Levend geloof 1993. 11 nr. 353

Overwinnaars in de strijd door Gert Jan Doornink

Hoe worden wij overwinnaars in de geestelijke strijd?

Overwinning behoort een wezenlijk onderdeel te zijn van de gemeente van Jezus Christus. Maar in de praktijk blijkt dat nog maar al te vaak niet het geval te zijn. We zingen dan wel onze overwinningsliederen en belijden dat we met Jezus (meer dan) overwinnaars zijn, maar de uitwerking -de openbaring van de overwinning- blijft dikwijls achterwege.

Hoe komt dit? Wat is de reden dat theorie en praktijk vaak nog niet met elkaar in overeenstemming zijn? Dat er meer nederlaag is dan overwinning? Dat we niet waar maken wat we zeggen en waarvan we zingen?

We willen een aantal oorzaken onder ogen zien en daaruit leren dat we de doelstelling ‘overwinning’ wel degelijk tot werkelijkheid kunnen maken in ons leven, wat trouwens ook geheel naar de wil van God is.

Wij zijn nieuwe scheppingen in Christus

In de eerste plaats speelt bij velen de (kerkelijke) achtergrond nog een grote rol. Vaak zijn we jarenlang geïndoctrineerd met de gedachte dat we een zondaar zijn en (ook na onze bekering) blijven. We zingen dan wel: “Een zondaar, een verloste, o Heer; en nu geen zondaar meer”, maar tegelijkertijd geloven we niet dat dit waar is. De Heidelbergse Catechismus, een belangrijk leerstuk in de orthodox-protestantse kerken, is iets waar men zich dan gemakkelijk achter verschuilt.

Velen die een nieuwe schepping zijn, hebben moeite het oude overboord te gooien. En dat terwijl Paulus duidelijk stelt dat we in Christus een nieuwe schepping zijn en dat het oude voorbij is (2 Kor. 05:17).

Maar niet al ‘het oude’ is toch verkeerd, kan men opmerken. Inderdaad, maar wel alle leringen die ons van het hoge doel wat God met ons voor heeft (de gelijkvormigheid aan het beeld van Christus, waardoor we ons als zonen Gods openbaren) afhouden. Vele leringen zijn in de loop der eeuwen onder invloed van vrome geesten tot stand gekomen en zijn dus barrières die geslecht moeten worden. Ook ontbrak het vaak aan geestelijk inzicht, waardoor de duivel zijn slag kon slaan, terwijl men vaak wel oprechte bedoelingen had.

Wij zijn betrokken bij een geestelijke strijd

De tweede oorzaak, dat velen vaak nog meer nederlaag- dan overwinningschristenen zijn, is dat men niet inziet dan we betrokken zijn bij een geestelijke strijd. Er is nog zeer veel onkunde op dit terrein. En dat terwijl Paulus duidelijk stelt dat wij niet te worstelen hebben tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten (Ef. 06:12).

Te weten betrokken te zijn bij de geestelijke strijd begint met te geloven in de plaats die wij hebben ingenomen met Christus in de hemelse gewesten (Ef. 02:6). Dit is niet iets vaags, iets on­werkelijks, maar heel reëel: wij hebben, evenals Jezus, een geestelijke plaats ontvangen en alleen vanuit die plaats kunnen we strijden en overwinnen. Iedere andere strijd is een verkeerd gerichte strijd, waarbij de duivel niet ontmaskerd en overwonnen wordt, maar alleen de mens tegen wie deze strijd gericht is, verder beschadigd en vernietigd. (Denk in onze tijd maar aan bijvoor­beeld de strijd tussen moslims en christenen in het voormalige Joegoslavië en tussen protestanten en katholieken in Noord- Ierland).

Wij groeien om geestelijk volwassen te worden

Als derde oorzaak van weinig overwinning en veel nederlaag kunnen wij noemen het niet in willen zien dat we als nieuwe scheppingen ‘in ontwikkeling’ zijn. Wie geestelijke groei niet belangrijk vindt zal een beginstadium-christen blijven en niet verder groeien naar geestelijke volwassenheid. Hij is tevreden met het stadium waarin hij zich nu bevindt, maar het is een verkeerde tevredenheid. De duivel houdt daarbij de voet op de rem. Iedere poging tot verdere geestelijke groei wordt ogenblik­kelijk in de kiem gesmoord als zijnde ‘niet mogelijk, niet te verwezenlijken, niet te realiseren’.

Men gaat dan voorbij aan het feit dat God nooit iets van ons vraagt wat wij niet waar zouden kunnen maken in ons leven. Ik denk aan wat Paulus schrijft over de verzoeking (vanuit het rijk der duisternis). Duidelijk brengt hij naar voren dat wij geen boven­menselijke verzoeking hebben te doorstaan. En dat God getrouw is, omdat Hij niet zal dulden dat wij boven vermogen verzocht worden. Bovendien schrijft hij er nog bij dat als er verzoeking is, Hij voor de uitkomst zal zorgen, zodat wij ertegen bestand zijn (1 Kor. 10:13).

Wij hebben Gods Woord en Geest nodig

Voor gezonde geestelijke groei is ook goede en gezonde voeding nodig. Die vinden we in de Bijbel. Daarbij is onze basis het evangelie van het Koninkrijk zoals Jezus dat bracht en de kennis en het inzicht door Gods Geest. Hier geven we meteen al een vierde oorzaak aan waardoor de overwinning achterwege kan blijven: de doop en vervulling met de heilige Geest.

Vele zich noemende evangelische christenen staan nog steeds afwijzend tegenover de Geestesdoop, terwijl Jezus toch sprak over dat die Geest ons zou leiden in alle waarheid. Dit is ongetwijfeld ook de reden dat velen verward zijn in allerlei natuurlijke, aardsgerichte eindtijdtheorieën en niet willen geloven dat de gemeente geroepen is een overwinnende gemeente te zijn.

De Geest van God heeft de kracht van God in zich. Door die kracht wordt iedere vijandelijke barrière geslecht en overwonnen. De waarachtige gelovige gaat dit hoe langer hoe meer leren. Soms maakt ook hij nog nederlagen mee, maar de overwinningen worden steeds meer stelregel in zijn leven. Dat is ook het doel wat God voor ogen heeft en hoe zouden we kunnen twijfelen aan het feit of dat doel wel bereikt wordt? Het is immers een belangrijk onderdeel van Zijn grote plan met Zijn schepping, die uiteindelijk als een volmaakte en harmonieuze schepping zal functioneren. Daarbij is en blijft de mens -de nieuwe mens in Christus- als kroon van Gods schepping ten volle betrokken. De mens die nu al leert te overwinnen en daardoor een belangrijk aandeel heeft in de realisatie van wat onze grote en goede God voor ogen heeft.

