aanvallen van satan soms nog, zo hevig? maar de groeiende volkomenheid (Jezus) in ons rekent af met elk restant van onvolkomenheid.

Het is een heerlijke zaak het volkomene te zoeken, want daardoor komt het beeld van Jezus in ons ten volle tot openbaring en zijn wij vruchtbare vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk. De primaire taak van elk kind van God behoort het zoeken naar de volkomenheid te zijn. En wie met dit zoeken op consequente wijze bezig is en blijft, zal ook in dit opzicht het gezaaide oogsten en de belofte van Jezus: “Wie zoekt zal vinden” in vervulling zien gaan!

 

Gemeenschap met God (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Ik zoek U in het stille morgenuur,

als ’t licht der dag de donk’re nacht verdrijft,

zodat geen enk’Ie duisternis meer blijft,

en blij ontwaakt daar buiten de natuur.

 

Zo toch omgeeft Uw licht mijn leven, Heer,

als ‘k bid om kracht, om liefde en geduld,

dat U mijn dagen met Uw plannen vult,

dat ‘k leef niet voor mijzelf, maar tot Uw eer!

 

Hoe heerlijk is het dat ik dan ervaar:

dat daar Uw blijdschap en Uw sterkte zijn;

zij helen ’t hart, zij dragen elke pijn,

ik pluk de dag met vreugd’, want U bent daar!

 

Is God een straffende God?  door Gert van de Kamp

“Het begrip straf op zich- zich is een uitvinding van de godsdienst. Waarvoor zou je gestraft moeten worden? Wie wordt er gestraft voor slech­te daden? Meestal gaat het de boosdoeners steeds beter. Straf is een uitvinding van de mensen zelf. Waarom doen mensen elkaar zo maar iets aan? Ze geloven in een straf­fende God en nemen vervol­gens diens taak over” (Lizzy Sara May, schrijfster).

Wat is straf?

Bovenstaand citaat kwam ik tegen in het dagblad “De Gelderlander”. Op zijn minst een voor velen opmerkelijke uitspraak. In twee opzichten. In de kringen van de justitie weten ze wel degelijk waar­voor je gestraft moet worden én ze weten ook wié ze pak­ken! Ik geloof, dat in zo’n beetje alle culturen, straf een middel is waarmee je het recht kunt laten zege­vieren. Ook in religieuze kringen zullen weinigen achter deze uitlatingen staan, dit overeenkomstig het godsbeeld dat ze erop na houden, namelijk dat van een straffende God, ‘de God der wrake’.

En dat is het punt waar het mij in dit artikel om gaat. Waarom zou God een straf­fende God zijn? Is Hij een soort rechter die alles ziet en je voor je zonden straft? Bijvoorbeeld door je ziek te maken, je een ongeluk te laten overkomen?

Straf, zegt het woorden­boek, is in het algemeen het opzettelijk aandoen van leed aan degene die een norm, wet of regel hoeft overtreden, door een (laat toe bevoegde persoon of instantie. Ook heb ik eens geleerd: Straffen is de  (pedagogische) relatie voor onbepaalde tijd verbreken.

Wat liet Jezus zien?

Jezus is degene die ons heeft laten zien wie God is, hoe Hij is. Jezus heeft orde op zaken gesteld. Jezus maakte niemand ziek, Hij stortte geen mensen in het ongeluk. Jezus strafte niet. Hij kwam niet om te vergel­den, maar om te vergeven! Die Hij lief had verweet Hij niet, want zo is Jezus niet.

Een vraag: Worden we in het Oude Testament niet ge­confronteerd met een straf­fende God? Een tegenvraag: Jezus hoefde toch niet orde op zaken te stellen als de mensen God kenden zoals Hij werkelijk is, enkel licht, in het geheel geen duister­nis?

Jezus’ komst onder de men­sen was een noodzaak omdat de mens in nood verkeerde. Zijn nood bestond daaruit dat ze God ten volle wilden leren kennen, maar dat niet konden grijpen! Kennis van God was ten dele aanwezig. Inzicht in de geestelijke we­reld had men niet. Dat de satan de mens, die zondig­de, in zijn wurggreep had, begreep men niet. Het goede én het kwade schreef men God toe.

Nooit zal God zijn relatie met ons willen verbreken. Door Jezus is er een zeer hartelijke relatie ontstaan tussen God en de mens die geloofde. Een relatie tussen Vader en zoon. Als de mens die relatie verbreekt, ont­trekt hij zich aan de be­schermende hand van God. Dan kan God niet meer voor je instaan. Maar Hij zal je nooit en te nimmer straffere als je je van Hem afkeert,’ ’ dat deed Jezus ook niet. Hij blijft op je wachten totdat je weer thuiskomt.

Er is één uitzondering en die is voor de duivel en de­gene die willens en wetens zijn partij kiezen. Met hen verbreekt God de relatie, dat is straffen. In Judas 1 vers 9 (Judas 01:9) zien we daar een voorbeeld van. Daar wordt tegen de satan gezegd: “De Here straffe u!” Dan wordt het oordeel voltrokken dat al sinds mensenheugenis vast­ligt! Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15).

De mens mag heel duidelijk weten dat God door zijn Zoon Jezus Christus heeft laten merken dat Hij ziels­veel van de mens houdt, hem koestert en beschermt. Dat Gods strijd daarin bestaat de mens van het kwade af te houden, te reinigen. God straft niet om het goede te bewerken. In Hem is in het geheel geen duisternis.

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 9 –

Het ware huis en het valse huis

In Zacharia 5 zijn ons twee gezichten opgetekend; we zouden kunnen zeggen: zij vormen het tegenbeeld van Zacharia 4: daar ging het immers over de gereedkoming van het huis des Heren; hier krijgen we opnieuw te horen over een huis: in het eerste gedeelte over het huis dat afgebroken wordt, en in het tweede gedeelte over het huis dat gebouwd wordt voor de goddeloosheid. Zo zien we hoe het woord ‘huis’ optreedt als verbindingswoord tussen deze drie visioenen. Steeds gaat het om het ware huis dan wel het valse huis; we zouden ernaast kunnen zetten de gedachten uit de Bergrede aangaande het huis op de rots en het huis op het zand; het huis dat niet viel, omdat het gefundeerd was op de rots, en het huis dat viel, en waarvan Jezus opmerkt: zijn val was groot.

De eerste vier verzen van Zacharia 5 vertellen ons over de aard van het valse huis, het huis dat geen stand houdt. De profeet ziet een vliegende boekrol; ook in het volgende gezicht komt de activiteit van het vliegen naar voren, ook al wordt het woord zelf daar niet gebezigd; beide gezichten spelen zich dus af, althans gedeeltelijk, in de lucht, het terrein waar de overste van de macht der lucht opereert.

