Levend geloof 1987.05 nr. 281

De realiteit van Pinksteren door Gert Jan Doornink

Het Pinksterfeest, wat wij als gemeente van Jezus Christus over enkele dagen weer vieren, doet ons ongetwijfeld terugdenken aan het eerste Pinksterfeest te Jeruzalem, zoals dat beschreven wordt in Handelingen 2. Daar heeft ons Pinksterfeest zijn wortels, daaraan ontleent het Pinksterfeest, zoals wij dat vieren, zijn bestaansrecht. Wie de verbinding met het eerste Pinksterfeest doorsnijdt, maakt een kardinale fout en mist de zegeningen en doelstellingen van dit feest.

In de loop der eeuwen is dit binnen de gemeente van Jezus Christus wel gebeurd. Het gevolg was dat er een karikatuur van de bedoeling van Pinksteren ontstond, die tot op de dag van vandaag negatief doorwerkt. Gelukkig zijn er door alle eeuwen heen ook altijd christenen geweest die wel bleven zien en beleven hoe belangrijk dit feest was. Was dit niet het geval geweest dan zou de gemeente van Jezus Christus niet meer hebben bestaan. In deze eeuw zijn er zelfs meer christenen dan ooit tevoren die ‘Pinksteren’ weer gaan ontdekken en beleven.

En om die ‘ontdekking en beleving’, gaat het! We kunnen er wel allerlei theorieën rondom Pinksteren op na houden, we kunnen zelfs op uitbundige wijze Pinksterfeest vieren, maar waar het op aankomt is of we dinsdag 9 juni en de dagen die daarna volgen óók Pinksteren beleven! Pinksteren behoort een continu doorwerkende aangelegenheid te zijn. Na de eerste ervaring van de doop met de Heilige Geest zal de verdere groei moeten volgen. Wie de doop met de Heilige Geest ziet als een soort eindstation, zit er faliekant naast. Bij de Geestesdoop begint het pas. Er zijn zoveel facetten met het werk van de Heilige Geest verbonden, dat we rustig kunnen stellen: Wat een ongekende geestelijke rijkdom heeft God ons ter beschikking gesteld.

Maar wat gaan wij er mee doen?

Het spreken in tongen, het profeteren, het onderscheiden van geesten, de vermeerdering van kennis en inzicht, maar ook de vrucht van de Géést Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22), zijn even zovele ‘eigenschappen’ die tot volle ontwikkeling behoren te komen in ons leven. We zijn geweldig bevoorrecht dal wé weten: ‘ik ben gedoopt met de Heilige Geest’, maar tegelijkertijd behoren we ook onze verantwoordelijkheid te beseffen, dat wij geroepen zijn het werk wat Jezus deed voort te zetten. En dat is alleen mogelijk als we ‘het leven van Jezus’ ook ten volle gaan openbaren.

In onze tijd is de roep om te evangeliseren en te werken voor de Heer’ groot. Hierin schuilt echter een levensgroot gevaar als we het zonder de leiding en vervulling met de Heilige Geest willen doen. Daarom zullen wij primair er van doordrongen moeten zijn dat de werkelijke betekenis van Pinksteren is dat daardoor het echte leven van Jezus in ons komt. Pinksteren schept de mogelijkheden dat dit ‘echte leven’ tot groei en volheid gaat komen. Het blijft niet langer verborgen maar gaat zich op een machtige wijze openbaren. Dan gaan, zoals Jezus zelf reeds zei, stromen van levend water uit ons binnenste vloeien Johannes 7 vers 37 (Joh. 07:37). Dat is de realiteit van het echte Pinksteren zoals dat in uw en mijn leven behoort te functioneren!           

 

De daad bij het woord door Jan W. Companjen

“Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots” Matteüs 7 vers 24 (Matt. 07:24).

Willen wij volwassen worden?

Eén dezer dagen zei een voorganger van een op het oog bloeiende en groeiende gemeente tegen mij, dat hij het zo ver­drietig vond dat na zo­veel jaren van opwekking en vermeerdering van kennis ten opzichte van Gods Woord en de toe­komstverwachting, er nog zoveel broeders en zus­ters zijn die het inhoude­lijke van het Koninkrijk Gods niet begrijpen. Het is inderdaad een droevige zaak dat men als geïnspi­reerd voorganger het ‘volle leven in Christus’ niet kan doorgeven, om­dat de hoorder de wasdom in het geloof slechts op afstand volgt.

Het volwassen worden in het geloof is velen nog vreemd. Het zelf op de bres gaan staan en ten strijde trekken (dit laat­ste is nog een stap ver­der) tegen de machten en krachten die ons dagelijks belagen en/of hele groe­pen van medegelovigen eronder houden en vruch­teloos maken, is voor ve­len een te grote opdracht omdat de zekerheid van de kracht van het eigen geloof ontbreekt. Men verwacht echter in veel gevallen wel van de ander datgene waartoe men zelf niet in staat is. Het geloof, dat alles mo­gelijk is voor hen die ge­loven, is er wel maar ve­le potentiële gelovigen zijn kind in het geloof gebleven. Zij verwachten het van een vader of moeder in het geloof, dat wil zeggen van een voor­ganger of oudste. Theo­rie en praktijk liggen een eind uit elkaar. Dat kan verschillende oorzaken hebben. Ten eerste kan een geest van verwerping de mens onvruchtbaar ma­ken en klein houden. Men luistert naar de volle f boodschap van Gods heil, vindt het prachtig dat men in een volle evangelie gemeente zit, maar laat de handeling die dit geloof vraagt aan anderen over omdat men zichzelf daar­toe niet in staat acht.

De daad bij het woord

Nu is mijn ervaring dat dit gebeuren niet altijd aan een geest van verwer­ping ligt, maar dat men klein is gebleven omdat het ‘handelen in het ge­loof’ nooit geleerd werd. Gods Woord in het oude verbond en het vleesge­worden Woord in het nieu­we verbond – het gaan en staan van Jezus – is één en al daad. Er gebeurde niéts of er moest bij ge­handeld (een daad ge­steld) worden. De mens werd er in alles persoon­lijk bij betrokken.

De uittocht uit Egypte, de verovering van het beloof­de land, het leven van de profeten, speciaal Elia, was doortrokken van ge­loof en daad. Men leze in dit verband maar eens He­breeën 11 en denke daar­bij dan eens speciaal aan de zegen die Abraham en zijn nakomelingen aan hun kinderen meegaven. En wat te denken van het volk, dat zeven dagen lang rondom Jericho trok en dat op de zevende dag juichend tot overwinning kwam toen die muren van die onneembare stad in­stortten.