Wij zijn medearbeiders van God

Wij zijn medearbeiders Gods en laten ons niet afremmen door de vijand. Dit is geen grootspraak, geen theorie, maar zó heeft God het in gedachten. Zo had bijvoorbeeld Paulus het begrepen en zo mogen wij het ook begrijpen. Daarbij geven we God in alles de eer, want Zijn werk in en door ons (via de talenten en bekwaamheden die in ons zijn) hebben wij van Hem ontvangen. Hij heeft ons bekwaam gemaakt om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet naar de letter, maar door de Geest, want die alleen maakt levend! (2 Kor. 03:05-06).

Nog is de geestelijke strijd in volle gang en zal ongetwijfeld in de komende tijd verder toenemen. Maar het maakt ons niet verontrust, het jaagt ons geen angst aan. We staan immers aan de overwinnende kant en leren, door geestelijke kennis en inzicht, hoe langer hoe meer geestelijk onderscheiden. Daardoor kunnen wij de vijand, op welke wijze deze zich ook openbaart, ontmas­keren en overwinnen.

En bent u tot dusver nog geen deelgenoot van deze geestelijke strijd (en overwinning!), ga dan de in dit artikel genoemde punten nog eens na en neem die maatregelen die nodig zijn om over te stappen vanuit de nederlaag in de overwinning. Kom vanuit de duisternis of schemertoestand in het licht, in het volle licht van de overwinning!  

 

 

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Eén van de opvallendste dingen uit de bediening van Jezus was ongetwijfeld zijn verlangen dat de mensen niet alleen zijn woorden zouden horen, maar ook zouden verstaan (Matt. 15:10). Het principe van ‘horen en verstaan’ is ook één van de redenen waarom wij “Levend Geloof’ uitgeven. Iedere maand proberen wij in onze artikelen zo duidelijk mogelijk de vele facetten van het volle evangelie te belichten, met het licht dat wij nu hebben. Daarbij proberen wij zoveel mogelijk in een voor iedereen begrijpelijke taal te schrijven. In navolging van Jezus, zouden we willen zeggen. Hij bracht Zijn discipelen de principes van het Koninkrijk bij en gaf een duidelijke uitleg van de gelijkenissen die Hij vertelde.

Let op dat Jezus primair bezig was de ‘geheimen van het Koninkrijk’ te onthullen. Dat was bij wijze van spreken zijn hoofdopdracht. Ook in “Levend Geloof’ neemt de boodschap van het Koninkrijk der hemelen een centrale plaats in en zal dit blijven doen, waarbij wij geloven dat er nog veel meer licht zal komen, ook op dingen die nu nog geheel of gedeeltelijk ‘verborgen’ zijn.

Dit is broodnodig in deze tijd, zeker nu sommigen menen deze boodschap niet meer centraal te moeten stellen. Het stemt ons tot droefheid als we bijvoorbeeld lezen dat men, sprekende over het Koninkrijk, dit een wankele basis vindt. En dan te bedenken dat de Bijbel spreekt over het onwankelbare Koninkrijk! (Heb. 12:28). Wij willen dan ook met volle inzet doorgaan de principes van dat Koninkrijk door te geven. Gelukkig weten vele van onze lezers en lezeressen dit te waarderen, omdat ook zij ‘gegrepen’ zijn door dit enige en werkelijke evangelie. Zij laten zich niet verleiden door een andere koers te gaan varen, een koers die afleidt van het hoge doel wat God met ons voor heeft.

 

Leer ons bidden… door Cees Maliepaard (6)

“Geef ons heden ons dagelijks brood” (Matt. 06:11).

Het model dat Jezus ons in het “Onze Vader” aanreikt, is goed uit­gebalanceerd. Vanzelfsprekend eigenlijk, want bij Jezus lag alles in balans. Ook in de korte aaneenschakeling van gedachten die het “Onze Vader” genoemd wordt, is dat terug te vinden. Heiligen doe je in de geestelijke wereld, maar als je het doet heeft dat onmiddellijk consequenties in het natuurlijke leven.

Het Koninkrijk van God is het Koninkrijk der hemelen, het rijk dat in de geestelijke wereld gesitueerd dient te worden. Gods wil geschiedt daar overeenkomstig zijn eeuwige plan, maar het natuur­lijke leven deelt daarin zó duide­lijk, dat we vrijuit kunnen bidden of Gods wil ook op aarde geschie­den zal. Bij de bede “Geef ons heden ons dagelijks brood”, zou je enkel aan de noodzakelijke levensbehoeften in het natuurlijke vlak kunnen denken. Maar doe je dan recht aan de evenwichtigheid die dit gehele gebed kenmerkt?

Ons dagelijks brood

Niemand zal bij deze woorden aan een kale boterham denken, want de gangbare gedachte over het dagelijks brood omvat ons totale pakket levensbehoeften. De één zal daarbij uitsluitend het allernoodzakelijkste deel daarvan in gedachten hebben, de funda­mentele zaken in de natuurlijke wereld, de dingen die onmisken­baar onontbeerlijk zijn. Maar een ander deel zal dit heel wat ruimer interpreteren: wellicht compleet met auto, televisietoestel, computer en luxe jacht. Het zij zo.

Maar onder het dagelijkse brood waar we onze hemelse Vader om bidden, zullen we minimaal voedsel, kleding en onderdak verstaan. Alles wat we nodig hebben om naar behoren te kunnen functioneren, zal hiervoor in aanmerking komen. Zonder voeding kunnen we geen van allen, zonder kleding al evenmin en zonder huisvesting zal het toch ook moeilijk gaan. Voor dat alles kun je werken (als je gezond bent en werk gevonden hebt), maar dan werk je om de natuurlijke spijze die vergaat (Joh. 06:27).

Werken om de spijze die vergaat, komt bij sommigen nogal nega­tief over. Als je met het tijdelijke bezig bent, is dat iets dat (in het beste geval) na enige decennia ophoudt. Want niet alleen de natuurlijke spijze vergaat, maar ook alle natuurlijke zaken die daardoor verkregen zijn. Op zich is dat waar; het zichtbare is tijdelijk; slechts het geestelijke heeft eeuwigheidswaarde. Maar onze God heeft de mens immers geschapen om in twee werelden te leven, in de geestelijke. . . maar ook in de natuurlijke?