Wat nu speciaal opvalt, dat is: de afmetingen van deze boekrol worden vermeldt De lengte is twintig el en de breedte tien el. Nu kunnen we deze getallen natuurlijk omrekenen en dan tot de slotsom komen dat deze rol ongeveer tien meter lang geweest is en vijf meter breed, en dan kunnen we vaststellen dat het hier een gigantische rol betrof. Maar daarmee hebben we de kern niet geraakt. Het gaat om de getallen die in de tekst staan en niet om de getallen die wij ervan maken als we de ellen omzetten in meters.

Het grondgetal van de schepping                  

We plaatsen enkele kanttekeningen bij deze getallen en daarbij willen we ons strikt houden aan het materiaal dat de Schriften ons bieden. Tien is hier het basisgetal, want twintig is in feite: dubbel tien; in het Hebreeuws is het woord twintig de meervoudsvorm van het woord voor tien; de woorden tien en twintig komen dus van dezelfde woordstam. Nu hebben we al een belangrijke sleutel, want tien is het grondgetal van de schepping: God sprak tienmaal, volgens het eerste scheppingsverhaal in Genesis; tien woorden hebben de schepping voortgebracht. Eveneens sprak God tienmaal om een eind te maken aan de tirannie van Egypte; en nog eens sprak God tien woorden om zijn volk te leren de grondprincipes van zijn rijk, de uitspraken die wij kennen als de tien geboden, maar die we beter kunnen noemen de tien woorden. Met tien woorden maakte God een eind aan de oude wereld, het oude régime, van de farao; met tien woorden maakte God een begin met de nieuwe wereld het nieuwe rijk, dat naar zijn Naam genoemd is.

Hiermee krijgen we al enig zicht op deze boekrol: hij vertegenwoordigt de driemaal tien woorden die God gesproken heeft, de scheppings- en bevrijdingswoorden die van God zijn uitgegaan. Misschien kunnen we nog een stap verder gaan: de lengte van de rol is tweemaal tien: dat zijn de tweemaal tien woorden uit Exodus, dat is de lengte van heel Gods bevrijdende geschiedenis, de lengte van de geschiedenis die God met de mens, met de tot slaaf gemaakte mens, doorwandelt. De breedte van de rol, tien el, dat is de breedte van Gods scheppende liefde, waarbij we bedenken dat het woord breedte in het Hebreeuws ook ruimte kan betekenen; zo breed haalt God uit, zo ruim is zijn werk opgezet: ruimte voor elk schepsel, dat stond Hem voor ogen, zo ruim is zijn hart.

De mens wordt gemeten

Wat gaat derhalve deze boekrol doen? Hij gaat ieder meten aan de grondwoorden Gods, aan de principes van schepping en bevrijding. De mens wordt gemeten: is hij scheppend en bevrijdend bezig geweest in navolging van zijn Maker en Meester? Of is hij de weg terug gegaan, tegen de draad van Gods geschiedenis in, ten einde het oude régime weer op te richten, ten einde weer een farao te worden, zijn medemens weer tot slaaf te maken?

Dit is de meest fundamentele gedachte; er is echter nog een verbinding die we kunnen leggen en die toch ook nog een heel belangrijk aanvullend licht werpt op de maten van de rol. Toen Jozef door zijn broeders verkocht werd, was de prijs die ze voor hem ontvingen, twintig zilverlingen Genesis 37 vers 28 (Gen. 37:28). Het getal twintig heeft dus te maken met de mens die zijn broeder verkoopt. Met andere woorden: dit is de mens die nu precies lijnrecht tegen de scheppings- en bevrijdingswoorden van God ingaat, degene die de tweemaal tien woorden schendt, ze met voeten treedt, en die daarom zelf geen levenskansen heeft, want geen mens kan leven zonder zijn broeder.

God gaat het kwaad inperken

Er is nog een derde motief dat meespeelt: de voorhal van de tempel, zoals Salomo die bouwde, was twintig el lang, en tien el breed zie 1 Koningen 6 vers 3 (1 Kon. 06:03). Nu komt hier deze boekrol, die dezelfde maten heeft als de voorhof van het huis Gods; ligt het niet voor de hand, hier te denken aan het oordeel dat begint bij het huis Gods? De voorhof is bedoeld als de plaats waar de verzoening geschiedt, en hoe vaak was hij niet geworden tot een rovershol, zoals ook het geval was in de dagen van Jezus?

In het derde vers wordt de volgende verklaring gegeven van de boekrol: “Dit de vloeit die uitgaat over het ganse land”. Er staat eigenlijk: over het aangezicht van het ganse land, of de ganse aarde. Ook hier zien we weer een schakel tussen hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5: immers, in het voorgaande hoofdstuk hoorden we herhaaldelijk over de ganse aarde, over God als de Meester van al de aarde. Heel de aarde (of heel het land) zal het recht van God ervaren.

Wanneer hier gesproken wordt over een vloek, dan moeten we bedenken: een vloek heeft in wezen een positief doel; hij dient tot begrenzing van het kwaad. Hij dient tot bescherming van de aarde. Het kwaad moet worden ingeperkt; als God dat niet zou doen, zou Hij ophouden God te zijn; dan zou Hij ophouden goed te zijn. Hij is het aan zijn wezen verplicht, het op te nemen voor zijn schepping, en dus tegen de verdervers van die schepping.

Vers 3 vervolgt aldus: “Volgens deze wordt ieder die steelt, van dit ogenblik af weggevaagd en volgens deze wordt ieder die (vals) zweert, van dit ogenblik af weggevaagd” . Het opmerkelijke is dat hier niet meer dan twee vergrijpen genoemd worden; op het eerste gezicht lijken zij ietwat willekeurig gekozen. Men zou denken: er zijn wel zwaardere misdrijven dan deze. Waarom nu juist stelen en zweren?

Wat stelen werkelijk is

Allereerst bezien we het stelen. Het woord van de profeet bouwt hier voort op het achtste van de Tien Woorden: gij zult niet stelen. Treffend is in dit verband de uitleg van de Heidelbergse Catechismus: Wat verbiedt God in het achtste gebod? God verbiedt niet alleen dat stelen en roven dat de overheid straft; maar Hij noemt ook dieverij alle boze stukken en aanslagen, waarmede wij onzes naasten goed denken aan ons te brengen, hetzij met geweld, of schijn des rechts, als met vals gewicht, el, maat, waar, munt, woeker, of door enig middel, van God verboden; daarenboven ook alle gierigheid, alle misbruik en verkwisting zijner gaven.

