Levend geloof 1990.06 nr. 315

Het geheim van Christus en de gemeente door Gert Jan Doornink

“Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en op de gemeente” (Ef. 05:32; lees ook Ef. 05:22-33).

Paulus was een praktisch man. Hij was weliswaar ongetrouwd, maar uit zijn brieven – die zo’n rijke geestelijke inhoud hebben en zo belangrijk zijn voor de opbouw en correctie van ons geloofsleven – blijkt telkens weer dat zijn beschouwingen over het geestelijk leven geen theorie zijn, maar er op gericht zijn dat ze ook praktisch beleefd kunnen worden. In het vijfde hoofdstuk van zijn brief aan de gemeente te Efeze bijvoorbeeld spreekt Paulus over de verhouding man-vrouw in het huwelijk. Nu is er geen enkel onderwerp denk ik dat zo ter discussie staat als dit en de moderne mens die Christus niet kent zal, als hij geconfronteerd wordt met dit gedeelte, deze woorden van Paulus als ‘hopeloos ouderwets’ van zich afschuiven. Nu hoeven we ons daar als wedergeboren christenen niet zo druk over te maken, want we weten dat de mens zonder Christus sowieso niets te maken wil hebben met alles wat met God en godsdienst te maken heeft.

Maar er zijn ook vele oprechte christénen die de woorden die Paulus hier schrijft, vaak verkeerd interpreteren, zo in de trant van: De vrouw moet te allen zodanig onderdanig zijn aan de man, dat zij precies doet wat hij zegt. In bepaalde godsdienstige kringen komt dit ook vandaag aan de dag nog voor.

Maar dan heeft men zo’n tekst als vers 22 “Vrouwen, weest aan uw man onderdanig als aan de Here… wel totaal uit zijn verband gerukt, want als er een ding duidelijk is in dit hoofdstuk dan is het wel de gelijkheid, de eenheid die er behoort te bestaan tussen man en vrouw. Weliswaar heeft ieder zijn eigen geaardheid de vrouw is anders geschapen dan de man maar dit betreft het vlees, het natuurlijke, datgene wat van voorbijgaande aard is.

“Het natuurlijke komt eerst en daarna het geestelijke”. Door ons geloof in Christus is er een geheel nieuwe situatie ontstaan. Paulus schrijft daar op duidelijke wijze over in Galaten 3: Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus” (vs,26 28),

Dat het toekomstige perspectief voor ons als gelovigen ook niet meer met aardse maatstaven gemeten kan worden, blijkt wel uit de woorden van Jezus in Matteüs 22. De Sadduceeën stellen daar aan Jezus de vraag met wie iemand getrouwd is ‘in de opstanding’, als hij of zij meerdere malen getrouwd is geweest. Het antwoord van Jezus is duidelijk: “Gij dwaalt, want gij kent de Schriften niet noch de kracht Gods. Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel” (vs.29-30) .

Met het oog op Christus en de gemeente

Aan het begin van dit artikel schreven we reeds dat Paulus een praktisch man was. Hij was geestelijk, maar wel praktijkgericht. In Efeziërs 5 gaat het ook weer om beide. Paulus spreekt daar met het oog op Christus en de gemeente. Daarvoor gebruikt hij de beelden ‘man’ en vrouw’ als voorbeeld.

Het eerste wat opvalt is de bijzondere plaats die Paulus toekent aan de gemeente. Geen ondergeschikte, mindere rol, maar Paulus stelt als het ware Christus en de gemeente op één lijn. Het is belangrijk dit goed te onderkennen. Jarenlang heeft de gemeente een soort minderwaardigheidscomplex gekend. Er hing over de gemeente een soort versluiering die niet van God afkomstig was, maar uit het rijk der duisternis. Er werd een soort afstand gecreëerd tussen Christus en de gemeente, zoals deze ook bestond tussen God en de mens. Men sprak van de ‘grote, almachtige God’ en de ‘kleine, nietige mens’. Dit was beslist niet naar de wil van God. Psalm 8 vers 6 (Ps. 008:006) bijvoorbeeld, zegt dat de mens bijna goddelijk is gemaakt en met heerlijkheid en luister is gekroond. Dat een christen ‘zondaar’ werd genoemd vond men heel gewoon, maar dat iemand, omdat hij geloofde in het volbrachte werk van Jezus Christus, zich ‘kind van God’ noemde was iets ongewoons. Alles werd precies andersom voorgesteld. Het is altijd weer de duivel die er een handje van heeft de feiten te verdraaien. Jezus noemt satan niet voor niets ‘de leugenaar vanaf het begin’.

Ik denk bijvoorbeeld ook aan het ten onrechte en verkeerd citeren van Jesaja 55 vers 8 en 9 (Jes. 55:08-09), waar wij lezen: “Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen, luidt het woord des Heren. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dam uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten” . Het gaat hier echter niet over gelovigen, maar over ongelovigen, wat blijkt uit vers 7: “De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Here, dan zal Hij zich over hem ontfermen…” God schept geen afstand, maar heeft de afstand juist opgeheven door het zenden van Zijn Zoon, Jezus Christus.

Het doel van Christus komst.

Christus heeft zijn gemeente liefgehad en Zich voor haar overgegeven, zegt Paulus zo mooi in Efeziërs 5 vers 25 (Ef. 05:25). En daarbij had Hij als doel voor ogen “om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad  met het woord, en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbesmet” (vs. 26-27).

En laten we niet vergeten dat zoals Christus gezonden was door de Vader, ook wij door Hem zijn gezonden! Hoe meer wij er aan meewerken dat Zijn beeld in ons zichtbaar wordt, hoe meer dat gerealiseerd gaat worden. Het ’tot één vlees zijn’ van man en vrouw In de natuurlijke wereld, heeft daarom ook een veel diepere geestelijke betekenis.