Welnu, om in de natuurlijke wereld overeenkomstig Gods plan bezig te kunnen zijn, hebben we doodgewoon natuurlijk brood

nodig. Daarvoor ga je naar een natuurlijke bakker – een warme of een koude, dat maakt niet zoveel verschil. Want het brood van de koude bakker is uiteraard ook door iemand warm gebakken, en het brood van de warme bakker is (eer het bij ons op tafel komt) al lang en breed koud geworden. Het behoeft vast geen nadere uitleg, dat geen mens op enkel geestelijk brood lang op deze aardbodem zal kunnen vegeteren.

Levend brood

“Werkt niet om de spijze die ver­gaat”, zei Jezus, “maar werkt om de spijs die blijft tot in het eeuwi­ge leven, welke de Zoon van de mens u geven zal” (Joh. 06:27).

Bedoelde Jezus werkelijk, wat sommige mensen menen, dat we “los van het stof” moeten komen? Dat past helemaal niet in het denken van Jezus, dat is eerder de mening van vrome geesten. Zij willen de mens altijd naar een uiterste door laten slaan, om hem zodoende uit balans te halen.

Jezus had de intentie hun te zeg­gen: Wees niet uitsluitend met de natuurlijke dingen bezig, maak je toch niet altijd druk om het vergankelijke; bedenk liever de dingen die boven zijn, waar de Vader is! Ik heb de weg daarheen immers voor jullie gebaand?

Bij de bede “Geef ons heden ons dagelijks brood”, zullen we niet enkel aan de bruingebakken volkoren mik van de bakker om de hoek denken (al hoort die daar zeker bij), maar ook aan het levende brood in het hemelrijk, aan de woorden Gods die Christus Jezus ons geopenbaard heeft. Hij spreekt het woord van zijn Vader en Hij is diens woord. Vaders woord komt in het leven van Jezus tot uitdrukking, zowel in de hemel als op de aarde. Het natuurlijke brood hebben we nodig om in de zichtbare wereld bezig te kunnen zijn en het levende brood van de Christus hebben we minstens zo hard nodig om, naar Vaders plan, ook in de geestelijke wereld functioneel te wezen.

Daarom moet een mens nooit één van de twee veronachtzamen, want dat wreekt zich altijd. Het levende brood is ons van de Vader gege­ven. Zonder dat, zonder Hem moet ik eigenlijk zeggen, rooien we het niet. Niet in de wereld van de geesten, maar ook niet op het rond der aarde. De Geest van de Christus leeft in de mens die op­wast naar het zoonschap. Jezus Christus is voor ons het brood ten leven, en waar wij onze plaats in het hemelse klimaat van vrede en blijdschap hebben ingenomen, zullen we als toegevoegde zonen Gods voor anderen eveneens levend brood kunnen wezen. Want met Jezus is het allemaal pas echt begonnen, en door Gods Geest wordt het plan van de Vader in degenen die Jezus toebehoren, wereldwijd.

Elke dag genoeg

Anders dan de Prediker zegt, klinkt het door de Geest van Christus uit onze mond: Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen goed. Op grond van Jezus’ bede “Geef ons heden ons dagelijks brood”, mag een mens verwachten dat er alles voorhanden zal zijn om van dag tot dag uit Goddelijke ver­nieuwing te leven. Een overvloed aan hemels brood, zodat we bij de Vader boven bezig kunnen zijn en in de strijd in de hemelse gewesten overwinningen op de machten der duisternis zullen kunnen behalen.

Dat geeft een  niet geknecht leven in de geestelijke wereld voor onszelf en voor degenen met wie de Vader ons in contact brengt. Maar ook voldoende materiële mogelijkheden om onze taak in de natuurlijke wereld ten uitvoer te kunnen brengen. Daar leert Jezus ons om te vragen, in een gelovig vertrouwen dat de Vader ons ook inderdaad alle goeds in de hemel en op de aarde ter beschikking stelt.

Aan de Vader zal het niet liggen en aan ons ook niet, denk ik zo. De enigen die altijd dwarsliggen zijn de vorst der duisternis en z’n vele horden demonen. Het dwars­liggen is hun tot een tweede na­tuur geworden. Het lijkt me goed hun een zelfde lot toe te kennen als wat de spoorwegen overal ter wereld met dwarsliggers doen. Bevestig ze maar onder het spoor dat naar het tevoren door de Vader vastgestelde doel toe leidt, het rechte spoor dat we met onze voeten zullen trekken. Dan kun­nen ze geen kant meer op! Maar wij wel: met elke dwarsliggende macht onder onze voeten, ligt de weg naar boven open. “In dat spoor dan ook verder”, vindt Paulus van Tarsen.

Zullen we dan maar?

 

Een lichaam onderscheiden door Duurt Sikkens

Een tekst die al tot veel verwarring en angst heeft geleid en tevens tot daaruit voortvloeiende discussies is (1 Kor. 11:29-30): “. . . als hij het lichaam niet onderscheidt. Daarom zijn er onder u velen zwak en ziekelijk en er ontslapen niet weinigen”. Velen interprete­ren dit ongeveer als: Zolang er nog zonde is in de gemeente waar je bij hoort, zijn de gevolgen ziekte en dood. En andersom redenerend: Zolang er nog ziekte is en er mensen sterven, is het nog niet in orde met de gemeente. Degenen die het noodlot treft zijn als het ware slachtoffer van de collectieve schuld.

Er is geen collectieve schuld

Dit is een drog oorzaak. Collectieve schuld bestaat überhaupt niet, want ieder is persoonlijk verantwoordelijk voor zijn doen en laten. Je leest en hoort wel eens over de schuld van de Duitsers en de Japanners of de schuld van christenen tegenover het Joodse volk, enz. Van origine ben ik een Fries maar ik maak toch geen deel uit van een collectieve schuld tegenover de kerk omdat een paar Friezen Bonifacius hebben vermoord?

Trouwens, God verwondert zich ook over deze gedachtegang wanneer Hij vraagt hoe het volk Israël er toch toe komt om een spreekwoord te hanteren dat er op neerkomt “dat de tanden van kinderen stomp en stroef zijn geworden omdat hun vaders onrijpe druiven hebben gegeten”. Zo te denken is onzinnig (Ez. 18:01-04) en in vers 4 zegt Hij dat ieder verantwoordelijk is voor zijn of haar leven. (Sterven is hier het geestelijk leven verliezen).

Bewijzen wij barmhartigheid?