Nadat in Exodus 20 het woord geklonken heeft: gij zult niet stelen, komt het in Exodus 21 enkele malen terug, om dan in Exodus 22 tot motiefwoord te worden: zevenmaal horen we deze woordstam daar. Nu is het thema van de cyclus Exodus 19 tot en met 23: het op richten van de ware mens. Een kernuitspraak is in dit gedeelte Exodus 21 vers 16 (Ex. 21:16), waar gezegd wordt: “Voorts zo wie een man steelt, hetzij dat hij die verkocht heeft of dat hij in zijn hand gevonden wordt, sterven zal hij, sterven” . De diepste wortel van stelen is mensenroof. Stelen, dat is in diepste zin: een ander tot slaaf maken. De mens wordt geroofd, of datgene waarmee die mens gerechtigheid kan oefenen, wordt hem ontnomen. In Exodus 22 gaat het over het stelen van een os of een stuk kleinvee, over het stelen van geld of goederen; dat zijn dus de instrumenten waarmee de mens zijn broeder had kunnen dienen; wie steelt, doet veel meer dan iemand beroven van gemak of genot; dat is niet de zaak die hier primair aan de orde is; wie steelt, benadeelt niet alleen die ene mens, maar ook diens broeder. De mens die bestolen is, kan geen gerechtigheid meer doen aan de wees en de weduwe, aan de arme en de ellendige. Hij kan niet meer zijn hand openen voor zijn broeder, want zijn hand is leeg. En reken maar niet dat de dief van plan is zijn hand te openen voor de hulpeloze. Stelen is: de weg der gerechtigheid voor een ander afsluiten. Dat is veel ernstiger dan de gangbare opvatting: iemand zijn bezit afhandig maken. Het is veeleer: een mens onthand maken. In feite kende men in Israël geen bezit, geen privé eigendom.

Waarom gaat de vloek uit?

Nu verstaan we waarom hier zo streng moet worden opgetreden: wie de weg der gerechtigheid afsnijdt, hem moet de pas worden af gesneden; diefstal moet ingedamd worden, want diefstal roept diefstal op en zo wordt de gerechtigheid uit het land teruggedrongen. Want hoe gemakkelijk zal niet de arme, wanneer hem geen gerechtigheid bewezen wordt, op zijn beurt tot diefstal vervallen?

Ieder die steelt, wordt weggevaagd. Nu is alleen een probleem: het hier gebruikte woord betekent in Tenakh nooit: wegvagen, maar het is de vaste term voor: onstraffelijk stellen. Dit zeg ik niet omdat ik het wegvagen wil wegwerken, maar omdat ik eerlijk wil zijn ten opzichte van de Hebreeuwse tekst. Rudolph eerbiedigt de betekenis van het bedoelde grondwoord en vertaalt aldus: Want ieder die steelt, is sedertdien, – hoe lang reeds – ongestraft gebleven. Zo kunnen we de betekenis van dit woord intact laten; de vloek gaat uit, waarom? Omdat al geruime tijd degene die steelt, ongestraft gebleven is.

Het zweren als bekrachtiging van de leugen

Het is opmerkelijk dat de tweede misdaad die hieraan gekoppeld wordt, het zweren is, of zoals vers 4 nader omschrijft: het zweren in de Naam des Heren tot leugen. Hiermee komen we in de buurt van het derde gebod uit de Tien Woorden. Het doel van deze mensen is dus de leugen: zij zweren tot leugen; het is derhalve niet genoeg, gewoon te liegen, neen, ze willen hun leugen ook nog eens extra bekrachtigen door er de Naam des Heren aan te verbinden. Jeremia gebruikt letterlijk dezelfde uitdrukking: “tot leugen zweren zij” Jeremia 5 vers 2 (Jer. 05:02); daartegenover stelt Jeremia 4: “Zweer in waarheid” (in betrouwbaarheid, in trouw, vers 2). Wanneer een mens zweert tot leugen, dan wordt daarmee alle fundament ondergraven. Dan kan niemand meer een relatie aangaan met zijn broeder, want de Naam des Heren wordt gebruikt als dekmantel voor de onwaarachtigheid.

Het is interessant dat de termen: vloek, zweren straffeloos zijn, gezamenlijk voorkomen in Genesis 2 waar Abraham tot Eliëzer zegt: “Maar indien de vrouw niet gewillig is, achter u aan te gaan, dan zult ge onstraffelijk zijn van deze eedzwering” (vers 8); en in vers 41 spreekt de knecht, wanneer hij de woorden van zijn heer wil overbrengen: “Dan zult gij onstraffelijk zijn van mijn vloek: komt gij tot mijn clan, en zij geven haar aan u niet, dan zult gij onstraffelijk zijn van mijn vloek”. Wat was de vloek? De knecht mocht in geen geval de zoon terugbrengen naar het land waar Abraham uitgetrokken was.

Gods goedheid laat de leugen niet toe

Juist in verband met het derde gebod horen we dit woord: onstraffelijk. De Here zal geenszins onstraffelijk houden wie zijn Naam ijdel gebruikt. God neemt het op door de mens die het slachtoffer wordt van degene die zijn Naam misbruikt, die leugen verkondigt in de Naam des Heren. Juist daar blijkt zijn goedheid, Hij is de God die het niet zomaar laat passeren dat een mens de Naam hanteert om de leugen aan de man te brengen.

Als we het zo bezien, noemt Zacharia hier de twee basiszonden die elke broederband tot in de wortel aantasten: diefstal en meineed. God komt op voor de broederband. Hier is het fundament van het menszijn in het geding. Dit is niet een bijkomstigheid, er wordt niet een willekeurige greep gedaan uit een arsenaal van zonden die zoal hier en daar voorkomen, neen, het voortbestaan van de mensheid staat hier op het spel. Het is een kwestie van leven of dood, to be or not to be. Met andere woorden: God moet wel ingrijpen, want als de mens niet meer handelt als broeder, dan is hij geen mens meer, en als een mens op zijn broeder niet meer aankan, waar moet hij dan heen?

Daarom zegt vers 4: “Ik doe hem (namelijk die vloek) uitgaan, is de uitspraak van de Here der heerscharen, en hij zal komen tot het huis van de steler en tot het huis van hem die zweert in mijn Naam tot leugen, en hij zal overnachten in het midden van zijn huis en hij zal er een eind aan maken, met zijn houten balken en met zijn stenen”.

Het huis dat geen stand houdt

Het gaat hier om het huis van deze mensen; een huis is datgene wat iemand heeft opgebouwd in zijn leven. We vermelden een paar tekstverbanden die hierover zeer beeldend spreken; allereerst Psalm 49: “Hun binnenste gedachte is dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid, hun woningen van geslacht tot geslacht; zij noemen de landen naar hun namen” Psalm 49 vers 12 (Ps. 049:012); we kunnen ook vertalen: ze riepen hun namen uit over landen (hier staat het meervoud van ‘adamah, aardbodem, en het volgende vers begint met het woord ‘adam, mens; dus: ze riepen hun namen uit over aardbodems) . Het is merkwaardig dat hier exact dezelfde formulering gebruikt wordt die elders dient om aan te geven: ze riepen de Naam des Heren erover uit. Alles draait bij deze mensen om hun huizen, die zullen voor altijd bestaan, die zullen de tijd trotseren.