Christus wil dat we volkomen één met Hem zijn en dal we in elk opzicht onze plaats in Zijn lichaam, de gemeente, hebben ingenomen opdat Hij ons gebruiken kan in Zijn dienst. We zijn leden van Zijn lichaam, zegt Paulus in vers 30. Er is een geweldige taak voor ons weggelegd. De werkelijke gemeente van Jezus Christus waartoe allen behoren die wedergeboren zijn en ook verder het verlangen hebben geestelijk te groeien, waardoor het volwassen stadium in Christus bereikt wordt zal in deze eindtijd een steeds belangrijker plaats innemen. Deze ‘eindtijdgemeente’ zal een overwinnende gemeente zijn.

De gemeente wordt in de Bijbel ook de bruid genoemd (en Christus de Bruidegom). Als Johannes in Openbaring een visionaire beschrijving geeft van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en het nieuwe Jeruzalem, spreekt hij op een gegeven moment over de bruid die voor haar man versierd is (Openb. 21:02) .

De gemeente zal vol worden van de heerlijkheid Gods en zo verder meewerken aan het herstel en de eindvoltooiing van Gods schepping. Dit is geen utopie, geen fata morgana, maar vandaag mogen we daaraan reeds ten volle meewerken. Dat is het grote geheim waarvan Paulus spreekt met het oog op Christus en de gemeente!

 

Zomeractie 1990 door Gert Jan Doornink

Ook dit jaar doen wij aan het begin van de zomer weer een oproep aan onze lezers en lezeressen het werk van “Levend Geloof” met een extra financiële bijdrage te ondersteunen. Tijdens de zomermaanden lopen de inkomsten uit giften, etc. meestal zodanig terug dat er een achterstand ontstaat, die in het najaar moeilijk in te halen is. Dit is uiteraard jammer en werkt belemmerend ten aanzien van ons geloofswerk dat voor zovelen tot grote zegen is.

Dat is ook de laatste maanden weer gebleken. Kort achter elkaar ontvingen we van drie voorgangers van volle evangelie gemeenten – geheel onafhankelijk van elkaar – zeer positieve reacties op de inhoud van “Levend Geloof” . Daar zijn we erg blij mee en het betekent voor ons een bemoediging en stimulans om door te gaan met de compromisloze verkondiging van het volle evangelie van Jezus Christus.

De uitleg en belichting van de vele facetten van de boodschap van het koninkrijk der hemelen, blijft ook in de toekomst de doelstelling van ons blad. Een lezer die ons een gift stuurde, schreef erbij: “Blij met koers” . Wij vertrouwen erop dat vele van onze lezers en lezeressen, die óók blij zijn met de koers die wij varen, dit voorbeeld zullen volgen en ons verblijden met een “zomergift”.

 

Evangelie door Duurt Sikkens

“Sta op mijn liefste, mijn schone, kom!” (Hoogl. 02:13).

Hoeveel mensen hebben zich afgewend van een zogenaamd evangelie? Velen. Omdat er een evangelie werd verteld dat een geest ademde van angst en dreiging met hel en verdoemenis. Daar gaat geen enkele aantrekkingskracht van uit en heeft met de term ‘evangelie’ dal letterlijk ‘blijde tijding’ betekent, niets te maken. Van zoiets wordt je niet blij.

Maar het staat toch ergens dat “niemand tol de Vader komt dan dat de Vader hem trekt?” Wel, dal betekent dat er van Jezus aantrekkingskracht uitging. Hij was de mens zoals God de mens – jou dus ook bedoelt. Daarom had Jezus het ook altijd over z’n Vader die Hem had opgevoed en begeleid zodat Jezus was geworden wat Hij zou zijn: De échte mens die vol was van genade en mededogen met de mens.

Dat is een aantrekkelijk evangelie dat de mens losmaakt van zonde en dood en dat niet alleen. Je krijgt een nieuw leven in de hemel waar je met God omgaat als je Vader, waar je gehuwd bent met Jezus door de Heilige Geest, waar je verschijnt aan engelen en vecht tegen boze geesten. Die laatsten zijn de echte tegenstanders van God en wat die uitgedacht hebben voor de mens – vooral op godsdienstig gebied – dat moet met de grond gelijk gemaakt worden. Die vrouw wordt beschreven in Hooglied 6 vers 10 (Hoogl. 06:10).

 

Verdrukking, vrede en overwinning door Tea Keuper Dijk

 

Verdrukking – vrede – overwinning. Je zou zeg­gen: Dat zijn dingen, die niet bij elkaar behoren. Want als je in verdrukking bent, vindt je dat niet bepaald prettig. Het kan je beroven van je vrede en dan is de overwinning vaak ver te zoeken.

En toch, als we in de Bij­bel lezen, maar ook in deze tijd en in ons eigen leven, kan de vrede van God, Zijn kracht en Zijn genade, er wel juist zijn!

Je kunt je ‘gedragen’ we­ten en voelen door gebe­den van anderen, wanneer er beproevingen zijn. Je kunt je sterk weten en voelen door de aanwezig­heid van Gods Geest en de bescherming van Gods engelen. Hoe kan dit?

Ten eerste, omdat je je richt op Jezus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof.

Ten tweede, omdat je weet dat je volkomen af­hankelijk bent van God de Vader.

Ten derde, omdat je je bewust wordt van wat het betékent, Gods Geest toegelaten te hebben in je leven.

Wat Jakobus zegt en adviseert

Jakobus zegt zelfs: “Bes­te broeders (zusters), is uw leven vol moeilijkheden en verleidingen? Wees dan maar blij; want als de weg ruw is, kan uw geduld groeien. Laat uw geduld dus toenemen en probeer niet de problemen te ont­lopen. Als uw geduld vol­groeid is, zult u alles aan­kunnen en een sterk en zuiver karakter hebben. Als u wilt weten wat God van u verwacht, vraag het Hem en Hij zal het u graag willen vertellen.

