Levend geloof 1993. 07-08

Niet de letter, maar de Geest door Gert Jan Doornink

“Onze bekwaamheid is Gods werk, die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend” (2 Kor. 03:05-06).

Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, waarvan Jezus de Verkondiger èn de Uitvoerder was, is het evangelie wat een centrale plaats in onze gedachtenwereld behoort in te nemen. Van daaruit zal het doorwerken in ons leven en praktische uitwerking hebben.

Maar weinig christenen zijn zich dit bewust, ondanks het feit dat men wel zegt te geloven in de Bijbel (van kaft tot kaft). En dat men alles toetst aan de Bijbel en de Bijbel de ‘richtsnoer’ van hun leven is.

Lezen wij de Bijbel met geestelijke ogen?

Het geloof in de Bijbel als het ‘onfeilbare Woord van God’ blijkt vaak geen enkele garantie te zijn dat men ook werkelijk gelooft in overeenstemming met de wil van God, die het goede, welgevallige en volkomene voor alle mensen op het oog heeft. Hoe komt dit? Omdat men de Bijbel niet met geestelijke ogen leest. God is Geest en de Bijbel is een geestelijk boek, dat alleen maar op de juiste wijze te verstaan is als dit ‘geestelijk’ gebeurt.

Allerlei sekten en dwaalleringen gebruiken de Bijbel ook als uit­gangspunt, echter zonder leiding of inzicht door Gods Geest. Zij gaan voorbij aan wat Paulus schreef aan de Korinthiërs dat “de letter doodt, maar de Geest levend maakt”.

Veel van deze dwalingen zijn in de loop der eeuwen binnen­gedrongen in de Gemeente van Christus en dit gaat door tot op de dag van vandaag. De grootste dwaling is ongetwijfeld het voorbijgaan of afwijzen van het evangelie zoals Jezus dat bracht: het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Dit evangelie vormt ongetwijfeld de kern van de Bijbel. De aanvaarding en beleving van dit evangelie doet ons Gods Woord op de juiste wijze verstaan, dat wil zeggen: de ‘letter’ van Gods Woord komt tot leven door Gods Geest.

Jezus, de Zoon van God, is niet meer lichamelijk op aarde, maar de zonen -allen die in Hem geloven- zijn er wel en worden, evenals Jezus destijds, verlicht en geïnspireerd door Gods Geest.

De ware gemeente komt tot ontwikkeling

Dit is ongetwijfeld één van de grootste wonderen van deze tijd. Terwijl de degeneratie, onder leiding van de vorst der duisternis, hoe langer hoe groter vormen begint aan te nemen, is er tegelij­kertijd een ontwaken van de ware Gemeente van Jezus Christus. Een gemeente die, door geestelijke kennis en onderscheiding der geesten, hoe langer hoe meer de vijand de les leest en buiten de deur houdt. Een gemeente die weliswaar nog volop in ontwik­keling is, maar die hoe langer hoe meer de gezindheid van Christus tot openbaring brengt. Een gemeente die weet dat het niet gaat om de uiterlijke, zichtbare dingen, maar om de innerlijke, onzichtbare dingen. Paulus had het in zijn tijd al begrepen, toen hij schreef: “Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door de heilige Geest” (Rom. 14:17).

In de dagen van Jezus, toen het evangelie van het Koninkrijk, voor het eerst op radikale wijze verkondigd werd -Hij was immers zelf de vertegenwoordiger en verkondiger van dat Koninkrijk- stootte Jezus op een muur van onbegrip, haat en afwijzing bij velen, maar vooral bij de vrome, godsdienstige leiders van het volk. Zij hadden uit de Schrift en door de prediking van Johannes de Doper kunnen weten, dat de komst van Jezus aanstaande was, maar ze werden zodanig door de duivel beheerst, dat ze er niets van moesten hebben en Jezus zelfs verweten dat Hij de boze geesten uitdreef door Beëlzebul, de overste der geesten (Matt. 12:24).

Hebben wij het evangelie van het Koninkrijk aanvaard?

Ik denk ook aan de opmerking die Jezus maakte in (Joh. 05:39-40): “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben”. Schriftonderzoek op zich heeft geen betekenis als er geen aanvaar­ding is van Jezus als Zoon van God. En die ‘aanvaarding’ is niet vrijblijvend, dat wil zeggen: wie in Hem gelooft, behoort óók te geloven in de woorden die Hij sprak en de werken die Hij deed. Samengevat: gelooft in het evangelie van het Koninkrijk der hemelen.

Wie dit evangelie niet als uitgangspunt neemt, zit op de verkeerde weg. Wij schrijven dit niet om andere christenen daarmee te diskrimineren, maar juist om hen te helpen de enig goede weg te vinden! De weg die we ook zelf gevonden hebben, na door anderen daarbij geholpen te zijn.

Het evangelie van het Koninkrijk (en de beleving ervan) is nog altijd de grootste ontdekking in mijn leven geweest. En nog iedere dag mag ik, door Gods genade en onder inspiratie van Zijn Geest, nieuwe ontdekkingen doen, waardoor ik de Bijbel beter (en geestelijk!) leer verstaan en mijn geloofsleven verrijkt wordt.

Dit doorgaande proces van geestelijke vernieuwing en groei, maakt elk kind van God mee, die gelooft in het waarachtige evangelie. De duivel probeert dat natuurlijk af te remmen, maar iedere keer opnieuw komen er ‘doorbraken ten goede’. De (geestelijke) wapenen van onze veldtocht zijn immers krachtig voor God tot het slechten van bolwerken (2 Kor. 10:04).

De weg die verlicht wordt door Gods Geest

Waarachtige christenen laten zich niet door de vijand afremmen of op een zijweg drukken. Zij gaan de weg die ook Jezus ging. Een weg die weliswaar ‘over bergen en langs ravijnen’ gaat, maar waarop men niet verdwalen kan, omdat zij verlicht wordt door Gods Geest. (Wij hebben dus de doop en dagelijkse vervulling met de Geest nodig!). Daardoor weten wij dat het de goede weg is, waar­door het einddoel (de volkomenheid in Christus) bereikt zal wor­den.

Door het gaan van deze weg zijn wij bekwaam en instaat ook anderen, die nog allerlei zijwegen bewandelen of soms helemaal verdwaald zijn, op de juiste weg te brengen. Want evenals Jezus zijn ook wij geroepen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen te proklameren en te praktiseren. Een heerlijke taak en opdracht!

 

Volle Evangelie zending in Italië doorHessel Hoefnagel

Impressie van een reisverslag

Al sinds de jaren ’60 is er vanuit Nederland aktief gewerkt aan de vorming van volle-evangelie­gemeenten in met name het zuiden van Italië. Intussen zijn er diverse gemeen­ten gevormd.

Van 10 t/m 27 mei j.l. bezochten Hessel en Alie Hoefnagel (VEG Emmen) binnen het kader van de Stichting Volle Evangelie Zending in Italië (VEZI) de zendelingen en gemeentebouwers in Zuid Italië. In de VEZI participeren een aantal volle evangelie gemeenten in Nederland ter ondersteuning van de werkers in Italië. Dit met name waar het gaat om uit­breiding van het aantal gemeenten en organisatie van en/of deelname aan overlegstrukturen tussen leidende broeders en zusters van nieuwe en bestaande gemeenten.

Binnen de verantwoordelijkheid van de genoemde Stichting zijn in Italië een

viertal Hollands-Italiaanse echtparen aktief. Daarnaast enkele uit de gemeenten voortgekomen Italiaanse echtparen en diverse medewerkers.

De ontstane gemeenten in Zuid-Italië hebben intussen een nivo bereikt, waarin ze op zelfstandige basis aktief bezig zijn in evangelisatiecampagnes binnen de direkte omgeving en het meewerken aan dergelijke aktiviteiten in breder verband.

Een aantal van de betreffende gemeen­ten in het zuidoosten van Italië liggen in en rond de havenstad Bari in de provincie Puglia.