Het is goed om eens andere vertalingen en de grondtekst te bestuderen. Het gaat erom dat je beseft dat je tot het lichaam van Christus behoort en elkaar barmhartigheid bewijst. Als je dat uit het oog hebt verloren verlies je de moed en de kracht, maar dat geldt voor ieder persoonlijk. In vers 29 staat: “. . . tot zijn eigen oordeel”. Oordeel is scheiding. Als je geen deel meer uitmaakt van het onzichtbare lichaam van Christus (en dat is veel meer dan de plaatselijke, zichtbare gemeente!) dan hoor je daar niet bij. Dan mis je de sterkte en hulp. Dat is geeste­lijk.

Een betere vertaling is (zie Luther en de Statenvert. ): “Daarom zijn er onder u velen zwak en krachteloos en er slapen niet weinigen”. Het doet me denken aan Open­baring 3 vers 8 (Openb. 03:08): “Gij hebt kleine kracht. . . ).

Tegen zulken zou ik willen zeggen: Wordt wakker, zoek steun en je zult weer op je voeten komen. En laat je weer (op)voeden door Gods woord. Je krachten zullen terugkeren, Hij zal je ziel verkwikken wan­neer je in elkaar het gezicht van Christus ziet. Zó on­derscheidt je weer het lichaam en heb je deel aan de werke­lijkheid: God in ons.

 

Het geheim van Izaäk door Leni Roose

Een verhaal voor kinderen

Een verhaal voor kinderen in “Levend Geloof”. . . Is dat niet een beetje overbodig? Er verschijnen toch genoeg goede kinderbladen, zoals bijvoor­beeld “Sproeier”? Inderdaad, maar deze uitzondering op de regel heeft een reden. Dit verhaal is namelijk geschreven in het kader van een cursus voor kinderwerkers. Leni Roose uit Amersfoort geeft godsdienstles op enkele openbare basisscholen, waarbij de vraag aan de orde kwam: Hoe vertel je de ‘moeilijke’ verhalen uit het Oude Testament aan de kinderen, zonder veel vragen op te roepen en God als bloeddorstig en wraakzuchtig af te schilderen? Door een ander gezichtspunt te kiezen -als kind- kwam dit verrassende resultaat uit de bus. Wellicht een voorbeeld voor ons als volwassenen, als er zich problemen met geloofsvraagstukken voordoen? – (redactie).

Hallo, ik ben Izaäk. Ik wil je graag iets vertellen. Iets, wat ik een poosje geleden heb meegemaakt. Ja, ’t is alweer een paar weken geleden – eerder kon ik er gewoon niet over praten. Alleen al als ik er aan dacht, kreeg ik het er benauwd van.

Maar nu wil ik het je toch graag vertellen.

Op een dag zei mijn vader: “Kom, ik ga op reis. Izaäk wil je niet met me mee?”

“Mee? Met vader op reis? Ja natuurlijk, dat is wat, zomaar mee! Waar gaan we naar toe vader? Gaan we ver weg? Wie gaan er allemaal mee? Gaat

moeder ook mee?”

Izaäk, wat een vragen allemaal. Nee, moeder blijft thuis. Alleen jij en ik en

twee knechten. We zullen ongeveer een week weg zijn”.

Heerlijk vond ik het. Ik begon gelijk alle spullen bij elkaar te zoeken.

Pakte het allemaal netjes in en probeerde het ook nog op de ezel te binden.

Maar dat viel niet mee. Die ezel bleef ook totaal niet stil staan en ik kon er

eerlijk gezegd ook nog niet zo goed bij. Gelukkig dat onze knecht ons kwam

helpen.

En ja hoor, toen alles klaar was voor de reis vertrokken we. “Daag, moeder! Tot ziens”. Ik gaf haar nog een extra dikke kus voor we weggingen. Onderweg praatte ik honderduit met de knechten. Ik zorgde voor de ezel, en ik had van alles te vragen aan vader. Vader? Ja, ik vond hem eigenlijk wel een beetje stil. Net of hij met zijn gedachten ergens anders was. Soms vroeg ik iets en dan hoorde hij het helemaal niet. Zo was hij nooit. Ik kon altijd een heleboel vragen aan hem. Hij wist ook zoveel.

Vader, . . . eigenlijk heb ik een heel bijzondere vader. Hij is wel oud – dat is zo. Als ik naar mijn vriendjes kijk, dan is hun vader veel jonger. Dat lijkt me ook wel eens fijn. Maar, mijn vader, die kan toch vertellen! En niet zomaar verhaaltjes. Nee, dan vertelt hij over God – en daar krijg ik nooit genoeg van. Over de tijd dat hij zomaar op reis ging. Hij wist niet eens waar naar toe! Nou ja, zomaar? Hij wist dat God dat tegen hem gezegd had. En die keer, dat hij naar de sterren zat te kijken, en toen had gezegd, dat hij een zoon zou krijgen, en dat hij uiteindelijk een vader van een heel groot volk zou worden. En die zoon? Dat ben ik!

Ja, als vader over God vertelt, lijkt het wel of hij over een vriend spreekt. Iemand die hij heel goed kent en waar hij veel mee omgaat. Dat is wel wat anders dan die vaders van mijn vriendjes. Als die over hun god praten, dan lijkt het eerder of ze bang voor hem zijn. Of ze altijd maar bezig zijn om die god tevreden te stellen. Ze geven allerlei geschenken, soms het mooiste of het liefste wat ze hebben. En ik heb wel eens gehoord dat ze zelfs hun eigen kind weggeven aan zo’n god. ‘Offeren’ noem je dat. Of wij dan nooit offeren aan God, vraag je je af. O ja hoor. Een lammetje bijvoorbeeld. En dan niet zo maar één, met een gebroken pootje of zo, of eentje die toch al ziek is of heel lelijk. Nee, dan kiezen we één van de mooiste lammetjes uit die we hebben. Omdat we zoveel van God houden.

Maar goed, terug naar de reis.

We waren al drie dagen op reis, toen we bij een berg kwamen in een land dat Moria heette.

“Blijven jullie hier maar wachten”, zei mijn vader tegen de knechten. “Izaäk en ik zullen naar boven klimmen om daar God een offer te brengen. Wacht op ons tot we weer terug zijn”.

We zetten met elkaar de tenten op, dat was zo gebeurd. De laatste dagen hadden we dat al zo vaak gedaan; ’s avonds tenten opzetten, volgende dag weer afbreken en verder trekken. Maar nu konden de knechten en de ezel uitrusten, want vader en ik gingen samen verder. Steeds verder klommen we de berg op, vader en ik. In het begin praatten we nog over alles en nog wat. Maar vader werd steeds stiller. Het leek soms wel of hij in zichzelf liep te praten. Of praatte hij met God? Ik weet het niet, maar het was anders dan anders.

