Levend geloof 1993. 05 nr. 348

Het koninkrijk Gods is als een molenaar die granen maalt voor de bakker

Duurt Sikkens

 

 

Welke ruimte geven wij aan Gods Geest? Gert Jan Doornink

“De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zó is een ieder, die uit de Geest geboren is” (Joh. 03:08).

Het gedoopt zijn in- en vervuld zijn met Gods Geest is een belangrijke voorwaarde om als kind van God te funktioneren in dienst van Gods Koninkrijk. Ieder lid van de waarachtige gemeente van Jezus Christus mag nog iedere dag dankbaar zijn dat juist in deze eeuw het volle licht hier weer op gevallen is.

Strijd om het juiste inzicht

Toch is het een feit dat er nog veel verschil van inzicht bestaat om­trent de werkelijke betekenis van de heilige Geest en het funktioneren ervan in en door de gelovige. Soms zien we zelfs dat er strijd gevoerd wordt wie het juiste inzicht heeft. We hoeven ons niet af te vragen wie daarin de hand heeft.

Toen de opwekkingsbeweging ‘Stromen van Kracht’ aan het eind van de jaren vijftig naar voren bracht dat de doop met de heilige Geest betekende dat je dan negen gaven (1 Kor. 12) en de negen­voudige vrucht (Gal. 05:22) ontving, kwam er uit de toenmalige pinkstergemeenten een storm van protest los en bestreed men dit als een dwaalleer. Daar werd geleerd dat iedere gelovige slechts één of enkele gaven kon hebben en zeer beslist niet alle gaven.

Men ging bij deze strijd volledig voorbij aan het gegeven dat het er een groot verschil is tussen de gelovige als individu (die in principe dus de vrucht en alle gaven in zich heeft) en als men samenkomst als gemeente. In het laatste geval vormt men immers als gelovigen samen een eenheid. En zal in deze ‘een­heid’, speciaal tijdens de aanbiddingsdienst’ Gods Geest kunnen funktioneren bij het openbaar worden van de ‘gaven’.

Wat satan tracht te verhinderen

Dat het verschil van inzicht tot in onze dagen voortduurt is niet zo verwonderlijk als wij bedenken dat de duivel tracht te verhinderen dat de openbaring van het volle zoonschap in de gelovigen doorbreekt. Uiteindelijk zal hij dat natuurlijk niet kunnen verhinderen, maar hij is nog steeds bezig barrières op te werpen.

En hij heeft er een behagen in als wij strijd gaan voeren om de inzichten, die wij menen te hebben, te vuur en te zwaard verdedigen als de enig juiste. Zo lezen we nog al eens dat iemand precies weet te vertellen hoeveel ‘gaven’ er zijn. Negen, nee er zijn er veel meer: achttien! Weer een ander kwam tot twee-en- twintig. Onlangs lazen we zelfs in een blaadje dat iemand er dertig had geteld!

Weer anderen stellen centraal in de verdediging van hun visie dat we toch vooral voorop moeten stellen dat de heilige Geest de ‘derde persoon van de Goddelijke drieëeenheid’ is. Wie hier ook maar iets anders over denkt krijgt het etiket ‘dwaling’ opgeplakt. Anderen verdedigen weer hun visie dat de Geest van God alleen maar een ‘kracht’ is. En zo kunnen we doorgaan met voorbeelden aan te halen van ‘visieverdedigers’, die de ander verwijten dat ze ‘fout’ zijn.

Is het dan zo’n rommeltje in de gemeente van Christus, zullen sommigen zich afvragen. Gelukkig niet! Er zijn heel wat chris­tenen die meer en meer gaan ontdekken waarom het werkelijk gaat! En die weten te onderscheiden uit welke bron de verwarring wegkomt, maar ook waar het goede wegkomt!

Waar gaat het werkelijk om?

Persoonlijk hebben we in de loop der jaren geleerd om in ons gebed te bidden om de ‘volheid van Gods Geest’. En dit ook anderen te adviseren. Maak er een goede gewoonte van iedere dag te bidden: ‘Heer, maak mij vandaag vol van Uw Geest!’ En dank Hem er tegelijkertijd voor dat Hij het ook doet! Hij geeft geen stenen voor brood.

Wanneer Jezus in Lucas 11 spreekt over het bidden en duidelijk maakt dat ‘wie bidt, ontvangt’, brengt Hij naar voren dat dit ook geldt ten aanzien van Gods Geest. Als het voor ouders al van­zelfsprekend is dat zij goede gaven geven aan hun kinderen, “hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden”, zegt Jezus (Luc. 11:13).

En in het gesprek met Nikodemus vergelijkt Jezus het ‘uit de Geest geboren zijn’ met de wind, waarvan we niet weten vanwaar hij komt en waar hij heengaat (Joh. 03:08). Een merkwaardige vergelijking zou je kunnen zeggen, want wind is iets ondefinieer­baars, niet zichtbaar, maar wel aanwezig. ‘Gij hoort zijn geluid’, zegt Jezus.

Net als op de Pinksterdag te Jeruzalem gebeurde toen er, zoals Handelingen twee vers twee (Hand. 02:02) vertelt, ‘eensklaps uit de hemel een geluid kwam als van een geweldige windvlaag die het gehele huis vulde’. Een even later lezen we van de discipelen dat ‘zij allen vervuld werden met de heilige Geest en met andere tongen begonnen te spreken’.

Er ging iets groots en machtigs gebeuren in de geestelijke wereld. Het rijk van satan begon te schudden en te wankelen, zoals dat ook reeds tijdens de persoonlijke bediening van Jezus was gebeurd. Maar nu ging het op veel grotere schaal gebeuren: de gemeente, vol van de heilige Geest, begon zich voor het eerst te manifesteren. De duivel moest terrein prijsgeven!

Deze ontwikkeling, begonnen op de Pinksterdag, gaat tot op de dag van vandaag door. Weliswaar zijn er vele eeuwen van afremming geweest, maar het volle licht van Gods heerlijkheid, zoals dat door Zijn Geest tot ons komt, gaat verder tot openbaring komen in en via gelovigen die zich daarvoor openstellen.

Het hangt dus mede van onszelf af in welke mate Gods Geest zijn werk zal kunnen doen. Vandaar de titel boven dit artikel: ‘Welke ruimte geven wij aan Gods Geest?’. Het gaat er niet om of wij in deze fase van geestelijke groei en ontwikkeling, waarin de gemeente en de gelovige individueel zich bevind, op alle onder­delen ten aanzien van Gods Geest gelijk denken. Wèl of wij ‘ruimte’ geven aan de Geest in ons leven. Laat Zijn wind maar door ons heen waaien, zodat elke gebondenheid en hindernis, die eventueel nog aanwezig is, het veld moet ruimen. Zijn wind is een ‘heilige wind’, dat wil zeggen: elke onreinheid en ongerechtigheid wordt volkomen weggeblazen. Daar is geen plaats meer voor. En voor ‘infiltratiewinden’ uit het rijk der duisternis sluiten we onze deuren en ramen.

Wind van leer of leer van het Koninkrijk?

Wanneer Paulus in zijn brief aan de Efeziërs in het vierde hoofdstuk schrijft over het grote belang van geestelijke groei, brengt hij ook naar voren dat als wij ‘mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus’ hebben bereikt’, wij niet meer onmondig zijn en niet meer heen en weer geslin­gerd worden onder invloed van allerlei ‘wind van leer’ (vs. 14). Op duidelijke wijze brengt Paulus hier onder woorden dat tegenover de wind van Gods Geest, de tegenwind van de vijand staat.

Wat is ons antwoord op deze ‘wind van leer’ die in onze dagen op allerlei wijze is geïnfiltreerd bij allen die niet geestelijk gegroeid zijn? Dat is de ‘leer van het Koninkrijk’, de boodschap zoals Jezus die bracht en later de apostelen. De boodschap die alleen maar gebracht kon en kan worden door vol te zijn van de Geest van God.

Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen ontmaskert en overwint de vijand. Het blaast elke hindernis omver. Het brengt ons tot volle geestelijke ontwikkeling waardoor de talenten, de begaafdheden die in elk van ons aanwezig zijn, tot volle ontplooiing kunnen komen. De God die wij dienen is een kreatieve God, en Gods Geest bewerkt dat wij zelf ook kreatief kunnen zijn. God breekt onze persoonlijkheid niet, maar zuivert het van alle verkeerde en negatieve besmettingen. Zijn volle heer­lijkheid gaat wij niet meer onmondig zijn en niet meer heen en weer geslin­gerd worden onder invloed van allerlei ‘wind van leer’ (vs. 14). Op duidelijke wijze brengt Paulus hier onder woorden dat tegenover de wind van Gods Geest, de tegenwind van de vijand staat.

Wat is ons antwoord op deze ‘wind van leer’ die in onze dagen op allerlei wijze is geïnfiltreerd bij allen die niet geestelijk gegroeid zijn? Dat is de ‘leer van het Koninkrijk’, de boodschap zoals Jezus die bracht en later de apostelen. De boodschap die alleen maar gebracht kon en kan worden door vol te zijn van de Geest van God.

Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen ontmaskert en overwint de vijand. Het blaast elke hindernis omver. Het brengt ons tot volle geestelijke ontwikkeling waardoor de talenten, de begaafdheden die in elk van ons aanwezig zijn, tot volle ontplooiing kunnen komen. De God die wij dienen is een kreatieve God, en Gods Geest bewerkt dat wij zelf ook kreatief kunnen zijn. God breekt onze persoonlijkheid niet, maar zuivert het van alle verkeerde en negatieve besmettingen. Zijn volle heer­lijkheid gaat zich openbaren, wanneer wij de Geest van God de volle ruimte geven!

 

Leer ons bidden… door Cees Maliepaard

 

“En het geschiedde, terwijl Hij ergens in gebed was, dat één van zijn discipelen, toen Hij ophield, tot Hem zei: Heer, leer ons bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft” (Luc. 11:01).

Een mens moet vele dingen leren. Als kind gaat dat dikwijls spelenderwijs. Zo heeft om te leren praten, niemand daar een hogere opleiding voor nodig gehad: je leert dat tussen de bedrijven door meestal heel gewoon van je moeder. En ook de moeder hoeft daarvoor beslist geen afgestudeerd pedagoge te zijn.

Later gaat het kind naar de basisschool en daarna naar het voortgezet onderwijs. Daar krijgt het onderricht van vakbekwame docenten. Voor elke vorm van onderwijs dient men bij de daartoe bevoegde leraren te zijn, dat zal duidelijk wezen. Goed timmeren leer je niet aan de theologische fakulteit en het Hebreeuws word je niet machtig bij het volgen van een (overigens gedegen) technische beroeps­opleiding.

Bidden kun je leren

Van wie kan een mens nu het beste bidden leren? Toch zeker van iemand die zelf een vruchtbaar gebedsleven heeft. Dat laatste ging zeker voor Jezus op: Hij bracht vele uren met de Vader door in een open gebedsrelatie. Ook heeft Hij ongetwijfeld kennisgenomen van wat de profeet Jesaja in Jesaja zeven vers veertien (Jes. 07:14) schreef: “Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven”. En van zijn ouders zal Hij gehoord hebben dat een engel van de Heer in een droom aan Jozef openbaarde, dat zijn verwekking bij zijn moeder Maria uit de heilige Geest was (Matt. 01:18-23).

Jezus was er zeker van op de hoogte dat Adam Gods zoon genoemd werd (Luc. 03:38), maar ook dat Hijzelf Gods zoon mocht wezen, alleen al door zijn natuurlijke verwekking door toedoen van de hemelse Vader. Later, bij zijn doop in Gods Geest, werd de Zoon des mensen tevens de eerste geestelijke zoon van God. De eerste Adam was een natuurlijk mens met een natuurlijke geest, de tweede Adam werd bij zijn geestesdoop een geestelijk mens.

Daarom waren zijn discipelen aan het goede adres met hun verzoek aan Jezus: “Heer, leer ons bidden”. Jezus was van Godswege bevoegd, het wegwijs te maken in het Koninkrijk der hemelen. Hij kon hun leren bezig te zijn in de hemelse gewesten, precies zoals Hij dat zelf placht te doen: dagelijks. Dat kwam doordat zijn hart naar de Vader uitging en vol was van de woorden die vanaf het begin bij de Vader waren.

Hou ’t zuiver

Wat valt er onmiddellijk op als Jezus zijn discipelen leert bidden? Dat Hij hun zegt, nooit te bidden met het oog op een daarmee te bereiken effekt op mensen. Als je bidt, praat je met God en daar heb je geen bijbedoelingen mee. “En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars, want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden om zich aan de mensen te vertonen. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds”, zei Jezus blijkens Matteüs zes vers vijf (Matt. 06:05).

Als men zich graag in de aanbiddingsdienst horen laat, zonder de intentie te hebben ‘de stem in den hoge te verheffen’, maar met de bedoeling bij anderen op te vallen door woordkeus of door inhoud van de gedachten, dan krijgt men daarmee de aandacht van velen. . . en dus heeft men dan het beoogde doel bereikt. Want daar ging het toch om?

Indruk maken op mensen is een uitingsvorm van vrome machten, die gretig een claim leggen op de mens die zij gebruiken. Ze brengen zo’n mens ertoe de aandacht op zichzelf te vestigen, omdat ze dat ervaren als het zélf de voor hen zo broodnodige belangstelling krijgen. Nou, die geven we hun toch zeker mooi niet!

Hiermee is natuurlijk niet gezegd dat degenen die voorwenden een gebedsrelatie met de Vader te hebben, terwijl het slechts een aaneenschakeling van vrome woorden is, alleen maar het slachtoffer van de machten der duisternis zijn. Terecht noemt Jezus hen huichelaars. Het is duidelijk dat Hij hier geen mensen bedoelt die slechts meebidden om niet bij de anderen uit de toon te vallen. Zij handelen óók verkeerd, maar hun kan niet worden aangewreven dat ze bij de mensen op willen vallen. Het tegendeel is eerder waar: ze willen juist helemaal niet opvallen.

Verwerpingsgedachten spelen in hun leven een doorslaggevende rol en in een reaktie daarop gaan zij zich als een kuddedier gedragen. Ze zeggen als het ware: zie je wel dat ik niet anders ben dan de anderen! Jezus heeft zonder meer de hypokrieten op het oog, zij die door een kwasi-geestelijke houding bij de mensen in aanzien willen komen. Dat is hun voor­opgezette bedoeling.

Tegen hen zegt Jezus: “Wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bidt tot uw Vader in het verborgene”. Of wel: trekje terug in de binnenkamer van je hart en sluit de deur daarvan voor de opjuttende machten der duisternis, die via een de aandacht opeisend, in het openbaar uitgesproken gebed, zich tegelijkertijd in de zichtbare en in de onzichtbare wereld trachten te manifesteren.

Bidt dan voorlopig maar liever vanuit de verborgen mens uws harten naar de Vader die in het verborgene ziet. Hij zal deze ommezwaai ten goede zeker vergelden met een bevrijding uit satans invloedssfeer. Een aldus bevrijd mens zal ook (maar nu uit het hart) God in de samenkomst der gelovigen vrijuit groot kunnen maken, zonder dat de boze daaruit nog enige winst zal kunnen halen.

God weet het al

Jezus vervolgt zijn onderwijzingen met: “En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden. Wordt hun dan niet gelijk, want uw Vader weet wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt” (Matt. 06:07).