Maar juist dan komt het dertiende vers: “De mens echter, in de kostbaarheid mag hij niet vernachten”. Frappant is dat ook hier het woord ‘overnachten’ klinkt; de mens zal niet overnachten in de kostbaarheid, maar- zoals Zacharia vertelt: de vloek zal overnachten in zijn huis.

Er is nog een tekst die ons aanspreekt in dit verband: die vinden we bij de profeet Habakuk; hij vermeldt over Babel: “Wee hem die woekerwinst maakt ten bate van zijn huis, om zich een nest te bouwen zo hoog, dat Hij daarmee denkt te ontkomen aan de hand van het onheil” Habakuk 2 vers 9 (Hab. 02:09); letterlijk: om zich te redden uit de vuist van het kwaad; vers 10 vervolgt dan: “gij hebt schande of schaamte beraamd voor uw huis; door vele volken uit te moorden hebt gij uw leven verbeurd” (eigenlijk: uw ziel verzondigd) . “Want de steen schreeuwt vanuit de muur, en de balk antwoordt hem uit het hout” (vers 11). Waar gaat het hier over? Over de mens die zijn huis bouwt met onrecht, met bloed, zegt vers 12, met woekerwinst, of uitbuiting. Dit komt geheel overeen met wat Zacharia vertelt over diefstal en meineed.

Een huis dat zo tot stand gekomen is, kan eenvoudig niet overeind blijven. Als daar de vloek overnacht, gaan de houten balken en de stenen eraan, waarom? Omdat ze gebouwd zijn ten koste van de broeder. Iemands huis is zijn levenswerk, zijn leefwereld, zijn toekomst, zijn onderdak.

Waarin ligt ons voortbestaan?

Zo wordt het recht hersteld. Ook dit zesde gezicht heeft zijn onmiskenbare plaats in het geheel. God waakt over de broederband, en de mens die weigert als broeder te leven, zal de gevolgen daarvan ondervinden. Daarom is het toch wel typerend dat de lengte van de boekrol ons uitgerekend herinnert aan de prijs waarvoor de broeders Jozef verkochten. Tien broeders verkochten hun broeder voor twintig zilverlingen. Over hen komt de boekrol met zijn maten: tien en twintig, om hun huis te beëindigen. Want dat betekent het door Zacharia gebruikte woord: de vloek overnacht in het huis en beëindigt het. God beëindigt elk huis dat niet gefundeerd is in de broederband. Zo kwam er een einde aan het huis van de broeders die geen broeder wilden zijn voor Jozef, met – welk doel? Niet om deze broeders te vernietigen, maar juist om hen bij hun broeder te laten terechtkomen, want alleen bij hun broeder vinden zij een weg tot voortbestaan. Huizen worden beëindigd, opdat broeders elkaar zullen vinden.

Zo zal God het ook in onze dagen doen: Hij maakt een eind aan de huizen waarin wij ons verschansen, want Hij wil dat broeders elkaar vinden. Want ons voortbestaan ligt in de hand van de verworpen broeder.

(wordt vervolgd).

 

De vrijheid van Lech Walesa door Gert Jan Doornink

Hoewel we de laatste tijd wat minder horen van Lech Walesa, de bekende leider van het inmiddels verboden Poolse vakverbond ‘Solidariteit’, is wat we onlangs in een interview over hem lazen, zeker de moeite waard om even bij stil te staan. Zoals bekend werd aann Lech Walesa, de jarige electrotechnicus op een scheepswerf in Cdansk, in 1983 de Nobelprijs voor de vrede toegekend.

Het geld gaf hij aan een steunfonds van de Katholieke kerk waartoe hij en de meeste Polen behoren. Walesa, die bijna een jaar in de gevangenis zat, kwam innerlijk geheel ongebroken weer in vrijheid, dat wil zeggen een zeer beperkte vrijheid, want de Poolse autoriteiten houden hem uiteraard nauwlettend in de gaten. (Zojuist konden we weer lezen hoe hij zich bij de autoriteiten verantwoorden moest, omdat hij had opgeroepen tot een proteststaking ).

In het interview, dat het Franse blad ‘Sélection’ met hem had, wordt het geheim van zijn ‘innerlijke kracht’ onthuld. Zo vertelt hij onder andere hoe hij zich onder alle omstandigheden een vrij man voelt: “Ik ben altijd vrij, al zit ik in de gevangenis. Mijn gedachten, mijn dromen, mijn streven zijn niet fysiek te vernietigen. De waarheid is altijd de waarheid. Christus verloor fysiek als mens, maar nu zien we dat Hij heeft gewonnen. Niet dat ik mezelf met Hem vergelijk. Ik ben maar een klein mannetje”. Verder vertelt Walesa onder meer dat hij zich geen leven zonder geloof kan voorstellen en dat hij zich zonder geloof in God in de strijd voor de rechten van de mens, niet staande had kunnen houden…

Het zijn uitspraken die vooral ook duidelijk maken wat echte vrijheid betekent, want wie ‘innerlijk vrij’ is, die is pas werkelijk vrij! Zoals Jezus zei: “Wanneer dan de Zoon u vrij gemaakt heeft, zult ge werkelijk vrij zijn” Johannes 8 vers 36 (Joh. 08:36). En Paulus schreef aan de Galaten: “Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt” Galaten 5 vers 1 (Gal. 05:01). De werkelijke vrijheid, die alleen’ door persoonlijk geloof in Christus ons deel is, maakt’ iedere omstandigheid, hoe moeilijk en gecompliceerd ook, totaal ondergeschikt, want ‘Christus in ons’ is een realiteit waar de satan machteloos tegenover staat.

 

Intermezzo door Gerry Velema

Niet als een schaakspel

Een koffiebezoekje, een kans die je krijgt om iemand met het Licht en leven als kind van God te confronteren. De laats­te tijd komt het nog al eens voor, dat het koffie­bezoekje plaatsvindt met een gelovige, die alleen wat anders over allerlei zaken denkt. Als voorbeel­den: voor de verdrukking (de bom) zijn we opgeno­men. Spreken in tongen, moet je heel voorzichtig mee zijn en was toch meer bedoeld voor vroeger. Net als genezingen. Nee geen campagnes en tot slot de vrouw hoort te zwijgen. De Bijbel en concordantie lagen naast de kopjes en de kruimeltjes van het koekje. Het lijkt net een spel, een schaakspel. Ik argumenteer het zo en zij zoekt een tekst op die het weer anders zegt, waarop mijn zet al weer klaar ligt in een andere Bijbeltekst. (Even opzoeken). Spreekt de Bijbel dan soms twee talen? De ene zet volgt op de andere, ja in liefde na­tuurlijk. (?) Totdat de koning van het spel ten val komt of mat komt te staan. Je hebt de ander in het nauw gedreven. Het zijn gevoelige momenten: je wilt wel je gelijk zien, maar eigenlijk niet het verlies van de ander. En dan komt het eigenlijke verlies: “We moeten hier maar niet meer over pra­ten, we komen er toch niet uit” . De deur gaat dicht… Gewonnen? Toch veel meer verloren, door een schaakspel van woor­den .