Opeens bedacht ik: hoe kan dat nou? Ik heb een grote bos hout, vader draagt een pannetje met vuur. Maar waar is het offer? Wat gaan we aan God geven? Zou vader daar wel aan gedacht hebben?

“Vader, luister eens. Hier heb ik het hout, en u hebt het vuur, maar waar is het offer? Wat gaan we aan God geven?”

Vader stond stil. “Ja jongen, ja weet je, God zelf zal voor een offer zorgen’ “O, dan is het goed. Dat kan hè, vader? We hebben al zo vaak gezien dat God voor ons zorgt”.

Toen we op een mooi plat stuk van de berg kwamen, een plateau noem je dat zijn we een altaar gaan bouwen. We zochten mooie grote stenen op en maakten daar een soort tafeltje van. Daar legden we het hout op, dat ik al die tijd had gedragen. Mooi werd het. Nu nog een lammetje, vader!

Toen zag ik vader naar me kijken op een manier dat zal ik nooit vergeten. En toen wist ik. . . Hij wil mij. . . Ik op dat. . . Zou God dat echt aan hem gevraagd hebben? Dat kan toch niet? God is toch zijn vriend? God is toch heel anders dan al die andere goden?

En je denkt misschien dat ik ben gaan schreeuwen, en gezegd heb dat ik het niet wilde. Maar ’t was zo gek. Heb jij wel eens een schaap gezien die geschoren moet worden? Als de scheerder zo’n schaap eenmaal goed vast heeft, spartelt het helemaal niet meer tegen. Het mekkert niet eens. Het laat het allemaal zomaar gebeuren. Zo voelde ik me ook. Ik leek wel verlamd. En ik weet ook niet meer precies wat er allemaal gebeurde. Ja, ik weet nog één ding. In één keer die stem, die zei: “Abraham, doe je kind geen kwaad, Ik heb gezien hoeveel je van me houdt”.

En toen? Nou ja, vader hield me zo stevig vast, alsof hij me nooit meer los zou laten. En hij huilde en beefde, en ik ook hoor!

Later hoorden we geritsel achter in de struiken. En daar was een ram. Helemaal verward met zijn horens in de takken. Hij probeerde maar steeds of hij los kon komen.

“Zie je wel vader! U zei toch dat God zelf voor het offer zou zorgen! Wat een feest was dat, om samen die ram aan God te offeren. We staken het in brand en de rook ging recht naar boven! Wat waren we blij! We zijn later samen weer naar beneden gegaan, weer naar de knechten, en we zijn weer teruggegaan naar moeder. Maar we hebben niks gezegd. Als vader en ik elkaar aankeken, dan zag ik aan zijn ogen waar hij aan dacht. Een geheim van vader en mij en God. Maar ik vind het wel fijn dat jij het nu ook weet.

 

Vriendschap: vreugde of teleurstelling? Door Margreet Gast

 

Er is veel wat het leven van de mens aangenaam en vreugdevol maakt. Eén daarvan is het hebben van vrienden. De meesten van ons hebben dan ook een grote of een wat kleinere vriendenkring: mensen die je regelmatig ziet, met wie je optrekt en van alles beleeft. Vrienden zijn mensen buiten je kring van gezinsleden en familie­leden. Sommige mensen hebben ‘massa’s’ vrienden en anderen nauwelijks.

Wat is een vriend? Een vriend is iemand met wie je door weder­zijdse genegenheid verbonden bent, iemand die je vrijwillig hebt uitgekozen om mee om te gaan, met wie het contact spontaan en soepel verloopt. Maar. . . is elke vriend een echte vriend?

Wereldse vriendschap

Hoe vaak zien we niet dat leuk uitziende jongelui, die populair zijn, zich met flair en zelfver­zekerdheid gedragen, slepen vrienden hebben. Er wordt gelachen en plezier gemaakt, je ‘hoort erbij’ als je van die groep deel uitmaakt. Het lijkt allemaal heel mooi, maar hoe diepgaand is het onderlinge contact, kent men elkaar echt? Blijft de vriendschap onder alle omstandigheden bestaan?

In de Spreuken van Salomo lezen wij dat de vrienden van de rijke vele zijn (Spr. 14:20b) en dat rijkdom vele vrienden aanbrengt. (Spr. 19:04a) Die rijken zijn er: rijk aan praatjes, rijk aan kontakten met mensen van aanzien, rijk aan humor, rijk aan financiële middelen, rijk aan voorspoed. Er wordt naar hun gunst gedongen. Met zo iemand willen veel mensen bevriend zijn (Spr. 19:06). Maar wat is de basis van deze vriendschappen?

Beproefde vriendschap

De tijd van ‘rijkdom’ kan voorbij gaan, een tijd van moeite, van ‘ar­moede’ kan aanbreken. De vriend­schap zal op de proef worden gesteld. En er zijn velen die uit ervaring weten dat er niet veel echte vrienden overblijven.

“Mijn vrienden en bekenden staan afzijdig van mijn plaag, zelfs mijn verwanten staan van verre” (Ps. 038:012). “Zelfs mijn vriend, op wie ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft zijn hiel tegen mij op­geheven” (Ps. 041:010). “De arme wordt door zijn vriend verlaten” (Spr. 19:04b).

In de nood leer je je echte vrien­den kennen. Wat we ‘vriendschap’ noemen, zal te vaak blijken geen echte wortel te hebben. De kon­takten zijn oppervlakkig. De vriendschap is er, zolang het voordeel oplevert van te kunnen profiteren van de rijkdom. Zolang men er zelf beter van kan worden, duurt de vriendschap voort. Maar komt het aan op offers brengen, terwille van de vriend, dan haakt men af.

Teleurgesteld

Veel mensen -ook christenen- zijn teleurgesteld in hun medemens, soms zelfs in de broeder of zuster in de gemeente. Zij hebben het meegemaakt dat vrienden hen in de steek lieten, toen zij hen het hardst nodig hadden. Ze reken­den op hulp en steun, maar de vrienden lieten het afweten. Desillusie, bitterheid, hoe moet je daarmee verder leven? Dan maar een veilige afstand bewaren, je niet meer geven in een vriend­schap, om een volgende teleur­stelling te voorkomen? Dan kan ‘de keus’ zijn.