Je komt soms van die mensen tegen die zich vaak geroepen voelen aan een kort, doch goed gebed van een ander het één en ander toe te voegen. Alsof de Vader nadere uitleg nodig heeft over iets wat Hij al wist voordat het samen bidden begonnen was. Natuurlijk zou iemand een gebed soms aanmerkelijk mooier kunnen formuleren dan een ander al voor hem gedaan heeft, maar onze God is daar totaal niet in geïnteresseerd. Hij let niet op de vormgeving of op de manier waarop het één en ander gebracht wordt. Hij ziet het hart aan, zegt het woord van God.

De Vader let op wat er in het innerlijk van de mens leeft, op wat de intentie van het hart is. Daarom kunnen we in onze uitingen naar Hem altijd to the point wezen.

Als het hart op de Vader gericht is en op de voltooiing van diens plan, in eerste instantie met de mens. . . , dan verstaat de Vader elke gedachte, hoe onsamenhan­gend die ook onder woorden gebracht wordt. Een goed verstaander heeft (blijkens een bekend spreekwoord) slechts een half woord nodig. Een betere verstaander dan de Almachtige zelf, is uiteraard niet denkbaar.

Over Hem, onze hemelse Vader, willen we het de volgende keer hebben. Ons uitgangspunt is dan Matteüs zes vers negen. (Matt. 06:090.

 

 

Het oordeel van God door Klaas Goverts

 

“. . . Vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden”.

Wat stellen we ons voor bij ‘het oordeel”? Termen als eeuwig oordeel en laatste oordeel zijn vaak omgeven met een sfeer van dreiging en donkerheid. Het vonnis wordt geveld. En dan is het afgelopen. De deur gaat dicht. De geschiedenis eindigt. Streep eronder; punt erachter.

Wanneer we opnieuw gaan ‘horen’ naar de stem van de Schrift, gaan woorden weer glanzen; ze krijgen hun oorspronkelijke geladenheid terug.

Zo is het ook met dat begrip: oordeel. Als de God van Israël komt om te ‘oordelen’, om te richten, dan zit daar muziek in. Hij is kreatief in alles wat hij doet.

Dan wordt een mens niet vastge­spijkerd op de feiten. Deze God is niet een ‘alziend oog’, dat vanuit de hoogte neerziet om te taxeren wat wij ervan terecht brengen. Niet een hemelse examinator of een koel registrerende boekhouder.

Gods oordeel werkt bevrijdend

Deze God is anders. Hij heeft hart voor zijn mensen. Het Hebreeuwse woord ‘misjpat’, dat vaak met oordeel of gericht wordt weergegeven, mogen we in dat licht verstaan: richten is rechtzetten. Als Adam gaat bidden voor Sodom, dan is dit de grond waarop hij zich beroept: Zou de Rechter, de Rechtzetter van de hele aarde geen recht doen? (Gen. 18:25).

Soms kan een lied ons op een spoor brengen.

‘Gij die van hopen moede zijt, die arm zijt van verlangen, kom tot het oordeel dat bevrijdt’.

Deze regels van Klaas Heeroma raken de kern.

Het oordeel van deze God is bevrijdend. Het haalt je onder het kwaad vandaan. Het betekent dat een mens niet langer onderwor­pen is aan doem en dwang en ondergang.

Misschien altijd het gevoel gehad: ik presteer te weinig. Onder de maat. Nooit genoeg. En: er zijn vaak zoveel vooroor­delen. de manier waarop we naar onszelf kijken, en naar de ander.

Vóór-oordeel: typerende uitdrukking. Dat gaat aan het eigenlijke oordeel vooraf. En als wij nu eens stoppen met onze vóóroordelen, dan komt er eindelijk ruimte voor het oordeel van God.

En onder dat oordeel leeft een mens öp. Dan kom je tot die verrassende ontdekking: ik ben gekend.

God ziet ons ware gezicht

Onder dat oordeel van de Eeuwige kun je eindelijk jezelf worden. Niet langer gedoemd om je rol te spelen. Vaak hebben anderen een beeld van je; vaak ook heb je een beeld van jezelf. Zo ben ik nu eenmaal. Dat beeld is gegroeid vanuit ervaringen die zich hebben opgestapeld. Maar dan komt God, die zo anders is en zo anders denkt. En Hij heeft ook een beeld van je. Hij ziet je zoals je in aanleg bent; zoals je van origine, van oorsprong bedacht bent, en bedoeld. Hij ziet je ware gezicht. Jezus was voortdurend bezig dat ware gezicht van mensen weer tevoorschijn te brengen.

Mensen hebben een gezicht. Maar dat is soms zo versluierd, verhuld. Een we kijken naar iemand en zeggen: o dat is er zo één. Dat is een zeurkous, dat is een lastig portret. En dan zijn we klaar met zo’n mens. Afgedaan, gerubriceerd.

Maar hebben we dan het gezicht van die ander echt gezien? Het Hebreeuwse woord voor ‘aangezicht’ is panim en dat is altijd een meervoud. Daaruit kunnen we iets heel wezenlijks leren: een mens heeft altijd meer dan één gezicht. We kunnen nooit zeggen: nu ken ik die ander wel. Want het zou kunnen zijn dat er achter die buitenkant nog een heel ander gezicht verborgen zit.

Een verhaal met een open slot

Ik las in een kinderbijbel: ‘Kaïn is nooit van de Heere gaan houden’. Dan heb ik de neiging te vragen:

Hoe weet je dat? Als ik het verhaal van Genesis lees, dan treft het mij zo: wat over Kaïn verteld wordt, eindigt met een open slot. Kaïn is de man die zonder broeder wil zijn en die als gevolg daarvan ‘zwervend en zwalkend’ zijn weg op aarde moet gaan. Niet een straf, maar een gevolg.

En die -in het land Nod (het land Omzwerving)- een stad bouwt, teken van zijn heimwee, monument van een verborgen hunkering. Want de verteller noteert er zo veelzeggend bij: ten oosten van Eden (Gen. 04:16). Kaïn, hij woont in de bal­lingschap, maar, zou je haast zeggen: met uitzicht op Eden, het verloren paradijs.

De Franse schrijver Michel Tournier oppert: ongetwijfeld heeft moeder Eva haar zoon verteld over de hof, de tuin van Eden en zo is in Kaïn dat verlangen, die nostalgie, gewekt. Als hij dan, in de eenzaamheid van zijn bestaan een stad bouwt, dan plaatst hij, aldus Tournier, midden in die stad een tempel, een lege tempel. En zo leeft hij daar, wachtend.

Tot op een avond een vreem­deling aanklopt bij de stad. En Kaïn doet open, het is alsof hij hem verwacht heeft. Die vreemdeling is God, die zijn intrek neemt in de leegstaande tempel.

En natuurlijk: dan kan men als bezwaar inbrengen: wat Tournier daar schetst, staat niet met zoveel woorden in de tekst van Genesis; toch zou ik dan willen antwoor­den; Tournier heeft mijns inziens meer begrepen van het hart van God dan de auteur van de boven geciteerde kinderbijbel.

Haat is blind, maar liefde ziet

Ook Kaïn heeft meer dan één gezicht. Haat is blind. Haat ziet slechts één kant van de ander en staart zich daar blind op. Liefde ziet. Liefde ziet het aangezicht van de ander.

Kaïn is de man die faalt ten opzichte van zijn broeder; Kaïn is ook de man die zijn falen eerlijk erkent: mijn schuld is te groot om te dragen (Gen. 04:13, letterlijk vertaald; de NBG-vertaling voegt het woord ‘straf in). Kaïn is ook de mens die niet kan vergeten waar zijn oorsprong ligt.