Door het geloof hebben zij koninkrijken onderworpen, gerechtigheid geoefend en de vervulling van de be­loften verkregen. Israël veroverde het ‘beloofde land’. Zij deden het met kracht en geweld omdat de volkeren, die het land Kanaän bewoonden, vol­komen in het bezit van duivelse machten waren. Occultisme en spiritisme waren aan de orde van de dag en doortrokken alles. Helaas was er toen geen andere oplossing omdat met de boze geest ook de behuizing moest worden opgeruimd.

Niet meer door kracht of geweld

Hoewel wij een zelfde be­lofte en opdracht hebben, namelijk het veroveren van het Koninkrijk Gods, is het nu niet meer door kracht of geweld, maar door de Geest Gods die liefde is. Bevrijding is nu niet meer een land verlossen van boze mach­ten, desnoods met geweld, maar het gaat om een he­mels koninkrijk, waarin de bewoners één zijn. Jezus verwijt zijn discipe­len domheid als zij een aards koninkrijk verwach­ten. Jezus predikt ‘liefde’ in plaats van ’tand om tand’. Lees in dit ver­band Matthéüs 5 vers 38 tot 48. (Matt. 5:38-48) Wij, als volk Gods, mogen een woonstede van zijn Geest zijn en tot dat doel gekomen, mogen en moeten wij ons laten ge­bruiken als levende ste­nen.

Dat hele gebeuren vraagt in deze eindtijd om men­sen met de overgave als Maria. Toen Gods Woord tot haar kwam antwoordde ze: “Mij geschiede naar uw Woord”. En het Woord werd vlees, Jezus Chris­tus , Gods Zoon, werd uit haar geboren. Indien wij dan uit diezelfde geest geboren zijn, is ook onze opdracht identiek. Indien wij met Hem gestorven zijn, zijn wij ook opge­staan tot een nieuw leven en met Hem erfgenaam.

Willen wij de vruchten plukken en tezamen met alle heiligen opwassen tot alle volheid Gods? Zo ja, ga dan op uw voeten staan en trek de geeste­lijke wapenrusting aan. Wij hebben niet te vechten tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse ge­westen. Het volk dat voor die strijd aantreedt, is een volk dat van aanpak­ken weet op alle fronten. Dat volk sluit zich niet op, maar zal de wereld tegemoet treden in de macht en de kracht van de Heilige Geest en in de Naam van Jezus, die alle macht gekregen heeft in hemel en op aarde.

In het voetspoor van de Meester

Het is dan ook geen won­der dat satan alles in het  werk stelt om te voorko­men dat de gemeente, als lichaam van Christus, een handelende gemeente wordt. De duivel maakt zich geen zorgen omtrent de gedragingen van een evangelisch christen die alles van de Here ver­wacht. De gedachte en de instelling dat satan onder de voeten van de gemeen­te van Christus verplet­terd zal worden, zie Romeinen 16 vers 20 (Rom. 16:20)) is daar niet aanwezig. Gods Woord leert ons echter dat Gods Zoon en de zo­nen Gods macht hebben. Zij hebben de opdracht om Gods macht te open­baren.

God de Vader wil op deze aarde verheerlijkt worden. Jezus Christus deed dat door zijn opdracht uit te voeren en wij mogen het­zelfde doen door dat werk, wat Hij begonnen is te doen, zie Handelingen 1 vers 1 (Hand. 01:01) te voleindigen. Dat doel eist een volk dat gaat wandelen in het voet­spoor van de Meester. Op dat thema is het lied ge­maakt : “Voorwaarts chris­tenstrijders, drukt uws Konings spoor”.

Jezus is waarlijk opgestaan en heeft zich na zijn hemelvaart gezet aan de rechterhand van de Vader om u’ en mij, ja allen die Hem toebehoren, tot volheid te brengen. Is dat niet iets geweldigs en is dat geen geweldige opdracht? Met Jezus als leidsman, satans macht te­niet doen, werkelijk vrede scheppen voor de hele schepping? Werkelijk blij zijn met elkaar, omdat de één dit en de ander dat als gave ontvangen heeft? Dan gaan wij samen Gods macht openbaren en laten wij aan deze wereld zien dat Hij enkel goed is. Dat met de komst van Jezus, alles, ja alles nieuw gewor­den is.

De grote scheiding voltrekt zich

De tijd van een theocratisch rijk op aarde is voorbij. Bij de komst van Jezus op aarde begrepen de joden dat niet en nu, 2000 jaar later, begrijpen zij en velen met hen dat nog niet. Jezus stichtte geen rijk dat je met de vuist of met de wapenen veroveren moet. Hij sticht­te een rijk in de hemelen en zijn volgelingen zouden die ‘bodem’ veroveren in de hemelse gewesten.

De scheiding tussen een aards denkend volk en het volk dat Jezus aanhangt is nog steeds in volle gang. Eén deel gaat zich steeds meer – zie maar om je heen – identificeren met het natuurlijke volk Israël en het andere deel gaat zich steeds meer geestelijk opstellen en wordt één met Hem die zei: Ik wil dat gij zijt waar Ik ben, namelijk in de hemelse gewesten. Zij zullen steeds meer door­trokken worden met de veelkleurige wijsheid Gods en zullen de Goddelijke liefde ook onder elkaar uit dragen tot verheerlij­king van zijn Naam en tot een getuigenis dat Hij in ons woont.

Met dit doel vieren wij ook dit jaar weer Hemelvaarts­dag en Pinksteren. Jezus heeft zijn plaats ingenomen in de hemelse troonzaal. Hij heeft de overwinning op het kwade en alles wat anti-goddelijk is behaald. Daar, vanaf die troon, zal Hij, als alleenheerser, zijn volk naar de overwinning leiden. Daartoe gaf Hij ons zijn Geest en die zal ons leiden naar de volle waar­heid en naar de volein­ding.

In het laatste vers van het Hogepriesterlijk gebed zegt Jezus: “Ik heb hun bekend gemaakt wie U bent en Ik zal dat blijven doen, want Ik wil dat zij de liefde in zich hebben die li voor Mij hebt en dat Ik in hen ben”. Jezus en zijn gemeente zijn één. Die gemeente is zijn li­chaam , zijn hand en zijn voet en zijn mond. De mond en de voet waardoor Christus de wereld tot zich roept en naar haar oorsprong en doel terug­voert .

De groei naar de volmaaktheid

Heden, indien gij Zijn stem hoort, verhardt u niét, maar laat u leiden, wordt uit gerust en toebe­reid tot de dienst in het leger van koning Jezus. Langs die weg, die gees­telijk is, zal Gods volk komen tot de éénheid in het geloof en in de kennis van de Zoon van God. Dan bereiken wij, als vrucht dragers van zijn Koninkrijk, het niveau van de volmaakte mens, de volle om vang van de volmaaktheid van Chris­tus. Dan zullen wij niet langer onmondige kinderen Zijn, die als golven op en neer deinen en heen en weer bewogen worden door elke wind, dat wil zeggen: door de leer van sluwe mensen die ons met hun valse wijsheden op dwaalwegen willen brengen.