Vanuit deze gemeenten is er naast evangelisatie in eigen omgeving ook een groeiend kontakt met gemeenten, welke sinds kort in Albanië zijn ontstaan. Dit land ligt aan de overzijde van de Adriatische Zee op een betrekkelijk geringe afstand van de genoemde streek rond Bari. Vanuit Bari is er een regelmatige veerboot­verbinding met Tirana, de hoofdstad van Albanië.

Tussen de binnen het genoemde zendingwerk ontstane gemeenten in de Puglia (Trani, Bisceglie, Bari, Modugno) en de meer naar het westen gelegen stad Potenza bestaat een samenwerkingsverband, wat zich uit in onderlinge spreekbeurten en periodiek gezamenlijk overleg. Met andere vanuit Nederland ontstane en op grotere afstand gelegen gemeenten, zoals in Catanzaro en Nicastro bestaat een goed kontakt

De Schuilplaats

Enkele jaren geleden is er in de Puglia in de omgeving van de stad Ruvo een voormalig hotel met bijbehorende grond aangekocht, waar zich sindsdien een centrum en akkommodatie voor gezamenlijk overleg en (groeps)- aktiviteit, zoals konferenties, intergemeentelijk samenzijn, jeugd- en tienerdagen/weekends/ meetings) bezig is te ontwikkelen. Op dit centrum, dat de naam ‘Il rifugio’ (de Schuilplaats) draagt, wonen momenteel twee Hollandse zendingsechtparen, namelijk Arend en Jeanne Booy en Ad en Jeanet Vermeulen.

Ad en Jeanet behoren bij de gemeente in Bari en werken vooral onder de straatjeugd (o.a. drugsverslaafden) in deze grote havenstad. Ook bezoeken ze aids-patienten in het ziekenhuis. Ze krijgen bij hun werk hulp van ex- verslaafden, welke tot bekering gekomen zijn en weten in wat voor wereld deze mensen leven. Enkele van hen zijn voor een vastgestelde tijd opgevangen geweest op een daartoe opgezet centrum op het eiland Sicilië. Wij zijn daar ook geweest op onze rondreis. Dit centrum wordt geleid door een energiek echtpaar, dat we al jaren kennen en afkomstig is uit de genoemde gemeente in Potenza.

Arend en Jeanne hebben lange tijd meegefunktioneerd in de opbouw van gemeenten, voornamelijk in Trani. Sinds enkele jaren hebben ze zich met name op het ontwikkelen van het centrum ‘Il Rifugio’ toegelegd. Zij doen koördinerend werk ten aan­zien van het gezamenlijk funktioneren van de diverse gemeenten en het leggen en onderhouden van kontakten met de leiding van reeds bestaande (pinkster­en evangelische) gemeenten in de regio.

Albanië

Ook gaat Arend in dit verband regelmatig samen met andere broeders en zusters naar Tirana in Albanië, waar een groeiend kontakt is met de leiding van snel groeiende gemeenten daar.

In Albanië werken ook Nederlandse zendelingen, waar onder Gezina Blaauw. Gezina werkte tot voor enkele jaren in het zuiden van Italië en op Sicilië. Sinds lange tijd hadden onze medewerkers kontakt met haar. Enkele jaren geleden kreeg Gezina het plan om zich in Albanië te vestigen. Tot aanvankelijke zorg van onze mede­werkers legde ze kontakten via een Albanese reisleider tijdens korte groepsreizen naar Albanië. Deze werden toen nog streng gedirigeerd door de Albanese militaire politie. Nu koördineert ze in Tirana vanuit een door de regering beschikbaar gestelde opslagcapaciteit de voedsel- en materiële hulp, welke uit diverse landen (ook uit Nederland) aan Albanië wordt verstrekt. Ze is in heel Albanië bekend en heeft regelmatig overleg met leden (zelfs de president) van de Albanese regering. Onze broeders en zusters in Zuid-Italië werken nauw met haar samen. Zij geniet het vertrouwen, de volledige medewerking en bescherming van de Staats politie.

Het is een wonder op zich, dat dit meest gesloten communistische, maar vooral atheistische land van de wereld op zo drastische wijze is open geko­men. Naast de diverse noodzakelijke hulpgoederen voor de uitgemergelde bevolking wordt ook het evangelie van onze Heer gulzig ingedronken. Er is sprake van een grote opwekking en de ontstane gemeenten groeien enorm.

Ontmoeting

Op de avond voor ons vertrek uit Italië ontmoetten we in de gemeente in Bari, waar Franco en Silvana Crocitto leiding geven, Rocco Montarulli. Deze heeft een evangelistenbediening en heeft reeds diverse kontakten in Albanië gelegd. Hij kwam net terug uit Albanië en vertelde van de door hem meegemaakte bijeenkomst in het stadion van Tirana, waar Anne van de Bijl van ‘Open Doors’ de eerste 50. (XX) stuks volledige in de Albanese taal

gedrukte bijbels overhandigde aan de voltallige Albanese regering. Een wonder op zich, daar dit voor enkele jaren geleden nog een onmogelijkheid leek. Ook vertelde hij van opzien­barende wonderen van genezing aan velen van dit jarenlang geestelijk geknechte volk.

Het voert te ver, om in dit kader een volledig verslag te doen van alle aktiviteiten op gebied van de evan- gelieverspreiding, welke wij op onze reis naar het zuiden van Italië hebben meegemaakt. We kunnen zeggen, dat we in ons hart verwarmd en opge­bouwd zijn door alles, wat we gezien en gehoord hebben.

Momenteel worden voorbereidingen getroffen voor een periodiek toerné langs diverse belangstellende (volle) evangelische en kerkelijke gemeenten in Nederland vanwege onze zendelin­gen in Italië en georganiseerd door bovengenoemde Stichting VEZI.

Mocht er in uw gemeente/kerk belangstelling zijn voor een bezoek van onze zendelingen, dan kunt u zich in verbinding stellen met de sekretaris van deze Stichting, de heer A J. Gorlee, Woer­den.

 

Het eerste onderwijs… en dan verder. Door Tea Keuper Dijk

“Daarom is het niet goed telkens weer terug te gaan naar wat wij in het begin over Christus hebben geleerd. Wij moeten verder gaan en volwassen christenen worden. Het heeft weinig zin er nog eens over te beginnen dat we niet gered worden door goed te doen, maar door in God te geloven. Wij hoeven ook niets meer te leren over de verschillende dopen en het handopleggen, over het op­staan van doden en een eeuwig oordeel. Als de Here het goed vindt, zullen we nu verder gaan met andere din­gen” (Heb. 06:01-03, vert. Het Boek).

Het eerste onderwijs. . . en dan verder!

De schrijver van de Hebreeën­brief is niet bekend maar daarom zeker niet onbemind. Het verwondert me altijd weer dat, wat hij de eerste beginse­len noemt van het kennen van Christus, nog zo onbe­kend is bij veel christenen. Vaak zijn hier tradities en andere leren voor in de plaats gekomen, die de kern van het evangelie verdraaien.

Filosofieën en diskussies over ‘wat je gelooft’. Terwijl Jezus zelf heel konkreet de ‘leer van het Koninkrijk der hemelen’ bracht.

Voor Zijn hemelvaart zei Hij: “Trek de wereld in en vertel aan de hele schepping het goede nieuws over Mij. Wie het geloven en gedoopt wor­den, zullen gered worden. Maar wie het niet geloven, zullen worden gestraft. De mensen, die het geloven, zullen hieraan te herkennen zijn: zij zullen in mijn naam boze geesten verjagen, zij zullen in nieuwe talen spre­ken; zij zullen zomaar slan­gen kunnen vastpakken; en als ze iets giftigs drinken, zal hun dat geen kwaad doen; zij zullen zieke mensen de han­den opleggen en genezen” (Mark. 16:15-18, vert. Het Boek).

Dan vers 20: “De discipelen trokken er op uit om overal het geweldige nieuws te vertellen. En de Here werkte met hen mee. Hij zette hun woorden kracht bij, door er wonderen op te laten volgen”.

