Levend geloof 1989.06 nr. 304

Waarom wij zien op Jezus door Gert Jan Doornink

“Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt. Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de Leidsman en voleinder des geloofs, die, om de vreugde welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods. Vestigt uw aandacht dan op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt” Hebreeën 12 vers 1 en 2 (Heb. 12:01-03).

De schrijver van de brief aan de Hebreeën doet hier een indringende oproep om te allen tijde ons oog gericht te houden op Jezus, de Zoon van God. Hoe moeten we ons dat voorstellen, terwijl Jezus niet meer lichamelijk in deze wereld aanwezig is? Het is duidelijk dat hier het geestelijk zien wordt bedoeld. Dit ‘geestelijk zien’ is niet iets abstracts, iets wat onwerkelijk is, iets wat ons niet meer nuchter in het dagelijks leven doet staan. Integendeel. Als wij tot geloof in Christus zijn gekomen, zijn wij nieuwe scheppingen, kinderen Gods, die weten – zoals Paulus dat ook zegt – dat de werkelijkheid van Christus is. Met andere woorden: het nieuwe leven is het échte leven, het eeuwige leven, het leven zoals God dat bedoelt. En als het goed is doen we er alles aan dat dit nieuwe leven geopenbaard wordt. De adviezen hiervoor krijgen we vanuit Gods Woord en door de Heilige Geest aangereikt ’én als wij er acht op slaan zal er een groei zijn in ons geestelijk leven, die een positieve uitwerking heeft. Wij willen nu enkele adviezen uit Hebreeën 12 onder ogen zien; waarbij wij ons voordeel kunnen doen.

De wolk van getuigen rondom ons

In de eerste plaats dienen wij te beseffen dat wij niet alleen in de wereld zijn. Hebreeën 12 is een vervolg op Hebreeën 11, waar boven staat ‘geloofsgetuigen’. Het waren de gelovigen ten tijde van het Oude Verbond die er alles voor over hadden God te dienen, maar ‘het beloofde nog niet hebben verkregen, omdat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen’ Hebreeën 11 vers 39 en 40 (Heb. 11:39-40). Dus zij hebben pech gehad…, zou je kunnen zeggen. Maar dat is natuurlijk niet zo, alleen zij leefden in een andere tijd. De volmaakte Zoon van God was nog niet gekomen, zij konden dus Hem ook niet als voorbeeld nemen. Maar zij zijn zeker niet minder dan ons. Hebreeën 12 vers 23 (Heb. 12:23) spreekt over ‘de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben’. Terwijl zij dus niet meer op aarde waren, zoals wij thans nog in een lichaam van vlees en bloed, ging hun geestelijke ontwikkeling gewoon door. En zij staan nu – ondanks het feit dat zij voor Christus geleefd hebben – in dezelfde hoedanigheid voor God als wij. Ook dit is weer een bewijs dat er geen zogenaamde zieleslaap is, zoals hier en daar geleerd wordt.

De Bijbel spreekt over een grote wolk van getuigen. Een wolk is een verzameling waterdruppels en in de Bijbel vaak een beeld van volken, van mensen. Er is sprake van een verzameling mensen, een grote schare. Ook in Openbaring 7 vers 9 (Openb. 07:09) lezen wij over een grote wolk van getuigen. Daar wordt gesproken over een grote schare, die niemand teilen kan, uit alle volk en stammen, natiën en talen. Zij staan voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en palmtakken in hun handen.

Het afleggen van de last en de zonde

In de tweede plaats spreekt Hebreeën 12 vers 1 (Heb. 12:01) over ‘het afleggen van alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat’. Dit doet wat merkwaardig aan, omdat het in één zin met die wolk van getuigen genoemd wordt. Maar de schrijver wil ons doen realiseren dat wij thans óók nog te maken hebben met de duivel, door Jezus genoemd ‘de mensenmoordenaar vanaf het begin’. Want de zonde vindt zijn oorsprong in de duivel en de zorgen en lasten worden gevormd door alles wat ons dagelijks op negatieve wijze omringt of probeert te infiltreren.

Wat doen wij nu met deze zonde, met deze last. Die leggen we af, die schudden we vanaf ons af, zoals een hond de waterdruppels van zich afschudt, als hij uit het water komt. We willen er niets meer mee te maken hebben, ze horen niet meer bij ons. In Christus zijn wij immers nieuwe scheppingen. Paulus zegt: “Hoe zullen wij, die der zonden gestorven zijn, daarin nog leven?” Romeinen 6 vers 2 (Rom. 06:02).

Met volharding de wedloop lopen

De derde richtlijn die we krijgen aangereikt is de oproep om ‘met volharding de wedloop te lopen, die voor ons ligt’. Enkele dingen vallen hierbij op. In de eerste plaats wordt het woord ‘volharding’ gebruikt. Het betekent, zoals het woord reeds zegt, volharden, volhouden, niet opgeven. Een oproep die we in de Bijbel vele malen tegenkomen. In Matteüs 24 sprak Jezus reeds over het feit dat we volharden moeten tot het einde opdat wij het einddoel zullen bereiken. We mogen niet halverwege de ‘wedloop’ afhaken. Zoals Paulus bijvoorbeeld van één van zijn medewerkers getuigde: ‘Demas heeft mij uit liefde voor de tegenwoordige wereld verlaten’.

We zijn bezig met een ‘wedloop’. Dat is het tweede wat opvalt. Een wedloop maak je niet alleen. Je doet het samen met anderen. Je probeert te winnen… Je zet je er volledig voor in, je hebt er alles voor over. Wat ook opvalt in deze richtlijn is het feit dat er gesproken wordt over de wedloop die voor ons ligt. Zijn deze laatste woorden niet overbodig? Zeer zeker niet, want om de wedloop te lopen heb je volharding nodig, hebben we zoeven gezien. Zien we op de omstandigheden, op de tegenstander, op de fouten die we in het verleden gemaakt hebben, dan zouden we geneigd zijn het op te geven. Het doet ons denken aan de woorden van Jezus dat dat niemand die de hand aan de ploeg slaat en ziet hetgeen achter hem ligt, geschikt is voor Gods.

Alleen zien op de leidsman van ons geloof

Dan komen we aan het vierde belangrijke punt. Je zou dit het centrale thema kunnen noemen, de spil waar alles om draait: Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus de leidsman en voleinder van ons geloof”. Je kunt je bewust zijn dat er een grote wolk van getuigen rondom je is, je weet dat je alle last en zonde behoort af te leggen en met volharding de wedloop moet lopen die voor je ligt, maar als je niet als het grote doel het gericht zijn op Je zus voor ogen houdt, dan is de mogelijkheid aanwezig dat we het einddoel niet bereiken.

Niet voor niets staat erbij dat Hij de leidsman en voleinder van ons geloof is. Het gaat om Hem. We zijn geroepen Hem te volgen en zijn beeld tot openbaring te brengen. Zonder Jezus gaat het niet. Eens toen wij tot geloof kwamen, was Hij  de weg tot God. Niemand komt tot de Vader dan door Mij Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Maar ook na onze wedergeboorte behoort Hij de centrale plaats in ons leven in te nemen.