Want Hij staat altijd klaar om ieder, die Hem daarom vraagt, voldoende wijsheid te geven. Hij zal het u niet kwalijk nemen” (vert. ‘Het Boek’) .

Wanneer we plotseling het verlies van iemand , die ons heel lief was, te ver­werken krijgen, dan is God een Helper, groot van kracht. Jezus is De­gene, Die voor ons bidt en de Heilige Geest is on­ze Trooster. Alleen, we moeten ons dit goed be­wust zijn, als kinderen van God! Ons oude den­ken moet veranderd wor­den, vernieuwd. Onze re­latie met God, Zijn Zoon Jezus Christus met de Heilige Geest, moet een waarachtige, levende relatie zijn. Een Vader kind, broeder – broeder, trooster-bedroefde relatie!

Dan kunnen er tranen zijn, ons gevoel kan heen en weer bewogen worden, maar de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, blijft, omdat die in je hart vast geworteld zit.

Verdrukkingen in de eindtijd

We zullen door grote ver­drukkingen gaan in de eindtijd en velen hebben dit, juist om hun geloof, ervaren en zijn er nog middenin. Maar God zal al die mensen, die voor Hem leven, door de verdruk­kingen heen leiden. Dat hebben we ook in de le­vens van de profeten, Jezus en de apostelen ge­zien en dat zal ook in Gods ontelbare schare ge­zien worden! Dat komt omdat ze ‘verzegeld’ zijn, met God verbonden door de Heilige Geest! In Open­baring 7 vers 9 tot 17 (Openb. 07:09-17) wordt dit op een heerlijke manier beloofd. En alleen het wéten en geloven ervan  kan ons vrede geven, óók in verdrukkingen.

Jezus zag op de vreugde die vóór Hem lag en was het toonbeeld van vrede en ons grote voorbeeld in verdrukking en lijden. Hij heeft de machten open­lijk tentoongesteld en sa­tan verslagen.  “Wat kan ons ooit van de liefde van Christus scheiden? Im­mers, onder alle omstan­digheden hebben wij, dankzij Hem, die zoveel van ons houdt, de over­winning!” (Rom. 08:31-39) .

Dank God voor Zijn Woord, Zijn beloften, Zijn Geest, Zijn Zoon, Zijn volmaakte liefde voor u en mij persoonlijk. Door be­wustwording van wie- en wat we zijn in Christus en God en Zijn Geest, kunnen wij bouwers zijn van het Koninkrijk van God!

Ondanks strijd, verdruk­king, lijden, komt uw vrede in mijn hart. – Diep in mij geworteld ’t ’t wéten: ‘k overwin als satan tart! –

Vrêe, gerechtigheid en blijdschap, in Uw Konink­rijk voor mij, – God, ik dank U voor het zoonschap: U verlost en U maakt vrij!

 

God heeft gesproken… door Piet Snaphaan (gedicht)

“God heeft eenmaal gesproken, ik heb dit tweemaal gehoord: de sterkte is Godes” (Ps. 062:012).

Wat heerlijk dat God heeft gesproken,

en dat ik ’t zelf ook heb gehoord,

de schaduwgang heeft Hij doorbroken,

voor mij het ware licht ontstoken,

in Jezus ’t vleesgeworden Woord.

 

Hij plaatst mij midden in die dingen

die geestelijk zijn, ook in deez’ tijd

zal Hij mij met Zijn glans omringen,

en door Zijn kracht doen overwinnen

reeds nu en tot in eeuwigheid.

 

Welke wet is in ons binnenste? door Wim te Dorsthorst

Bij het lezen van de ge­weldige belofte betreffen­de het nieuwe verbond in Jeremia 31 vers 31 tot 34 (Jer. 31:31-34) en Hebreeën 8 vers 8 tot 12 (Heb. 08:08-12) (zie “Levend Geloof van mei 1990: ‘Een nieuw en beter verbond’), is het goed eens even stil te staan bij de wet die in ons binnenste geschreven wordt.

De belofte luidt immers: “Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn” .

Het verbond van de Sinaï

God leidt zijn volk uit Egypte en aangekomen bij de Sinaï’ sluit God een verbond met het volk. Alle initiatief is van God. In zekere zin is het een opgelegd verbond, maar het volk geeft als ant­woord: “Al de woorden die de Here gesproken heeft, zullen wij doen” (Ex. 24:03b-07b) . Dat is dus de vrijwillige toezeg­ging ven het volk, waar­op Mozes het verbond be­vestigde: “Toen nam Mo­zes het bloed, en sprengde het op het volk en zeide: Zie, het bloed van het verbond dat de Here met u sluit, op grond van al deze woorden” (vs.8).

Hiermee werd het verbond bezegeld en had rechts­kracht voor beide partijen. Het was als een huwelijks­sluiting en was een voor­afschaduwing van wat in de volheid des tijds wer­kelijkheid zou worden: een nieuw verbond in het bloed van het Lam.

Voor het volk Israël was het iets heel bijzonders een verbond te hebben met de allerhoogste God die bij de uitleiding uit Egypte had bewezen boven alle góden verheven te zijn. Bovendien was het een verbond wat gedragen werd door de liefde van God. Door zijn goedertie­renheid, trouw, erbarming, genade, enz.

Zo zou God zijn ten op­zichte van zijn bruid. Goedertierenheid en trouw waren de pijlers van het verbond. Daarmee ver­plichtte God zich om als man voor zijn vrouw, het volk, te zorgen. Voor de vrouw, voor het volk, gold: “Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luis­tert en mijn verbond be­waart, dan zult gij uit al­le volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij” (Ex. 19:05).