Zo leven ook veel mensen. Maar het is geen leven. Het is een doodlopende weg. Je komt niet meer toe aan Gods opdracht om in trouw en liefde om te gaan met de mensen om je heen.

Herstel van relaties

Jezus noemde zijn discipelen, aan het eind van zijn aardse leven, zijn vrienden (Joh. 15:13-15). Toch werd ook Jezus in de steek gelaten door zijn vrienden. Hij vroeg aan drie van hen om met Hem te waken (Matt. 26:40), maar Hij moest constateren dat zij dat niet konden.

Jezus kent onze teleurstelling. En daarom is er een uitweg voor mensen die bang zijn zich te openen in een vriendschap. De pijn in het hart, door teleurstel­lende, bittere ervaringen, kan genezen. Voor een christen is er maar één juiste keuze: met de teleurstelling naar Jezus gaan. En, al zal dat best tijd kosten, een kind van God zal er weer bovenop krabbelen. Hij zal weer geestelijke veerkracht krijgen en weer vol worden van levensvreugde. Want wie gaat putten uit de vriendschap met de Ene, die nooit teleurstelt, wordt weer mens.

Jezus, onze Vriend

Het is de tegenstander van God en mensen, die maar al te graag relaties wil kapotmaken. Satan laat mensen denken dat wereldse vriendschap echte vriendschap is. Hij is het die dan ook des te harder toeslaat, als de vriendschap stukgaat. Teleurstelling doet ons besluiten er maar niet meer aan te beginnen.

Maar in Jezus is er een uitweg. Hij geneest ons door onze Vriend te zijn. Hij geeft ons weer geloof en vertrouwen. En Hij maakt ons sterk, zodat wij zelf in staat zijn een vriend te zijn voor de ander.

Een echte vriend zijn, de trouw en liefde gevende partij zijn in de relatie, dat wil Jezus ons leren. En door zo te worden, kunnen we het beeld van Jezus gaan weerspiege­len, tot zijn eer. De ander tot heil zijn, de ander Gods goedertieren­heid en trouw meedelen, dat is zoutend zout en lichtend licht zijn. “Niemand heeft groter liefde dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden” (Joh. 15:13): Jezus voor ons, wij voor de ander.

(Ron en Margreet Gast behan­delen dit jaar voor de oudere jeugd van hun gemeente het onderwerp ‘relaties’. Dit artikel is geschreven naar aanleiding van een onderwerp uit die serie. Binnenkort zal hierover nog een artikel van Margreet Gast ver­schijnen getiteld: “Wat is echte vriendschap?” -red. ).

 

 

Bewustwording (gedicht) door Piet Snaphaan

Behouden zijn, en zeker weten

dat God je liefheeft is heel fijn.

Doch Hij wil ook, dat we in dit leven

volhardend naar het zoonschap streven,

profeten en priesters voor Hem zijn.

 

De Heer heeft ons voor God gekocht,

maakte ook diens plan bekend.

En roept ons, met Hem op één lijn

met Gods gedachten bezig zijn,

voor Hem zijn we bestemd.

Bewustwording, ’t helder gaan zien

door een vernieuwend denken.

Een denken door de Geest geleid,

’t voert hogerop, een vaststaand feit,

God zelf zal wijsheid schenken.

 

Speciale avond over “De bijna dood ervaring” door redactie.

De volle evangelie gemeente te Aalten houdt op woensdag 10 november een speciale thema-avond over het onderwerp “De bijna-dood ervaring”. Over dit onderwerp heeft Evert van de Kamp in “Levend Geloof’ van april (nr. 347) een artikel geschreven, welke veel aandacht heeft getrokken.

De spreker op deze avond is Dr. W. C. van Dam uit Geldrop, schrijver van diverse boeken zoals “Demonen eruit in Jezus’ naam” en “Doden sterven niet”. De avond, die om 8 uur begint, wordt gehouden in het gebouw “Op de Hoven”, de Hoven 9 te Aalten en is ook voor de lezers en lezeressen van “Levend Geloof’ vrij toegankelijk.

 

De Here, onze gerechtigheid Bijbelstudie door Wim te Dorsthorst (6)

Het is alles is uit God

Onze vorige Bijbelstudie zijn wij geëindigd met de woorden van Paulus: “En dit alles is uit God”. Het zijn woorden van de apostel als hij schrijft over de verzoening die God in Zijn Zoon tot stand heeft gebracht (2 Kor. 05:14-21). Een gebeurtenis waar we in de voorgaande studies bij stil hebben gestaan om het in bijbels perspectief en in waarheid te kunnen verstaan.

Als we deze serie: “De Here, onze gerechtigheid” nu afronden, betekent dat niet dat er alles over gezegd is. Integendeel, de verzoening is maar één aspect van het kruis.

Ook is er onder christenen nogal wat verschil van mening over begrippen als verlossing, bevrijding, loskopen, losprijs, van wie los gekocht, aan wie de losprijs betaald, enz. Ook dit heeft allemaal te maken met “De HERE, onze gerechtigheid” en wij hopen daar dan ook nog eens op terug te komen.

Dit is de dag die de Here gemaakt heeft

Als het niet alles zou zijn uit God, zou het van nul en gener waarde zijn en zou God hierin ook niet zijn grenzeloze liefde voor de mensen geopenbaard hebben. De vraag of God hierin rechtvaardig heeft gehan­deld, is vooral in de vorige studie (nr. 5) al wel beantwoord. Ter aanvul­ling nog enkele gedachten hierover.

Als Jezus voor Zijn lijden en sterven met Zijn discipelen het Pascha viert, dan zingen ze in de grote lofzang dat ene unieke vers: “Dit is de dag die de Here gemaakt heeft, laten wij juichen en ons daarover verheugen”

(Ps. 118:024)

Veronderstel dat God vergeten was ook deze dag te maken in Zijn eeuwige onveranderlijke raadsbesluiten (Ps. 033:011). Eeuwige duisternis en dood zouden het gevolg zijn geweest. Maar ook deze unieke, alles beslissende dag, heeft God gemaakt.

(Jes. 46:10) zegt: “Ik, die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al Mijn welbehagen doen”. En (Jes. 46:11b) zegt nog: “Ik heb gesproken, Ik doe het ook komen, Ik heb het ontworpen, Ik breng het ook tot uitvoering”.

Bij God was alles reeds volbracht

De schrijver van de Hebreeënbrief zegt hiervan “dat Zijn werken van de grondlegging der wereld af al volbracht waren” (Heb. 04:03c, Staten- vert. ). Daarom spreekt de Bijbel over het Lam Gods dat gekend en geslacht is vóór de grondlegging der wereld (1 Petr. 01:20 en Openb. 13:08).