Als we nu verder lezen in Hebreeën 12, bemerken we dat de verzen 3 en 4 (Heb. 12:03-04) een herhaling zijn van de verzen een en twee uit Hebreeën 12 vers 1 en 2 (Heb. 12:01-02). Nogmaals worden wij opgeroepen onze aandacht op hem te vestigen. En te worstelen tegen de zonde. De schrijver van de Hebreeënbrief spreekt verder over tuchtiging en haalt daarbij enkele teksten uit het oude testament aan. Deze tuchtiging wordt gevormd door de onderwijzing en vermaningen die uit de Bijbel tot ons komen en die we uiteraard ter harte behoren te nemen.

Het is duidelijk dat God nooit met de duivel onder één hoedje speelt. Als we het zwaar hebben In de geestelijke strijd, is dat geen bestraffing van God, al zouden we dat kunnen denken, Maar het is wat ons sterk maakt. God behandelt ons als zonen, zegt vers. 7. Hij is niet bang. Dat we In de geestelijke strijd terechtkomen en onderuitgaan. We gaan het leren, we oefenen. Erin, net zolang dat we zo sterk en krachtig zijn dat we de allen tijden met Jezus overwinnaars zijn punt.

God wil niet dat we bastaarden zijn! Bastaarden gaan de geestelijke strijd uit de weg. Bastaarden zijn niet volhardend en behouden het niet vol in de wedloop. Maar zonen gaan zich gedragen als zonen, overwinnend met Jezus, op wie hun blik voortdurend gericht is. Zij onderwerpen zich, zoals vers 9 zegt aan de vader der geesten en leven! Het echte goddelijke leven gaat zich in en door hen manifesteren. Naar deze zonen ziet de wereld uit. De schepping wacht met reikhalzend verlangen naar het openbaar worden van de zonen Gods Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19) wilt u een van deze zonen zijn?

Waarom onze blik gericht is op Jezus?

Wij willen tenslotte nog een aantal punten noemen waarom het zo belangrijk is dat wij voortdurend op Jezus moeten zien.

  1. Hij is het grote voorbeeld van iemand die volhardde tot het eindpunt. Jezus had een vaststaand. Einddoel, hij nam het kruis op zich, de schande niet achtende, zegt vers 2. Hoe kon hij dat doen? Om de vreugde die voor hem lag! Zegt hetzelfde vers, hij keek niet op de omstandigheden, maar zijn blik was op de vader gericht door wie hij in de wereld gezonden was. En Petrus zegt dat hij ons een voorbeeld heeft nagelaten.
  2. Jezus openbaarde wat de wil van God was. Het goede, welgevallige en volkomene, Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren; Want God was met hem. Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) God openbaarde in en door zijn zoon dat Hij enkel goed is en niet wil dat de mens beheerst wordt door de vorst der duisternis. Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) zegt dat Hij de afstraling is van Gods heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen.

3.Jezus zorgt ervoor dat we niet door ‘matheid van ziel’ verslappen. Met andere woorden: Hij maakt het mogelijk dat we kunnen volharden. Als Hij in Matthéüs 28 zegt dat Hij met ons is, al de dagen tot aan de voleinding der wereld, brengt Hij dat in praktijk door ons de Heilige Geest te schenken.

Hij is de Leidsman en Voleinder van ons geloof. Zonder Hem zou ons geloof niet kunnen functioneren en zouden wij het einddoel – de volkomenheid – niet bereiken. Maar met Hem, in Hem en door Hem komen wij tot volmaaktheid en gaan wij beantwoorden aan het grote doel wat God met ons leven heeft. Daarom zien wij op Jezus.’

 

Zomeractie 1989 door Gert Jan Doornink

Het “Levend Geloof” zendingswerk

Heeft het werk van “Levend Geloof” met ‘zending’ te maken? Deze vraag kunnen wij met een volmondig ‘ja’ beantwoorden. De veelzijdige en intensieve belichting van het volle evangelie, zoals deze sinds jaar en dag plaatsvindt in “Levend Geloof”, kent namelijk verschillende doelstellingen. Ons blad is niet alleen bedoeld tot stimulering en bevordering van de eigen ‘geloofsgroei’, maar ook om andere christenen deelgenoot te maken van het volle heil in Christus. Daarnaast is “Levend Geloof” ook bij uitstek geschikt om niet-christenen in contact te brengen met de volle boodschap. Geschenkabonnementen zijn in dit opzicht bijzonder geschikt om anderen in aanraking te brengen met de compromisloze maar duidelijke wijze waarop wij het evangelie in “Levend Geloof” proberen te verwoorden.

Uiteraard kan een zendingswerk als dat van “Levend Geloof” niet op gezonde wijze functioneren zonder gebed en financiële steun uit de lezerskring. Het abonnementsgeld dekt niet de werkelijke kosten, hoewel wij zo efficiënt mogelijk trachten te werken en veel zelf doen om daarmee de kosten te drukken. Wij zij daarom bijzonder dankbaar voor die lezers en lezeressen die ons werk regelmatig met een extra bijdrage ondersteunen. Daarnaast doen wij éénmaal per jaar door middel van een speciale actie een extra beroep op onze lezers en lezeressen een financiële bijdrage over te maken. Deze zogenaamde ‘zomeractie’ is deze maand weer van start gegaan. Wij vertrouwen erop dat zoveel mogelijk abonnees meedoen.

In het kader van deze actie willen wij er ook nog even op attenderen dat naast de uitgave van ons blad wij ook verschillende brochures uit geven. In deze boekjes worden verschillende onderwerpen uitvoeriger behandeld. Zij voorzien ook duidelijk in een behoefte.

In de komende maanden worden verschillende brochures herdrukt en komen er nieuwe titels bij. In het septembernummer volgt hierover een uitgebreide mededeling. Maar reeds nu kunt u ook dit gedeelte van ons werk ondersteunen, door deel te nemen aan de ‘zomeractie’, want dit vergt natuurlijk een extra financiële investering.

Uw bijdrage zien wij gaarne tegemoet met vermelding: ‘zomeractie 1989’. (In september ontvangt iedereen die een bijdrage overmaakt een overzicht van de binnengekomen giften).

Met hartelijke groeten en Gods rijke zegen toegewenst,

 

Wat God uit de hemel aanreikt door Evert van de Kamp

“Geen mens kan iets aan­nemen, of het moet hem uit de hemel gegeven zijn” (Johannes de Doper in Johannes 3 vers 27 (Joh. 03:27).

Altijd al heb ik dit een bijzonder fijne tekst ge­vonden. Het is een woord dat veiligheid schept. Het nodigt uit om alleen dat aan te nemen wat van God komt. Er komt ech­ter zoveel op je af, zo­wel goed als kwaad.

Wat je echter van de Heer ontvangt, dus mag aannemen, is altijd goed, enkel goed. Dat zijn tal van kostelijke zaken. Ik wil er een paar noemen:

-De vergeving der zon­den (1 Joh. 02:02; 1 Joh. 04:10).

-Het kindschap Gods (Joh. 01:12).