Dat was het deel van het volk, dat ze niet in eigen overleggingen mochten wandelen (Jes. 65:02), maar nauwgezet in God:, wegen zouden gaan (Deut. 11:22) en bij Zijn naam zouden zweren (Deut. 10:20) , Daarin lag voor het volk Israël een grote zegen besloten. Voor Mozes heengaat, bindt hij hel volk nogmaals op het hart en zegt: “Neemt al de woorden ter harte, waar­mee ik u heden vermaan, opdat gij daarmee uw kinderen zult opdragen al de woorden dezer wet nauw­gezet te onderhouden. Want dit is voor u geen ledig woord, maar dit is uw leven: door dit woord zult gij lang wonen in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit zult ne­men” (Deut. 32:46-47) .

Van buitenaf en opgelegd

Zo was dit volk Israël het meest bevoorrechte volk dat op de hele aarde bestond. Alles behoort aan God toe, maar met dit volk had God, de Schep­per van hemel en aarde, de ‘Ik ben die Ik ben’, persoonlijk een verbond gesloten. Kenmerk van dit verbond was dat het van buitenaf en opgelegd was (Deut. 06:17) .

Dat God niet alleen be­doelde: als een slaaf doen wat er gezegd werd, is duidelijk en blijkt ook uit de woorden die God tot Mozes spreekt als Hij zegt dat de wet en het gebod op de stenen tafelen, zijn om hen te onderwijzen (Ex. 24:12) .

Ook wilde God aan het volk kracht geven om vermogen te verwerven teneinde het verbond ge­stand te doen (Deut. 08:18). Dat de duivel met zijn hele legermacht, uitge­drukt en uitgebeeld in de zeven vijandige volkeren, gewerkt heeft om dit volk van God af te trekken, is duidelijk. Hij is een dief, een slachter en een ver­delger, zegt Jezus in Johannes 10 vers 10a (Joh. 10:10a).

Altijd gedroeg het volk zich weerspannig tegen God waardoor de heerlijk­heid van het oude ver­bond hooguit in een enke­ling gewerkt heeft. Aan het einde zien we deze enkelingen in Maria en Jozef, Zacharias en Elisabeth, Simeon en Anna en iemand als Nicodémus.

Het verschil tussen de twee verbonden

Zoals het kenmerk van het oude verbond was: van buitenaf, buiten de mens op tafelen van steen, nauwgezet alle voorschrif­ten vervullen, uiterlijke godsdienst; zo is het ken­merk van het nieuwe en betere verbond: ‘binnen in u’, in het verstand ge­legd, in het hart geschre­ven, “Mijn Geest zal Ik IN UW BINNENSTE geven” .

In het oude verbond ging de mens naar de tempel om God te dienen en te ontmoeten. In het nieuwe verbond is de mens zelf een tempel en woont Gods heilige Geest in zijn bin­nenste (1 Kor. 03:16; 1 Kor. 06:19). In het oude was het gods­dienst, maar in het nieu­we is het godsvrucht (Jes.32:15; Gal. 05:22). Geen geboden en inzettin­gen van buitenaf, maar leven – goddelijk leven – van binnenuit.

De wet die in het binnen­ste geschreven wordt, is niet de oudtestamentische wet of de tien geboden (woorden), die op de tafelen gegrift waren, maar God zegt: “Mijn wetten”. Als wij de hele wetgeving beschouwen en in het bij­zonder de ’tien geboden’ of ‘woorden’ (Ex. 20:01-17), dan is duidelijk dat dit menselijke wetten zijn door God aan de mens gegeven. Het zijn geen wetten van God, waardoor God leeft, maar wetten bedoeld voor de mens om te leven (Deut. 32:47). Als God de mens schept, formeert van stof uit de aardbodem, dan blaast God de levensadem in zijn neus en alzo wordt de mens een levende ziel (Gen. 02:07; 1 Kor. 15:45) .

In die levensgeest van de mens is alles wat de mens tot mens maakt. Dat is ook zo bij planten en dieren, maar de mens is heel bij­zonder omdat hij beeld­drager Gods zal zijn. De planten zijn naar hun soort en de dieren naar hun aard, maar de mens is naar Gods beeld ge­schapen. De geest is de drager van de scheppings- wetten Gods voor de mens. Hierdoor, een heel scala aan begeerten, is de mens tot de levende ziel gewor­den, waardoor hij in staat is, daar waar hij voor geschapen is, te volvoeren in volkomen harmonie met al het geschapene en met God, zijn Schepper

De levenswetten in het hart

In het ‘paradijs verhaal’ laat God ons zien hoe de duivel op sluwe wijze de mens verleidt en aan zich onderwerpt. De mens komt in de geestelijke dood en hierdoor treedt een ver­duistering op in de mens, waardoor de ingeschapen wetten niet goed meer kunnen functioneren . Zo spelen de boze geesten ook in op de begeerten van de mens, om hem tot zonde te brengen (Gen. 03:06; Jak. 01:14-15).

Maar het levenslicht – wat de dichter van Spreuken noemt: “De geest van de mens is een lamp des He­ren” (Spr. 20:27) – is nooit helemaal uitgedoofd. Zolang dat licht nog schijnt, functioneert het geweten nog en is nog bepalend voor de beslis­singen op de overleggingen van het hart (Rom. 01:21; Matt. 15:18-19).

Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen: “Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben (bedoeld wordt: de wet en de geboden die de Jo­den wel hadden) van na­ture doen wat de wet ge­biedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich­zelf tot wet; immers zij tonen dat het werk der wet in hun hart geschre­ven is, terwijl hun gewe­ten mee getuigt en hun gedachten elkander onder­ling aanklagen of ook ver­ontschuldigen” (Rom. 02:14-15).

Oorspronkelijk is in ieder mensenhart de wet ge­schreven en wanneer deze ingeschapen wetten nog functioneren, werkt het geweten en is betrokken bij de beslissingen die volgen op de overleggin­gen, gedachten, redene­ringen des harten. Dan is het nog niet volkomen duister geworden in hun hart (Rom. 01:21; Ef. 04:17-18).