Door ons aan de waarheid te houden (dat Zijn Ko­ninkrijk een geestelijk Koninkrijk is), zullen wij in liefde volledig toe­groeien naar Hem die het Hoofd is: Christus Efeze 4 vers 12 tot en met 15 (Ef. 04:12-15).

De mensheid heeft met de komst van Christus een geweldige opdracht gekregen en daartoe is alles gereed. Door Zijn bloed zijn we bevrijd van alle, schuld en zijn onze zon­den vergeven. Overvloe­dig is de genade die God ons heeft geschonken in allerlei vormen van wijs­heid en inzicht Efeze 1 vers 7 en 8 (Ef. 01:07-08). Gods plannen staan vast en zij falen niet. Hij zal zijn besluit ten uitvoer brengen en alles wat in de hemel en op de aarde bestaat onder één Hoofd plaatsen: Christus Efeze 1 vers 10 (Ef. 01:10).

Alle theorieën die niet in overeenstemming zijn met deze plannen Gods, zijn valse wijsheden die de mens op dwaalsporen brengt. De opdracht, aan de gemeente van Christus gegeven, wordt dan door- geschoven., naar een toekomst waarin de joden, tot bekering gekomen zijn of naar de tijd van de we­derkomst. Het is echter tot ons gekomen om Israël tot jaloersheid te verwek­ken .

Een jaloersmakend gebeuren

De volheid der heidenen is nabij en dat zal voor heel de wereld een jaloersmakend gebeuren zijn. Dan zal men zien wie men doorstoken heeft. Waar op aarde reeds bereikt is wat ons in Christus geschon­ken is, zien wij daar, waar wij als gemeente van Christus samenkomen.

Daar zijn mensen uit alle volken bijeen: joden en niet-joden, zwart en bruin, blank, man en vrouw, rijk en arm. Met God en met elkaar verzoend. De nieu­we mens, de tempel Gods, bestaande uit een mens­heid die God gehoorzaamt en handelt in overeen­stemming met Zijn wil, is werkelijkheid geworden.

Als wij ons, die zo gelo­ven, gezamenlijk gaan op­stellen tot verwezenlijking van Zijn doel, dan zal Pinksteren 1987 heel bij­zonder zijn. Dan geeft Hij ons Zijn Geest in over­vloed en zullen wij het jaar 1988 kunnen gaan uitroepen tot het jaar van herstel van alle dingen. Dan zal de gemeente van Christus toonaangevend zijn op alle fronten, op alle terreinen van het le­ven. Dan zal tot uitdruk­king komen dat Jezus Christus ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft. Ja, Hij heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten om (dus met dat doel) in de komende tijd de overweldi­gende rijkdom van zijn ge­nade te tonen naar zijn goedertierenheid over ons, in Christus Jezus. Amen.

Heer, wij willen U aanbid­den –

Prijzen voor Uw liefde groots-

Door wat U voor ons volbracht hebt –

redde U ons van de dood

Wij ontvingen eeuwig leven –

Zijn voortaan aan U gehecht –

Vol vertrou­wen gaan wij verder-

Vast in wat Uw Woord ons zegt.

 

Door uw Heilige Geest ver­licht, Heer –

Leren wij de waarheid Gods

-toe te pas­sen in ons leven –

staan met U als op een rots –

Leren lijden, strijden, werken –

zoals U Heer zelf het deed –

en voor ons als overwinnaar –

ligt dan ook de kroon gereed.

 

Heer, zo willen wij ons le­ven –

stellen in Uw dienst en dan –

door geloof, ge­duld, volharding –

bruik­baar wezen voor Uw plan –

ied’re vijand neer te vel­len –

omdat hij aan ons niets heeft –

en tot zonen Gods herstellen –

tonen dat U in ons leeft.

Zo Uw leven openbaren –

overwinnen op de dood –

iedereen zal dan verklaren –

Juichend: ‘God wat bent u groot!’

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (7)

De mens voor Gods aangezicht

Genesis 3, waar wij’ nu mee beginnen, moeten we plaatsen in het kader: de mens voor Gods aangezicht. In Genesis 2 hebben we de mens als man en vrouw gezien. Het eerste vers vertelt ons dat de slang het listigste van alle dieren des velds was. Het Hebreeuwse woord voor ‘slang’ hangt samen met het werkwoord ’toveren’ (Slang: Nachasj). ‘Toveren’ komt in Deuteronomium 10 voor in verband met waarzeggerij. De slang was in het oude oosten het dier van het leven en van de wijsheid. De slang is goed geschapen als dier, maar wordt hier het symbool van de occulte wereld.

In Genesis 3 vindt het gesprek plaats tussen de slang en Eva. Het opvallende is, dat de slang het gebod van God gaat verscherpen. “Zij zeide tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof?” Genesis 3 vers 1b (Gen. 03:01b). Letterlijk: ‘Ofschoon God zei: Van alle bomen in de hof zult gij niet eten’. Dit hééft God niet gezegd; de slang maakt er iets bij. God heeft gezegd: ‘Van die ene boom mag je niet eten’. De slang gaat God meteen in een verkeerd daglicht plaatsen: ‘Je zit nu wel mooi in de hof, maar je gaat wel dood van de honger in het paradijs’. Het is merkwaardig dat de slang zijn zin  niet afmaakt: ‘Ofschoon God zei: Van alle bomen in de hof mag je niet eten.

Eva voegt er ook iets aan toe. Zij gaat het gebod óók verscherpen door te zeggen: “Van de vrucht van het geboomte in de hof mogen wij eten, maar van de vrucht van de boom , die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven” (vs.2-3). Over het ‘aanraken’ heeft God niets gezegd. Eva gaat het gebod van God scherper maken dan het is. Het gevolg is verdraaiing. De slang speelt met Gods woord. Dat blijkt uit vers 4, waar de slang tot de vrouw zegt: “Gij zult geenszins sterven (Letterlijk: ‘Gij zult niet sterven, sterven, 2 maal; ook in Genesis 2 vers 17 (Gen. 02:17), maar God weet, (God is bekénd) dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad”. Een halve waarheid! Een andere vertaling zegt: ‘dat gij als de góden zult zijn’. Het zóu kunnen, omdat ‘kennende’ in het meervoud staat. De slang gaat hier de zaak weer misleiden en zegt: ‘Je zult als God (góden) zijn’.