De Joodse denker André Neher leert ons met andere ogen naar mensen te kijken. In elk mens zit, misschien heel diep verscholen, het heimwee naar God. Maar aan de andere kant is daar ook, in God, het heimwee naar de mens. Nostalgie de l’homme, nostalgie de Dieu. Op die twee krachten is heel de geschiedenis gebouwd.

Deze God, Hij kan zijn mensen maar niet vergeten. Mensen stichten steden, in hun ontheem­ding, in hun ballingschap. Maar deze unieke god trekt de ballingschap in, om zijn mensen terug te vinden. Niet om ze te veroordelen, want ze voelen zich vaak al zo veroordeeld, zo verworpen, zo verdoemd. Maar met één intens verlangen: om thuis te komen bij hen.

Waarom God de ballingschap ingaat

Zo vertelt het dat oude chas­sidische verhaal: een koning werd van de troon gestoten en raakte aan het zwerven. In één moment alles kwijt: zijn kroon, zijn lijfwacht, zijn troon. De hele dag doolt hij rond. Tenslotte wordt het avond; hij is moe en denkt: waar moet ik heen?

In de verte, op het platteland, ziet hij een klein huisje; daar brandt licht. Hij aarzelt even, dan gaat hij erop af. Als hij aanbelt, doet de man open en die ziet in één oogopslag: dit is de koning. Komt u binnen, majesteit, zegt hij, u zult wel moe zijn, u zult wel honger hebben. En de koning gaat aan tafel. We hebben nog erwtensoep, zegt de vrouw, zou u dat lusten? We hebben geen gouden bestek en geen zilveren schalen, we zijn maar eenvoudige lieden. U zult het moeten nemen zoals het hier is.

Als het eten op is, begint de koning te vertellen, over zijn verdriet, over zijn zorgen, over zijn tranen en zijn vragen, over de plannen die hij toch ook nog heeft.

De man en de vrouw zijn een en al oor; soms stellen ze een vraag, soms hebben ze ook nog een wijze raad. Als de avond voorbij is, kijkt de man zijn vrouw aan en hij zegt: Vrouw, de koning is ons nog nooit zo nabij geweest. Vroeger sprak hij alleen met zijn ministers en met zijn hovelingen; maar nu de koning in ballingschap is, is hij zó nabij.

Gods oordeel geneest

Wanneer mensen in ballingschap zijn, dan gaat God ook de ballingschap in, om hen te zoeken, om bij hen te zijn. Zo is Jezus: mens met de mensen, solidair tot het uiterste.

Het oordeel van God geneest; wanneer een mens zo ‘be­oordeeld’ wordt, kan hij eindelijk mens worden.

Het oordeel van God is, met de woorden van Huub Oosterhuis:

De stok die ons regeert,

de bek die ons kleineert,

de dood zal niet meer zijn.

Doorschijnend ons gezicht,

doorschenen van zijn licht,

voltooid is ons verleden.

 

Gedicht voor moeder, de vrouw (Gal. 04:26) (gedicht) door Duurt Sikkens

Dag Moeder,

k’ Heb je gezien als moeder in mijn leven

van jongs af aan vertrouwd met je gezicht

dat glansde van het goddelijke leven

en binnen in je zie ik een gedicht.

 

Niet alleen klank, alleen maar goede woorden,

’t Is een rivier, oplichtend in de zon

en wie jou kent, die kan de kleuren horen,

kan zien hoe God in jou het daglicht spon

in teed’re tinten; of in helder blauw.

 

Er steekt wel eens ’n storm op in je leven.

Zó, dat je zelfs dacht dat je niet verder kon

en werd je soms van links naar rechts gesmeten:

-Het scheen zo doelloos waar je aan begon-

totdat de wind uiteindelijk bedaarde

en je weer liep, met voeten door de dauw.

 

Hoor, Jezus zegt: “Ik wil jou leren kennen,

voor jou heb Ik gekozen, hier op aard.

hoor naar Mijn stem, suizend tussen de dennen

en traan voor traan wis Ik van je gelaat.

Geloof nóóit meer de leugen en van het ‘niets zijn’

want Ik onthul je naar je ware aard,

dan zullen wij -wij tweeën- samen één zijn

en deze band wordt niet geëvenaard

omdat Ik je zo liefheb, naar je wezen

waarin jouw liefde zó naar Mij uitgaat

dat Ik voor altijd graag bij jou wil wezen

in sterke trouw, die nimmer vergaat.

Kom hier bij Mij, Ik zal je ziel verhogen

en deel jouw leven met Mij in het licht.

Laat Me je zien, het zonlicht in je ogen,

dan zie je in Mij jouw lieflijke gezicht”.

Duurt Sikkens

 

Stap voor stap naar de volle vrijheid (getuigenis)

Uit het leven van Paulo en Wil Eggink

Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt, schrijft Paulus in Galaten vijf vers een. (Gal. 05:01). Eerder al had Jezus gezegd: “Wan­neer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn” (Joh. 08:36). Van deze ‘werkelijke vrijheid’ is ieder kind van God deelgenoot geworden, omdat hij het rijk der duisternis de rug heeft toegekeerd en zijn intrek heeft genomen in het Koninkrijk van Jezus Christus.

Toch is de weg naar de beleving van deze vrijheid soms een weg die langs diepe ravijnen gaat en waarbij men zelfs van de weg af kan raken. Dat hebben Paulo en Wil Èggink uit Blokker (N.H. ) ook ervaren. Paulo Eggink leest sinds 1986 “Levend Geloof’ en toen hij onlangs brochures bestelde, kregen wij een gesprek met hem en vroegen of hij, speciaal voor de lezers van “Levend Geloof’, zijn levensverhaal op papier wilde zetten.

Wij hebben zo min mogelijk veranderd in wat Paulo en Wil schreven en ook woorden laten staan die sommigen misschien vreemd in de oren klinken. Dit om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de ontwik­kelingen en achtergronden van hun levens. Uit wat zowel hij als zijn vrouw in onderstaande ‘getuigenissen’ vertellen, blijkt dat ze, ondanks alles wat ze meegemaakt hebben, stap voor stap de weg naar de volkomen vrijheid in Christus gaan ontdekken en beleven, (red. ).

Getuigenis Paulo

“Wat veracht is door de wereld heeft God uitverkoren om Zijn heer­lijkheid in te openbaren” (1 Kor. 01:26-30).

Mijn naam is Paulo Eggink en ben op 4 december 1947 uit een rasAmsterdamse moeder en een ruwe Indiase vader ‘ongewenst’ geboren. Met drie maanden werd ik in een haveloze staat geadopteerd door pleegouders in Vaassen. Kort daarna kreeg ik er twee broertjes bij. Mijn pleegmoeder, hoewel erg ziek (ze had longkanker), was een blijmoedig christin. Steeds als ze thuis was klonken de meest mooie klanken door het huis. Op twaalf­jarige leeftijd raakte ik haar kwijt. M’n wereldje explodeerde, ik werd bitter, hard en diepe pijn, haat en angst beheersten mijn leven.

Soms beleefde ik ook fijne dingen, zoals een straatmeeting en een 4 x Z. N. plaat, de natuur om me heen, etc. , maar toch ging het steeds verder bergafwaarts. Ik kwam in een Turks pension terecht, waar God me bewaarde voor zelfmoord.

Schipperskamp

Enige tijd later kreeg ik een tweejarige interne training in een schipperskamp. Er kwam wat struktuur in me. Ik leerde m’n moeder kennen wat géén prettige ervaring was. Later is dat toch nog goed gekomen, toen God me geleerd had te vergeven en om van mensen te houden.

Na een korte opleiding mocht ik varen. Tijdens een periode aan de wal leerde ik toen, middels een Indische familie, een pinkster­gemeente kennen. Op een zondag maakte ik voor ’t eerst van m’n leven een dienst mee. Een grote, zwarte man bracht een vurige bekeringsboodschap, precies op tijd.