-De doop met de Heilige Geest (Hand. 01:05).

-De gaven van de Heili­ge Geest: tongentaal, profetie, genezingen, etc.

-De bedieningen die de Heer in de gemeente geeft.

Kortom, het is een stroom van allerlei gees­telijke zegeningen uit de hemelse gewesten (Ef. 01:03), bedoeld om ons te brengen tot een echt en eerlijk overwinningsleven. Neem daarom nooit iets anders aan.

Schuilevinkje spelen

Het is jammer dat dit woord van Johannes nog al eens wordt gebruikt om schuilevinkje te spe­len. Hoe vaak wordt bij­voorbeeld de uitspraak gebezigd: ‘Het moet je maar gegeven worden’. En heus niet alleen in de zogenaamde ‘zware hoek’. Je komt het overal tegen waar het mensen maar in hun kraam te pas komt. Soms wordt het wat an­ders gezegd, het komt echter op hetzelfde neer. Johannes 3 vers 27 (Joh. 03:27) wordt misbruikt om er zich ach­ter te verschuilen. De reactie is: ‘Het staat er immers. Je kunt zelf niets aannemen. Als God het niet geeft, dan…’

Zo gesteld is dit een le­ring van boze geesten, die het heerlijke van Gods Woord roven en belache­lijk maken 1 Timoteüs 4 vers 1 (1 Tim. 04:01). Jezus noemt dat het Woord van God beroven van zijn kracht Matteüs 15 vers 6 (Matt. 15:06).

De wil om te gehoorzamen ontbreekt. Het verlangen om zich in te zetten de Heer te leren kennen zo­als Hij is, is er niet. De prijs om Jezus Christus te volgen is te hoog. De duivel speelt daar maar al te graag op in. En dan is er niets gemakke­lijker – ook in het Volle Evangelie – dan de schuld op God te werpen, terwijl de Heer alles gegeven heeft en geeft wat Hij maar geven kan. Wat zou de Heer nog meer kunnen geven?

Geen beslag leggen op

De vertaling van Canisius spreekt in plaats van ‘aannemen’ over ‘beslag leggen op’. Weer anderen vertalen met ‘niemand kan iets verkrijgen of nemen’. Inderdaad, dat kan ook zomaar niet. Tenminste niet zonder hart verandering, ver­nieuwing van denken. de juiste gesteldheid van de innerlijke mens. Je hand zomaar leggen zonder ge­loof op een zaak Gods is een reactie van de na­tuurlijke mens. Dat is het wederrechtelijk nemen van iets. Je hebt er geen recht op, omdat je er geestelijk geen deel aan hebt. Er is niet voldaan aan de regel van geloof in de Heer en overgave aan de Heer. Je klimt in als een dief en een rover, Johannes 10 vers 1 (Joh. 10:01).

Zo probeerde Simon de tovenaar de Geestesdoop, en het vermogen om die gave Gods te kunnen uit delen, voor geld te ver­krijgen Handelingen 8 vers 18 en 19 (Hand. 08:18-19). Op dezelfde wijze – bui­ten de Heer om dus – vergrepen de zonen van Skeva zich, toen zij een boze geest trachtten uit te drijven, Handelingen 19 vers 13 (Hand. 19:13).

Gods geestelijke regel is dat de Heilige Geest alle dingen aanreikt, die de mens in geloof mag aan­vaarden, Johannes 16 vers 12 tot en met 15 (Joh. 16:12-15). Wie dat zoekt, vindt en ontvangt altijd.

Wat bedoelde Johannes toch?

Wat Johannes de Doper werkelijk bedoelde maakt het verhaal in Johannes 3 duidelijk. De discipe­len van Johannes zijn in een fel dispuut gewik­keld met een Judeeër over de reinigende kracht van de doop. Die Judeeër, mogelijk een discipel van Jezus, zal wel hoog opgegeven heb­ben van de doop van Je­zus. Die doop was toch meer dan de doop van Johannes! Ze waren het volstrekt niet met die man eens. Hun meester Johannes was er eerder dan Jezus, dus was hij ook meer dan Jezus. Hun meester had Jezus zelfs gedoopt. Wat nu gebeur­de was’ oneerlijke concurrentie in hun visie. Met lede ogen moesten zij bo­vendien aanzien dat allen die Jezus achterna gin­gen. Ze zijn bitter ja­loers. Van Johannes ver­wachten ze nu op z’n minst een beslist scherpe afkeuring. Maar het pakt heel anders uit.

Johannes is heel zeker van zijn zaak. Ik denk dat hij met een glimlach in zijn hart naar zijn verontwaardigde volgelin­gen heeft gekeken. Hij ziet wat zijn discipelen (nog) niet zien. Er is al zoveel van God gebeurd in zijn leven. Het verhaal van zijn geboorte is hem niet vreemd. Johan­nes kent de profetieën. Zijn bediening heeft hij bewust aanvaard, in ge­loof en uit gewerkt in zijn leven. Hij kan van zich­zelf getuigen: “Ik heb het alles uit Gods hand ontvangen en in geloof heb ik mijn hand erop gelegd” Johannes 1 vers 33 (Joh. 01:33).

Zo kan hij het zeggen: “Niemand kan iets aanne­men, of het moet hem uit de hemel gegeven zijn”. Wat God aanreikt is be­trouwbaar. Zo heeft hij het ervaren en beleefd.

Daarom kan hij in één zin door deze uitspraak definitief een eind maken aan het twistgesprek van zijn discipelen en hun zorg over zijn persoon­lijke positie.

Voor Johannes is die po­sitie kort en bondig: “Hij moet wassen, ik moet minder worden”. Zo wordt zijn blijdschap vervuld. Er is geen reden tot eni­ge ongerustheid, Johan­nes zegt: “Jullie weten het toch, ik ben de Christus niet, Ik de vriend van de Bruidegom, de ceremoniemeester, mocht de bruid even bij mij houden. De bruid is echter van de Bruidegom. Bij Hem heb ik haar mo­gen brengen’.

Het voorbeeld van de tweede Elia

De tweede Elia is een prachtig voorbeeld voor ons. Wat hem werd aan­gereikt, heeft hij voor­treffelijk uitgewerkt. Hij liet er niets van liggen. Johannes haatte alle mis­plaatste vroomheid. Nauw­keurig zag hij op zichzelf toe of het Woord Gods in zijn leven werd vervuld. Daar wist hij zichzelf ver­antwoordelijk voor.

Ook wij zijn verantwoor­delijk voor wat God geeft. Gods Geest wil veel in ons (be)werken. Gods be­moeienis met ons – altijd ten goede – is groot. Wantrouw God toch nooit! Menigeen van ons mocht één of meer profetieën voor zijn persoonlijk leven van de Heer ontvangen. De Heer verwacht dan dat wij ons daar naar richten. Als je dat niet doet, leidt je geloof schipbreuk 1 Timoteüs 1 vers 18 en 19 (1 Tim. 01:18-19).

Geen mens kan zich, zon­der zichzelf te beschadi­gen, verschuilen; achter geen enkele dooddoener, en ook niet achter een tekst uit de Bijbel.