Is dit alleen voor ’toen’ ge­weest. ? Zeker niet! Jezus bidt in het Hogepriesterlijk gebed (Joh. 17:20): “Wat Ik U (Vader) vraag is niet alleen voor hen (de discipelen), het is ook voor de mensen, die door hen in Mij zullen gaan geloven”.

Geloven is de kern. Van daaruit het handelen, gehoorzamen aan wat God zegt en doen! ’t Lijkt heel simpel en in feite is het dat ook. Door ongeloof en ongehoor­zaamheid is alles zo ingewik­keld geworden. . . ook bij christenen.

Wij zijn, in de gemeente waar­toe ik behoor, onlangs weer be­moedigd door een doopdienst. Jonge mensen beleden hun keuze door de doop. Een feli­citatie waard! Dit is het begin van een vruchtbaar leven en voor hen, die dit eerder gedaan gedaan hebben, een opnieuw zich afvragen: ‘Ben ik nog steeds met het eerste onderwijs bezig of ‘loop ik stage”?’ Heb ik misschien al ‘een goeie baan’, die vruchten afwerpt in het Koninkrijk van God? Wat mag ik, heel kon- kreet, doen in de gemeente en daarbuiten?

“Word sterk door één met de Heer te zijn en Zijn grote kracht in u te laten werken” (Ef. 06:10, vert. Het Boek).

 

 

Persoonlijk. . . door Gert Jan Doornink

Naast de verschillende geloofsopbouwende artikelen, zoals u van ons gewend bent, in dit nummer een speciaal artikel over het onderwerp: ‘Begraven of cremeren?’. Men kan zich afvragen of we ons daar nu wel druk om moeten maken, het is toch immers niet belangrijk wat er met ons vergankelijk lichaam gebeurd?

Toch gaat het hier om een beslissing die we, voor ons lichamelijk sterven, zelf (kunnen) nemen. Een beslissing die we, zoals vele andere, nemen op grond van onze geloofsbeleving en onze visie wat er na ons lichamelijk sterven precies gaat gebeuren. Wij ontkennen niet dat daarover nogal wat verschil van mening bestaat. Maar ieder waarachtig kind van God is het er wel over eens dat hij deelgenoot is geworden van Gods volle heerlijkheid, een ‘heerlijkheid’ die ons voorstel­lingsvermogen ver te boven gaat.

Voor dit onderwerp heeft Evert van de Kamp veel onderzoek verricht, waarvoor we hem bijzonder dankbaar zijn. Het is daarom, behalve bijbels onderbouwd, ook informatief en uiteraard bedoeld om erover na te denken. Wanneer u schriftelijk wilt reageren op de inhoud, stellen wij dit zeer op prijs. Dat geldt trouwens ook voor alle andere artikelen.

Wat betreft onze financiële zomeraktie, waarover we in ons vorig nummer schreven, kunnen we een positief geluid laten horen. Verschillende lezers reageerden namelijk al, in de eerste week nadat ons vorig nummer was verschenen, door een bijdrage over te maken. Heel veel dank daarvoor! En ook reeds bij voorbaat dank voor alle bijdragen die nog ‘op komst’ zijn!

Nu de belangrijkste vakantieperiode van het jaar voor de deur staat, wensen wij iedereen een ontspannende en rustgevende zomertijd toe. Hoewel “Levend Geloof’ een maandblad is en dus iedere maand verschijnt, vormen de maanden juli en augustus hierop een uitzondering en verschijnen we dan zoals ieder jaar met één nummer.

Maar u kunt ons ook tijdens de zomermaanden gewoon bereiken. Wel vragen wij u als u iets door wilt geven (opgave nieuwe abonnees, adreswij­zigingen, bestellingen brochures, etc. ) dit zoveel mogelijk schriftelijk te doen.

 

 

Begraven of cremeren? Door Evert van de Kamp

 

Na het overlijden van haar zoontje maakt Henriëtte Adama van Scheltema de volgende afweging:

‘Tot op dit moment hadden Hans en ik nooit nagedacht over begraven of cremeren. Plotseling moeten we nu besluiten wat we willen. Dat over­valt ons. Zal ik behoefte krijgen om regelmatig Serge’s graf te bezoeken? Ik luister en luister en hoor innerlijk: Nee, ik draag hem mee in mijn hart, daar zoek ik hem op. Hans ervaart het op dezelfde manier. We besluiten tot cremeren’. (Uit: ‘Dood is niet meer dood’).

Op een regio-bijeenkomst van leidinggevenden in volle evangelie gemeenten kwam het onderwerp ‘Begraven of cremeren’ heel indringend op ons allen af. Ineens tal van vragen. De conclusie dringt zich op: hierover moeten we praten en nadenken. Hoe beslis je nou zoiets en waarom?

Kan het èn-èn zijn? Of is het beslist of-of?

Wat gebeurt er bij een crematie?

Niet iedereen zal weten, hoe in tegenstelling met een begrafenis, zich het proces van een crematie voltrekt. De journalist Peter Henk Steenhuis nam een kijkje achter de schennen van het Amsterdamse Westgaarde, centrum voor begraven en cremeren. In 1992 werden er zo’n 400 mensen begraven en 5140 gecremeerd. Een fragment uit het verslag van zijn bezoek aan het crematorium (Trouw 3-4-’93).

‘Het crematorium heeft zes dubbel- gelaagde ovens. De bovenste laag waar de eigenlijke crematie plaats vindt, wordt met branders verhit tot iets meer dan 650 graden. De ovenist – zo worden de werkers bij de oven genoemd- bepaalt wanneer een oven ‘klaar is een kist te ontvangen’. Hij kijkt daarvoor niet op de grote thermometers aan de buitenkant van de blauwgrijze ovens: hij ziet de temperatuur aan de kleur van het vuur.

Wanneer de kist wordt ingevoerd, zijn er geen vlammen te zien. De zengende hitte doet het hout en het lichaam ontbranden. Al snel begint de lak te blakeren en vat de kist vlam. Brandt het hout, dan laat de ovenist meer lucht toe, om het vuur zuurstof te geven.

Gemiddeld duurt het ongeveer een uur. Daarna komt het lichaam een niveau lager te liggen, waar het uit­brandt. Het stoffelijk overschot is dan nog niet volledig verast. Een cremulator vermaalt de verkoolde resten tot verstrooibare as’.

Een maand na de crematie kunnen de nabestaanden terugkomen om de as te verstrooien. Men kan de as ook mee naar huis krijgen onder voorwaarde dat men de as niet zelf verstrooit. Een derde mogelijkheid is de as in een urn te laten bijzetten in bijvoorbeeld een urnennis. Komt men niet opdagen dan wordt de as ambtshalve ver­strooid op het strooiveld. Vanwege het milieu strooit men de as nog liever uit op zee.

Waarom kiest men voor crematie?

Om verschillende redenen wordt er voor crematie gekozen. Godsdienst en levensovertuiging spelen daarin een grote rol. Hele volkeren kiezen bijna alleen voor verassing. De verschuivingen in het denken hierover zijn in ons land enorm. Een veel gehoorde reaktie: ‘Ik denk er nu veel genuanceerder over dan twin­tig jaar geleden’.

Het katholieke woord ‘uitvaart’ is daar ook een symptoom van. Het woord ‘uitvaart’ overvleugelt niet alleen de woorden begrafenis en crematie, maar vervangt ze zelfs.

Denkpatronen veranderen in onze tijd snel en gemakkelijk. De Schrift is lang niet altijd meer de enige norm voor het christelijk denken.

Velen vinden cremeren hygiënischer, goedkoper en milieuvriendelijker dan begraven.

Of, zo lees ik in de ‘Gids voor de uit­vaart’: ‘Omdat ze de louterende vlam­men een mooi einde voor hun stoffelijk bestaan vinden’.