De verzoening door Christus

Opnieuw is het God zelf die het initiatief neemt om de mens te verlossen uit de toestand, waarin hij sinds de zondeval ver­keert. Het is weer de apostel Paulus die dit op een wijze beschrijft, die tot nadenken en tot diepe dankbaarheid stemt. Hij schrijft in 2 Korinthiërs 5: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbij­gegaan, zie, het nieuwe is gekomen. En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich ver­zoend heeft. . . , dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun over­tredingen niet toe te reke­nen. Hem die geen zonden gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde ge­maakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem ” (2 Kor. 05:17-18a-21).

Dit zijn woorden die je met je hart moet leren verstaan, want dan proef je daarin pas ten volle de liefde en de genade van God en Jezus Christus voor de mensheid. De mens is met God verzoend als vaststaande genade­gave van God. God heeft ons met zichzelf ver­zoend en rekent ons de overtredingen niet toe, maar heeft het op Zijn eigen Zoon gelegd.

Levend door Gods gerechtigheid

In tegenstelling met het oude verbond, wat opge­legd was aan een heel volk, is het nu een per­soonlijke toetreding tot Gods volk – het Israël Gods – op grond van ge­loof. En bij dat geheel van verzoening en ver­lossing uit de macht van satan, en gerechtigheid Gods in Jezus Christus, hoort ook een reiniging van het geweten.

De menselijke levensgeest is weer levend door die gerechtigheid Gods (Rom. 08:10b) en van het geweten zegt de Hebreeënschrijver: “Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, ons bewustzijn (‘uw geweten’, Statenvert.) reinigen van dode werken, om de leven­de God te dienen” (Heb. 09:14). Het geweten zal weer goed gaan functioneren en eveneens de inge­schapen levenswetten in de geest. De wedergeboren mens gaat weer van nature doen wat de wet gebied, zonder die wet van buiten­af te hebben of te over­peinzen .

Maar dit is niet op zichzelf staand of een doel op zich, want Hebreeënschrijver vervolgt met: “En daarom is Jezus Christus de mid­delaar van een nieuw verbond, opdat, nu Hij de dood had ondergaan om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond, de geroepenen de belofte der eeuwige erfenis ontvangen zouden” (Heb. 09:15).

Dat is het doel van God. Er gaat iets totaal nieuws gebeuren. Dat is volgens Zijn eeuwige raadsbeslui­ten, waaraan God werkt naar de raad van Zijn wil en welbehagen.

De mens is geschapen om een woonstede Gods, om een tempel van de Heilige Geest te kunnen zijn. En Jezus zegt dat de Heilige Geest de belofte van de Vader is, “die tot in eeu­wigheid bij u zal zijn” (Joh. 14:17). Dat is de belofte van de eeuwige erfenis.

(Er komt nog een artikel over dit onderwerp. Dit vervolgartikel wordt gepubliceerd in “Levend Ge­loof” van volgende maand).

 

Intermezzo door Gerry Velema

Spelender wijs

Daar zit ze achter de piano. Zo heen en weer te draaien op haar pianokruk! Lekker achteloos, bijna nonchalant zit ze haar melodietjes te oefenen. En het klinkt nog leuk ook! Tegelijk houdt ze haar grote zus achter zich wat in de gaten. Dus zo half een blik op het pianoboek en de andere aandacht voor haar omgeving.

Ze gaat met sprongen vooruit. Het gaat heerlijk spelenderwijs. Heel anders dan haar vader, die zelfs al wat meer jaren pianoles volgt. Het is een serieuze man die er echt werk van maakt. Dagelijks minstens een half uur studie! Maar inmiddels is dochterlief hem allang voorbij gegaan, met haar vlindervingertjes.

Als pa studeert dat zit hij er ook echt helemaal achter. Vrouw en kinderen kunnen beter maar niet in de buurt komen, want vader moet zich concentreren. Voortdurend zoekt en kijkt hij naar de noten. De juiste noten!

Wat staat daar op het papier en hoe breng ik dat over in mijn handen op de toetsen van de piano!

Vader heeft wel veel meer verstand van de piano en van allerlei soorten muziek dan zijn dochtertje. Maar als het om pianospelen gaat. .. helpt die kennis niet veel!

Ineens realiseerde ik me het verschil tussen vader en dochter. Vader wil de letter, de noten zo precies mogelijk navolgen. Het liefst zonder vergissingen.

Dochterlief speelt piano midden in haar omgeving. Gewoon spelenderwijs corrigeert ze zich.

‘Oh, heden een foutje! Dat doe ik even over!’

Binnen het christelijk leven kennen we dit verschil ook. Wat een kramp en onnatuurlijkheid komt er niet boven wanneer er precies volgens ‘de noten’ moet worden gespeeld. Zoals het beschreven is, zo moet het. Zo hoort het, zo is het bijbels!

Het past soms ook helemaal niet meer in onze omgeving. Maar misschien heet het gespeelde liedje: geen gelijkvormigheid!

Toch zijn er ook anderen te vinden. Net als dat meisje leren ze spelenderwijs. Ze oefenen, verbeteren zich, ze kijken en lezen en leven toch open!

Gewoon ontspannen met hun omgeving. Het gaat gewoon minder ‘letterlijk’. Minder noot-gericht en meer melodie-gericht!

In Bijbelse termen: Niet de letter alleen, maar door de Geest verstaan wat er gezegd wordt. De letter maakt alleen maar gesloten mensen. Die zeker niet gelijkvormig zijn aan deze wereld, maar ook geen stralend licht voor mensen!

Laten we vanuit de genade willen leven! Niet vanuit het volbrengen van nieuwe wetten en regels en letters en noten! Leer van dit meisje om het spelenderwijs te leren en wordt zo spelende wijs!

 

Psalm 73:17 door Piet Snaphaan (gedicht)

“Totdat ik in Gods heiligdommen inging…” (Psalm 73: 17).