“En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden.. (Vs. 6). Eva gaat af op het ‘zien’; daar begint het probleem al. De mens was geroepen om de woorden Gods te ‘hóren’. In plaats van naar het woord van God te hóren, gaat Eva af op haar ogen. 1 Johannes 2 vers 16 (1 Joh. 02:16 spreekt over de begeerte van de ogen) . Een andere vertaling zegt: ‘En dat hij geschikt maakt om te begrijpen’. Hier gaat het ‘zien’ over in ‘schouwen’. Je kunt met je natuurlijke ogen niet zien of een boom geschikt maakt om te begrijpen. ‘Schouwen’ is: geestelijk zien. Het ene ‘zien’ gaat over in het andere ‘zien’. Je kunt wél zien hoe heerlijk de vruchten er uitzien.

“En zij nam van de vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at. Toen werden hun beider ogen geopend…” (vs.6b-7a). Tot zover klopt het wat de slang zei: ‘Als je ervan eet, worden je ogen  geopend’. Het gebeurde echter op een andere-manier dan Gód bedoelde. Hun/ogen werden eigenlijk geopend op de wijze waarop de ogen van de helderziende, worden geopend. Dan lezen we verder in vers 7 dat zij bekénden, dat zij naakt waren. Aan het slot van Genesis 2 staat, dat zij beiden naakt waren, maar zij schaamden zich voor elkander niet. Maar nu valt hun geestelijke bedekking weg; hun kleed van gerechtigheid valt af. De boom des levens is het leven vanuit God. Ik geloof niet dat het Gods bedoeling was, dat zij van die andere boom zouden eten. Het is een ander principe!

De boom der kennis van goed en kwaad

Wat is de boom der kennis van goed en kwaad? (zonder lidwoord!). De uitdrukking ‘goed en kwaad’ komt slechts in één andere tekst voor.

In Deuteronomium 1 vers 39 (Deut. 01:39) zegt God tegen de Israëlieten: ‘Jullie komen het beloofde land niet in, maar jullie zonen, die heden Goed en Kwaad niet uit elkaar kennen’. Goed en kwaad zijn alomvattende begrippen. Het is niet alleen het morele goed en kwaad, maar het is ook: geluk en onheil; orde en stoornis; het heilzame en het schadelijke. Het zijn de tegengestelden op allerlei terreinen.

De uitdrukking komt ook nog voor mét lidwoord erin, namelijk in 2 Samuël 14 vers 17b, (2 Sam. 14:17b) waar wij lezen: “Want als een engel Gods, zo is mijn heer, de koning, hij weet alles wat op aarde geschiedt! Dus: goed en kwaad is alles wat op aarde geschiedt! In dit verband is het recht en onrecht; schuldig en onschuldig. Het wordt zowel van de engel als van de koning gezegd; ze weten het allebei.

In Genesis 3 komt de uitdrukking ‘goed en kwaad’ driemaal voor. 1. De boom der kennis van goed en kwaad. 2. In vers 5: “Gij zult als God zijn, kennend goed en kwaad”. 3. In vers 22: “De mens is geworden als Onzer, kennend goed en kwaad”. Het is zowel het goed en kwaad, dat de mens ondergaat, als het goed en kwaad dat hij zélf teweegbrengt. Kent God goed en kwaad? Ja, God kent de tegenstellingen van het ‘zijn’; God kent de mogelijkheid. In zijn denken omvat God deze tegenstellingen, zonder er door geraakt te worden. God kent het goede van binnenuit en het kwade kent Hij op een afstand. God kan overzien wat de gevolgen zijn, als iemand een verkeerde keuze maakt. God kon tevoren overzien wat de gevolgen zouden zijn, als Lucifer zou kiezen voor zelfverheffing. God overziet de tegenstellingen, maar Hij gaat ze even volstrekt te boven, als Hij vertrouwd met hen is. God kent de geestelijke wereld door en door. De duivel kan God nooit voor verrassingen zetten.

Als de mens goed en kwaad leert kennen, is dat echter anders. De mens kent de tegenstellingen alleen vanuit het kwade. De mens leert goed en kwaad kennen als hij zelf in het kwaad valt. Dit gebeurt in Genesis 3. God wilde de mens ervoor bewaren. Het misleidende van de slang was, dat hij zei: ‘Je zult als Gód worden, en goed en kwaad kennen’. Het resultaat is, dat de mens inderdaad goed en kwaad gaat kennen, maar daarmee wordt hij niet als God, want de mens staat niet boven het kwaad. Hij leert het kennen zoals een drenkeling het water leert kennen. De mens leert een toestand waarin hij zich bevindt, kennen als kwaad. Bij de mens is het kennen van goed en kwaad, dat hij ontdekt dat hij naakt is. Hij komt tot besef dat hij verkeerd zit: in het kwaad. God heeft willen voorkomen dat de mens er op die manier achter zou komen.

De mens leert het goede kennen als een verloren gegane toestand, die ontoegankelijk geworden is. Vanuit zichzelf kan de mens niet terug naar het totaal goede. Vanaf dat moment zit de mens in de gespletenheid. Alleen Gód kan hem eruit -halen. God wilde, dat de mens zich door hem zou hebben laten leiden. Had de mens dit gedaan, dan had God de mens, door zijn Geest, in het goede geleid. Van daaruit had de mens, onder leiding van de Geest, inderdaad, nét als God kunnen weten wat niet goed was.

Wat gebéurt er in feite? De mens onttrekt zich aan Gods wil en hoede, aan de bescherming van God. De mens gaat op eigen houtje de geestelijke wereld in, om zelf uit te vinden wat goed en kwaad is. God kent goed en kwaad van bovenaf; de mens kent goed en kwaad van onderaf, doordat hij eronder zit. Als de mens zich onttrekt aan Gods bescherming, wordt hij naakt en worden zijn ogen geopend.

“Toen zij het geluid van de Here God hoorden…” (vs.8). Het is onlogisch dat men hier vertaald heeft met ‘geluid’. Er staat ‘stem’. Zij hoorden de stem van de Here God in de hof. Dit grondwoord wordt altijd met stem’ vertaald. Op deze plaats moet het vanzelfsprekend ook met ‘stem’ vertaald worden.

“De mens en zijn vrouw verborgen zich voor de Here God, die wandelde in de avondkoelte” (vs. 8bj. Als je vertaalt met ‘avondkoelte’, maak je van God iemand, die wacht tot de grootste hitte voorbij is en ’s avonds een blokje om gaat. Letterlijk staat er echter: ‘de wind van de dag’.

God laat de mens niet aan zijn lot over.

“En de Here God riep de mens tot zich en zei tot hem: Waar zijt gij?” Hier zien we in feite de genade van God al beginnen. God laat de mens niet aan zijn lot over, maar heropent van zijn kant het gesprek. God wil nog steeds de dialoog met de mens; God roept. Door iemand te roepen, wordt die iemand jouw ’tegenover’, jouw partner. God roept de mens nog steeds om partner van Hem te worden: Waar zijt gij?