Een blik in de historie

Het begraven is evenzeer een joodse als een christelijke traditie. In Trouw (april ’93) schrijft de kunsthistoricus Ev. Grolle: ‘Wat overal een diepe in­druk maakt (in de Joodse gemeen­schap – red. ) is het grote respekt dat een dode te beurt valt als hij in zijn eeuwig huis is bijgezet. Nimmer mag zijn graf beroerd worden, want al was de dode onrein, nooit mag verge­ten worden dat dit lichaam eens de drager was van de Roeach JHWH, de levensadem Gods: eens was dit lichaam het huis van Gods Geest; laat thans het graf het onaantastbare huis zijn voor de dienaar Gods’.

In Israël was lijkverbranding ongewoon. Slechts in uitzonderlijke gevallen werd het, voornamelijk als straf, toegepast. Bijvoorbeeld bij bloedschande (Lev. 20:14 en Lev. 21:09). Achan, die zich vergreep aan oorlogs­buit waarop de ban lag, werd geste­nigd en daarna verbrand (Joz. 07:25). Lijkverbranding was in de ogen van Mozes een verschrikkelijke schand­daad.

De christenen hebben oorspronkelijk altijd Jezus’ voorbeeld in acht geno­men. Jesaja profeteerde (Jes. 53:09) dat Hij bij de rijken in zijn dood zou zijn.

Zijn ‘plaats’ werd dan ook het dure, imposante graf van Jozef van Arima tea (Matt. 27:57-60 en Joh. 19:38-42). Dit was Gods plan. Satan had graag gewild dat het lichaam van Jezus, evenals dat van andere veroordeelden, in het nabije dal van Hinnom zou worden weggeworpen om te dienen als een beeld van eeuwig afgrijzen. Het dal Ben-Hinnom was de plaats van het afgodische Juda dat zijn kinderen als brandoffers van Baal verbrandde (Jer. 19:05).

God verijdelde satans plan. Tot zijn opstanding van tussen de doden uit waakte de hemelse Vader over het graf van zijn Zoon Jezus.

Crematie is van oorsprong heidens

Van oorsprong is lijkverbranding puur heidens. Dat merkte Karel de Grote. Hij onderwierp hier in het oosten de Saksen. In hun cultuur gold de lijkverassing. Hij stelde hen, niet bepaald zachtzinnig, voor de keuze: de doop of de dood. Velen bleven Wodan trouw. En de “bekeerde’ Saksen (nu christen geworden) gingen door met het verbranden van hun doden. Ontdaan over zulk heidens gebruik vaardigde Karel de Grote in 785 in zijn paleis te Paderhorn het edikt uit: ‘Wie volgens heidense gewoonte een dode verbrandt en zijn beenderen verast, krijgt de doodstraf. Hij streefde ernaar het burgerlijke gebruik van de wetten van Mozes uit te voeren.

In de Rooms-Katholieke Kerk was crematie in de praktijk aanvankelijk vaak een vrije kwestie. Door de strijd met de vrijmetselarij in Italië veran­derde dit. In 1886 sprak het ‘Heilig Officie’ zich uit tegen de lijkverbranding. Het werd verboden zichzelf of anderen te laten cremeren. Op 15 december 1886 en 27 juli 1892 volgden nog twee decreten. Daarin werd ondermeer bepaald dat bij crematie: de Heilige Sacramenten zouden wor­den geweigerd en kerkelijke plechtig­heden onthouden, bij verbranding krachtens de wil van anderen plechtigheden alleen worden toegestaan aan het sterfhuis en in de kerk, het nooit geoorloofd was formeel mee te werken aan crematie door last­geving of raadgeving. (Uit: ‘Crematie in Nederland 1875-1955’).

Hieruit blijkt wel hoe ernstig men crematie opvatte.

De synodes Van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeer­de Kerken in Nederland hebben de lijkverassing in een officiële synodale uitspraak nooit veroordeeld. Veelal sprak men wel zijn voorkeur uit voor begraven. Afzonderlijke personen en groepen deden wel van zich horen. Zo schreef S. K. Thoden van Velzen in 1875 het boek ‘Begraven of verbranden’.

Daarin stelt hij dat het lichaam be­schouwd moet worden als de tempel van de Heilige Geest. Dat lichaam mag niet met geweld vernietigd wor­den, maar moet worden overgeven aan de ‘wet van de vergankelijkheid’. In de uitspraak: ‘Ik wil niet verbrand, ik wil begraven worden; mijn Heer is begraven, ik wil ook begraven worden’, is volgens Thoden van Velzen het werkelijke argument voor het begraven gegeven. In protestants orthodoxe kringen is in deze lijn het verzet nog steeds krachtig.

Grote veranderingen in de historie

In de historie hebben zich zeer grote veranderingen voltrokken. De poli­tiek stond nimmer stil. Nog minder de sterke ommekeer van denken in de samenleving.

In 1874 werd in ons land om de lijk­verbranding te bevorderen de ‘Vereniging voor Facultatieve Crematie’ opgericht. In 1919 kwam daar de ‘Vereniging voor Crematie AVVL’ bij. Samen streden zij voor het eerste in 1914 geopende Nederlandse crematorium in Velzen. Tot 1869 ontbrak elke wet. Met de begrafeniswet van 1869 werd de deur naar crematie op een kier gezet.

Jarenlang is de discussie over lijkverbranding nog doorgegaan. In 1955 werd de ‘Wet op de lijkver­branding’ van kracht. Voor het eerst was er nu een legale mogelijkheid tot crematie geschapen. Tenslotte zijn in 1968 voor ons land alle beperkingen ten aanzien van crematie ingetrokken. Voor de kerken luidde dit een tijd­perk in van nog meer verschuivingen in de richting van crematie. Vooral ook in de Rooms-Katholieke Kerk. In de liturgische ordening van de uit­vaartplechtigheden van 1969 werd voor de Katholieken een speciale gebedsdienst ontworpen voor de crematie.

In de Rooms-Katholieke Kerk en in de protestantse kerken is de laatste tijd (nu het wettelijk helemaal mag) het aantal crematies zeer toegenomen. Zet deze tendens door dan zal het aantal crematies dat van de begrafe­nissen ver gaan overtreffen.

Het komt nu helemaal op de persoon­lijke, principiële keuze van of begra­ven of van cremeren aan.

Opstanding des vleses

De geloofsbelijdenis van Nicea (381) leert: ‘Ik verwacht de opstanding der doden en het leven der toeko­mende eeuw’. Ik geloof dat dit een goede formulering is in overeen­stemming met de Bijbel. Dit in tegenstelling met de apostolische geloofsbelijdenis die spreekt van de opstanding des vleses. Tenminste als dit verstaan wordt als de ver­rijzenis van het gestorven en begraven lichaam waarin men heeft geleefd. God is uiteraard bij machte om dat te doen, maar in zijn Woord geeft hij een andere weg aan. In de Schrift wordt de opstanding der doden nergens de opstanding des vleses (het natuurlij­ke en gestorven lichaam) genoemd.

Ik waag een poging dit uit te leggen, temeer omdat het gegeven ‘de op­standing des vleses’ als argument wordt gebruikt tegen crematie. De motivatie is dat lijkverbranding niet is toegestaan, aangezien men gelooft dat de begraven lichamen letterlijk uit de dood zullen verrijzen. De vraag is dan wel of dit argument steekhoudend is. Niet de opstanding is hierbij in het geding, maar het feit hoe de opstanding zal zijn.

Zelfs Abraham Kuyper gewaagt er­van dat het, hoewel het geloof in de wederopstanding en het feit dat de Bijbel steeds spreekt van het begra­ven, geen genoegzame reden is om zich tegen het cremeren te verzetten. Voor allen die door één of ander onheil der spoorloosheid getroffen werden, martelaren werden zelfs maar al te dikwijls verbrand, zou dan geen wederopstanding meer mogelijk zijn.

Met de apostel Paulus zullen we de vraag moeten stellen: ‘Hoe worden de doden opgewekt? En met wat voor lichaam komen zij?’ (1 Kor. 15:35). Of anders gesteld: Hoe kan een lichaam dat volkomen verteerd is, dat misschien verbrand is en waarvan de as werd uitgestrooid, weer gaan leven?