Ik zucht terwijl ik de kop­jes opruim. Hoelang zal ik me nog laten verleiden tot een schaakspel. Dit is toch geen bouwen aan relatie en vertrouwen? Het kostbare cement van liefde en ver­trouwen vind je wel in een bouwwerk, maar niet op een schaakbord. Ik weet het wel: niet als een scha­ker, maar als een bouwer. Of misschien nog veel meer als een bouwsteen in Zijn hand. Dan komt Hij, mijn Heer, tot Zijn doel, zelfs tijdens een koffie- uurtje.

 

Wie is Jood? Door Gert Jan Doornink

Meningsverschil

In de “Leeuwarder Cou­rant” trof ons onlangs een artikel van Jacob Noord- mans, één van de redac­teuren van het blad, onder de titel “Wie is Jood?” . In het kort komt het hierop neer dat er binnen het wereldjodendom een erns­tig meningsverschil bestaat over de vraag wie wel of niet als Jood kan worden aangemerkt. Eén van de belangrijkste wetten van de sinds 1948 bestaande staat Israël is de zogenaam­de ‘wet op de terugkeér’. Deze wet geeft iedere Jood, waar ook ter wereld, het recht zich in Israël als burger te vestigen. Nu willen de orthodoxe partij­en in Israël deze wet aan­scherpen, waardoor mensen, die bij niet-orthodoxe jood­se gemeenschappen tot het jodendom zijn overgegaan, niet langer automatisch staatsburger van Israël kunnen worden.

Ook in 1970 werd de wet reeds verscherpt, onder druk van orthodoxe joodse wet- en Schriftgeleerden. Als Jood werd voortaan alleen erkend ieder die uit, een joodse moeder geboren was, of die bekeerd was tot het Jodendom, zonder tot een andere religie te zijn toegetreden. Thans is men echter veel verder gegaan en worden in Isra­ël als Jood slechts bekeer­lingen erkent die volgens de rechtzinnige joodse wet­ten en riten (de ‘halacha’) tot het Jodendom zijn overgegaan. Deze regel geldt echter niet in de Verenig­de Staten, waar ruim 80% van de zes miljoen Joden die daar wonen, behoort tot de vrijzinnige of gema­tigd orthodoxe gemeenschappen. Bekeerlingen van deze gemeenschappen zouden dan dus niet langer als Jood en staatsburger in Israël kunnen worden toe­gelaten .

De vrijzinnige en gematigd- orthodoxe Joden in Amerika en Europa vinden dat de orthodoxe leiders in Israël met hun drijven de eenheid van het joodse volk in ge­vaar brengen. De ortho­doxen daarentegen zeggen dat zij juist de eenheid willen herstellen rondom de wetten van Mozes. De niet-orthodoxen banen, volgens hen, de weg naar afval en assimilatie van Joden met hun niet-joodse omgeving. Dat zou de eenheid van het joodse volk en het Jodendom afbreken.

Vorig jaar werd op sabbath 11 augustus voorgelezen hoe Mozes Jahweh tevergeefs smeekte met het volk Israël het beloofde land binnen te mogen trekken. Joodse Schriftgeleerden denken dat dit mee was omdat Mozes destijds tegen­over Jethro’s dochters, die meenden dat hij een Egyptenaar was, had ver­zwegen dat hij een Isra­ëliet was. Mozes mocht Is­raël niet binnen omdat hij op een beslissend moment nagelaten had, voor zijn identiteit uit te komen.

Tot zover deze samenvat­ting van een artikel in de “Leeuwarder Courant”.

Schaduwbeeld

Wie dit alles zo leest, kan zich afvragen: is dit alles voor ons wel zo belangrijk? Dit is toch een interne joodse aangelegenheid?

In de eerste plaats kunnen wij zeggen dat inderdaad het oorspronkelijke volk van God, dat onder Mozes uit Egypte was verlost, het beloofde land niet bin­nenging. Het kwam door ongeloof en ongehoorzaam­heid om in de woestijn. Onder Jozua trok een ge­heel nieuwe generatie het beloofde land binnen. De Bijbel waarschuwt ons dat dit ongeloof en ongehoor­zaamheid een voorbeeld is om niet na te volgen!

Het hele oudtestamentische volk van God vormt trou­wens een schaduwbeeld van de werkelijkheid van thans: de gemeente van Jezus Christus. Daarom mag de Gemeente van Jezus Christus zijn geloof ook niet verbinden met de op­vattingen van allerlei or­thodoxe leiders van de huidige staat Israël. Zij beroepen zich uitsluitend op de wetten van Mozes, en niet op Christus, in wie de wet vervuld is! We leven niet meer ten tijde van het oude verbond, maar bijna 2000 jaar na Christus. De vraag: “Wie is Jood?” is derhalve ook in de eerste plaats geestelijk van belang. Dat wil zeggen: door persoon­lijk geloof in Jezus Chris­tus worden wij een nieuwe schepping. Daarbij valt ieder natuurlijk onderscheid weg. Paulus, van nature zelf een Jood schrijft: “Want er is geen onderscheid tus­sen Jood en Griek. Immers eén en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen” Romeinen 10 vers 12 en Kolossenzen 3 vers 11 (Rom. 10:12; Kol. 03:11)

De vorst der duisternis heeft helaas in onze dagen velen hiervoor verblind en een ongeestelijke ‘Israël- cultus’ doen ontstaan die in feite averechts werkt. Want hoe helpen we de Joden werkelijk? Door onze plaats in te nemen in het nieuwe (geestelijke) Israël: de Gemeente van Jezus Christus. Door te verlan­gen de volheid van Chris­tus tot openbaring te bren­gen. En dit is alleen mo­gelijk als we ons bewust zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Door de vervul­ling met de Heilige Geest leren we daarbij de weg van geloof en gehoorzaam­heid te bewandelen. Zo groeien wij op tot volwas­sen christenen en zijn wij volwaardige leden van de eindtijdgemeente.

De eindtijdgemeente heeft een geweldige taak, ook ten aanzien van de Joden! Want wat zij in de loop der eeuwen van het Christen­dom hebben gezien en mee­gemaakt was vaak volkomen negatief en had niets met de openbaring van het beeld van Christus in de gelovigen te maken. De thans levend wedergeboren christenen hebben echter niets met dit verleden te maken. Als in dit opzicht satan ons ‘schuld’ wil aan­praten, kunnen wij dit rustig naast ons neerleg­gen. Het is een valse voor- I stelling van zaken als sommigen prediken dat wij ons moeten verootmoedigen voor de zonden die ande­ren in dit opzicht in het verleden hebben gedaan.