Daarna gaf ik me aan de Heer en leerde ik de liefde van God een beetje kennen.

s’ Middags werd ik gedoopt, op grond van de story van de kamerling. Ze zongen: ‘Er is kracht, kracht. . . ‘ en plotseling stond ik midden in ’t kleine doopbad. (Ik besefte niet dat er toen nog een diep dal voor me lag). Ik keek op en zag de Heer Jezus vol warmte naar me kijken. Die reine, gave ogen, maakten me intens gelukkig, ’t Water sloot zich boven me en toen ik opstond welden er onbekende klanken in me op. ’t Spatte eruit en ’t bleef doorgaan tot niemand er meer was. Later begreep ik dat ik in ‘nieuwe tongen’ sprak.

Thuis zaten ze ongeïnteresseerd te kaarten in een bedompte sfeer en gingen ze verder met hun leventje.

’t Trok stevig aan mij. Vooral door een gebrekkige begeleiding, (géén inzicht in bevrijding, ook niet in de Jezus- only club waar ik een poosje was), ebde al het moois weer weg uit m’n leven.

Maar één zaadje is voor God genoeg voor een boom en Hij gaf ’t niet op! Ik ging varen en raakte steeds meer aan lager wal. Een officier aan boord bad voor mij. Hij gaf me een duwtje in de rug, maar ’t lukte nog niet.

Terug in Amsterdam raakte ik in de ban van de flower-power, ik gebruikte stuff, LSD, etc. Op een dag, na wéér een dag meer dood dan levend op de Dam te hebben gelegen, vond een zoon van een Duitse dominee mij, helemaal high, in een sleep-inn. Hij trof me met ’t feit dat ik tevreden was met een fake leven in ’t kunstlicht en zei: ‘God houdt nog steeds van je’.

Ik vluchtte voor ’t beschadigde vaderbeeld wat ik van God had, weg. Ik verwachtte véél slaag, een boze God die wreed was en onbarmhartig. Later ontdekte ik pas die warme liefdevolle Vader!

Ongeluk

In de haven, waar ik tijdelijk werk had, kreeg ik een ongeluk. Half stoned zat ik bovenop een biels en kreeg een luik tegen m’n hoofd. Ik stortte 25 meter diep naar beneden en zag héél m’n leven in een film voorbijgaan. De ziekenauto was er direkt en na onderzoek bleek dat er niets stuk was. God is goed! Een paar dagen later nam ik van een dealer nog een laatste ‘slechte’ trip aan. Ik zag ’s morgens alles groen en ’t hield niet op. Zeer beangstigend.

In het opvangcentrum aan de Willemsstraat te Amsterdam hielpen ze mij eruit met Psalm 23. Ze zorgden ervoor dat ik een funktie kreeg in een herstellingsoord, maar dit was véél te zwaar voor mij. De sfeer was vreselijk negatief, ik redde ’t niet en viel terug. Weg baan, weg perspektief. Maar de Heer ging door!

Ik kreeg een kamer drie hoog, ergens in Amsterdam. Vaak werd ik wakker in een LSD-roes. Op een dag wilde ik dood, (een witte auto passeerde, ik wilde springen), maar toen zei God: ‘Niet doen Paulo, Ik houd van jou’, ’t Trof me diep en ik draaide me om, om echt 180° van koers te veranderen. Johan van der Sluis van ‘Tot Heil des Volks’ bad voor mij en ik mocht uit ’t duister in ’t licht komen.

Werkplaats

M’n kamertje werd een tempel en een werkplaats van de Heer Jezus. Hij trok me uit diepten, op hoogten en vulde me met enorme kracht en liefde. Soms was m’n kamer te klein.

Ik leerde broeder Frits Nijenboer kennen, een ex-alkoholist, brandend voor de Heer en toegewijd om andere verschop­pelingen en losgeslagen mensen bij ’t hart van God te brengen. We gingen God prijzen en ik leerde een beetje gitaar spelen. Soms was ook die kamer te klein voor de heerlijkheid van God. Ik mocht getuigen van Gods liefde op de Dam. Heerlijk is het om hongerige mensen ’t leven en de woorden van God te geven. God houd zóveel van hen. ’t Stimuleerde me om nog dichter bij Hem te gaan leven. Toch trok er best nog veel negatiefs aan mij.

Enige tijd later raakte ik via broeder H. Ebbe in kontakt met een lieve eenvoudige christenfamilie in Landsmeer. Ik kreeg een baan, ging naar school, en kwam wat tot rust. Op de beek kon ik me in een roeibootje heerlijk ontspannen.

Vernieuwing

We hadden een fijne koffiebar met aktieve jonge christenen en een prima leerschool. Daar leerde ik van een jonge broeder (Jan Goede) de volle evangelie boodschap, Kracht van Omhoog en de gedach­ten van broeder Van den Brink kennen, via banden, boeken, etc. Op de Bijbelschool ervaarde ik een geweldige vernieuwing van denken en héél veel liefde.

Later namen we deel aan de aktiviteiten van de Boskoopse jeugd. Er ontstond een gemeente in Zaandam bij broeder Waljaard. Ik moest nog veel leren, maar de Heer bleef mij vasthouden.

In 1977 leerde ik Wil, m’n vrouw kennen. Ze had zelf ook een desastreuze achtergrond. We kregen ons eerste kindje, een jongetje, dat met te weinig zuurstof geboren werd en met MBD- beschadigingen. Later kreeg hij ook epilepsi, waar hij nu al weer zeven jaar van is genezen.

Ik regageerde vaak heel verkeerd op hem, veel te emotioneel. En was angstig voor herhaling van m’n oude leven bij hem, onbekwaam tot ’t geven van onverdeelde, warme vaderliefde en rustige, kalme leiding.

Daan is nu gezond, wel is hij extern, maar hij gaat vooruit. Onlangs tijdens een dienst, zag ik hem voor ’t eerst tijdens de uitnodiging tot gebed, tranen in z’n ogen hebben. God gaat door!

In november 1989 kregen we een heel ernstige auto-crash. M’n vrouw raakte op de intensive care. Twee van de kinderen in ’t ziekenhuis en Daan was helemaal van slag af. Daar -onder protest- leerde ik dat alléén het goede van God komt. Daar ontdekte ik ook ’t geschenk van God: m’n vrouw en m’n kinderen, een kwetsbaar, broos maar o zo kostbare gift. Hij leerde me toen mezelf en anderen te vergeven èn vergeving te aksepteren.

Vertrouwen

Uit Zaandam kregen we een heel verwarmend, uit het hart gegeven, kerstpakket en een financiële injektie. Maar gaandeweg leerden we op God te vertrouwen. Nu gaat ’t goed met Wil. Prijst de Heer.

Onlangs las ik in Psalm vijfentwintig de verzen negen en tien (Ps. 025:009-010). Waar dat op uitloopt? Onze trouwtekst was: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw”. Nu rustig groeiend en lerend te wandelen in Zijn werken voor ons, die Hij al lang heeft voorbereid, weet ik zeker: ’t Mooiste deel komt nog, Jezus is de moeite waard! En tot allen die dit ‘getuigenis’ hebben gelezen wil ik zeggen: Gun jezelf ook dit geluk, want je bent uiterst kostbaar voor Hem!

“Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij” (Openb. 03:20).

Getuigenis Wil

Mijn naam is Wil Eggink-Postma. Ik ben op 16 december 1951 in Amsterdam geboren. Als jongste dochter van vier groeide ik op in een christelijk gereformeerd gezin met een paar lieve ouders. Wat wil een mens nog meer? Toch had ik toen al last van gevoelens van minderwaardigheid. M’n zussen waren alle drie uitmuntende leerlingen en hadden ook allen veel vriendinnen. Ik had slechte cijfers en de meeste kinderen vonden mij stom.