Een geweldig getuigenis

Tenslotte geeft Johannes – de man die op de rand balanceert van oud en nieuw verbond – een ge­weldig getuigenis van Je­zus. Voor ons een enor­me uitdaging ons leven volkomen met Christus te vullen. Om niet te ver­vallen in starre formules, maar een leven te hebben waarin de levende Heer zelf volop functioneert.

Heel duidelijk vertelt Johannes wie Jezus is: ‘Ik ben van de aarde, dat is: uit aardse ouders gebo­ren. Zo spreek ik’, zegt Johannes. ‘Maar Hij, Je­zus, is van boven, gebo­ren uit de Geest. Wat Hij van boven gezien en ge­hoord heeft, daarvan spreekt Hij. De woorden Gods reikt Hij aan. Hij is boven allen. En wie zijn getuigenis – van ‘God is goed’ – aanvaardt, bevestigt dat God waar­achtig is’.

‘Helaas’, klaagt Johannes, ‘niemand neemt zijn ge­tuigenis aan. En het is zo de moeite waard! Want wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven’, Johannes 3 vers 31 tot en met 36 (Joh. 03:31-36).

Waarvoor wij geroepen zijn

De mens Gods – wedergeboren en vervuld met Gods Geest – is ge­roepen tot een parallel leven met de Heer Jezus. Die mens is ook van bo­ven geboren. God ziet naar die mens uit, wacht erop dat hij gaat leven als een Jezus-mens, als ook een zoon van God.

Jezus zelf getuigde van Johannes: “Ik zeg u, on­der hen, die uit vrouwen geboren zijn, is niemand groter dan Johannes”.

Van de mens Gods ge­tuigde Jezus: “De klein­ste in het Koninkrijk van God is groter dan Johan­nes” Lucas 7 vers 28 (Luc. 07:28).

Die mens moet tevoor­schijn komen en zich niet (langer) verschuilen. Die mens kan zich niet tevre­den stellen met de ge­dachte: ‘Het moet je maar gegeven worden’. Die mens verheugt zich met Johannes over alles wat hem uit de hemel gegeven is.

Daarmee gaat hij aan het werk. Hij voelt zich door niemand beconcurreerd. Integendeel, het is: “Hij moet wassen, ik minder worden”! Jezus – helemaal in ons – maakt ook onze blijdschap vol­komen .

Here der heren, Koning der koningen, U wil ik eren, U wil ik lofzingen. Rots aller eeuwen, U bent mijn vesting, mijn vaste burcht, bij wie ik schuil.

 

Intermezzo door Gerry Velema

Ikke ben niet stout!

Daar kwam ze alweer met een mandarijn aan wandelen. Uit het fruitkastje gehaald. Een geliefde bezigheid als ik even aan de telefoon ben of met het huishouden in de weer.

Maar het is mijn taak haar te leren dat we niet zomaar mandarijntjes pakken en opeten Ze hoort het eerst te vragen en ik kan dan nog nee zeggen.

Dus: “Floor, breng het mandarijntje maar terug! Dat mag je niet zomaar pakken”. Ze is twee-en-een-half jaar en haar eigen willetje wordt helemaal wakker: “Ikke bandarijn!” “Nee, dat mag niet van mamma, je moet de mandarijn terug leggen in het kastje”. Dat wil ze niet! Dus kom ik met zwaarder geschut: “Floortje, als jij de mandarijn nu niet vlug terug legt, moet mamma jou een klap voor de bibs geven!”

Dat helpt! Onder luid protest gaat de mandarijn terug. En wat beweert die kleine meid in zulke omstandigheden: “Ikke ben niet tout, mamma! Ikke ben tief!”

Ze is lief! Met mandarijn en zonder mandarijn. Ik houd van haar en mijn liefde verandert geen moment als ze ‘stoute’ dingen doet. Mijn liefde verandert niet als onze willetjes tegenover elkaar komen te staan. Mijn liefde verandert zelfs niet als ik haar toch ‘een pak voor de broek’ moet geven!

We willen niet afgewezen worden. Niemand die fouten doet wil een stoute meid of een stoute jongen zijn. Of je nu groot bent of klein.

Wat kunnen stempels in de kinderjaren gedrukt nog lang een vernietigend werk doen. Een stempel van een ‘moeilijk kind zijn’.

Een stempel van ‘zij is altijd tegen de draad in’.

Of een stempel van ‘zo’n saggerijnig kind’.

Later komen stempels als ‘hoogmoed’, slappe karakters’, ‘een onrein mannetje’, ‘een roddelende vrouw’ en ga zo maar door. Fouten die we maken, die gezien worden en vervolgens aan de persoon verbonden.

Fouten, die zonden zijn en door de verbinding aan de persoon, verwerpen we niet alleen de zonde, maar ook de persoon!

Hoe graag zouden we, net als dat kleine meisje, willen roepen: “Ikke ben niet stout!” Ik heb wel fout gedaan. .. oh ja, maar ik ben toch niet fout! Wat ik deed was fout…, maar aanvaard me toch… ik wil zo graag lief zijn en het goede doen!

God heeft zondaars lief! Jezus kwam voor hen die gezondigd hadden. Die zelf niet uit hun zonden konden komen. Hij kwam om zonde en mens te scheiden. De zonde doet Hij weg in de diepte der zee en de mens wil Hij redden, behouden, in Zijn oneindige liefde voor mensen zoals u en ik.

Hij begrijpt ons hart, wanneer dezelfde gevoelens naar boven komen als bij m’n kleine meid.

“Heer, ik heb gezondigd… maar U wijst me ook nu niet af! Dank U wel dat U van me blijft houden. Wilt U mijn fouten vergeven, uit genade, in Jezus’ Naam. Amen!”

 

De grote lofzang door Wim te Dorsthorst (2)

Het verhaal van de verlossing

Het Pascha, waarbij de lofzang wordt gezongen, is tot gedachtenis van de wonderbare uitleiding van het volk van God uit de slavernij van Egypte. Dit is de nacht dat het doorverteld moet worden aan het nageslacht. Deuteronomium 6 vers 20 tot 22a (Deut. 06:20-22a) zegt hiervan: “Wan­neer later uw zoon u vraagt: wat zijn dat voor getuigenissen, inzettingen en verordeningen, die de Here, onze God u opge­legd heeft?, dan zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren dienstknechten van Farao in Egypte, maar de Here heeft ons met een sterke hand uit Egypte geleid, de Here deed voor onze ogen tekenen en wonderen”.

De Heer des huizes leest dan uit ‘de Haggada’ (dat is het boekje met het Pesach-verhaal) het verlos­singsverhaal. De uiteen­zetting begint met de tijd van Abraham en eindigt met de uittocht.

De Hallel wordt dan inge­leid met de woorden: Daarom zijn wij schuldig te danken, te roemen, te verheerlijken, te prijzen, te verheffen, lof en hoog­heid toe te kennen, en met verheven liederen te zingen Hem, die onze voorvaderen en ons al de­ze wonderen heeft bewe­zen , die hen uit de he­rendienst tot de vrijheid, uit de ellende tot de vreugde, uit de rouw tot de blijde dag, uit de duisternis tot het grote licht, uit alle slavernij verlost heeft: laat ons dan Hem zingen… En dan volgt Psalm 113 met: “Halleluja! Looft, gij knechten des Heren, looft de Naam des Heren”, enz.