Wat wel van ons gevraagd wordt is dat wij het nieuwe leven van Christus door woord en daad openbaar gaan maken. Dan maken wij niet-joden zowel als Joden jaloers en wordt bij hen het verlangen opge­wekt om ook Christus te aanvaarden. Dan openbaren wij ons als werkelijke Jo­den. “Want niet hij is een . Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis, wat uiterlijk, aan het vlees geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het ver­borgen is, en de ware be­snijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter” Romeinen 2 vers 28 en 29; zie ook Galaten 6 vers 15 (Rom. 02:28-29; Gal. 06:15).

 

Geloofsinjecties door de redactie

Overgave

Het functioneren van ons geloofsleven hangt ten nauwste samen met onze ‘overgave’. Dat wil zegen: wie als gelovige alleen maar leeft om te ‘ontvangen’, zal ook nooit de echte blijd­schap die het ‘geven’ mee­brengt, beleven.

Overgave aan Hem houdt in dat we, door Woord en Geest geleid, ons inzetten voor allen die nog buiten het Koninkrijk van Jezus Christus staan. De door satan beschadigde mens heeft herstel en bevrijding nodig . Zoals Jezus zich gaf voor het verlorene, zijn ook wij als Zijn volge­lingen geroepen ons te ‘geven’!

Geestelijke groei

Het leven van Jezus werd gekenmerkt doordat Hij sprak en handelde vanuit de verbondenheid met de Vader. Daardoor was Hij niet alleen immuun voor iedere aanval uit het rijk der duisternis, maar kon Hij ook anderen uit de macht van satan bevrijden. Naarmate onze gemeenschap met Hem hecht en volkomen gaat worden, zullen ook wij hetzelfde leven (Zijn leven) openbaren. Daar­voor is geestelijke groei onontbeerlijk. En die ont­staat als we de geestelijke weg van geloof en gehoor­zaamheid bewandelen.

 

Gods Vaderhart (gedicht) door Piet Snaphaan

Gods hart is vol van liefde

Barmhartig als altijd

Dat nimmer iemand griefde

Als Vader steeds bereid.

 

Gods hart, vol mededogen

Oneindig Zijn geduld

Voor ieder mens bewogen

Vergevend alle schuld.

 

Gods hart, vol van genade

Ziet steeds ontfermend rond

Naar hen met last beladen

Plaatst hen op hoger grond.

 

Gods hart, dat is Zijn wezen

Zijn Woord, een Bron die voedt

Zijn Naam, Hij zij geprezen

Want God is enkel goed!

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst -10-

Wij weten, vanuit het Woord, dat er tijden en gelegenheden zijn in het heilsplan van God en dat alles ontwikkelt en tot volheid komt’. Jezus zelf zegt in verband hiermee: “De grond brengt vanzelf vrucht voort, eerst een halm daarna een aar, daarna het volle koren in de aar” (Mark. 04:28) Het volle koren of de volle vrucht openbaart zich wanneer de late regen er op gevallen is. Toch zal dit moment van de volle vrucht, de geboorte van de eerste zonen, van het openbaar worden van Gods kracht en heerlijkheid in de gemeente vrij plotseling geschieden. Het zal echter niet als een verrassing komen voor die gelovigen die het verwachten er om bidden en zich in dat baringsproces bevinden (Openbaring 12), maar wel voor allen die deze gang van zaken min of meer afwijzen en zeggen het zal mijn tijd wel duren! Die geen ernst maken met het heil van verlossing, bevrijding, genezing, vernieuwing van  denken, door de werking van de Héilige Geest, waarin de openbaring van Jezus Christus plaats vindt en zeggen de Heer doet het allemaal wel. Christenen die er dwaalleringen op na blijven houden, die het lichaam van door verdeeldheid, genezing buiten de gemeente bij wonderdoeners enz. Er zullen weerspannigen zijn, die zeggen: Waarom doet de Heer het niet? Als Hij wil en kan genezen, waarom geneest de Heer dan niet?

Er gebeurt niets! Waar blijft de belofte van zijn komst…? Maar die dan wel naar hun eigen begeerten en goeddunken blijven wandelen 2 Petrus 3 vers 3 en 4 (2 Petr. 03:03-04) . Het zijn christenen waarbij de tijd een grote rol speelt, die verslappen naarmate de strijd heviger wordt en de oplossing wel eens op zich laat wachten.

De dag des Heren komt als een dief

De Bijbel spreekt veel over volharden en dat de gemeente waakzaam moet zijn. Jezus zelf maakt het wel bijzonder duidelijk als Hij spreekt over de wijze en de dwaze maagden Matteus 25 vers 1 tot en met 13; Lucas 12 vers 35 tot en met 48 (Matt. 25:01-13; Luc. 12:35-48) . Ook spreekt Hij over het onverwachte en dat het niet te berekenen valt. Men kan ook niet zeggen: ‘Hier is het of daar is het’, want het is een openbaring van de Heer ‘In de gelovigen’ met grote kracht en heerlijkheid Lucas 21 vers 27 (Luc. 21:27). Hij zegt: “Weest ook gij bereid, want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen” Lucas 12 vers 40 (Luc. 12:40). De apostelen schrijven het ook aan de gemeente van toen en van nu: “Weest waakzaam!”. “Maar de dag des Heren zal komen als een dief”, schrijft Petrus (2 Petrus 3 vers 10 (2 Petr. 03:10).

Paulus gebruikt in 1 Thessalonicenzen 5 vers 2 (1 Thess. 05:02) bijna dezelfde woorden, nadat hij eerst in hoofdstuk 4 gewezen heeft op het belang van een heilige levenswandel: “Want dit wil God: uw heiliging” (vers 3). Voor wie dit woord verachten en ongehoorzaam blijven, voor die zal ‘de dag des Heren’ Komen als een dief in de nacht, maar voor hen die in het licht leven en wandelen, geldt: “Maar gij, broeders, zijt niet in de duisternis, zodat die dag u als een dief overvallen zou: want gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des daags. Wij behoren niet aan nacht of duisternis toe; laten wij dan ook niet slapen gelijk J. anderen, doch wakker en nuchter zijn” 1 Thessalonicenzen 5 vers 4 (1 Thess. 05:04).

De dag des Heren of de wederkomst

Velen zijn van mening dat deze tekstgedeelten betrekking hebben op de wederkomst des Heren of de opname van de gemeente. We moeten er dan wel op letten dat er sprake is van ‘de dag des Heren’, .die – als je het scherp af zou kunnen bakenen – begint bij Openbaring 8 vers 6 (Openb. 08:06), dus bij de eerste bazuin. De wederkomst des Heren, waarbij de Heer terugkomt met alle gestorven heiligen die dan een geestelijk lichaam hebben 1 Korinthe 15 vers 44 (1 Kor. 15:44) en waarbij van hen die dan nog leven het sterflijke lichaam veranderen zal in een verheerlijkt lichaam, vindt plaats in Openbaring 11 bij de zevende bazuin zie ook 1 Thessalonicenzen 4 vers 13 tot en met 17; 1 Korinthe 15 vers 51 tot en met 54 (1 Thess. 04:13-17; 1 Kor. 15:51-54) . Dan pas is de gemeente voltooid, en volmaakt bekleed met goddelijke heerlijkheid, ook naar het lichaam (hierover later).