Op m’n zeventiende ging ik intern in de verpleging in ‘De Poort’, waar Paulo ook gewerkt heeft in een andere periode. Daar ging een wereld voor mij open: Uitgaan tot diep in de nacht, de ene sigaret na de andere en uiteindelijk moe, leeg en erg eenzaam thuis komen.

Af en toe ging ik naar de Spuikerk. Impulsief trouwde ik met een niet- gelovige jongen. We zouden naar de kerk gaan, dit meer voor mijn ouders.

Toch wist ik dat God bestond en soms verlangde ik ook wel naar Hem, maar door het leven dat ik leidde, durfde ik eigenlijk niet naar Hem toe. Binnen twee jaar liep ’t huwelijk op de klippen. Hij kon een hechte, vaste relatie niet de baas, wilde dat ik wegging en zeer snel had hij een ander in huis. Ik was ten einde raad.

In de knel

Gelukkig kon ik bij m’n zwager en zus intrekken. Geestelijk kwam ik echter helemaal in de knel. Soms als ik over de Schellingwouderbrug vanuit m’n werk aan kwam rijden en de zon scheen, kwam de gedachte bij me op: ‘Ik zou hiervan af kunnen springen’, maar ik durfde niet. Ook gebruikte ik medicijnen en als ik ze niet bij me had ging ik hyperventileren.

Op een dag -ik werkte bij de Hema- stapte er een oude vriendin van mij de winkel in. Ze was blij om me te zien, maar ik schreeuwde van binnen en schaamde me dood voor m’n situatie.

Zij was een kind van God en nodigde me uit voor een samenkomst. Ik ging mee. Er werd blij gezongen en gitaar gespeeld. Na een poosje mocht ik bij ze komen wonen. Ze vertelden me dat de Heer Jezus alles nieuw wilde maken en dat Hij me alles wilde vergeven, als ik er om vroeg.

In de gemeente te Zaandam leerde ik Paulo kennen. We kregen verkering op een jeugdweekend in Urk. (We zijn nu al 15 jaar getrouwd en hebben inmiddels 3 kinderen van de Heer gekregen). Hij was al zo’n 10 jaar op weg en ik nog maar kort. Ik kon me dus behoorlijk schuil houden voor de Heer, tenminste dat dacht ik!

Schone lei

Ik kwam tot geloof en werd gedoopt in water en met de heilige Geest. Veel machten, waar ik mee te maken had gehad, werden bestraft. Ik mocht met een schone lei beginnen. In zo’n 10 jaar probeerde ik echt dicht bij de Heer te leven en ontdekte heel veel moois.

Zorgen bleven echter niet uit. Ze verstikten m’n geloofsleven en af en toe was ik wanhopig. Op een dag op weg naar Zaandam -we woonden ondertussen in Hoorn- kreeg ik een woord van de Heer uit Jeremia twee en dertig vers zes (Jer. 32:06), over genezing en herstel en ook -in vers 10- dat de stem van vreugde en vrolijkheid weer gehoord zou worden. Ik werd er echt blij van en geloofde dat de Heer Jezus me zou helpen.

Auto-ongeluk

Die dag kregen we met ons hele gezin een heel ernstig auto- ongeluk.

M’n dochter en m’n jongste zoon kwamen met mij in ’t ziekenhuis te liggen. In kritieke toestand werd ik op de intensive care afdeling opgenomen. Ik had onder andere een gebroken rug en gekneusd hart, van alles was gebroken en gekneusd: ’totaal afhankelijk’. Ook kreeg ik zuurstof omdat m’n long geklapt was. Alle kracht, zowel lichamelijk als geestelijk, was weg. Het enige wat ik nog wist was de belofte die ik op de heenreis ontvangen had en tegelijkertijd: ‘U heeft dit niet gedaan, Heer’.

Op dat moment zag ik de Heer Jezus en Hij zei: ‘Ik weet wat je zeggen wilt. Ik weet het al, ga maar slapen. Ik zorg voor je’. In één oogopslag zag ik Degene die me al zolang had willen helpen. Zolang was ik er aan voorbijgelopen en was ik er blind voor geweest.

Toen heb ik Hem alles gegeven: de hele zorgenlast (onze oudste jongen, die er lichamelijk goed afgekomen was, maar alles gezien had; de andere twee kinderen, die ook in het ziekenhuis lagen, waarover me weinig verteld werd en die ik niet kon troosten; Paulo, die aangevallen werd met schuldgevoelens en die er helemaal alleen voor stond; en nog veel meer). Ik heb het losgelaten en ben gaan slapen. Het was veilig en vertrouwd bij Hem.

Bemoedigingen

In de tijd erna genoot ik van de kleine dingen om me heen en de vele bemoedigingen die ik van de Heer ontving. De wereld om me heen draaide gewoon verder. De mensen maakten zich bezorgd, hadden veel haast en bijna geen tijd en echte interesse voor elkaar.

Jezus heeft voor mij betaald met Zijn bloed. Hij gaf Zijn leven voor mij in de dood. Dat was een geschenk voor ons, voor mij! Ik had Hem nu niet alleen al m’n zorgen en problemen verteld, maar ze ook echt aan Hem gegeven èn ze achtergelaten bij Zijn kruis! Nu hoefde ik niet meer in eigen kracht, maar mocht ik in de kracht Gods leven. Heerlijk!

Wat een ruimte kreeg ik en bovendien had ik tijd genoeg om ervan te genieten. Ik mocht dicht bij Hem schuilen onder Zijn vleugels en van ’t vette -’t beste van Zijn huis- genieten. Ik leerde van anderen te houden ‘om niet’, maar werd ook makkelijk bezeerd door ondoordachte uitspraken van anderen. Dan beschermde Hij me en tilde me op of vloog onder me en droeg me vol liefde en tederheid.

Relatie

In alles kwam Hij mij te hulp. Soms trillend van angst en pijn bracht Hij ons samen weer tot rust. Daar, aan m’n bed, kreeg de heilige Geest eindelijk de ruimte in m’n leven. En de Here God bouwde een geweldige relatie met me op, m’n hart was open. Een echt feest!

Tijdens die periode was er een groep fijne mensen uit Zaandam die echt voor ons zorgde. Er was van dag tot dag gebed. Na vijf weken mocht ik, gepantserd in het gips, naar huis. Daar heb ik nog een half jaar op bed gelegen en ongelooflijk veel van de Here Jezus geleerd: geduld, mildheid, huilen en schuilen, de Bijbel opnieuw ontdekken, elke verkeerde gedachte weer inleveren, lofprijzen, danken en ontvangen, genieten, stil zijn en luisteren. En getuigen!

Ik durfde nooit veel te zeggen, maar nu kan ik over de veran­dering in m’n leven m’n mond niet meer houden, als daar de mogelijkheid voor is. God is zo genadig voor me geweest en nog steeds geldt onze trouwtekst: ‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw!’. Nu mag ik voor Hem leven op de vaste Rots, in plaats van op los zand.

Nog ben ik niet helemaal genezen van ’t trauma, maar Ik weet dat Hij ook dat voleinden zal. Hij is mijn Geneesheer, de beste die er is en die ik nooit meer missen kan. Zijn offer was groot genoeg en ik mag van de inhoud ervan genieten en ’t aan anderen doorgeven.

Misschien heb jij ook nog zorgen, die je wel aan Hem vertelde, maar die je niet in hebt geleverd. Of misschien heb je Zijn vergeving wel aangepakt, maar nog niet uitgepakt. Dan vraag ik je in Jezus’ Naam: ‘Doe het’. Je krijgt dan een overvloed aan ruimte in je leven, (die Hij gaat vullen met het beste wat er voor jou is) èn vaste grond onder je voeten.