De apostel begint zijn antwoord met het woordje ‘dwaas’. Het is inderdaad dwaas te geloven dat een volkomen vergaan (of verbrand) lichaam, dat allang tot stof is weergekeerd, op­nieuw lot leven zal komen. Van Ruler zegt dat zo: ‘Dat we op­staan uit de dood, betekent echter niet, dat we terugkomen uit de dood (het graf – red. ). Het is veel grootser: we schrijden door de dood heen en aan gene zijde van de dood staan we op, in het eeuwige leven. Wij zijn het wer­kelijk zelf, die door God in de dood bewaard worden en opstaan in het eeuwige leven’. (Uit: ‘De dood wordt overwonnen’).

Dwaas, omdat het Woord van God een andere, hogere, weg wijst. Er staat geschreven dat ‘vlees en bloed’ het Koninkrijk Gods niet kunnen beërven (1 Kor. 15:50).

Dat betekent eenvoudigweg dat het sterfelijke en vernederde lichaam niet zal verrijzen, maar iets anders. Dat ‘andere’ moet het antwoord opleveren op de vraag of het “begraven’ zal zijn en al of niet ‘cremeren’.

Het argument van de ‘opstanding des vleses’ blijkt in de afwijzing van de crematie niet bruikbaar te zijn. We moeten dieper graven. Dat heeft de apostel Paulus mogen doen. Hij zegt: ‘Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid en een geestelijk lichaam opgewekt’ (1 Kor. 15:44).

Het geestelijke lichaam

Begraven is zaaien, cremeren is ver­branden. Dat ‘zaaien’ is het voluit bijbelse argument om de doden te be­graven. De doden worden in de aarde gezaaid en zo door de Heer bewaard.

Jezus sprak: ‘Indien iemand mijn woord bewaard heeft, zal hij de dood in eeuwigheid niet aanschouwen en niet smaken’ (Joh. 08:51-52).

We zaaien, begraven dus, met oog op de opstanding uit de doden. En die opstanding is een geestelijke zaak die de inwendige mens betreft. Om dat goed duidelijk te maken gebruikt Paulus hiervoor een eenvoudig beeld uit de natuur.

Hij zegt: ‘Als je zaait, zaai je niet het toekomstige lichaam, maar slechts een korrel, bijvoorbeeld van koren, of van iets anders. Maar God geeft er een lichaam aan, gelijk Hij dat gewild heeft, en wel aan elk zaad zijn eigen lichaam'(1 Kor. 17:37-38).

  1. E. van den Brink tekent hierbij aan: ‘De natuurlijke mens is op deze aarde als een zaadkorrel. Bij zijn wederge­boorte verschijnt een geestelijk mens met een geestelijk lichaam. Dit gees­telijke lichaam moet uitgroeien tot volwassenheid. Paulus merkt in (2 Kor. 05:01-02) op, dat wij als christenen bij het sterven ‘een gebouw van God hebben, in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis’.

We bezitten dus nu reeds dit eeuwige huis of (geestelijk) lichaam. Ziel, geest en lichaam worden ‘bekleed’ met dat geestelijke lichaam. Bij het sterven is dus de scheiding tussen het geestelijke en het natuur­lijke lichaam, tussen de onverganke­lijke en de vergankelijke mens, tussen het eeuwige en het tijdelijke’.

Vervolgens lezen wij in (1 Kor. 15:42-44a): ‘Zo is het ook met de opstanding der doden. Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, en opge­wekt in onvergankelijkheid; er wordt gezaaid in oneer, en opgewekt in heer­lijkheid; er wordt gezaaid in zwak­heid en opgewekt in kracht. Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, en een geestelijk lichaam opgewekt’.

Lees voor de duidelijkheid eens ‘begraven’ in plaats van ‘gezaaid’ en het wordt nog meer begrijpelijk. Dan lees je: ‘Een natuurlijk lichaam wordt ‘begraven’ en en ‘geestelijk’ lichaam wordt opgewekt’.

Het oude, natuurlijke lichaam wordt begraven (gezaaid) en de nieuwe plant, je geestelijk lichaam, wordt opgewekt.

Jezus Zelf vergelijkt Zich met de graankorrel die in de aarde valt en sterft (Joh. 12:23). Bij de opstanding wordt dat geestelijke lichaam geheel compleet, zodat het ook in de stoffelijke wereld kan functioneren.

Jezus Zelf is hierin ons voorbeeld. In de andere gedaante’ verscheen Hij aan de Emmaüsgangers. Hij sprak, at en dronk met hen en verdween weer onzichtbaar (Mark. 16:12 en Luc. 24:13-35).

Een geestelijk lichaam wordt opgewekt, en dus niet het lichaam dat in het graf ligt of gelegen heeft. De geestelijke mens, de inwendige mens, dat wil zeggen de ziel met de geest in zijn geestelijk lichaam, verrijst in de dag der opstanding.

Voorbeelden uit de Bijbel

Deze regels, in de Bijbel kunt u er nog veel meer over vinden, maken duide­lijk dat God eigenlijk alleen maar spreekt over het begraven van de do­den en niet van verbranden. In vele beelden en voorbeelden spreekt de Heer duidelijke taal. Abraham kocht voor de begrafenis van Sara zijn vrouw een graf (Gen. 23). De aarts­vader Jakob werd vanuit Egypte in Kanaiin begraven en ook Jozefs gebeente werd daarheen gebracht (Gen. 50:13 en Gen. 50:25).

Ons grote voorbeeld Jezus, Gods Zoon, wordt begraven. Bij zijn opstanding laat Hij een leeg graf achter.

In (Rom. 06:04-06 houdt de apostel ons voor dat wij door de doop in water in de dood met Christus begraven zijn, om vervolgens deel te hebben aan Jezus’ opstanding uit de doden.

Velen wijzen tegenwoordig het begraven van doden af, of stellen het geheel gelijk aan cremeren. Cremeren dreigt regel te worden en begraven uitzondering. Dat is niet alleen bij­zonder jammer, maar het schaadt geestelijk diep, omdat je bij crematie het bijbelse beeld niet meer vast­houdt. Een christen kan het Godde­lijke beeld van het zaaien in de dodenakker niet ‘zomaar’ naast zich neerleggen of zelfs zeggen: Wat maakt het toch uit? Integendeel: Als je belijdt dat je lichaam een tempel is van de heilige Geest, vraag dan jezelf eens af of je ‘die tempel’ wel aan het vuur (het geweld) mag, kan of wil prijsgeven.

Of, om het met de woorden van Pau­lus te zeggen: ‘Weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt? Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam’ (1 Kor. 06:19-20)

Van Ruler uit zich heel scherp als hij zegt: ‘Met het woord ‘het geestelijk lichaam’ bedoelt Paulus dat wij in de eeuw van de opstanding in ons totale lichamelijke bestaan orgaan zullen zijn en totaal onderdanig zullen zijn één de heilige Geest’.

Dan is het niet wijs om vooraf beschadigingen aan te brengen.

Praat erover

Begraven of cremeren is een keuze. Naar ik hoop een geloofskeuze voor u.

Het is naar mijn stellige overtuiging, bijbels gezien, niet: én-én.

Voor mij is het bijbelse ‘begraven’ de enige mogelijkheid.

Een ieder moet kiezen.

Daarover moet met anderen, de familie bijvoorbeeld, gesproken worden.

Het komt voor dat predikanten en voorgangers soms voor een voldongen feit worden geplaatst. Op het allerlaatste moment moet er nog ‘even’ over worden beslist en volgt de mededeling: We hebben maar besloten om te cremeren, alles is al geregeld.

De familie kent niet eens altijd de wens van de overledene. Och, er is nooit over gesproken, dus hebben wij zelf nu maar besloten om te laten cremeren.

Menige predikant of voorganger is zo al in grote verlegenheid gebracht, omdat hij vanuit zijn geweten een andere keuze heeft gemaakt. Het is moeilijk het voorgaan in een ‘laatste dienst’ te weigeren. De mogelijkheid om ‘nee te zeggen’ moet er vanwege de eigen verantwoordelijkheid trouwens wel zijn.