Het waakzaam zijn is juist nu aan de orde, omdat de duivel nu rondgaat als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Hij wil zoveel mogelijk gemeenteleden afremmen, verleiden, misleiden, vanuit de hemel weer op de aarde werpen, zodat de openbaring van Gods kracht en heerlijkheid wordt tegengewerkt. Bij de wederkomst van Jezus Christus is deze waarschuwing » niet meer aan de orde. Er is dan zo’n heiligheid en heerlijkheid in de gemeente dat enige duisternis daarin niet eens meer kan bestaan. Dan staat er ook in Openbaring 11 vers 19a (Openb. 11:19a): “En de tempel Gods, die in de hemel is, ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel (de gemeente)”. Het scheppingswoord: Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis (Gen. 01:26) is dan in de gemeente volledig gerealiseerd.

De gemeente gaat door de grote verdrukking

De gemeente wordt niet opgenomen voor de grote verdrukking, maar zal juist tijdens de grote verdrukking een grootse en heerlijke, maar ook een enorme zware taak te vervullen hebben en tot absolute volkomenheid komen. Als in Openbaring 8 vers 5 (Openb. 08:05) de eerste zonen geboren worden en de kracht en heerlijkheid Gods naar buiten treedt en de werken gedaan zullen worden die Jezus ook deed en nog grotere Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12), dan is dat ook weer een beginpunt wat tot volheid komt tijdens de grote verdrukking. Jezus heeft ook hier veel over gesproken met zijn discipelen en, over de hoofden van hen, ook tot de gemeente van nu. De wereld zal je haten, zegt Jezus, omdat je niet van de wereld bent, zoals ze Mij gehaat hebben, zullen ze u ook haten. De leerling staat niet boven de meester. Ze zullen je vervolgen, gevangen nemen en sommigen doden. Ja de tijd komt zelfs dat ze je overwinnen en doden Openbaring 11 vers 7 en 8 (Openb. 11:7-8). Maar Jezus heeft gezegd dat we geen vrees behoeven te hebben voor hen die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen Lucas 12 vers 4 (Luc. 12:04). Hij sprak: “Ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld” Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20) .

Jezus had heerlijkheid, kracht en leven in zichzelf. Eerwille van ons – van de gehele mensheid – heeft Hij zichzelf ontledigd en dan zegt Hij: “Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden” Johannes 15 vers 13 (Joh. 15:13). Dat wil de Heer ons leren. Nu al, in de gemeente, ons leven, met wat we hebben, inzetten voor de ander. Dienen en niet alleen om gediend te worden. Alleen dan zal het ware koningschap en priesterschap zich openbaren. Dit is de tijd waar alle profeten veel van gesproken hebben: ‘de dag des Heren’ of ‘de grote en geduchte dag’.

God staat op tot de strijd’

God kan niet strijden zonder ‘strijder’, maar het geestelijk Israël is nu ‘De strijder Gods’. (Dat is de betekenis van ‘Israël’ of ook wel ‘God strijdt’ genoemd). Een volk van koningen en priesters voor God, gevormd ^oor Jezus Christus onze Heer Openbaring 5 vers 10 (Openb. 05:10) .

Als er geen priester is dan treedt niemand tussenbeide. Dan is er geen pleiter of voorspreker bij God. Dan is er alleen de aanklager. Zo is eens het volk Israël onder de heerschappij gekomen van Nebukadnezar (typ        e van de duivel) en zo is nu de hele ‘oikoemene’ de hele bewoonde wereld in de macht van de overste der wereld gekomen. Er waren immers geen priesters die tussenbeide traden. De eerste taak van de priester is verzoening doen. De gemeente’ zal de verzoening prediken, want aan de gemeente is het woord der verzoening toevertrouwd. “En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft, welke immers hierin bestaat, dat God in Christus de wereld met zichzelf verzoenende was’, door hen hun overtredingen niet toe te rekenen, en dat Hij ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd” 2 Korinthe 5 vers 18 en 19 (2 Kor. 05:18-19) .

Dit is één van de eerste en geweldige taken waarin de gemeente de liefde Gods zal openbaren: het priesterschap vervullen door de verzoening te prediken en de zonde te vergeven. Jezus zegt: “Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend” Matteus 18 vers 18 Johannes 20 vers 23; Matteus 16 vers 19 (Joh. 20:23; Matt. 16:19; Matt. 18:18).

De gemeente in de voetsporen van Jezus

De gemeente zal een enorme schare binnen gaan brengen in het Koninkrijk van God. Niet in het duizendjarig rijk alleen, maar juist ook ten tijde van de grote verdrukking. Er zal – met inzet van eigen leven – een krachtige evangelieprediking zijn, doop in de Heilige Geest, bevrijding, enz. Als de tijd gekomen is dat hun prediking voleindigd zal zijn – dat wil zeggen dat de tijd van de prediking vol zal zijn – dan worden ze zó gehaat door de antichrist, dat ze om hun getuigenis gedood zullen worden Openbaring 11 vers 7 (Openb. 11:07), maar dan zal dit evangelie van het koninkrijk ook in de gehele wereld gepredikt zijn tot een getuigenis voor alle volken Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14). Dat is de rechtvaardigheid Gods.

Ook in de eindtijd zal God zijn geweldige lankmoedigheid tonen, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan doch dat allen tot bekering komen 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09). De profeet Jesaja heeft ook veel gesproken over het gericht dat eenmaal komen zou. Hij zegt in Jesaja 26 vers 9b (Jes. 26:09b): “Want wanneer uw gerichten op de aarde zijn, leren de inwoners der wereld gerechtigheid”. Dat is de bedoeling van God. Juist in de eindtijd, ten tijde van de grote verdrukking, zal alles wat leeft Gods gerechtigheid leren kennen, zowel de goede als de kwade. Wij kunnen hierin de parallel zien tussen het optreden van Jezus Christus in het land Israël en het optreden van de gemeente in de gehele wereld in de eindtijd. Van Jezus staat geschreven: “En Hij ging alle steden en dorpen langs en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal” Matteüs 9 vers 35 (Matt. 09:35) .

Er zal geen Israëliet geweest zijn die niet van de gerechtigheid Gods gehoord zal hebben. Er staat dat het gerucht van Jezus doordrong tot ver buiten de landsgrenzen, zelfs in geheel Syrië en grote scharen volgden Hem. Maar Hij werd zo gehaat door de vrome antichristelijke machten – juist om zijn getuigenis – dat ze Hem gedood hebben toen Hij zijn prediking voleindigd had. Zo zal ook de gemeente aan alle volken, stammen, natiën en talen het evangelie van het Koninkrijk verkondigen en zieken genezen. Het zal ook uitlopen op een grote haat van de antichrist, die velen zal doden.