 

 

De Here, onze gerechtigheid, Bijbelstudie door Wim te Dorsthorst -1 –

De eenheid van God

Als Mozes aan God vraagt om Zijn heerlijkheid te mogen zien, dan beantwoordt God deze wens van Mozes door Zijn Naam uit te roepen: “Here, Here, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goeder­tierenheid en trouw, die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid en zonde vergeeft; maar de schuldige houdt Hij zeker niet onschuldig” (Ex. 36:06-07a).

De heerlijkheid van God, dat wat Hij in Zijn diepste wezen is, ligt besloten in Zijn Naam.

De Bijbel openbaart dat de Naam van God in vele namen te noemen is. Iedere naam op zich benadrukt heel speciaal een facet van zijn heilig wezen. Maar alles in God is één, zoals een schitterende diamant met zijn vele facetten.

Wie kent niet het woord uit (Deut. 06:04) wat zegt: “Hoor, Israël: de Here is onze God; de Here is één”!

Nu zijn er nogal wat die dit opvatten als een rekenkundige eenheid. Bijvoorbeeld: één is geen twee of drie. Ik geloof dat dit hier zeker niet wordt bedoeld.

Alle volken rondom, en ook Egypte waar Israël uitkwam, hadden hun vele goden met hun vele gezichten. Je kon ze vriendelijk stemmen met gaven, offers en aanbidding, maar ze konden evengoed hard en wreed zijn en het leven opeisen. En dat is het wat de Israëlieten ingeprent moet worden, dat de Here hun God niet gedeeld is maar één. Jezus heeft het verkondigd met de woorden: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” (1 Joh. 01:05). Jakobus verwoordt het zo: “Hij is de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van om­mekeer” (Jak. 01:17).

De openbaring van de Naam van God

Wij mogen nu weten dat Jezus Christus, Gods Zoon, de openbaring is van de Naam van God. Van Gods wezen dus. Johannes zegt van de heer­lijkheid, die Mozes nog niet kon zien, dat ze het met eigen ogen gezien hebben, aanschouwd hebben, en met de handen getast hebben (1 Joh. 01:14 en 1 Joh. 01:01).

Als Jezus zegt: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien”, en “Wie Mij aanschouwt, aanschouwt de Vader”, en “Ik en de Vader zijn één”, dan rooft Hij het Gode gelijk zijn niet of eigent Hij zich iets onrechtmatigs toe, maar dan spreekt Hij de waarheid (Joh. 14:09 en Joh. 12:45 en Joh. 10:30 en Filip. 02:06). Zou Hij liegen dan zouden de Joden Hem terecht van godslastering beschuldigd hebben en zou Hij hierom terecht volgens hun wetten hebben moeten sterven (Joh. 19:07 en Lev. 24:16). Dan zou Hij één van de velen zijn die zich voor de Messias uitgegeven hadden en zou Zijn offer ook geen enkele waarde hebben.

Wat is het toch belangrijk dat het Nieuw-Testamentische Israël deze dingen verstaat met het hart, door de heilige Geest, en weet: “De Here is onze God; de Here is één”.

Er is in de schepping geen andere openbaring van God dan in Zijn Zoon. Zelf zegt Jezus: “Niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren” (Matt. 11:27).

Als de Zoon het niet zou openbaren, zou er dus geen kennen van God en van de Zoon zijn.

Deze openbaring vindt nu plaats door de heilige Geest, die het uit Jezus neemt en het ons verkondigt (Joh. 16:12-15 en 2 Kor. 03:17-18). Hiermee is God dan niet gedeeld, maar volmaakt één.

Het ontkennen van deze waarheid heeft de eeuwen door geleid tot hevige theologische diskussies en zal dat waarschijnlijk wel blijven doen. Dat verandert Gods waarheid echter niet en ook niet Zijn werken naar het welbehagen van Zijn wil (Ef. 01:04-11).

God is eeuwig en onveranderlijk in Zijn wezen en raadsbesluiten. Jesaja zegt: “Ik, de Here, die de eerste ben, en bij de laatsten ben Ik de eerste” (Jes. 41:04b). Maar precies dezelfde woorden gelden voor Zijn Zoon, die gisteren en heden dezelfde is en tot in eeuwigheid (Heb. 13:08 en Openb. 22:13).

Wat betekent ‘geloven in Zijn Naam’?

Deze studie heeft één van de namen van God tot onderwerp, te weten ‘De Here, onze gerechtigheid’. In Jeremia 23 lezen we dat met deze Naam ook Jezus genoemd wordt.

In de verzen 1 tot en met 8 lezen we over de rechtmatige spruit die aan David verwekt wordt, vers 6 zegt dan: “En dit is Zijn naam, waarmede men hem zal noemen: ‘De Here (= Jahweh) onze gerechtigheid”. Het­zelfde kunnen we ook nog lezen in (Jer. 33:14-16). Jezus Christus is: ‘De Here, onze gerechtigheid’.

Als de Bijbel vele malen spreekt van: ‘geloven in Zijn Naam’, is dat veel meer en gaat dat oneindig veel dieper dan geloven in iemand die de naam Jezus draagt. Het gaat dan altijd om het wezen, waar de naam een uitdrukking van is. Vandaar dat in (Hand. 04:12) ook gesproken wordt van het feit dat er onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven is, waardoor zij behouden moeten worden. Als Petrus de verlamde bij de schone poort genezen heeft, zegt hij: “En op het geloof in zijn naam heeft zijn naam deze, die gij ziet en kent, sterk gemaakt; en het geloof door Hem heeft dit volkomen herstel gegeven in uw aller tegenwoordigheid” (Hand. 03:16).

In de genezing van deze mens schittert de naam van onze Heer in vele facetten, maar vooral ook “Ik, de Here, ben uw Heelmeester” (Ex. 15:26b).

Deze naam van onze Heer zegt dus, dat Hij onze gerechtigheid is en daar wil ik in enkele artikelen wat dieper op ingaan.

Gerechtigheid, de grondslag van Gods handelen

In onze gedevalueerde wereld wordt gerechtigheid veelal verslaan als straf, wraak en vergelding. Bijna dagelijks horen we wel van, wal dan heel ‘vergeldingsakties’. De bijbelse oproep toch vooral geen kwaad met kwaad te vergelden (1 Thess. 05:15), wordt, zelfs onder hen die zich christenen noemen, weinig begrepen en toegepast. De vele godsdienstoorlogen en onvoorstelbare onderlinge twisten en onenigheden getuigen daar helaas van.

Ook bij het lezen van een bijbelwoord als: “Hij oordeelt de wereld in gerechtigheid” (Ps. 009:009a), ziet men God maar al te gemakkelijk als een wrekende, straffende God. Ook hierin denkt de mens over God overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, de duivel (Ef. 02:02).

Wat is het dan geweldig de Schrift te kunnen verstaan met een geopend en verlicht verstand. Om te zien dat de gerechtigheid Gods voortkomt uit Zijn liefdewezen. Wij mogen weten dat de gerechtigheid Gods altijd zoekt de mens te verlossen en te bevrijden van allen die hem haten en verdrukken en dat op volkomen rechtvaardige basis. God handelt niet zomaar wat, maar al Zijn handelen is gefundeerd in een eeuwige rechtsgrond, een eeuwig verbond, wat Hij gesteld heeft voor Hij ging scheppen.

(Ps. 089:015) zegt: “Gerechtigheid en recht zijn de grondslag van uw troon, goedertierenheid en trouw gaan voor uw aangezicht heen”. Gods koninklijk handelen heeft als grondslag ‘gerechtigheid en recht’,

wat Hij aan de mens bewijst vanuit Zijn verbondstrouw.

David zegt: “Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheid; maar zo hoog de hemel is boven de aarde, zo machtig is Zijn goedertierenheid over wie Hem vrezen” (Ps. 103:010-011). Ook David ziet dat de gerechtigheid van God niet zomaar een losse eigenschap is. Hij verbindt het aan Zijn goedertierenheid die hij on­metelijk groot probeert voor te stellen: ‘zo hoog de hemel is boven de aarde’.