Ook kinderen Gods stellen vaak vragen

van waarom dit, of waarom dat?

Waarom heeft de één toch tegenslagen,

vindt de ander voorspoed op z’n pad?

 

Soms is het moeilijk te begrijpen,

totdat je door problemen heen,

al zoekende geestelijk gaat rijpen,

God zelf geeft inzicht, Hij alleen!

 

Broederliefde door Margreet Gast

 

De mens kan niet alleen leven

De mens is een sociaal wezen, zegt men. Hiermee wordt bedoeld dat de mens ervoor bestemd is, om met andere mensen samen te leven, om relaties te heb­ben met medemensen. Een mens alleen, zonder kon­takten, heeft geen leven. Ook de Bijbel spreekt er­van dat de mens (‘adam’) iemand naast zich nodig heeft. “Het is niet goed dat de mens alleen zij” (Gen. 04:09). Een mens kiest zelf zijn vrienden. Men ontmoet leuke, aardige en minder leuke, minder aar­dige mensen. Met diegenen met wie het ‘klikt’, kan men een vriendschappelijke relatie aangaan.

Wie tot bekering komt en gaat geloven in Jezus, zal een gemeente willen vinden om zich daar in te voegen. Daar komt men in contact met broeders en zusters in de Heer. Hij of zij zoekt dus een gemeente, allereerst uit gehoorzaam­heid aan het Woord. Maar daarnaast komt dit ook voort uit het verlangen met andere kinderen Gods samen te zijn. Het is een vanzelfsprekende zaak dat men broederliefde wil ont­vangen en uitdelen. Geloven-in-je-eentje is in strijd met het Woord en de Geest van God (1 Joh. 02:09; 1 Joh. 03:14).

God bouwt aan Zijn ge­meente. Hij is het die le­den toevoegt (Hand. 02:47). En dus kiest een kind van God niet zelf zijn broeders en zusters uit. Dat bete­kent dat men gemeentele­den kan ontmoeten, die men nooit zelf voor een relatie zou hebben uitge­kozen! Is het wellicht daarom dat de Heer Jezus – en ook de nieuwtestamentische brievenschrijvers – zo nadrukkelijk en .vaak oproepen tot ware, oprechte broederliefde? (Joh. 15:09-17; Rom. 12:09; Heb. 13:01).

Broederliefde is meer dan menselijke vriendschap. Ze komt voort uit de lief­de Gods die in onze har­ten is uitgestort door de Heilige Geest (Rom. 05:05).

Broederliefde moet men leren

Hoe waar het ook is, dat de liefde van God door Zijn Geest in ons woont, toch is broederliefde niet iets ‘wat er dus is’. Het is onze verantwoordelijk­heid de Heilige Geest te laten werken in ons hart. God wil ons leren van de broeders en zusters te houden (1 Thess. 04:09). En we zijn nog lang niet uit­geleerd, we kennen Gods wezen nog lang niet ten volle, en dus ook de (broeder)liefde niet. We zijn er naar op weg, die – samen met alle heiligen – te vatten (Ef. 03:18).

Ook in 1 Petrus 1 vers 22 (1 Petr. 01:22) worden we ertoe opge­roepen om toe te werken naar ongeveinsde broeder­liefde. Ongeveinsd houdt in: vrij van alle huichela­rij en onechtheid. In deze tekst lezen wij verder dat we onszelf moeten reinigen van alle ‘vervuiling’ van­uit het rijk der duister­nis. We zullen de waar­heid in gehoorzaamheid moeten aannemen, om in­nerlijk schoon en zuiver te worden. En op deze wijze zullen we toewerken naar de ware broeder­liefde .

Tedere toegenegenheid

Het is een gebod des He­ren de broeders lief te hebben. Dit betekent ech­ter niet dat het een ‘op­gelegde’ liefde is. Dan zouden we het gebod gaan vervullen door in het zichtbare het ‘vereiste gedrag’ te gaan vertonen. Ware broederliefde komt uit het hart. Het gevoel is er volledig bij betrok­ken. We zullen in broeder­liefde elkaar genegen zijn (Rom. 12:10), en dus zachtmoedig en barmhartig met elkaar omgaan. Door de broederliefde zullen we betrokken zijn bij het le­ven van de broeder of zuster. We zullen de volle aandacht voor hem of haar hebben.

Aanvaarding en hoogachting

De broeder en zuster in de gemeente liefhebben betekent: hem of haar volledig aanvaard hebben en hoogachten (Rom. 14:10). In de gemeente is openheid naar elkaar toe. Heeft men strijd, proble­men, dan wordt dit de broeders en zusters open­hartig verteld. De voor­beden kunnen immers pas echt functioneren dankzij dat vertrouwen, wat men in elkaar stelt. Zo komen we in de gemeente veel van elkaar te weten. Ech­te broederliefde kan hier­mee omgaan.

Maar het gevaar is reëel aanwezig dat de een de ander gaat minachten om zijn zwakheden of gebondenheden. Of men gaat elkaar hierom veroordelen. We worden hiervoor te­recht gewaarschuwd! Het in elkaar gestelde ver­trouwen zullen we niet beschamen, maar juist koesteren als iets kost­baars .

Broederliefde is een die­nende liefde (Gal. 05:13). Door deze liefde verdra­gen we elkaar (Ef. 04:02b). Ons streven is één te zijn in liefdebetoon (Filip. 02:02). Broederliefde ver­bindt broeders en zusters aan elkaar en verrijkt zo het geestelijk inzicht (Kol. 02:02). Door de broeder­liefde bouwen we de liefde tot allen op (2 Petr. 01:07). Door de broederliefde zijn we blij met elkaar.

Jezus schaamde zich niet ons broeders te noemen (Heb. 02:11b). In navol­ging van Hem, zullen wij ons er niet voor schamen elkaar broeders te noemen, integendeel: we zijn trots op elke broeder en zuster.