‘De gemeente – De eersteling’

Eerst zal God, door Jezus Christus – de eersteling van de nieuwe schepping -, de gemeente richten, volmaken, bekleden met gerechtigheid en dan tot heil stellen van de volken en natiën. Psalm 102 vers 14 tot en met 17 (Ps. 102:014-017) zegt: “Gij zult opstaan, U over Sion erbarmen, want het is tijd haar genadig te zijn, want de bepaalde tijd is gekomen; (de eindtijd) want uw knechten hebben behagen in haar stenen, zij hebben deernis met haar puin. (Dit is de waarachtige ontferming die we ook bij Jezus Christus zien) . Dan zullen de volkeren de naam des Heren vrezen, alle koningen der aarde uw heerlijkheid. Wanneer de Here Sion heeft gebouwd, en verschenen is zijn heerlijkheid” .

In Openbaring 7 hebben wij gezien dat de knechten van onze God verzegeld werden aan hun voorhoofd Openbaring 7 vers 3b doop in de Heilige Geest (Openb. 07:03b). Ze worden met het symbolische getal honderdvierenveertigduizend aan geduid en vormen het geestelijk Israël (vers 4-8). In Openbaring 14 vers 1 tot en met 5 (Openb. 14:01-05 beschrijft Johannes hoe hij speciaal bij deze honderdvierenveertigduizend bepaald wordt en bij hun bijzondere positie en hij noemt ze dan ‘de eerstelingen’. “Deze zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden;        zij zijn onberispelijk” Openbaring 14 vers 4b en 5

(Openb. 14:04b-05).

De ontelbaren uit de grote verdrukking

In Openbaring 7 vers 9 (Openb. 07:09) lezen wij vervolgens: “Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volken, stammen en natiën en talen, stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen”. Eerst ziet Johannes hoe de gemeente verzegeld, geheiligd en gereinigd wordt en daarna ziet hij de situatie aan het einde van de grote verdrukking. We lezen dat in vers 12 en 14: “Een van de oudsten antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen, die bekleed zijn met de witte gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen? En ik sprak tot hem: Mijn heer gij weet het!” En dan is het antwoord van die oudste: “Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking, en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed van het Lam” .

Er zal dus tijdens de grote verdrukking een geweldige krachtige prediking van het evangelie zijn waardoor een ontelbare schare uit alle volken, stammen, natiën en talen binnengebracht zal worden, door de gemeente, in het Koninkrijk Gods. Als Johannes in Openbaring 11 vers 1 (Openb. 11:01) de tempel Gods gaat meten en het altaar en hen, die daarin aanbidden, dan hoort deze ontelbare schare, die ook vervuld is met de Heilige Geest, daar ook bij. Er staat immers in Openbaring 7 vers 15 (Openb. 07:15: “Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden” .

De machten der hemelen wankelen

Zo is onze goede God.

Het zal een tijd zijn van zeer zware verdrukking. Jezus zegt: “Er zal radeloze angst zijn onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld zullen komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen” Lucas 21 vers 25 en 26 (Luc. 21:25-26). Maar zoals eens de maat van de ongerechtigheid der Amorieten vol zou zijn Genesis 15 vers 16 (Gen. 15:16), zo zegt Jezus in Lucas 21 vers 24 (Luc. 21:24): “dat het volk van God als gevangenen weggevoerd zou worden onder alle heidenen en Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn” Lucas 21 vers 24 (Luc. 21:24). Dat wil zeggen: dan is de maat vol en gaat God ingrijpen. De ondergang van het rijk der duisternis gaat zich voltrekken. De scharen die in de hemel zijn hebben hierin de goedheid maar ook de wijsheid van God ontdekt en daarom aanbidden ze samen met al de engelen, de oudsten en de vier wezens, zeggende: “Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Amen”.          (wordt vervolgd).

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Het werk van “Levend Geloof” beweegt zich in ‘opgaande lijn’. Hoe kan het ook anders, zou men kunnen opmerken, voor een blad met een ‘opgaande boodschap’. En het is duidelijk wat we daaronder verstaan. Het is de boodschap van het volle evangelie, de boodschap van het Koninkrijk der hemelen. De boodschap die Jezus bracht en de apostelen. De boodschap die ook vandaag mensen verandert, vernieuwt en herstelt. Daarom is deze boodschap de basis van ons werk; daar denken en schrijven wij over, daar zetten wij ons voor in, want daar gaat het om!

Daarbij onderscheiden wij ons van de meeste andere bladen doordat wij géén specifiek mededelingen- of nieuwsblad zijn, met veel nieuws over eigen werk of organisatie, maar de uitleg van de volle evangelieboodschap staat bij ons centraal. Aan deze opdracht willen wij getrouw blijven. We zijn dankbaar voor de vruchten die dit afwerpt. Wij willen niet bouwen aan ‘eigen huis’, maar medearbeiders Gods zijn 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09). En met Paulus willen wij getuigen: “Onze bekwaamheid is Gods werk, die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend” 2 Korinthe 3 vers 6 (2 Kor. 03:06).

Als we aan het begin van deze rubriek schreven dat “Levend Geloof” zich in ‘opgaande lijn’ beweegt, betekent dit uiteraard niet dat alles van een leien dakje gaat. Dagelijks staan wij in de geestelijke frontlinie en de vijand laat geen gelegenheid onbenut om ons op allerlei wijze aan te vallen. Maar dat bevreemdt ons niet, Jezus zei immers: “Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen” Johannes 15 vers 20 (Joh. 15:20). Daarom gaan we met blijdschap in ons hart verder met onze arbeid, waarbij wij ons gesteund weten – blijkens de vele fijne en bemoedigende reacties – door onze lezers en lezeressen. Daar zijn we erg dankbaar voor en het stimuleert ons om, samen met u, te blijven werken aan het grote einddoel: de volle’ openbaring van het beeld van Jezus in ons!

G.J.R.D.

 

Houdt vast wat u hebt!… (gedicht) Wim van Wingerden

Openbaring 3 vers 11 (Openb. 03:11)

Nimmer mag het geloof in Jezus u ontglippen,

versterkt dagelijks uw geestelijke kracht,

getuigt van uw Heiland met uw hart en lippen,

Gods grote liefde heeft aan ieder gedacht!

Nimmer mag uw contact met Jezus ontbreken,

zonder Hem, zijn we gelijk een riet in de wind,

bedenk dat hellemachten en satans-streken,

onafgebroken werkzaam willen zijn aan Gods kind!

 

De boze, hij is ontwapend en overwonnen,

blijf dus pal staan in de geestelijke strijd,

‘Wie overwint, heeft het kwade bedwongen,

de gelovige zal leven, in alle eeuwigheid!