Toch houdt dit alles niet in dat God het kwaad niet veroordeelt en verschrikkelijk vindt. Of dat Hij vanuit liefde het maar laat begaan. Integendeel. (Ps. 045:008 zegt: “Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid”. Noch in het één, noch in het ander kan Hij zichzelf ver­loochenen (2 Tim. 02:13).

God heeft een afkeer en een walging van alle zonden en ongerechtigheid, zoals wij dat ook dienen te hebben. Daar rust Zijn toorn op. Hij is een rechtvaardig rechter en Hij doet recht in Zijn goede schepping. Maar zoals tegen Mozes gezegd werd: “De schuldige houdt Hij zeker niet onschuldig”

Waarvoor is Jezus gestorven?

Wij zullen hier moeten oppassen niet alle schuld op de duivel en zijn boze geesten te willen schuiven. Al hebben zij nog zo’n groot aandeel in het zondigen, daarom gaat de mens nog niet vrijuit.

Jezus is niet voor de duivel en zijn rijk gestorven, want over (boze) engelen ontfermt God zich niet (Heb. 02:16a). God heeft Zijn Zoon gegeven om onze overtredingen. Hij is in onze plaats een vloek gewor­den.

Dit mag nooit uit het oog verloren worden. Op grond van Gods eeuwige rechtvaardige verordeningen (Ps. 119:160) zegt Hij: “Israël wordt door de Here verlost met een eeuwige verlossing; gij zult noch beschaamd staan noch te schande worden in alle eeuwigheid” (Jes. 45:17). Dit is Gods gerechtigheid die spreekt over de eeuwige verlossing in Zijn Zoon, Jezus Christus, in wie alle gerechtigheid Gods gefundeerd is en vervuld zal worden, want Hij is ‘de Here, onze gerechtigheid’

Eenmaal in het jaar, in de herfst, werd in Israël de grote verzoendag gevierd, we vinden dit beschreven in Leviticus 16. Het hele volk was hierbij betrokken. Het hoogtepunt van de dag was dat de hogepriester het heilige der heilige binnenging met het bloed van de bok van het zondof­fer. Hij sprenkelde het bloed öp het verzoendenksel en vöör het ver­zoendeksel. Hierin werd verzoening bewerkt voor het volk over al hun overtredingen en zonden. Dat was gerechtigheid die God, op grond van het door Hemzelf aan Israël gegeven ritueel, aan het volk schonk. Maai meer dan een ritueel met een grote symbolische waarde is het niet. God gaf het echter zó aan Zijn volk als een afbeelding van de eeuwige hemelse dingen die aan Mozes getoond waren op de berg (Ex. 25:40 en Heb. 08:05).

Van schaduw naar werkelijkheid

Mozes heeft gezien en verstaan dat het Lam er was als een goddelijk gerechtigheidsprincipe, van voor de grondlegging der wereld (1 Petr. 01:19-20 en Openb. 13:08 en Heb. 10:07). Alle offers die gebracht werden van het lammetje van Abel af, had daarin zijn rechtsgrond.

Ook zal Mozes het zoenofferaltaar gezien hebben, zoals ook de profeet Jesaja later gezien heeft, toen hij van de heerlijkheid van Jezus sprak (Jes. 06:06-07 en Joh. 12:41). Daarboven, op de berg Sion, was de werkelijkheid.

Daar lag Gods recht verankerd van vöör de grondlegging der wereld, overeenkomstig Zijn raadsbesluiten, die alle zijn overeenkomstig Zijn welbehagen en naar de raad van Zijn wil.

Leviticus 16 eindigt met de woorden: “En dit zal u een altoosdurende inzetting zijn, ten einde verzoening te doen over de Israëlieten om al hun zonden eenmaal in het jaar”. Altijd maar weer moet het herhaald worden, want zegt de Hebreeënschrijver: “Het is onmogelijk dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen” (Heb. 10:04). Daarom zegt Jezus bij Zijn komst in de wereld: “Slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid; in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen welbehagen gehad. Toen zeide Ik: zie, hier ben Ik -in de boekrol staat van Mij geschreven- om Uw wil, o God, te doen” (Heb. 10:05-07).

Jezus Christus is op de allergrootste verzoendag die er ooit geweest is, voor eens en voor altijd met Zijn eigen bloed binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf’ (Heb. 09:12). Dit was de grote belofte toen Jesaja sprak over de eeuwige verlossing van Israël (Jes. 45:17).

die zich geroepen weten”

De schaduw was voorbij; de werkelijkheid van Christus, het Lam Gods, ‘de HERE, onze gerechtigheid’, was gekomen in de volheid des tijds. Het is bijna een jubelroep als Paulus schrijft in (Rom. 03:21-22): “Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen, en wel gerechtigheid Gods door het geloof in Jezus Christus”.

 

Aan alle die zich geroepen weten. Door Peter Snaphaan

Naar aanhef van brief van Judas

Geliefden van God de Vader,

die ook ons geroepen heeft.

Door Christus kwam Hij nader

in Hem onze bewaarder

die eeuwig voor ons leeft.

 

Barmhartigheid, liefde en vrede

’t worde ons vermenigvuldigd.

Als een geschenk gegeven

door Hem die ons doet leven,

en met Zijn Geest vervuld.

 

Kapot door Duurt Sikkens

Wat lopen er eigenlijk veel mensen rond die gebukt gaan onder lasten die anderen hen op de schouders hebben samengebonden. En dan bedoel ik allerlei uitspraken over ‘het eigen ik’. Door allerlei misin­terpretaties van bijbelteksten en vroomklinkende in- en uitlegkunde, worden goedwillende gelovigen in een heilloos denksysteem geperst, die tot gevolg heeft dat ze zichzelf erin (moeten) verliezen of soms bijna onherstelbare schade oplopen aan hun zieleleven, hun persoonlijkheid.

‘k Heb het dikwijls moeten horen en lezen: Je eigen ik moet stuk, het moet op het altaar; je moet je opofferen; je moet je ik opzij schuiven (inleveren), anders kan Christus niet in je leven; je moet gebroken worden; jij bent niks want God is alles, enz. , enz. Vul zelf maar aan.

In de grond van de zaak wordt er uitgegaan van de leugen dat de mens een waardeloos lor is, waaraan een heleboel gekneed en veranderd moet worden (door wie trouwens?), wat tegen de natuur van die mens ingaat. Je moet immers ‘geheel anders’ worden? ’t Staat er toch? Nou dan!

Als er één is die de mens respekteert is het God wel. Hij is de heelmaker van kapotgeslagenen, Hij is het die de ontkenden weer tevoorschijn haalt, ze hun eigen naam teruggeeft, hun geschonden gezicht weer hun eigen karaktertrekken laat zien.

Hij is het die juist je persoonlijkheid herstelt, daarin ben je ‘geheel anders’ dan de anderen. Hij maakt al jouw dingen nieuw. Je hebt je misschien aangepast en gekonformeerd aan het systeem, aan stok en staf van herders die ermee sloegen tot jij er bij neerviel. Toen kreeg je zelfs nog wel eens te horen: ‘Wil jij eigenlijk wel?’ Zó vernederd, zó verbrijzeld, zó gebroken van hart.

Maak je los, al is het met je laatste krachten, en vlucht! Zoek de goede Herder die jou niet opeet, maar die Z’n leven voor je over heeft. Waarom? Omdat Hij zo veel om je geeft.

Vertrouw je toe aan vertrouwelingen van God. Die wil dat je zélf gaat

leven, je zelf kunt zijn, zelf denkt.

Kom bij Mij, Ik zal je rust geven.

Kom tot hen, ze zullen je rust geven, diep in jouw ziel.