 

“Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als óns werk In rekening te brengen, maar onze bekwaamheid is Gods werk, die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend” (2 Kor. 03:05-06).

 

De schepping door Piet Snaphaan (gedicht)

Het was in den beginne,

nog niets was er in ’t zicht,

totdat de Schepper zeide,

al scheppend, er zij licht.

 

Hoe wonderbaar Gods schepping,

leven ging er ontstaan,

het licht was reeds geschapen,

al ’t andere kwam er aan.

 

De zee en gans de aarde,

de sterren, zon en maan,

de vogels en de dieren,

God schiep het al te zaam.

 

De flora en de fauna,

vol kleuren en vol pracht,

in wijsheid had de Schepper,

het alles uitgedacht.

 

Als kroon over de schepping,

had God de mens bedacht,

die moest daar over heersen

dat werd van Hem verwacht.

 

O Heer, aan U de eer en glorie,

als Schepper had U alle moed,

vol wijsheid waren al Uw werken,

U zag het zelf, het was zeer goed!

 

Inleiding tot de Hebreeënbrief -1-

Bijbelstudie door Klaas Goverts

De Hebreeënbrief kan gemakkelijk verkeerd geïnterpreteerd worden en soms maakt men misbruik van dit geschrift om bepaalde vooroordelen te versterken. We dienen derhalve behoedzaam te wandelen wanneer we deze grond betreden en we houden vast aan ons uitgangspunt: het Oude Testament is niet oud en het is geen testament. Nimmer zal dus een bijbelschrijver het zogenaamde Oude Testament degraderen of als achterhaald betitelen. De Schrift (Tenakh en Evangelie) vormt een onverbrekelijke eenheid.

Diverse kern- of motiefwoorden kunnen ons een entree geven om deze brief binnen te treden.

Het spreken Gods. Dit is meteen de inzet van het hele betoog: Op vele wijzen en vele malen heeft God tot de vaderen gesproken in de profeten; op het uiterste van deze dagen heeft Hij tot ons gesproken in een zoon (of: in één die zoon is).

Ditzelfde woord ‘spreken’ komt nog twaalf keer in de Hebreeënbrief voor:

een zaligheid (bevrijding) waarover om te beginnen gesproken is door de Here;

de komende bewoonde wereld’ waarover wij spreken; de dingen waarover gesproken zou worden;

zou hij niet gesproken hebben over een andere latere dag (een dag daarna);

Hij die tot Hem sprak; ook al spreken wij zo; ten aanzien van welke stam Mozes niets gesproken heeft over priesters; Want nadat elk gebod overeenkomstig de Thora was gesproken door Mozes tot al het volk; hierdoor (namelijk door dit geloof c.q. vertrouwen), gestorven zijnde, spreekt hij nog; (Abraham) tot wie gesproken werd…;

En dan als hoogtepunt de verzen 24 en 25 van hoofdstuk 12: – het bloed dat ‘beter’ spreekt dan Abel; – zie dan toe dat ge niet afwijst Hem die spreekt.

Hier vindt de serie teksten over het spreken een afsluiting; samenvattend kunnen we stellen dat het een van de centrale thema’s is in het betoog van Hebreeën, waarbij het er de auteur kennelijk om gaat: hoe reageert de mens (het godsvolk) op het spreken Gods.

De teksten aan het begin (1,1-2) en aan het eind ( 12,24-25) vormen daarbij een soort inclusio (omsluiting, omlijsting): de brief zet in bij het spreken Gods door de tijden heen, om dan tenslotte terecht te komen bij het spreken van het bloed van de Messias en de dringende oproep om degene die spreekt niet af te wijzen, een appèl dat herinnert aan (teruggrijpt op) 2,3.

  1. Zoon. In de eerste verzen van hoofdstuk 1, die we beschouwen als de toonzetting van de hele brief, klinkt meteen al de kern-uitspraak: God heeft op het uiterste der dagen gesproken in een zoon. Opmerkelijk is hier dat het bepaald lidwoord in de grondtekst ontbreekt; daarom vertale men: een zoon, of een die zoon is, dat wil zeggen iemand die de kenmerken, kwaliteiten van zoon vertoont. Daarbij dienen we ons ervoor te hoeden dat we het begrip ‘zoon’ niet al te haastig invullen vanuit een (voor ons wellicht vanzelfsprekende) beeldvorming. Laat de Hebreeënschrijver de ruimte om zijn eigen beeld van wat een zoon is, voor ons te schilderen.

In 1,5 gaat hij inderdaad het thema ‘zoon’ verder uitwerken en wel aan de hand van twee schriftteksten:

zoon van mij zijt gij

ik heb u deze dag verwekt (Psalm 2,7) .

ik zal voor hem worden tot een vader

en hij zal voor mij worden tot een zoon (2 Sam.7,14).

In de tweede Psalm is Israël zoon voor God te midden van de gojim (de volkeren); in Samuël zien we David als de centrale gestalte aan wie afgelezen mag worden wat een zoon is. Die zoon is Gods rechterhand. In Hebreeën 1,8 komt de schrijver op de troon die gegeven wordt aan degene die zoon is. Maar wie is dat die op de troon mag zitten? Hoofdstuk 2 geeft ons de ‘profielschets’ van de ware troonpretendent: van ‘zoon’ verschuift het beeld naar ‘mensenzoon’ (ben ‘adam) : wat is een mens (wat is ‘adam dat Ge hem gedenkt of een mensenzoon dat Ge op hem let? (2,6).

Mensenzoon: dat is hij die het mens-zijn tot het uiterste gestalte heeft gegeven, dat is de mens van de laatste mijl. Zoon is hij die de wil van de Vader tot het einde toe op zich neemt en die zo Vaders rechterhand wordt. En wat is de wil van de Vader? Mens-zijn tot het uiterste. Want de Vader heeft het intense verlangen dat er, wanneer een mens helemaal aan het einde is, dan nog, ja dan nog en juist dan, een mens voor hem zal zijn, die bereid is mens voor hem te zijn tot het uiterste.