Het antwoord van de mens komt nu vanuit een geheel! andere situatie. “En hij zeide: Toen ik Uw stem (!) in de hof hoorde, werd ik bevreesd, omdat ik naakt ben”.

Voor het menszijn moet van nu aan worden betaald. Dat blijkt bijvoorbeeld uit vers 16, waar wij lezen: “Ik zal zeer vermeerderen de moeite uwer zwangerschap; met smart zult gij kinderen baren”. (Letterlijk wordt tweemaal het woord ‘vermeerderen’ gebruikt, terwijl het woord ‘moeite’ feitelijk ook met ‘smart’ vertaald moet worden. We zien hier twee vormen van het woord ‘smart’. Ze hangen samen, komen van dezelfde woordstam. God geeft hier een geestelijke wet aan). Het is van groot belang, dat wij het woord ‘smart’ zien in verband met Genesis 6 vers 6 (Gen. 06:06): “Het berouwde de Here, dat Hij de mens op aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart”. Het betekent: Als de mens smart ervaart, dan ervaart God het ook. God voelt wat de mens voelt. God lijdt met de mens mee.

Het is een geestelijke wet, dat vanuit de geschonden toestand geen geboorte meer mogelijk is zonder smart. Geestelijk geldt dit ook! In Openbaring 12 schreeuwt de vrouw in haar weeën en haar pijn om te baren. Het geestelijk principe is dat de gemeente zonder smart geen zonen kan baren. God beschikt het niet zo, maar het kan niet anders. Op zich is lijden iets negatiefs. De andere kant is, dat lijden een vrucht heeft; het brengt iets positiefs voort. De vloek bergt een zegen in zich. De mens wordt vanuit zijn zitplaats op weg gebracht. Er komt een wég.

In Genesis 3 vers 17b (Gen. 03:17B)komt ‘smart’ ook voor: “…al zwoegende zult gij daarvan eten, zolang gij leeft” (Letterlijk: ‘in moeite, in smart, zult gij daarvan eten’. – ‘Zolang gij leeft’ is veel te Vrij vertaald. Er staat: ‘alle dagen van uw leven’). Het kernwoord ‘dagen’ is van groot belang. We moeten dit vasthouden in de vertaling. We zullen het later weer tegenkomen. De dagen, zijn de dagen, die God maakt; die God de mensen schenkt. God ; heeft de slang wel vervloekt, maar de mens niet!! (vs. 14).        (wordt vervolgd).. [

 

Van aangezicht tot aangezicht door Gert van de Kamp

Levinas, een psycholoog, heeft eens gezegd: “In het aangezicht van de ander herkent de mens zichzelf”. Ik zou daar een variant op aan willen brengen: in het aangezicht van de Ander herkent de mens zichzelf. Een kleine, maar wezen­lijke verandering. De op­merkende lezer onder­scheidt het verschil tussen de eerste en de tweede zin, waar de ander met een hoofdletter (Ander) wordt geschreven.

In de psychologie en psy­choanalyse geldt vaak dat mensen op mensen zijn aangewezen om uit een be­paalde problematiek te ge­raken. Trekken we dit door naar het Koninkrijk van God dan zien we daar dat de gemeente dé plaats is waar mensen zijn aan­gewezen op de Ander. In de gemeente komen mensen in het reine met zichzelf door het contact met de Schepper. De Heer is de spiegel waarin je jezelf herkent. Vanuit die her­kenning (ik mag op de Heer lijken), komt erken­ning voort (ik ben het waard een kind van God te zijn).

Erkenning, waardering, herkenning. Het zijn be­grippen die binnen de grenzen van het Konink­rijk van God tot de vol­maakte mens leiden. Nog­maals: in het aangezicht van de Ander herkent de mens zichzelf.

Het aangezicht des Heren

In Genesis 4 vers 16 (Gen. 04:16)lezen we dat, nadat Kaïn zijn  broer Abel heeft doodge­slagen, hij weg ging voor het aangezicht des Heren.

In de Revised Standard Version van de Engelse bijbel staat: “Then Cain went away from the presence of the Lord”. Voor het aangezicht van God zijn betekent in zijn aanwe­zigheid of in zijn tegen­woordigheid (presence). Deze betekenis is ook te­rug te vinden in de He­breeuwse grondtekst.

“Ik zal voor uw aangezicht verborgen zijn”, constateert Kain. Door zijn broer te vermoorden plaatste Kain zich buiten de aanwezigheid of tegenwoordigheid van God. Hij plaatste zichzelf in een isolement.

De analogie met deze ge­schiedenis is niet moeilijk af te leiden. De mens mag voor het aangezicht van de Heer verkeren. Dat is de normale situatie vanaf de schepping van de mens. Door “niet goed te hande­len, ligt de zonde als bela­ger aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat” Genesis 4 vers 7 (Gen. 04:07). De aanstichter van de zonde, de duivel, heeft er alle belang bij dat mensen niet voor het aan­gezicht des Heren verke­ren, waar ze hun volmaakt­heid kunnen uit werken.

De duivel wil niet dat men­sen zich in hun Schepper herkennen. Dat herkenningsproces is namelijk essentieel voor de totstand­koming van de volmaakte mens. Dat is een mens waarover zonde (de duivel dus) geen enkele macht meer heeft.

Aansluitend op deze ge­dachte past het tekstge­deelte uit Exodus 29 vers 38 tot 46 (Ex. 29:38-46). Daar wordt ge­sproken over een brand­offer dat wordt bereid bij de ingang van de tent der samenkomst vóór het aan­gezicht des Heren. Er wordt dan ook gesproken over het samenkomen van de Israëlieten met de Heer (dat is verkeren voor het aangezicht des Heren). “En zij zullen door mijn heerlijkheid geheiligd wor­den”, staat in hetzelfde tekstgedeelte.

Wie voor het aangezicht des Heren verkeert wordt door zijn heerlijkheid geheiligd. Ook dat past in onze variant “in het aan­gezicht van de Ander her­kent de mens zichzelf”.

Bij God kun je jezelf zijn

Vóór het aangezicht des Heren kun je als mens je­zelf zijn. Daar staat de

mens recht tegenover God, die de mens door en door kent (Psalm 139’). Je hoeft voor Gods niets te verbergen, Hij weet im­mers toch wel wat in je is. Voor God kun je “open kaart spelen”.