Alles wat in de aanhef gezegd wordt, wordt in de lofzang verder uitge­zongen en dan zien wij hoe dit alles toepasbaar is op ons, en zijn vervul­ling heelt gekregen in, Jezus Christus.

De naam en de verlossing

Bij de uittocht speelt in wezen alles om de ‘Naam des Heren’, zoals het nu gaat om het geloof in de ‘Naam van de eniggeboren Zoon van God’ o.a. Johannes 3 vers 18b en Johannes 20 vers 31 en Handelingen 4 vers 12 (Joh. 03:18b; Joh. 20:31; Hand. 04:12).

We zagen al dat God aan Mozes Zijn Naam bekend maakt: “Ik ben, die Ik ben” Exodus 3 vers 14 (Ex. 03:14). In de Griekse vertaling van het Oude Testament wordt dit weergegeven met de woor­den: “Ik ben de zijnde” of “Ik ben Hij die is”.

Dit is de Naam waarmee Mozes “het volk uit de macht van Farao gaat verlossen.

Maar ook op de tocht door de woestijn is het de Naam des Heren die het volk begeleid. God zegt tot het volk: “Zie, Ik zend een engel vóór uw aangezicht om u te bewa­ren op de weg en om u te brengen naar de plaats, die Ik bereid heb. Neem u voor hem in acht en luis­ter naar hem, wees tegen hem niet weerspannig, want Mijn naam is in Hem” Exodus 23 vers 20 en 21 (Ex. 23:20-21) .

Een nieuwe uitleiding

Als Jezus met zijn disci­pelen het Pascha viert, dan staan we aan de voor- vooravond van een nieuwe Exodus, pon nieuwe uit­tocht. Hijzelf is het Lam dat geslacht wordt, Hijzelf is de Hogepriester. Hijzelf is de Leider, zoals Mozes de leider was en de Naam van God is niet alleen in Hem, maar Hij is de Naam, zoals we al zagen.

Nu echter wordt niet een aards volk uitgeleid op aarde, maar Jezus Chris­tus leidt een geestelijk volk uit in de geestelijke wereld. In de dagen van Mozes was de Naam van God nog bedekt en toch gebeurden er geweldige dingen waar deze Naam geproclameerd werd. De grootheid en de majesteit was zichtbaar in de wer­ken, de wonderen en de tekenen. Deuteronomium 26 vers 8 (Deut. 26:08) zegt: “Toen leidde ons de Here uit Egypte met een sterke hand, een uitgestrekte arm en grote verschrik­king, door tekenen en wonderen”.

Een sterke hand en uitgestrekte arm

Telkens als er sprake is van uitleiding, van ver­lossing, van ingrijpend handelen van God, lezen wij van ‘Zijn sterke hand en Zijn uitgestrekte arm’. Hand en arm: een woord­paar zoals we in de Bijbel meer tegenkomen. Goeder­tierenheid en trouw vin­den we ook meestal samen, zoals in Psalm 117 vers 2 (Ps. 117:002).

In het Nieuwe Testament komt dit overeen met ‘ge­nade en waarheid’. De sterke hand is hierbij het beeld van de Heilige Geest. Jezus is door de rechterhand Gods verhoogd, Handelingen 2 vers 23a (Hand. 02:33a), terwijl Paulus zegt dat de Geest Hem uit de doden heeft opgewekt, Romeinen 8 vers 11a (Rom. 08:11a).

De uitgestrekte arm is beeld van de Zoon, Jezus Christus. Op vele plaat­sen wordt er zo over Je­zus gesproken, onder an­dere in de profetie van de lijdende knecht des Heren (Jesaja 53). De apos­tel Johannes citeert deze profeet als het volk, on­danks de vele wonderen en tekenen, niet in Jezus wil geloven. Hij zegt:

“Here, wie heeft geloofd, wat hij van ons hoorde? En aan wie is de arm des Heren geopenbaard?” Johannes 12 vers 38 (Joh. 12:38). Jezus is ‘de arm des Heren’, zegt Jo­hannes. Als Jezus Zijn werk volbracht heeft en Zich gezet heeft op de troon van Zijn Vader, dan zegt Jesaja 53 vers 10c (Jes. 53:10c): “het voornemen des Heren zal door Zijn hand voortgang hebben”.

De Heer zet Zijn werk nu voort door Zijn Geest, door de Heilige Geest, die op de eerste Pinksterdag werd uitgestort, Handelingen 2 vers 1 tot en met 4 en Handelingen 2 vers 32 en 33 (Hand. 02:01-04; Hand. 02:32-33).

De volmaakte eenheid van God

God spreekt dus zelf heel duidelijk over Zijn Zoon als over Zijn uitgestrekte arm en over de Heilige Geest las Zijn sterke hand. Daarom geloof ik dat de Zoon en de Heilige Geest net zo wezenlijk bij God behoren als arm en hand bij de mens behoren.

Dit tast naar ik meen de éénheid van God niet aan. Hoofd en arm en hand horen bij elkaar en vor­men in hun werkzaamheid naar de mens en aan de mens een onverbrekelijke eenheid. Jezus zelf bena­drukt deze gedachte in de opdracht de mensen te dopen in de Naam van de Vader, in Naam van de Zoon en in Naam van de Heilige Geest, Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19). Dat is de volheid, de volledigheid, de één­heid van God.

Ook de apostel Paulus schrijft dat in de genade­gaven de Geest en de Zoon van God werkzaam zijn, 1 Korinthe 12 vers 4 tot en met 6 (1 Kor. 12:04-06). “God is Geest”, zegt Jezus in Johannes 4 vers 24 (Joh. 04:24) en Hij werkt in deze wereld door Zijn Zoon, Zijn uitgestrekte arm, en door de Heilige Geest, zijn sterke hand.

De Zoon, Jezus Christus, werkt nu na Zijn verheer­lijking, in de wereld door Zijn Geest, de Heilige Geest, die het uit Hem neemt en niet uit Zich­zelf spreekt of handelt, maar in alles van de Zoon getuigt en de Zoon ver­heerlijkt. De Zoon spreekt en handelt niet uit Zich­zelf, maar neemt het uit de Vader, want wat van de Vader is, is ook van de Zoon en Hij getuigt zo van de Vader en Hij ver­heerlijkt hiermee de Va­der, Johannes 14 vers 24 en Johannes 16 vers 13 tot en met 15 en Johannes 17 vers 9 en 10 (Joh. 14:24; Joh. 16:13-15; Joh. 17:9-10).

Dit is dus een volmaakte eenheid, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. God, Zijn uitgestrekte arm en Zijn sterke hand. Dit is zo’n volmaakte een­heid, dat de Bijbel zegt: “Wie de Zoon niet heeft, heeft ook de Vader niet”, 1 Johannes 2 vers 23 (1 Joh. 02:23). En wie de Vader en de Zoon niet heeft, heeft ook de Heili­ge Geest niet, welke im­mers gegeven wordt aan hen, die de Zoon gehoorzamen, Handelingen 5 vers 32 (Hand. 05:32).