Dat is de gestalte van een zoon, een mensenzoon: hij is (hij wordt) mens tot voorbij de laatste grens. Die mensenzoon herkennen we in Jezus. Die mensenzoon herkennen we soms in zijn volgelingen. Zo heeft God de Vader ons bedoeld; dit heeft Hij ons toegedacht.

Eerstgeborene. In de Hebreeënbrief verbinden zich met het basiswoord ‘zoon’ enkele andere kernwoorden (ook hierin staat deze brief geheel in de lijn van Tenakh) . We noemden al ‘mensenzoon’; daarnaast is er ook de term ‘eerstgeborene’

Als Hij echter opnieuw de eerstgeborene binnen brengt in de bewoonde wereld zegt Hij:

aanbidden moeten Hem alle boden (engelen) Gods (1,6).

Maar wat en wie is de eerstgeborene? Dat kan alleen Tenakh ons vertellen. De eerstgeborene (bekor) is degene die instaat voor zijn broeders, die doet wat Kaïn had moeten doen: hij ‘hoedt’, hij bewaart zijn broeder. Zijn broeder is veilig bij hem, want deze mens wil niet leven zonder zijn broeder. Hij is de ene voor allen. Hij is de eerste, maar daarom is hij ook de laatste, want hij wacht tot allen hun plaats gevonden hebben, tot de laatste de finish heeft bereikt, en dan gaat hij naar binnen.

Ook hier reiken hoofdstuk 1 en 12 elkaar de hand: het begin van de brief spreekt over de bekor die in de bewoonde wereld (de oikoumenè) wordt binnengebracht; het eind over de vergadering (gemeente, ekklèsia, qahal/samenroeping in het hebreeuws) van bekorim (eerstgeborenen) 12,23. Bovendien horen we in 12,16 over Esau die in ruil voor één spijze zijn eerstgeboorterecht (bekorah) weggaf. En 12,28 memoreert het Pascha (Pesach) dat gevierd werd (en wordt) opdat de verderver hun eerstgeborenen niet zou aanraken.

Thematisch zijn ‘eerstgeborene’ en ‘uiterste der dagen’ intens en hecht op elkaar betrokken. In 1,2 zegt het NBG: nu in het laatst der dagen. Vanuit de grondtekst lezen we: op het uiterste van deze dagen. Het betreft een term die we onder andere tegenkomen in Genesis 49 vers 1 waar Jakob zijn zonen zegent en dat inleidt met deze woorden: Ik zal u melden wat u ontmoeten zal in het achterste der dagen (Septuagint: op het uiterste der dagen); voorts ook in diverse profetenteksten.

De relatie is dubbel:

De bekor (de Messias/ de messiaanse mens) veroorzaakt het uiterste der dagen: hij zet de dagen op scherp; hij drijft de contrastwerking op tot het uiterste.

Juist wanneer de dagen op hun uiterste lopen (dat is het kritieke uur, het beslissende tijdsgewricht, de finale; de Hebreeuwse mens denkt altijd in dagen; dagen is toegemeten tijd, tijd als gave van Godswege), juist dan is de bekor, de Messias, de rechtvaardige (tsaddiq) daar. Want hij is degene die gaat tot het uiterste; als allen het laten afweten, zal hij er zijn; in de grenssituatie is hij present.

Zo staat heel deze brief in dit teken: het uiterste der dagen, dat bepaalt kleur en toon van alles wat gezegd wordt. De brief aan de Hebreeën is een verhaal over mensen in de grenssituatie van het bestaan. Zoals een leid het zo treffend formuleert:

Nu is de dag van oogsten daar

het hoogste van de tijd;

een koning als een korenaar

staat op in majesteit. (W. Barnard).

Voor de Hebreeuwse mens weegt de tijd het zwaarst, zwaarder dan de ruimte. God is met heel zijn wezen de God van de geschiedenis; daarom gaat de tijd ergens naar toe; daarom, en daarom alleen is er een uiterste der dagen. Als God niet déze God was, zou er helemaal geen uiterste der dagen zijn. Dan was er misschien de kringloop, de eindeloosheid, de ‘eeuwige wederkeer’, kortom de zinloosheid. Maar dank zij deze God is er geschiedenis.

 

Gods plan door Tea Keuper Dijk

“Maar vergeet nooit, dat in het leven met de Here de vrouw niets is zonder haar man en de man niets zonder zijn vrouw. Want hoewel de eerste vrouw uit de man is genomen, wordt iedere man uit een vrouw geboren. En de oorsprong van alles is God” (1 Kor. 11:11-12, Het Boek).

God heeft man en vrouw geschapen op een wonderlijke wijze. Eerst de man en uit hem de vrouw. Uit de vrouw worden later weer zonen geboren, die werden verwekt door de man. Dat was en is Gods bedoeling, die eenheid.

En het zó ontstane huwelijk is een beeld van het ‘huwelijk’ in de geestelijke wereld van Christus en Zijn gemeente. Eerst was Christus er en vanuit Hem ontstond de gemeente, Zijn vrouw. Doordat de gemeente bevrucht wordt door de Heilige Geest (van Christus) baart zij zonen van God. Als de gemeente tot volheid is gekomen brengt het Hoofd (de man), Christus haar naar God, de Vader. Dan is, zou je kunnen zeggen, de cirkel rond. Te ontdekken dat wij in dat plan van God mogen passen! Ik wil me daarnaar uitstrekken en wandelen in Zijn wil.

Heer, ik wil U toebehoren en van Uw gemeente zijn,

Daarin ben ik toch geboren en U maakt mij vlekk’loos rein.

Jezus Christus, Zoon van God, U omvat mijn levenslot!

U volvoert in mij Uw plan, waar ‘k ‘amen’ op zeggen kan.