We geven wel een oordeel over het fenomeen crematie, maar niet over het feit dat iemand zich laat cremeren. Dat blijft iemands persoonlijke keuze en eigen verantwoordelijkheid.

Niemand in de volle evangelie ge­meenten is, naar ik weet, voorstander van crematie. Daar zijn immers vele steekhoudende, bijbelse bezwaren tegen.

Gemeenteleden moeten dat weten en hun wens begraven te worden duide­lijk en tijdig aan hun familie bekend­maken. Alleenstaanden kunnen het opschrijven in een zogenaamd codicil. Een codicil is een met de hand geschre­ven verklaring waarin je zelf vastlegt dat je begraven wilt worden. Je moet het beschrevene dateren en zelf onder­tekenen. De eigen wilsbeschikking moet geëerbiedigd worden. Van dit soort zaken mag niemand zich afmaken in de trant van: ze zien maar.

Het gaat om uw eigen geestelijke tempel. Wat wilt u dat er mee gaat gebeuren?

In (1 Thess. 05:23) staat nog iets moois:

‘Hij de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te blijven’.

 

Leer ons bidden… door Cees Maliepaard (3)

“. . . Uw naam worde geheiligd” (Matt. 06:09b).

Als Jezus het over het heiligen van Gods naam heeft, is het logisch je af te vragen hoe God dan eigen­lijk wel heet. Het zogenaamde tetragram, JHWH, waar men de naam Jahweh van afgeleid heeft, zien sommigen als de eigennaam van onze Vader. “Ik ben”, zei God tegen Mozes, “zo moet je Mij maar noemen als de Israëlieten er naar vragen” (Ex. 03:13-14). Je zou het ook kunnen omschrijven als: “Ik ben bij je” of “Ik ben er altijd”.

Welke naam zal ’t wezen?

Met welke naam zullen we de Vader aanspreken? ‘Ik ben’, de Nederlandse vertaling van een deelbetekenis van het tetagram, of ‘de Eeuwige’, de weergave van een ander aspekt ervan, zijn niet erg funktioneel. Dat is niet zo verwon­derlijk, want bijbelse namen laten zich niet zo gemakkelijk vernederlandsen. Niemand haalt het bijvoorbeeld in zijn hoofd, de Griekse naam Jezus of de Hebreeuwse variant daarop: Jozua in onze landstaal te gebruiken. Dat zou zoiets worden als: ‘Ik ben is redding’. Bij beziging van de namen Jezus en Jozua weten we precies wie er bedoeld worden, ondanks het veel vaker voorko­men van deze namen, die in be­paalde landen trouwens nog steeds in zwang zijn.

Waarom is de naam Jahweh dan eigenlijk nooit gemeengoed geworden? Bij het noemen van deze naam, zal altijd overduidelijk zijn wie we bedoelen. En toch zal de naam Jahweh nooit populair worden – gelukkig maar! Een zelfde soort schroom, als die mij er altijd van weerhouden heeft mijn aardse vader bij zijn naam te noemen, houdt mij er al jaren van tegen de eeuwige God met Jahweh of Jehovah aan te spreken. Er was nooit enige noodzaak mijn Hol­landse vader Abraham te noemen, want ik heb geen enkele andere persoon op aarde als vader ge­kend. Ik zou dus nimmer iemand anders met hem hebben kunnen verwarren. Zo is er ook geen aan­leiding onze hemelse Vader bij zijn naam te noemen, want er is voor de mens geen enkele andere vader in de hemel.

Ook Jezus zei niet dat we tot Jahweh dienen te bidden, maar dat we ons mogen richten tot onze Vader die in de hemelen is. Het gaat dus om de vadernaam, de vadertitel; daarmee wordt het wezen van God het beste weerge­geven. God zegt als het ware: Ik ben altijd bij je als jullie hemelse Vader.

Wat is heiligen?

Heiligen is apart zetten voor een speciaal doel: het wil zoveel zeg­gen als afzonderen van de (denk) wereld van de boze en aan Gods goede plannen toewijden. Als we onze kinderen heiligen, halen we ze in de onzienlijke wereld onder de beïnvloeding van de ruïneren­de machten der duisternis van­daan en brengen we ze nadruk­kelijk onder de nimmer aflatende zorg van onze hemelse Vader. Iets heiligen wil dus altijd zeggen op tweeërlei manier ergens mee bezig zijn: losmakend van het satanische verderf en vasthechtend aan het goddelijk goede.

Maar hoe kan de naam van God nu losgemaakt moeten worden van Satans denken? Het wezen van God is immers ten enenmale wezensvreemd aan de kwalijke gedachtengang van zijn tegen­stander? Dat is natuurlijk ook zo: er kan in werkelijkheid nooit enige smet op Gods naam rusten. En toch zal ook de naam van God door ons geheiligd worden in twee betekenissen – Jezus verkeek zich daar echt niet op! Er is mij bijvoorbeeld in mijn jonge jaren als met de paplepel ingegoten, dat ik alles vanuit Gods trouwe Vader­hand dien te aanvaarden: voor­spoed en tegenspoed, gezondheid en ziekte, leven en dood.

Als wij Gods naam heiligen, maken we die bewust los van deze Godonterende gedachten. Dan zien we tegenspoed, en in nog sterkere mate ziekte en dood, van de veroorzaker van het kwade komen; van de Satan, de geweten­loze koning van het rijk der duisternis.

Gods naam is eeuwenlang ten onrechte in verband gebracht met allerlei kommer en kwel die over het mensdom zou kunnen komen. Het heiligen van Gods naam houdt in, dat die losgemaakt wordt van het Oudtestamentisch denken: “Ik dood en doe herle­ven, Ik verbrijzel en genees” (Deut. 32:39).

Mozes’ visie op God was behoor­lijk versluierd, hij dichtte Hem het goede èn het kwade toe. Maar de boom der kennis des goeds en des kwaads was een objekt waar God zichzelf van distantieerde en waar Hij de mens voor waarschuwde.

Jezus, die een getrouw beeld van de Vader is, zegt niet: Ik dood en doe herleven. Hij openbaart dat het niet èn èn is, maar of of. “Wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien” (Joh. 03:36) en “Ik ben gekomen opdat zij leven heb­ben en overvloed” (Joh. 10:10).

In denken en doen

Betekent het, dat wanneer we al­leen maar goeds van God denken, we dan voldoen aan het heiligen van Gods naam? Het begint daar vanzelfsprekend wel mee – de mens heiligt zich allereerst in het hart van God als zijn Vader. Maar waar het hart vol van is, vloeit de mond van over. De mens die God in het hart heiligt, zal daar ook in zijn spreken blijk van geven. Het wezen Gods komt in de mens alleen openbaar als dat naar bui­ten toe blijkt. Als ik mijn goede gedachten over God voor mij houd, zal Hij dat wel, maar een ander dat niet op kunnen merken.

Als het ons werkelijk ernst is Gods naam te heiligen, blijft het over­igens ook niet bij woorden. Dan zal het beeld van God de Vader in ons leven, in heel ons doen en la­ten, openbaar komen. De bede ‘Uw naam worde geheiligd’ kan bij de Vader alleen dan geloofwaardig overkomen, als we Zijn naam dusdanig in ons leven heiligen, dat de heiligheid van God daaruit zonneklaar blijkt. God, de gans andere, geeft ons de mogelijkheid in Christus ook geheel anders te wezen (Ef. 04:20). Daardoor passen we bij ons Hoofd, bij Jezus, en bij onze Vader die in de hemelen is. . . bij Hem die in de toekomende tijden onze Man zal wezen.