Jezus leert dat Hij van de Vader is uitgegaan en in de wereld is gekomen, Johannes 16 vers 28 (Joh. 16:28) en dat ook de Heilige Geest van de Vader uitgaat, Johannes 15 vers 26 (Joh. 15:26) en woning maakt in het hart van de mens, 2 Korinthe 1 vers 22 (2 Kor. 01:22).

Schaduw en werkelijkheid

Zo zien we dat in de schaduw-bedeling alles aan de zijde van Mozes gaat en hem zo tot een sterk leider maakt. Hij wordt uit de mensen ge­nomen en door God afge­zonderd (geheiligd) en toegerust. We zagen al dat de Naam van God was in de engel die voor hun aangezicht uitging, de engel die ook in de braamstruik sprak: ‘Ik ben, die Ik ben’, Handelingen 7 vers 30 tot en met 37 (Hand. 07:30-37).

Jesaja 63 vers 12 tot 14 (Jes. 63:12-14) beschrijft dit met enkele woorden aldus: “God, Die Zijn luisterrijke arm aan de rechterhand van Mozes deed gaan, die dóór hen de wateren kliefde om Zich een eeuwige Naam te maken; die hen deed gaan door de waterdiepten? Evenmin als een paard in de woestijn struikelden zij; als aan het vee, dat afdaalt in de vallei, gaf de Geest des Heren hun rust. Zo hebt Gij uw volk geleid om U een luister­rijke naam te maken”.

Mozes was echter niet de werkelijkheid. De werke­lijkheid is van Christus Kolossenzen 2 vers 17 (Kol. 02:17). Mozes is uit de mensen genomen, Je­zus niet, Hij is uit de Vader uitgegaan. In alles is Hij de vervulling van wat we zagen dat Mozes begeleidde. In Hem was God met en bij en onder de mensen. Zijn Naam is: ‘Immanuel’, wat betekent ‘God met ons’, Matteüs 1 vers 23 (Matt. 01:23). In Hem heeft God zich een luisterrijke eeu­wige Naam gemaakt.

De naam van de Zoon

Zo zien wij dat in het boek Openbaring – de grote exodus van de eindtijd – de Naam van het Lam centraal staat. Niet minder dan 29 keer wordt zo over Gods enig­geboren Zoon gesproken. Het is de triomf van het Lam dat geslacht is. God had tot Mozes gezegd bij het noemen van de Naam: ‘Ik ben’: “Dit is Mijn Naam voor eeuwig en zo wil Ik aangeroepen worden van geslacht tot geslacht” Exodus 3 vers 15c (Ex. 03:15c).

Paulus merkt op in 1 Korinthiërs 1 vers 2 (1 Kor. 01:02) dat al­lerwegen de naam van onze Here Jezus Christus aangeroepen wordt. Dat is dan niet in strijd met de wil van God maar, zoals we reeds zagen, is Jezus Christus die naam.

Aan het einde van Open­baring noemt Jezus ‘Zijn Naam’ die ook de Naam van God, Zijn Vader is. Hij zegt: “Zie, Ik kom spoedig en mijn loon is: bij Mij om een ieder te vergelden naar dat zijn werk is. Ik ben de Alpha en de Omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde”, Openbaring 22 vers 12 en 13 zie ook Openbaring 1 vers 8 en Jesaja 44 vers 6 en Jesaja 48 vers 12 (Openb. 22:12-13; zie ook Openb. 01:08; Jes. 44:06; Jes. 48:12).

Hij is de eeuwige luister­rijke Naam van God, de uitgestrekte arm, die de mensen uitleidt en ver­lost van de geestelijke slavernij en ze tot vol­maaktheid brengt.

 

Mededelingen door redactie

“De volledige mens” – In 1981 schreef Klaas Goverts op ons verzoek een serie artikelen over geest, ziel en lichaam onder de titel ‘De volledige mens’. Later werden deze artikelen in brochurevorm uitgegeven. In de loop der jaren hebben velen kennis genomen van dit onderwerp, zowel in binnen- als buitenland, want behalve in het Nederlands werd de brochure ook vertaald in het Engels, Frans, Duits en Italiaans. Thans is de brochure bijna uitverkocht en wordt voorlopig niet herdrukt. De reden treft u hieronder aan. Klaas Goverts schrijft namelijk: “Ten aan zien van de publicatie ‘De volledige mens’ zijn fundamentele correcties noodzakelijk gebleken. In Tenakh (en dus ook in het Evangelie) ontmoeten we een mensbeeld, waarin de mens gezien wordt als een eenheid. Na verdere bezinning en toetsing hopen we hier nader op terug te komen. Men dient derhalve genoemde brochure niet langer te gebruiken daar de standpunten, daarin verwoord, als achterhaald beschouwd moeten worden”. Wanneer er te zijner tijd een herdruk zal verschijnen, valt op dit moment nog niet te zeggen, maar uiteraard leest u hierover in “Levend Geloof”. (De Duitse en Franse uitgaven van deze brochure blijven voorlopig nog verkrijgbaar).

Opbouwweek in Frankrijk – Van 2 tot 8 juli wordt in Saulxures sur Moselotte weer een geestelijke opbouwweek gehouden. Deze week zou aanvankelijk geleid worden door de broeders Roose en Van den Brink, maar in verband met het overlijden van broeder Van den Brink wordt zijn plaats thans ingenomen door broeder Klaas Goverts. Voor verdere inlichtingen dient u uitsluitend contact op te nemen met de organisator van deze week: Jack Gerritsen, Sennecey Ie Grand (Frankrijk).

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts (9)

God haalt de volkeren onder Babel vandaan

Het tweede gedeelte van Jesaja (hoofdstuk 40 tot en met 55) handelt over één onderwerp: De terugkeer uit Babel. Ook dit kunnen we beschouwen als een exodus. Er zijn twee lijnen, die parallel lopen: 1. De terugkeer van het volk Gods, dat in Babel in ballingschap verkeert. 2. De terugkeer van de volkeren. De tweede ‘ lijn wordt soms een beetje over het hoofd gezien. Naast het volk Gods worden ook de volkeren tot hun bestemming teruggebracht.

Het boek Jesaja is een troostboek. Het spreekt over de vertroosting, die komen gaat. Het heeft te maken met het herstel, de wederoprichting. Vandaar dat het boek, Jesaja eindigt met te spreken over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde (Jesaja 65 en 66). In Jesaja 40 vers 1 en Jesaja 40 vers 2a (Jes. 40:01; Jes. 40:02a) lezen wij: “Troost, troost mijn volk, zegt uw God. ‘ Spreekt tot het hart van Jeruzalem…” Kennelijk heeft Jeruzalem een hart. De mens heeft een hart, maar er wordt ook gesproken over het hart van een volk of het hart van een stad. De terugkeer komt opgang, doordat God tot het hart van het volk gaat spreken. In het hart van de volkeren zijn kwetsuren aanwezig; veel volkeren zijn in de loop der geschiedenis kapotgeslagen. Eén van de unieke thema’s in de Bijbel is, dat God de volkeren gaat genezen.