Doe maar gewoon tegen­over God, mag een popu­lair maar wel degelijk se­rieus advies zijn. Aan de Israëlieten gaf God de op­dracht “vrolijk te zijn voor het aangezicht des Heren” Leviticus 23 vers 40 (Lev. 23:40). Ook mag je “eten” voor het aangezicht des Heren Deuteronomium 12 vers 7 (Deut. 12:07). En zoals Hannah dat deed mag je je hart uitstorten voor het aangezicht des Heren 1 Samuël 1 vers 15 (1 Sam. 1:15). Respectievelijk dansen, feestvieren, wandelen en wonen, het mag allemaal voor het aan­gezicht des Heren. 2 Samuël 6:14; 1 Koningen 8:65; Psalm 116:9; Jesaja 23:18 (2 Sam. 06:14; 1 Kon. 08:65; Ps. 116:009; Jes. 23:18).

Van aangezicht tot aange­zicht. God en de mens, verkerend in elkaars aanwezigheid en tegenwoor­digheid. Daarin verheugt zich God bovenmate. Dat is namelijk van meet af aan de bedoeling geweest toen God de mens schiep. Ook nu is aan die bedoe­ling niets veranderd en kan het bestaan dat God èn mens elkaar voort­durend “ontmoeten”. Dat geldt ook voor u!

 

Hebt de wereld niet lief! Door Liesbeth Seepma

“Heb de wereld niet lief en datgene wat in de wereld is.

Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde van de Vader is niet in hem.

Want alles wat in de wereld is, de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen, een hovaardig leven, dat komt niet van Vader, maar het komt uit de wereld” 1 Johannes 2 vers 15 en 16 (1 Joh. 02:15-16).

Dit staat in een brief uit de Bijbel, die (waarschijnlijk) is ge­schreven door Johannes, één van de discipelen van Jezus.

Tegen wie heeft Johannes het eigenlijk?

Zijn brief heeft hij ‘geadresseerd’ aan iedereen die hoort bij de gemeente van de Here Jezus Christus. Ze is bestemd voor kinderen. Ze is be­doeld voor vaders. Ze is ook gericht aan ‘jongelin­gen’, ofwel aan jongeren. Dus ook aan mij. En aan jou. Wat zegt Johannes tegen ons? “Heb de we­reld niet lief. Laat je niet in met datgene wat in de wereld is. Vereenzelvig je niet met de gedachten die de wereld beheersen”.

Maar. . . hoe kunnen we aan deze dringen­de oproep gehoor ge­ven in het leven van alle­dag? Wat betekent het concreet om ‘de wereld niet lief te hebben’? Mis­schien is het goed als we het begrip ‘wereld’ wat nader gaan bekijken. Als de Here Jezus in Johannes 3 vers 16 (Joh. 3:16) tegen Nicodémus zegt: ” Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft…”, dan bedoelt Jezus dat God zijn schep­ping – in het bijzonder de mens , die in die schepping leeft – zeer liefheeft. Als Johannes ons in zijn brief echter oproept de wereld niet lief te hebben, dan heeft hij het niet over de men­sen om ons heen. Hij heeft het dan over’ de maatschappij, over de’ om­geving waarin wij leven.

Er is namelijk iets mis met die omgeving: zij ligt onder de heer­schappij van de tegen­stander van God, de dui­vel. Satan strekt over deze wereld zijn handen uit om haar te vergifti­gen met wetteloze, anti-goddelijke gedachten en levenspatronen. Wat dat voor gedachten zijn, daar windt Johannes geen doekjes om. De begeerte van het vlees. De begeer­te van de ogen. Een hovaardig leven. Gericht op status. Op aards bezit. De meeste, de hoogste willen zijn. Met deze le­vensinstelling infiltreert Gods tegenstander dé-we­reld om ons heen. Zijn pogingen zijn erop ge­richt om ons van het he­melse, goddelijke denken af te trekken en onze aandacht volledig op te eisen voor het aardse, zichtbare leven. Zijn doel is dat wij vervuld zullen zijn van dit onbevredigende leven, zodat het ons drijft, voortjaagt, opjut, opdat wij maar in

al onze aardse,, behoeften zullen kunnen voorzien. Hoe dit dan gebeurt en ten koste waarvan? Wat kan het de duivel sche­len!

In de Bijbel staat dat jij hij met geen ander doel komt, dan om te “stelen, te slachten en te verdelgen”. Als we maar helemaal gericht zijn op mooie kleding, een dikke auto en dito bankrekening, een kast van een huis, een succesvolle job… dan is de vader der leugen in zijn element. Waarom? Om­dat we dan enerzijds geen tijd meer hebben voor en anderzijds geen zin meer hebben in een hoger le­ven dat God voor ons in petto heeft. Het resultaat zal namelijk zijn dat we oppervlakkig zullen gaan denken, afgestompt zul­len raken en niet meer in staat zullen zijn te handelen en te wandelen in het koninkrijk van God.

In Johannes 18 vers 36 (Joh. 18:36) zegt de Here Je­zus: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld”. Het Koninkrijk van God is een geestelijk, onzicht­baar koninkrijk. Dit is overigens ook het geval mét de heerschappij van de duivel. Ook hij ope­reert vanuit de geestelij­ke, onzichtbare wereld. De gevolgen van beide koninkrijken worden na­tuurlijk wel duidelijk zichtbaar in het natuur­lijke leven. Als we ons bevinden in het Konink­rijk van de Here Jezus, als we met Hem en door Hem leven, dan zal ons bestaan worden geken­merkt door harmonie, vrede, veiligheid, blijd­schap, frisheid, liefde, begrip, vriendelijkheid. Wat is het aantrekkelijk om in dit Koninkrijk te handelen en te wandelen!

De uiterlijke resultaten van een leven onder het zware juk van satan zijn: haat, wanorde, onvrede, onze­kerheid, angst, depres­siviteit, onbegrip. Wat is zo’n bestaan eigenlijk triest en onaantrekkelijk!

Daarom is het dat Johannes jou en mij waarschuwt: Heb die wereld niet lief. Houd je niet bezig met de gedach­ten die daar heersen. Als je het wel doet, zal er geen ruimte en geen mogelijkheid meer zijn voor, de liefde van Vader.

Vader, die zijn Zoon gaf opdat het voor jou moge­lijk zou worden je van die duistere, opgejutte wereld te distantiëren. Ook al ben je er midden­in, je hebt de mogelijk­heid om er – geestelijk – afstand van te nemen. Die mogelijkheid heeft Jezus Christus jou en mij gegeven toen Hij voor eeuwig de macht van sa­tan brak en de dood – – in al zijn facetten – overwon. In 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 3:8) staat: “Hiertoe is de Zoon van God ge­openbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou” . Wij hebben dat met Pasen herdacht. Het is een levende werkelijkheid die in ons leven op dit mo­ment mag en kan functioneren. Vind je dat niet te gek? Ik wel!

“Kijk toch eens, wat een liefde Vader ons toont, dat we door Hem kinderen Gods wor­den genoemd! En we zijn het ook!”