God is naar Zijn wezen heilig en Jezus heeft zich vanaf Zijn begin in volkomen heiligheid ontwik­keld. Waar wij in Christus zijn, zullen we in onze geestelijke groei eveneens in heiligheid naar het beeld van God verder gevormd worden. Daar krijgen we de tijd en de mogelijkheden voor. Want God jut ons niet op in het herstel van ons wezen naar het oorspron­kelijke koncept. Hij geeft ons de ruimte om ons tot ontplooiing te laten komen. Hij heeft er Zijn eer in gesteld dat dat in elk opzicht goed zal wezen. Daarmee wordt Zijn naam voor altijd geheiligd. God is goed -enkel goed- en Hij werkt dit gave gegeven samen met ons in onze levens uit.

Gods naam, Zijn wezen, komt in alle zuiverheid tot z’n recht in het hemelse Koninkrijk. Om dat Koninkrijk leert Jezus ons bidden. Daar willen we het de volgende keer over hebben, aan de hand van (Matt. 06:10).

 

 

Een wisselwerking (gedicht) door Piet Snaphaan

Omdat Jezus zelf de wijnstok is,

wil ik ook zijn een rank.

Een rank aan Hem die vruchten draagt

en aldoor doen wat Hem behaagt,

Hem brengend lof en dank.

 

Een wisselwerking zal ’t steeds zijn

als je eenmaal Hem aanvaardde.

Erkende als Heiland en als Heer

dan is samenwerking zonder meer,

van de allergrootste waarde.

 

De Heer in ons, en wij in Hem

als een eenheid ongeschonden.

In een relatie ten allen tijds

zo’n samengaan is wederzijds,

blijvend met Hem verbonden. (Joh. 15:03b)

 

De Here, onze gerechtigheid

Bijbelstudie door Wim te Dorsthorst (3)

In onze vorige studie hebben we al wat aandacht geschonken aan de verschrikkelijke gevolgen, die zonde en ongerechtigheden hebben. Niet alleen voor jezelf, maar ook voor je nageslacht, je familie, je volk en je land.

De hele schepping wordt er door ontwijd en natuurwetten ontregeld. Zonden hebben vreselijke gevolgen. Je zou kunnen zeggen dat het altijd een overtreding is met dodelijke afloop. Paulus zegt: “Want het loon dat de zonde geeft, is de dood” (Rom. 06:23a). Dat is de wet van zonde en dood (Rom. 8:2b).

Het is niet wat de duivel de mensen heeft doen geloven dat God een wet heeft gemaakt, die zegt: ‘als iemand zondigt dan is de straf die Ik geef: de dood’. Dat is de leugen van de duivel die de mens gedurende zijn hele leven, door angst voor de dood, in slavernij gevangen houdt (Heb. 02:15).

Waardoor is de dood gaan heersen?

Wat Paulus in Romeinen 6 zegt, betekent dat het ‘de wetmatigheid’ is, dat de zonde de dood tot gevolg heeft. Je zou ook kunnen zeggen; de ‘straf die het zondigen geeft, is de dood.

De Bijbel spreekt heel veel over ‘de straf. Zo zegt (Jes. 53:05): “De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem”. Hij onderging de straf die ieder mens als loon voor zijn eigen zonde verdiend had.

Het gaat dus niet om een straf die door ‘iemand’, wordt opgelegd, maar ‘de zonde’ geeft het. In (Ez. 18:20a) lezen wij: “De ziel die zondigt, die zal sterven”. En dit sterven lost niets op. Het geeft geen recht op opstanding. Er zou eeuwige dood zijn als God niet had voorzien in het Lam dat de zonde van de hele wereld wegneemt, vergeldt en wegdoet. God sprak tot Adam, toen Hij hem in de Hof plaatste: “Want ten dage dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven” (Gen. 02:17b). En wij weten dat Adam overtreden heeft en dat de dood als koning is gaan heersen (Rom. 05:17a). Maar let wel: als gevolg van die overtreding! Paulus zegt: “En de dood is tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben” (Rom. 05:12).

Zonden en dood maken scheiding tussen God en mens en die zonden maken dat Gods aangezicht verborgen is (Jes. 59:02). Buiten Gods aan­gezicht kan er niets bestaan en is er geen leven. Dat leidt onherroepelijk tot de dood. Eerst de geestelijke dood, wat uiteindelijk de lichamelijke dood tot gevolg heeft.

En dit komt als een diepe duisternis, met het klimaat van de dood, over Jezus als Hij Gethsémané binnengaat. Gods aangezicht zal vanaf nu voor Hem verborgen zijn, afgesneden van het Licht en het Leven. Uit liefde voor de mensheid, die in de dood is, geeft God zijn eigen Zoon over aan duisternis en dood (Rom. 08:32). Dat is het gebied waar de satan heerschappij oefent.

God geeft Zijn Zoon echter niet over aan de satan, zoals velen ten onrechte denken. Jezus kende al de oordelen die over de zonden in de Schrift staan opgetekend. Zo staat er van het oordeel over Jeruzalem in de profeet Micha: “Ik maak u krank, Ik sla u, Ik richt verwoesting aan wegens uw zonden. Zo zult gij de smaad van mijn volk dragen” (Micha 06:13-16b). Jezus weet dat dit van Hem geschreven staat en dat dit letterlijk aan Hem zal geschieden. Al de oordelen over de zonden van de volken, die in de Bijbel beschreven staan, hebben die volken en ook Jeruzalem nooit gedragen. Ze zouden het niet eens gekund hebben.

Jezus is de enige Verlosser

Niemand kan de gevolgen van zijn eigen zonden en ongerechtigheden dragen en leven. God zelf zal in Zijn Zoon, Jezus Christus, de smaad van Zijn volk en van de hele wereld dragen, want alle mensen hebben gezondigd, niemand uitgezonderd, en vallen dus onder het oordeel. Het maakt niet uit of het Joden of heidenen zijn (Rom. 03:09). Onze Heer weet dit en Hij voelt dat oordeel, die vloek over zich komen en weet: “Ik zal de pers alleen moeten treden” (Jes. 63:03).

Jezus kent de vele plaatsen in de Schrift die van God Zijn Vader spreken als ‘de Verlosser’. Zo zegt (Jes. 43:11): “Ik, Ik ben de Here en buiten Mij is er geen Verlosser”.

Wat Jezus zelf wel wist, maar in Zijn dagen door niemand gezien of begrepen werd, was dat Hij die Here, die Verlosser, was in Naam van Zijn Vader. In Hem ging dit schriftwoord in vervulling, want Hij is de Here, onze gerechtigheid.

Zelfs als Jezus het besprak met Zijn discipelen “begrepen ze niets van deze dingen en bleef dit woord voor hen duister en zij wisten niet waarvan gesproken werd”, vermeldt (Luc. 18:34).

In Hem, de Zoon Zijner liefde, verloste God -die Geest is- zelf de schepping en daarom zegt Hij: “Ik, Ik ben de Here, en buiten Mij is er geen Verlosser”.

Eveneens zegt God in (Jes. 43:25): “Ik, Ik ben het, die uw over­tredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet”. Paulus zou het later zo verwoorden: “De verzoening bestaat hierin dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen” (2 Kor. 05:19; zie ook Kol. 01:20). Een woord wat de gebeurtenissen precies weergeeft. God verzoent in Christus de wereld met Zichzelf.

In (Ps. 130:007-008) lezen wij: “Israël hope op de Here, want bij de Here is goedertierenheid, bij Hem is veel verlossing. Hijzelf zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden”.

Alleen Jezus wist dat dit allemaal met het oog op Hem geschreven stond en dat dit in Hem vervuld zou worden. Hij zal, namens Zijn Vader, Israël en de hele wereld van al zijn ongerechtigheden verlossen. (Ps. 077:016) zegt: “Gij hebt uw volk met machtige arm verlost”. Jezus is die ‘machtige arm’ van God en daarom schrijft (Jes. 53:01): “Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard?” (zie ook Joh. 12:38).

Zoals de heilige Geest ‘de hand’ is van God, zo is Jezus ‘de arm’ van God. “In Zijn Zoon heeft de Here zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volken en alle einden der aarde zullen zien het heil van onze God” (Jes. 52:10 en Luc. 03:06).