De woorden van het Lam zelf zijn, als Hij in de volheid des tijds geopenbaard is: “Zie, hier ben Ik – in de boekrol staat van Mij geschreven – om uw wil, o God, te doen” (Heb. 10:07 en Ps. 040:008). Dit profeteerde Jesaja al met de woorden: “Daarom zal mijn volk te dien dage mijn naam kennen, dat Ik het ben, die spreek: Zie, hier ben Ik” (Jes. 52:06).

De boekrol waarvan gesproken wordt, bevat het totale plan van God, het eeuwige evangelie, waarvan God zegt: “Ik heb het gesproken, Ik doe het ook komen, Ik heb het ontworpen, Ik breng het ook tot uitvoering” (Zie ook Openb. 05:01 en Openb. 14:06). Dat heeft God niet herschreven, gewijzigd of er iets aan toegevoegd, maar is eeuwig en onveranderlijk als God zelf. De schrijver van de brief aan de Hebreeën zegt dat God gezworen heeft bij Zichzelf, omdat Hij zo aan de mens het onveranderlijke van Zijn raad wilde doen blijken, waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou (Heb. 06:13 en Heb. 16-18). Dat is Gods trouw aan Zichzelf en aan Zijn raadsbesluiten. Dat is voor de mens als een rots in de tijden, nu allerwege de betrouwbaarheid van Gods woord in twijfel wordt getrokken en zo wordt ontkracht.

God is volmaakt rechtvaardig

Deze rechtvaardigheid Gods moet echter ook als zodanig erkend worden. De apostel Paulus heeft het in zijn brief aan de Romeinen als volgt verwoord: “God heeft Jezus voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in Zijn bloed, om Zijn rechtvaardigheid te tonen, daar Hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden – om Zijn rechtvaardigheid te tonen, in de tegenwoordige tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is, ook als Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is” (Rom. 03:25-26). Paulus benadrukt hier dat het uit God is en dat God absoluut rechtvaardig is, als Hij de mens de gerech­tigheid Gods aanbiedt in Zijn Zoon Jezus Christus.

De Psalmist heeft het op deze prachtige wijze onder woorden gebracht: “Gerechtigheid en recht zijn de grondslag van uw troon, goedertieren­heid en trouw gaan voor uw aangezicht henen”. De grondslag, de gerechtigheid en het recht van Gods troon, van Gods heerschappij in een mensenleven, en eenmaal in de hele schepping, is het bloed van Zijn eigen Zoon, Jezus Christus. Hij zal de mensheid onberispelijk voor Gods aangezicht stellen (Ef. 01:04). En dat alles is in goedertierenheid en trouw, wat in het Nieuwe Testament betekent: genade en waarheid, wat door Jezus Christus gekomen is, bij Zijn openbaring, van het aangezicht Gods (Joh. 01:17).

Zonder opstanding geen rechtvaardiging

Er zou echter geen gerechtigheid Gods openbaar zijn geworden als Jezus niet uit de doden zou zijn opgestaan. Hij voert nu geen heerschappij vanuit de dood, maar Hij leeft en werkt vanaf de troon Gods. Hij heeft onze zonden in de dood gebracht zoals de bok Azazel op de grote ver­zoendag, met de zonden van het gehele volk beladen, naar het onvruchtbare woestijnland werd gebracht (Lev. 16:08 en Lev. 20-22). Herhaal­delijk had Jezus gezegd, tegen Zijn discipelen, dat Hij na de kruisdood opgewekt zou worden (o.a. Matt. 16:21 en Mark. 08:31 en Luc. 09:22). Maar ook de Schriften hebben ervan getuigd (o.a. Ps. 049:016 en Ps. 016:001-010 en Jona 01:17 en Matt. 12:40).

Als Jezus, na de opstanding, Zijn discipelen het verstand opent, zodat ze de Schriften kunnen begrijpen, zegt Hij: “Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog bij u was, dat alles wat over Mij geschreven staat in

de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden. En Hij zeide tot hen: Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derde dage opstaan uit de doden” (Luc. 24:44-46).

Hij is opgewekt gelijk Hij gezegd heeft

Alle vier evangeliën getuigen van dit geweldige gebeuren. Het evangelie van Matthéüs vertelt dat Maria van Magdala en de andere Maria het graf van Jezus gaan bezien. “En zie, er kwam een grote aardbeving, want een engel des Heren daalde uit de hemel neder en kwam nader. En hij wen­telde de steen weg en zette zich daarop. Zijn uiterlijk was als een bliksem en zijn kleding wit als sneeuw, en de bewakers werden door vrees voor hem bevangen en zij werden als doden. Doch de engel antwoordde en zeide tot de vrouwen: Weest gij niet bevreesd; want ik weet, dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde. Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, gelijk Hij gezegd heeft; komt, ziet de plaats waar hij gelegen heeft. En gaat terstond op weg en zegt Zijn discipelen, dat Hij is opgewekt uit de doden” (Matt. 28:01-07a).

Duidelijk is uit dit verhaal dat Jezus al was opgestaan en het voor Hem niet nodig was, dat de steen werd omgewenteld. Hij is met Zijn ver­heerlijkte lichaam niet meer afhankelijk van afgesloten ruimten (Joh. 20:19). Er moet echter een betrouwbaar getuigenis klinken dat Hij werkelijk lichamelijk is opgestaan en leeft.

Twee betrouwbare getuigen

Het zijn de twee Maria’s die met eigen ogen gezien hebben, dat Zijn lichaam in het graf werd gelegd en dat de grote steen voor de ingang werd gewenteld en die nu getuigen zijn van de waarachtigheid van Zijn opstanding (Matt. 27:57-61). Als ze bij het graf aankomen is alles nog precies zoals ze het achtergelaten hebben. Het graf is nog verzegeld (Matt. 27:62-66) en de bewakers zijn gewoon wakker en doen hun plicht. De twee Maria’s zijn nu getuigen dat de engel neerdaalt en dat de bewakers, door vrees bevangen, als doden worden. Ze zien met eigen ogen dat de steen wordt weg gewenteld en worden door de engel uit­genodigd zich ervan te overtuigen dat Jezus er niet meer is. Hij is dus niet gestolen maar opgewekt! Dit moet terstond gemeld worden aan de discipelen die hier krachtig van moeten getuigen in hun prediking. Noch krachtiger wordt Zijn opstanding bewezen in de verschijningen van de Heer zelf want de discipelen hadden moeite het te geloven (Mark. 16:12-14 en Luc. 24:10-11).