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te Dorsthorst (9)

Het oordeel over de duivel

Het sterven brengt in de zichtbare wereld scheiding met de leden van de gemeente die op aarde verder werken en strijden. In de geestelijke wereld blijft het echter een onverbrekelijke eenheid. Het is één lichaam waar Jezus het hoofd van is. “Eén lichaam en één Geest, één Here, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen” Efeze 4 vers 4 tot en met 6 (Ef. 04:04-06) .

Er is voor de gestorvenen geen strijd meer tegen het rijk der duisternis. De duivel is de overste van de wereld, niet van de hemel. Hij is uit de hemel geworpen Ezechiël 28 vers 17 (Ez. 28:17) en verbonden met de tijdelijke, stoffelijke wereld. Hij is overste van deze wereld, van deze eeuw. Daarom is hij ook de overste van de macht der lucht, het geestelijke leven dat bij de aarde behoort. Hij zal er in de toekomende eeuwen dan ook niet meer zijn. Dan zijn de eerste hemel en de eerste aarde voorbijgegaan Openbaring 21 vers 1 (Openb. 21:01) .

Het oordeel over- hem luidde: “Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt onder al het gedierte des velds, op uw buik zult gij gaan (er is geen verheffing mogelijk) en stof zult gij eten, zolang gij leeft… en het zaad zal u de kop vermorzelen” Genesis 3 vers 14 en 15 (Gen. 03:14-15) . Hij kan alleen de mens verleiden, belagen, kwellen en pijnigen, zolang deze in een lichaam van vlees en bloed (stof) is. Als een mens sterft is hij rechtens vrij van zonde(machten)” Romeinen 6 vers 7 (Rom. 06:07). Dat geldt evenzo voor de mens die buiten Jezus Christus sterft. Die gaat naar het dodenrijk en ondervindt daar ook geen pijn of onderdrukking meer. Hij wordt daar ‘bewaard tot de jongste dag’ Johannes 11 vers 24; Daniel 12 vers 13; Openbaring 20 vers 13  (Joh. 11:24; Dan. 12:13; Openb. 20:13) , ‘het laatste oordeel’ Daniel 12 vers 2; Matteüs  25 vers 32; Openbaring 20 vers 12 (Dan. 12:2; Matt. 25:32; Openb. 20:12) . (Dit zullen wij hier nu niet verder uitwerken) .

Vergelding naar ieders werk

Van hen die in Jezus Christus sterven, zegt Openbaring 14 vers 13 (Openb. 14:13): “En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na”-. De Willibrordvertaling zegt: “Laat hen uitrusten van hun ‘moeten’ (‘zwoegen’, vert. Petrus Canisius) “Want hun daden vergezellen hen” . Er is rust van de strijd en de moeite. En het werk, tijdens het aardse leven, is niet tevergeefs geweest, maar vergezeld hen als een kostbare schat, als een schitterend wit kleed Psalm 62 vers 13 en Efeze 6 vers 8 (Ps. 062:013; Ef. 06:08).

Openbaring 19 vers 8 (Openb. 19:08)zegt: “En haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen” . Dat is de schat die wij in de hemel verzamelen en die tot in eeuwigheid blijft Matteüs 6 vers 20 (Matt. 06:20) . Het is de statuur van het geestelijk lichaam zoals de drie apostelen dit mochten zien op de berg der verheerlijking van onze Heer Jezus Christus, Matteüs 17 vers 2 (Matt. 17:02). Paulus schrijft in 2 Korinthiërs 5 vers 2 en 3 (2 Kor. 05:02-03): “Want hierom zuchten wij: wij haken er naar met onze woonstede uit de hemel overkleed te worden, als wij maar bekleed, en niet naakt, zullen bevonden worden” .

Wat die statuur betreft moeten wij niet meten met onze menselijke maatstaven, want Jezus leert ons in de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard, dat God goedertieren is. Of men een uur gewerkt heeft of de hele dag de hitte van de dag doorstaan heeft, Hij betaalt een ieder hetzelfde loon uit (Matt. 20:1-16) . Het is bij de Heer geen kwestie van prestatie leveren maar van genade. Wel zegt Paulus dat er verschil zal zijn. “De glans van de zon is anders dan die der maan en der sterren, want de ene ster verschilt van de ander in glans. Zo is het ook met de opstanding der doden” 1 Korinthe 15 vers 41 (1 Kor. 15:41).

Herstel ook na het sterven

De gemeente op aarde gaat door met haar werk. Steeds helderder spreekt de Heilige Geest tot de gemeente. Het proces van herstel, heiliging en reiniging gaat door. “De Heilige Geest is tot verlossing van het volk, dat Hij zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid” Efeze 1 vers 14 (Ef. 01:14).

Zo werkt de Heilige Geest ook door in de gestorven heiligen. Als iemand nu sterft is hij nog niet onberispelijk naar geest, ziel en lichaam. Er is geen herstel meer mogelijk van het aardse lichaam; dat wordt begraven en keert weer tot stof. Maar de geest zal steeds verder opgericht worden en vervuld worden met de rechte kennis van Hem, de volle waarheid. Het zieleleven, het gevoelsleven, waarmee we de goddelijke heerlijkheid zullen beleven, moet volmaakt hersteld worden. Alle misvorming, juist op dit terrein door de duivel aangericht, zal in een klimaat van volkomen liefde genezen. Ook na het sterven gaat door wat Paulus zegt in Efeziërs 4 vers 16 en 17 (Ef. 04:16-17): “dat door de kracht van de Heilige Geest, Christus in de harten volledig woning make” . Wij blijven het eigendom van de Heer of wij nu leven of sterven Romeinen 14 vers 8 (Rom. 14:08). Psalm 48 vers 15, Willibrordvertaling, zegt (Ps. 048:015): “Zie, deze is God, ónze God, in tijd en eeuwigheid, die tot over de dood ons zal leiden” zie ook: 1 Thessalonicenzen 5 vers 10; Romeinen 14 vers 9 (1 Thess. 05:10 en Rom. 14:09). De Heer werkt door en Filippenzen 1 vers 6 (Filip. 01:06)zegt daarom: “Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij, die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus” .

De laatste bazuin, de dag des Heren

Op de dag van Christus zal de gemeente in zijn totaliteit geheiligd en gereinigd zijn, onberispelijk naar geest, ziel en lichaam. “Die u roept is getrouw, Hij zal het ook doen” 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 en 24 (1 Thess. 05:23-24). Op die dag van Christus – als de zevende bazuin zal klinken – zal de verheerlijking van de gemeente plaatsvinden en de vereniging van de gestorvenen en hen die nog levend zijn achtergebleven, met Hem.