Zo was God in Zijn Zoon zichtbaar en hoorbaar en zelf handelend aan­wezig onder de mensen (Joh. 14:07-11). Weliswaar in het verborgene, zoals David zegt: “Hij stelde het duister tot zijn omhulsel, tot zijn beschutting rondom Zich” (Ps. 018:012). Of zoals Paulus het zegt: “Die zich geopenbaard heeft in het vlees” (1 Tim. 03:16). “In de gedaante van door de zonde overheerst vlees” (Rom. 08:03, vert. Brouwer). De profeet Jesaja omschrijft het zo: “Hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd” (Jes. 53:02b).

Jezus is tot zonde gemaakt

Alle zonden en ongerechtigheden, alle kleine en grote overtredingen, werden door God zelf van de mensheid afgenomen en op de Zoon Zijner liefde gelegd. Hij is het Lam Gods, dat de zonde van de wereld wegneemt, vergeldt en uitdelgt (Joh. 01:29 en Jes. 43:25).

Wij kennen het beeld uit het oude verbond dat de schuldenaar met zijn onberispelijke en gave lam naar de tempel ging en, de handen op de kop van het dier leggend, zijn zonden en ongerechtigheden beleed voor het aangezicht van God.

Zo is God zelf in de volheid van de tijd met Zijn eigen Lam gekomen en heeft de verantwoording van alle schuld en ongerechtigheid van de mensheid op Zich genomen en dit op Zijn Lam, Zijn eigen Zoon, gelegd. Door Deze over te geven ter slachting verlost God zelf de wereld van alle ongerechtigheid (Ps. 130:008), van de macht van satan en van de dood. Opnieuw is het Paulus die dit als volgt onder woorden brengt: “Hem (Jezus) die geen zonde gekend heeft, heeft Hij (God) voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem” (2 Kor. 05:21).

God haalt hier niet één of andere truc uit, maar handelt overeenkomstig Zijn eeuwig raadsbesluit, dat in Zijn Zoon de mens onberispelijk voor Zijn aangezicht zal zijn. Niet uit werken, maar door liefde en genade (Ef. 01:04 en Ef. 03:11 en 2 Tim. 01:09).

God is hierin volmaakt rechtvaardig. (Ik zal daar in een volgend artikel nog aandacht aan schenken). “Door liefde en trouw wordt de on­gerechtigheid verzoend” (Spr. 16:06a). Dat is een geweldig belangrijk gegeven.

En de satan staat machteloos als God Zijn recht doet aan de mensen. God neemt Zelf de verantwoordelijkheid en rekent de mensen de overtredin­gen niet toe.

De mantel der gerechtigheid

Als rechtvaardig Rechter voldoet Hij aan de eis van de wet en laat de zonde dus niet bestaan maar legt deze op Zijn Zoon. De mens ontvangt voor zijn zonde ‘gerechtigheid Gods in Jezus Christus’ uit liefde en genade. Als verlosten des Heren zingen we nu reeds een lied dat eenmaal de hele schepping zal kunnen zingen: “Ik verblijd mij zeer in de Here, mijn ziel juicht in mijn God. Want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld” (Jes. 61:10a).

En daarom staat van Jezus geschreven: “De Here, onze gerechtigheid”. God had gesproken: “Ik zal op één dag de ongerechtigheid van dit land wegdoen” (Zach. 3:9b). Niet alleen vergeving, maar een totale uitdelging van alle ongerechtigheid en van alle zonde van mens en totale schepping. “Alle dingen (de ganse kosmos) heeft God weer met Zichzelf verzoend door het bloed van Zijn Zoon” (Kol. 01:20). De vloek is opgeheven, doordat Hij voor ons een vloek is geworden (Gal. 03:13).

Wat hier gebeurt, de liefde en de trouw die hierin geopenbaard wordt, is met geen pen te beschrijven. Vóór alles vraagt God van de mens deze dingen met heel het hart te geloven tot gerechtigheid en met de mond te belijden tot behoudenis (Rom. 10:10). Alle wetenschap hierover betekent immers niets als het hart er koud onder blijft.

Tot de dood des kruises

Bij de beschrijving van de gezindheid van Jezus Christus en hoe Hij Zichzelf ontledigd heeft, zegt Paulus aan het slot van zijn betoog: “En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja tot de dood des kruises” (Filip. 02:06-08). Met dat laatste zinnetje: ‘ja, tot de dood des kruises’ bepaalt Paulus zijn lezers, en ook ons die het nu lezen, nog eens extra op de dood die Jezus voor ons gestorven is. Niet zomaar gehoorzaam tot de dood, maar zelfs tot de dood des kruises.

De kruisdood was de straf die de Romeinen tweeduizend jaar geleden bij voorkeur toepasten op zware misdadigers. Het was zo’n wrede, pijnlijke en mensonterende terechtstelling dat ongeveer 300 na Christus deze vorm van exekutie verboden werd. Het werd als te onmenselijk beschouwd. Dat zegt dus wel iets over de verschrikkingen van de kruisdood die de Heer heeft ondergaan.

Uit liefde voor de mens, en om de wil van de Vader in alles te volbrengen, is onze Heer gehoorzaam geworden tot de dood des kruises. Het was een ontzettende schande en vernedering om zelf dat kruis als misdadiger naar de exekutieplaats te dragen, maar Hij heeft de schande niet achtende het kruis op zich genomen (Heb. 12:02).

Een aanstoot en een dwaasheid

Paulus bemerkte steeds weer hoe juist het kruis alom weerstand en verzet opriep. Voor de Joden was het een aanstoot en voor de heidenen een dwaasheid (1 Kor. 01:22-23).

Het zou voor de Joden betekenen dat alle rituelen van offers en besnij­denis, dat wat hen juist tot religieuze natie maakte, geen enkele betekenis meer had (zie bijv. Gal. 05:11 en Rom. 03:21-24). Ze weigerden Jezus dan ook te erkennen als de Messias. Hoe zou een van God gevloekte een Messias kunnen zijn?

Tot op de huidige dag wordt dat door de meeste Joden ontkent en zegt men, dat Jezus als een goed mens, en misschien wel als profeet, de marteldood is gestorven, zoals zovelen voor Hem. Een mening die helaas door moderne theologen wordt overgenomen, want zelfs christenen nemen tegenwoordig aanstoot aan het kruis.

Voor de heidenen is het kruis een dwaasheid. Verlossing door een veroordeelde misdadiger? Dat botst met hun wijsheid. Ook vandaag de dag botst het kruis met de wijsheid, met de rede. Met vele woorden van wereldse wijsheid wordt ook nu nog het kruis tot een holle klank gemaakt en van zijn kracht beroofd. Op iedere kerk staat een kruis. In openbare gebouwen en in vele huiskamers hangt een kruis. Men hangt een kruisje om de hals of in het oor als sieraad of amulet, maar de ware betekenis van het kruis begint steeds meer te vervagen.

Alles is op Hem neergekomen

De scheiding tussen God en mens door de zonde lijkt in onze dagen meer op een kloof die steeds breder en dieper wordt. Demonenlegers over­spoelen de schepping als zwermen sprinkhanen, zoals de profeet Joël dat beschrijft (Joël 01:04). Het bloed dat dagelijks vergoten wordt, schreeuwt tot God van de aardbodem (naar Gen. 04:10). Het vlees overheerst steeds meer de geest en overschreeuwt het geweten.

Maar, prijst onze goede God, Hij heeft allang voor alle mensen van alle lijden een brug geslagen over die kloof, in Zijn Zoon Jezus Christus. Ook de gruwelen van deze tijd, die op misdadige wijze bedreven worden, zijn op ‘de Here, onze gerechtigheid’ neergekomen.

Je vraagt je af hoe het mogelijk is, dat iemand dat alles heeft kunnen dragen. Maar Hij hééft het gedragen en is de misdadigersdood gestorven aan het kruis (Mark. 15:28 en Jes. 53:12) in de plaats van alle mensen. En zo heeft Hij een eeuwige verlossing tot stand gebracht voor alle mensen van alle tijden.