Het boek Handelingen is één groot getuigenis over Jezus Christus, de Zoon van God, die gestorven is en opgewekt is uit de doden, geheel volgens de Schriften. Heel duidelijk zet Petrus het uiteen als hij in het huis van Cornelius de blijde boodschap verkondigt: “God heeft Hem ten derde dage opgewekt en heeft gegeven, dat Hij verscheen, niet aan het gehele volk, doch aan de getuigen, die door God tevoren gekozen waren, aan ons, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden was opgestaan; en Hij heeft ons geboden het volk te prediken en te betuigen, dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden” (Hand. 10:40-42).

Het geding over de opstanding

De duivel heeft vanaf het begin getracht dit fundamentele heilsfeit te ontkennen en mensen te verleugenen om allerlei theorieën te geloven. De gehele Joodse raad besluit de wacht van het graf veel geld te geven als ze zeggen dat de discipelen het lichaam van Jezus gestolen hebben (Matt. 28:11-15). Wij hebben al gezien hoe er in de theologie verdraaiingen zijn over wie Jezus werkelijk is en er aanstoot genomen wordt aan het kruis. Begrijpelijk is dat dan ook de opstanding geloochend wordt.

Dat het ongeloof en het modernisme de kerken is binnengedrongen, blijkt bijvoorbeeld uit de brochure die in juli 1991 is uitgegeven door de generale synode van de Nederlandse Hervormde kerk. De brochure heet: ‘Geding over de opstanding’. Duidelijk wordt de lichamelijke opstanding van Jezus in twijfel getrokken want men heeft moeite met dat lege graf. De evangelisten hebben aangaande de opstanding zo hun eigen voorstelling opgeschreven, zegt men. Ook Paulus zou in 1 Korinthiërs 15 bezig zijn om de Paasboodschap te verwoorden met behulp van de hem beschikbare voorstellingen. Dat de discipelen, en ook Paulus, getuigd hebben van de waarheid, wordt hiermee ontkend. Het is onbegrijpelijk, maar waar: het meest fundamentele van het christelijk geloof wordt ondergraven door de christenen zelf!

Hij is de opstanding en het leven

Het is juist de apostel Paulus die zich keert tegen zulke leringen met de woorden: “En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof. En indien Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden” (1 Kor. 15:14-17). En in (Rom. 04:25) zegt hij dat Jezus is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging.

Hij, “de Here, onze gerechtigheid”, is niet alleen ons leven, maar ook onze opstanding (Luc. 11:25). Als Hij niet opgestaan zou zijn, zouden wij ook nog met Hem in de dood zijn. Wij zijn immers allen in Hem en met Hem gestorven (2 Kor. 05:15). Maar Hij is opgestaan en leeft en zit aan de rechterhand Gods, zoals Hij tevoren gezegd heeft (Matt. 26:64).

De sleutels van dood en dodenrijk

Opnieuw is hiermee het bewijs geleverd dat Hij Gods Zoon is. In (Rom. 01:03-04) zegt Paulus: “Ik verkondig het evangelie aan­gaande Gods Zoon, gesproten uit het zaad van David naar het vlees, naar de geest der heiligheid verklaard door Zijn opstanding uit de doden Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Here”.

Ook (Hand. 17:31) spreekt ervan dat God voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken. Ja, “de HERE, onze gerechtigheid” is Gods Zoon en in Hem zijn alle mensen gestorven, maar wat meer is, in Hem zullen allen eens leven, want Hij heeft de dood overwonnen. Dit hoeft niemand nog eens over te doen. Hij heeft de sleutels van de dood en het dodenrijk (Openb. 01:18).

Looft de Here, alle gij volken!

Inderdaad, “dit is de dag, die de Here gemaakt heeft”. Alle reden dus om

te juichen en ons daarover te verheugen. Nu al geldt dit de gemeente als

uitverkoren en geroepen heiligen. Maar eenmaal zal de hele schepping

vol van vreugde juichen voor de Here. Geen toeval dus dat ook Psalm

117 in de grote lofzang gezongen werd. Deze luidt:

“Looft de Here, alle gij volken,

prijst Hem, alle gij natiën;

want zijn goedertierenheid is machtig over ons,

en des Heren trouw is tot in eeuwigheid. Halleluja”.

 

Inwoning (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Wij bidden vaak: “Blijf bij ons, Heer”,

zoals de Emmaüsgangers deden.

En Jezus blééf, zat bij hen neer,

Hij brak het brood en heeft gebeden. . .

 

z’ Herkenden Hem, zagen zijn wonden,

hun geest kon Hem nog niet verstaan.

Zij hebben later Hem gevonden,

toen Hij van hen was heengegaan.

 

Wanneer de heil’ge Geest komt wonen

in harten, aan Hem toegewijd,

leert Hij ons wandelen als zonen,

maakt Hij ons tot Zijn dienst bereid!

Tea Keuper-Dijk

 

t Is voor de kinderen. . . door Cees Maliepaard

“Te dien tijde hief Jezus aan en zei: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard” (Matt. 11:25).

Jezus heeft de boodschap van het Koninkrijk der hemelen van zijn hemelse Vader gekregen. Eigenlijk zegt Hij hier, dankbaar te zijn voor zijn zending. De Vader heeft Hem immers niet tot de super- intelligentia gezonden, maar tot hen die de woorden Gods aan willen nemen als een ontvankelijk kind. Het was vanaf het begin het wel­behagen van de Vader, dat de mensen zich als zijn kinderen zouden gedragen. Opdat ze bij het opwassen zich tot volwassen zonen Gods zouden ontwikkelen.

De Vader heeft aan de Zoon des mensen zijn plan bekendgemaakt, en Jezus openbaart dat plan aan wie Hij dat wil. Daarom zegt Hij: “Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven”. Heeft de Meester voorkeur voor mensen die uitgeput zijn? Ik denk niet dat zoiets aannemelijk is. Natuurlijk zijn zij die naar het innerlijk doodop zijn, bij Hem van harte welkom. Maar uitputting is geen voorwaarde om aan de harmonie van het Goddelijke plan toe te komen.

Wat wel noodzakelijk is om Gods gedachten te kunnen verstaan, is: tot Jezus te komen. Daartoe nodigt de Heer ons uit. We zullen tot Hem gaan, om in de rust van het Koninkrijk van God als kinderen van één Vader tot zonen van diezelfde Vader uit te groeien. Daar krijgt ieder de kans voor, want Jezus’ juk en last is zacht en licht voor elk.