Ook het volk van Egypte heeft een hart. Dat blijkt uit wat wij lezen in Jesaja 19 vers 1, de Godsspraak over Egypte, (Jes. 19:01): “Zie, de Here rijdt op een snelle wolk en komt naar Egypte; dan beven de afgoden van Egypte voor Hem en het hart van Egypte versmelt in zijn binnenste”. Elk volk heeft zijn unieke karakter. Eén van Gods grote gedachten is, om de volkeren onder Babel vandaan te halen. Babel is niet alleen een valse kerk, maar ook een valse cultuur. We kunnen rustig stellen dat Babel een dwangcultuur is.

De dwangcultuur van Babel

Eén van de geliefde tactieken van de tegenstander is, om de volkeren onder één bepaalde cultuur te dwingen, zodat ze zichzelf niet meer kunnen zijn. Ze worden in een systeem geperst. Het wordt één denkpatroon. Het principe van Babel is, om alle volken te overkoepelen en onder één heerschappij te brengen.

Nu volgen enkele frappante teksten, waarin je het wezen van Babel terugvindt: “En het zal geschieden ten dage, wanneer de Here u rust geeft van uw smart en van uw onrust en van de harde dienst die men u heeft laten verrichten, dat gij dit spotlied op de koning van Babel zult aanheffen: Hoe heeft de drijver opgehouden, opgehouden is de verdrukking! De Here heeft de stok der goddelozen verbroken, de scepter der heersers, die in verbolgenheid zonder ophouden natiën sloeg, die in toorn volken vertrad in meedogenloze vervolging”, Jesaja 14 vers 3 tot en met 6 (Jes. 14:03-06). Babel vertreedt de volkeren en loopt natiën onder de voet.

Ook in onze tijd kunnen we Babel herkennen. Iedereen moet op een bepaalde manier denken. Er is een eenvormigheid in uitingsmogelijkheden. Ook in Nederland zijn er bepaalde tendensen, die hierop wijzen. Denk ook aan landen die van oorsprong gevormd worden door een mengeling van culturen en volken en waar men probeert alles onder één cultuur de brengen. Daniël 3 spreekt heel duidelijk hierover. We zien het symptoom bij Nebukadnezar. De naam Nebukadnezar is eigenlijk een gebed. Nebo: de god van de schrijvers en de profeten; de inspiratiebron van de Babylonische wereld. Nebukadnezar : ‘Nebo, bescherm mijn rijk’ (gebied). Koningsnamen waren vaak verbonden met namen van goden.

Uit Daniël 3 vers 1 en 2 (Dan. 03:01-02) blijkt dat Nebukadnezar de geestelijke wereld te hulp roept. We lezen namelijk: “Koning Nebukadnezar maakte een gouden beeld, waarvan de hoogte zestig en de breedte zes el bedroeg; hij stelde het op in de vlakte van Dura in het gewest van Babel. En koning Nebukadnezar liet de stadhouders, de oversten, de landvoogden, de staatsraden, de schatbewaarders, de rechters, de bewindvoerders, ja alle bestuurders der gewesten bijeenroepen, om de inwijding bij te wonen van het beeld, dat koning Nebukadnezar gemaakt had”. Opmerkelijk zijn de getallen hier vermeld. Het komt al een eind in de richting van het getal 666 uit Openbaring 13. Tekenend is dat alle gezagdragers en overheden bij elkaar gepakt worden. Overgezet in de hemelse gewesten: alle wereldbeheersers worden hier verzameld. Overheden en machten worden onder één overkoepeling gebracht, onder één heerschappij. Babel wil de volkeren beheersen en onderwerpen: het wil de cultuur der volkeren samenpersen.

Wat gaat God met Babylon doen?

In Openbaring 18 wordt de val van Babylon uitvoerig beschreven. Hoofdstuk 17 spreekt van het oordeel over Babylon. Hier vind je Babel speciaal als religie; in hoofdstuk 18 vind je Babel speciaal als cultuur. Kennelijk is de val van Babylon een heel wezenlijk aspect van de eindgeschiedenis. Ik geloof, dat je kunt zeggen dat de val van Babylon te maken heeft met de genezing der geschiedenis. In het eindtijdgebeuren gaat God iets met Babylon doen.

Johannes krijgt het beeld te zien van de vrouw op het beest. We lezen in Openbaring 17 vers 1 en 2 (Openb. 17:01-02): “En één van de zeven engelen, die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die zit aan vele wateren, met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben, en zij, die op de aarde wonen, zijn dronken geworden van de wijn harer hoererij”. Ik geloof dat de ‘koningen der aarde’ de wereldbeheersers zijn, die zich met Babel hebben verbonden. De engel gaat het oordeel over deze hoer tonen.

Dan lezen we Openbaring 18 vers 1 (Openb. 18:01)(dit gebeuren loopt parallel met hoofdstuk 17 vers 1) (Openb. 17:01): “Hierna zag ik een andere engel, die grote macht had, nederdalen uit de hemel, en de aarde werd door zijn lichtglans (heerlijkheid) verlicht”. Er komt een engel met grote macht en autoriteit. We zien hier dat de engelen betrokken zijn bij het oordeel over Babel. De engel daalt uit de hemel neer en de aarde wordt verlicht. Het gebeurt vanuit de hemel en heeft zijn uitwerking op de aarde. De aarde wordt niet vernietigd, maar juist door de lichtglans, de heerlijkheid, verlicht! We moeten hierbij als uitgangspunt vasthouden, dat de engelen, vanuit de gemeente functioneren.

Je kunt de engelen nooit los zien van de gemeente!

“En hij riep met sterke stem, zeggende: Gevallen, gevallen is de grote stad Babylon en zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte”. Waarom wordt Babel aan de demonen prijsgegeven? Wat is het wezenlijke punt bij Babel? Vers 3 geeft het antwoord: “Omdat van de wijn van de hartstocht harer hoererij al de volken gedronken hebben en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben”. Het gevolg van het drinken is, dat al de volken bedwelmd zijn; ze zijn onder invloed geraakt. Babel brengt een soort hersenspoeling over de volkerenwereld. De volken kunnen niet helder meer denken. Als je de wijn van Babel binnenkrijgt, ben je niet nuchter meer.

De sterke engel gaat het gericht over Babel verkondigen. God gaat zich tegen Babel verzetten, met het doel om de volkeren onder Babel vandaan te krijgen. God wil de volkeren terug hebben. Er is een soort complot tussen Babel en de wereldbeheersers: de koningen der aarde. Ze gaan met elkaar aanpappen en hebben de volkeren klemgezet. God gaat Babel opzij schuiven, terugdrijven, zodat de volkeren weer tevoorschijn kunnen komen. Ik geloof dat dit heel concreet gaat gebeuren. Het zal niet overal tegelijkertijd zijn, maar elk volk zal aan de beurt komen. Juist daar gaat God de gemeente bij inschakelen. De engelen zullen uit gaan vanuit de gemeente om de duisternis boven de volkerenwereld terug te drijven.