Wat Paulus hiervan heeft opgetekend is heel belangrijk om de geestelijke werkelijkheid te verstaan. Hij zegt: “Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen (die dan nog niet ontslapen zijn) zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen” 1 Korinthe 15 vers 51 tot en met 53 (1 Kor. 15:51-53). Dit is ook wat Paulus bedoelt ’in Romeinen 8 vers 11 (Rom. 08:11) als hij schrijft over het levend maken van onze sterfelijke lichamen door de Heilige Geest.

In een ‘ondeelbaar ogenblik’ zal het geschieden zegt Paulus. De attente gemeente wordt er niet door verrast, want de bazuin is het spreken van de Heilige Geest in de gemeente. De antichrist heeft de getuigen gedood; hun lichamen liggen drie en een halve dag op de straten Openbaring 11 vers 7 tot en met 9 (Openb. 11:07-09) . Met hun geestelijk lichaam zijn ze evenwel in het dodenrijk en proclameren daar de overwinning, evenals Jezus Christus dit gedaan heeft 1 Petrus 3 vers 19 (1 Petr. 03:19). De Heilige Geest heeft hun echter niet verlaten en door die kracht staan ze weer op en wordt het stoffelijk lichaam wat op straat ligt, verzwolgen in de overwinning, evenals bij Jezus Christus op de paasmorgen Efeze 1 vers 19 en 20 (Ef. 01:19-20) . En zoals Jezus Christus de weg baande voor de doop in de Heilige Geest, zo banen deze getuigen de weg voor de verheerlijking van de gehele gemeente en de wederkomst van de Heer, door de kracht van de Heilige Geest.

Het geheimenis van God voltooid

In 1 Thessalonicenzen 4 vers 13 tot en met 17 (1 Thess. 04:13-17)beschrijft Paulus deze geweldige gebeurtenis als volgt: “Doch wij willen u niet onkundig laten, broeders, wat betreft hen, die ontslapen, opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere mensen, die geen hoop hebben. Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zó hen, die ontslapen zijn, door Jezus terug brengen met Hem.

Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achter blijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen” .

Paulus stelt nadrukkelijk: “Dit zeggen wij u met een woord des Heren” . Dit is dus niet een of ander menselijk verdichtsel, maar goddelijke openbaring, goddelijke waarheid. Zó zal het geschieden en niet anders. Op die grote dag zal er een gemeente zijn: stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, heilig en onbesmet Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Een gemeente die bestaat uit zonen Gods, die de strijd niet geschuwd hebben, maar daar sterk in zijn geworden. Een gemeente die door de grote verdrukking is gegaan, door die zee van glas met vuur vermengd Openbaring 15 vers 2 (Openb. 15:02) , maar daarin de golven (de machten der duisternis) heeft neergeslagen en de duivel van zijn heerschappij heeft beroofd Zacharia 10 vers 11 en 12 (Zach. 10:11-12).

Het geheimenis Gods is dan voltooid, zoals Openbaring 10 vers 7 (Openb. 10:07)zegt: . “.Maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd”. “Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn gezalfde (de gemeente) en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden” Openbaring 11 vers 15b (Openb. 11:15b) . De gemeente van Jezus Christus, de geopenbaarde zonen Gods, met hun Heer aan het hoofd, zal verlossing, bevrijding, genezing, herstel en kennis des Heren brengen aan de zuchtende schepping. “Van Sion zal het heil en de wet uitgaan” Jesaja 61 vers 4 en Jesaja 2 vers 3 (Jes. 61:04; Jes. 02:03). Tot in alle eeuwigheden zal de gemeente dat koninklijke priesterschap vervullen. Ook als God zal zijn ‘alles in allen’ 1 Korinthe 15 vers 28c (1 Kor. 15:28c) dan zal in die geweldige theocratie de gemeente het koningschap vervullen.

Leven met een verheerlijkt lichaam

De gemeente is bij de zevende bazuin dus tot totale behoudenis gekomen. De mens is namelijk pas voltooid als hij ook een verheerlijkt lichaam heeft. Petrus noemt dat ‘het einddoel des geloofs, de zaligheid der zielen’  1 Petrus 1 vers 9 (1 Petr. 01:09). Dit verheerlijkte lichaam behoort niet bij de stoffelijke wereld en is dus volledig onttrokken aan de macht van de duivel en zijn (antichristelijke) rijk. Met dit lichaam is het echter wel mogelijk op aarde te zijn en te functioneren. Niet meer als natuurlijke mensen met de natuurlijke opdracht Genesis 1 vers 28 (Gen. 01:28), maar als geestelijke, volwassen zonen Gods, zoals Jezus Christus na zijn opstanding. Evenals Jezus Christus kan de verheerlijkte mens zich terugtrekken in de geestelijke, onzienlijke wereld. Paulus zegt in Filippenzen 3 vers 21 (Filip. 03:21) dat Jezus Christus, als verlosser, ons vernederd (sterfelijk) lichaam veranderen zal, zodat het aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt.

Jezus heeft zich veertig dagen vertoond aan zijn discipelen met dit verheerlijkte lichaam. Het was niet een soort visionair verschijnen maar heel concreet met een lichaam van vlees en bloed en beenderen, terwijl het toch volledig onderworpen was aan geestelijke wetten en niet meer aan natuurlijke. Als zijn discipelen schrikken en denken een geest te zien, dan zegt Jezus in Lucas 24 vers 39 (Luc. 24:39): “Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het  zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft , zoals gij ziet, dat Ik heb”.

Lukas vermeldt in Handelingen dat Jezus zich met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hen verschijnende en tot hen sprekende over alles wat het Koninkrijk Gods betreft (Hand. 1:3). Hij verscheen, Hij onderwees, Hij zat met hen aan, wat zeggen wil dat Hij met hen de maaltijd gebruikte. Kortom: Jezus had een lichaam zoals wij dat nu ook kennen en wij zullen er onbelemmerd mee kunnen werken, maar het is onsterfelijk, niet meer stoffelijk en volkomen onderworpen aan de Geest.

En de familieband is dan niet meer van de aarde: vader-moeder; man-vrouw; kinderen, enz., maar de familieband is dan het zoonschap Gods. Als Jezus vragen gesteld worden over huwelijksbetrekkingen bij de opstanding (Luc. 20:27-36) , dan zegt Hij in vers 36b: “Immers zij zijn aan de engelen gelijk en zij zijn kinderen (zonen) Gods, omdat zij kinderen (zonen) der opstanding zijn”. ‘Aan de engelen gelijk’, waarbij ook geen man of vrouw of huwelijksbetrekking meer is. Jezus bedoelt te zeggen dat het huwelijk en familiebanden bij de aarde, bij het vlees behoren. In de opstanding zijn er geen huwelijksbetrekkingen en aardse familiebanden meer.      (wordt vervolgd).