Het rechtsgeding tegen Babel

In Openbaring 18 vers 20 (Openb. 18:20) zien wij een heel opmerkelijke gedachte: “Wees vrolijk over haar, gij hemel en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft uw rechtszaak tegen haar berecht”. Er is een rechtsgeding van God tegen Babel, met als inzet de volkeren, om deze onder Babel vandaan te krijgen. Het is de rechtszaak van de heiligen, de gemeente, van degenen, die in de hemel wonen. God zegt: ‘Het is jullie zaak om de volkeren vrij te krijgen. Ik doe het niet buiten jullie om; het is de zaak waar jullie voor staan’. Jesaja 34 vers 8 (Jes. 34:08) spreekt van ‘Sions rechtsgeding’.

Het is frappant dat er meteen op volgt: “En een sterke engel nam een steen op als een grote molensteen en wierp hem in de zee, zeggende: Zó zal Babylon met geweld geworpen worden, de grote stad, en zij zal nooit meer gevonden worden”, Openbaring 18 vers 21 (Openb. 18:21). Het is ‘uw rechtszaak’ (vers 20). Dan komt er een sterke engel, die Babel in zee gooit. Ook hier zien wij weer de samenwerking tussen gemeente en engelen. De gemeente krijgt     de bevoegdheid om recht te spreken. De gemeente: de rechters of richters. Zij zijn degenen die de taak hebben om de dingen recht te zetten. Denk ook aan wat Paulus schrijft in 1 Korinthiërs 6 vers 3 (1 Kor. 06:03): “Weet gij niet dat wij over engelen zullen oordelen?”

Als de gemeente het recht van God gaat verkondigen, en gaat uitspreken over bepaalde volkeren, zeggende: ‘God heeft recht op dit volk en Zijn Koningschap zal zijn over deze natie. De wereldbeheersers hebben geen recht om dit volk te bezetten’, dan komen de engelen en gaan Babel als een molensteen in zee werpen. Ook Jézus gebruikt het beeld van de molensteen. In Matteüs 18 vers 6 (Matt. 18:06) lezen we namelijk: “Maar een ieder, die één dezer kleinen, die in Mij geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gehangen en hij verzwolgen was in de diepte der zee”. Een molensteen is beeld van de macht, die tot zonde verleidt. Daarom wordt gezegd dat Babel als een molensteen in ze zee geworpen zal worden. Als je een molensteen in zee gooit, komt hij nooit meer bovendrijven. Hetzelfde beeld zien we in Markus 11 vers 23 (Mark. 11:23), waar Jezus zegt: “Voorwaar, Ik zeg u, wie tot deze berg zou zeggen, hef u op en werp u in de zee, en in zijn hart niet zou twijfelen, maar geloven, dat hetgeen hij zegt geschiedt, het zal hem geschieden”.

De misleiding der volkeren door toverij

“En geen stem van citerspelers en zangers, van fluitspelers of bazuinblazers zal meer in u gehoord worden, (Nebukadnezar was ook druk bezig met fluitspelers, Daniël 3 vers 10 (Dan. 03:10) en niemand die enige kunst beoefent (de culturele invloed!) zal meer in u gevonden worden, en geen geluid van de molen zal meer in u gehoord worden. En geen lamplicht zal meer in u schijnen, en geen stem van bruidegom en bruid zal meer in u gehoord worden, want uw kooplieden waren de machthebbers der aarde, want door uw toverij werden alle volken verleid; en in haar werd gevonden het bloed van profeten en heiligen en van allen die geslacht zijn op aarde”, Openbaring 18 vers 22 tot en met 24 (Openb. 18:22-24). Heel nadrukkelijk staat erbij: Want door uw toverij werden alle volken verleid (misleid).

In wezen werden de volken betoverd. We zien bij veel heidense godsdiensten dut er oen betovering overheen ligt. In plaats van ‘primitieve volkeren’ kunnen we beter spreken van ‘gedegenereerde volken”. De volkeren zijn door de geestenwereld in hun ontwikkeling afgeremd.

Maar dan lezen wij in Openbaring 19 vers 1 tot en met 3 (Openb. 19:01-03): “Hierna hoorde ik als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen: Halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God, (‘onze God’ als contrast tegenover de góden) want waarachtig en rechtvaardig zijn Zijn oordelen (rechtzettingen), want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist. En zij zeiden ten tweede male: Halleluja! En haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheden”.

De eerste keer dat in het boek Openbaring ‘halleluja’ wordt gezegd, houdt verband met de val van Babylon. ‘Halleluja’ komt viermaal voor in Openbaring, en wel in hoofdstuk 19. De eerste ‘halleluja’ weerklinkt als Babel platgaat. Het is opmerkelijk dat men juist in dit verband in gejubel uitbreekt. Maar als wij bedenken dat het hart van vele volkeren verwond is, denk bijvoorbeeld aan de negerslaven, kunnen we iets begrijpen van de grote vreugde die er heerst als de rook wordt gezien. Ze zitten niet langer onder de bedwelmende inwerking, want als Babel ondergaat, kunnen de volkeren eindelijk weer uit de verf komen!

In de volgende afleveringen zullen wij gaan bezien hoe God de volkeren gaat genezen en hoe de gemeente en de engelen daarbij betrokken zijn.

 

Examen door Tea Keuper Dijk (gedicht)

Het is voorbij, de proefwerken, tentamens,

het blokken vroeg en laat en dan de eindexamens.

’t Verwerken van de stof, je daarop concentreren

zodat ’t in de praktijk in iets zal resulteren….

 

En nu is daar de rust en toch, in spanning, ’t wachten.

Je zet het van je af, toch vult het je gedachten:

Kom ik erdóór of niet…. ga ‘k over, blijf ik bakken….

Misschien met vlag en wimpel of ook – met de hakken!

 

Straks komt het resultaat en daarna de vakantie!

O, heerlijk nietsdoen! Maar – dat geeft je geen garantie.

Er is altijd weer ’t beginnen in een klas, een school, een werk,

want ergens stelt een plicht je daag’lijks paal en perk….

 

Zou het dan goed zijn zónder plicht te leven?

Zonder iets moois en zin vols na te streven?

Alleen maar “halen”, zelden iets te géven,

Alleen maar moeitevol het leven léven….?

 

Wees dankbaar als gezondheid toch je deel is,

bedenk dat, wanneer alles je te veel is,

het beter is te geven dan t’ ontvangen,

dat mensen liefde van elkaar verlangen!

Voor hen, die straks iets nieuws zullen beginnen:

Ga positief, want dat zal overwinnen!

Wees blij, oprecht en lééf, daarvoor ben je geboren,

tot Godes eer, dan raak je niet verloren!

 

(Bovenstaand gedicht is afkomstig uit de bundel “Vreugdewijn”, uitgegeven door “Levend Geloof” en o.a. te bestellen bij on/o administratie. Van Tea Keuper-Dijk geven wij binnenkort (een nieuwe gedichtenbundel uit onder de titel “Komen tot God”).