Levend geloof 1994.06 nr. 360

Waarmee verdrijven wij de duisternis? door G. J. R. Doornink

De strijd tussen licht en duisternis is in onze dagen in volle gang. Dagelijks worden we er mee geconfronteerd, hetzij via de media of door wat we zelf meemaken. Nu kan de gedachte postvatten dat we denken dat we weinig of geen invloed kunnen uitoefenen ten aanzien van deze strijd. We heb­ben immers te maken met een almachtig en souverein God, die een plan heeft wat Hij toch uit­voert. Het gaat toch allemaal zoals het gaan moet…

Als we zo denken spreekt daaruit een soort onverschilligheid, maar ook kan het zijn dat het een soort gemakzucht of geestelijke luiheid is of dat onwetendheid een rol speelt.

Hoe het ook zij: in alle gevallen gaan we dan voorbij aan het feit dat God bij de uitvoering van Zijn plan de mens ten volle wil inscha­kelen. We mogen zelfs stellen dat de uitvoering van Gods plan on­denkbaar is zonder de mens. De grondgedachte van het plan Gods is juist dat God handelt in samen­werking met de mens. De mens is immers de hoogste vorm van Gods scheppingswerk.

De eerste en de laatste Adam

Maar, kan terecht opgemerkt worden, de mens heeft toch ge­faald, is in zonde gevallen en bui­ten de gemeenschap met God terechtgekomen?

Inderdaad, maar dat betekent niet dat God daardoor Zijn plannen heeft gewijzigd of geannuleerd. De ‘eerste Adam’ faalde, maar de ‘laatste Adam’ (Jezus Christus) overwon. Door Hem kwam de wil van God ten aanzien van de mens­heid (het goede, welgevallige en volkomene) ten volle tot openba­ring.

Wie in Hem gelooft -want Hij is de weg om vrede met God te ont­vangen- keert weer terug in de gemeenschap met God, ontvangt nieuw, eeuwig leven en openbaart dat nieuwe leven. En ik geloof dat vooral dit laatste heel belangrijk is en dat daarop de komende tijd ook veel meer het accent zal ko­men te liggen. Nadat het primair is gegaan om de openbaring van de Zoon van God, gaat het nu ook om de openbaring van de zonen Gods, want Paulus zegt dat de schepping met reikhalzend ver­langen wacht op het openbaar worden van de zonen Gods (Rom. 08:19). (Let wel: zonen Gods, meervoud).

In (1 Joh. 03:08) lezen we de bekende tekst dat “hiertoe de Zoon van God geopenbaard is, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou”. Een duidelijke zaak en we hebben dat ook in vervulling zien gaan toen Jezus op aarde was en de duisternis te allen tijde moest wijken voor het licht. Jezus maakte heel duidelijk dat de kerninhoud van de beleving van Gods Koninkrijk was: bevrijding uit satans macht en functioneren als nieuwe schepping nu en tot in alle eeuwigheid.

Dit functioneren houdt ook in dat we ons niet mogen gaan ‘ver­schuilen’ achter Zijn volbrachte verlossingswerk. Het geloof hierin daar begint het mee, dat is het fundament, maar dan worden we zelf ook ingeschakeld! Jezus sprak niet alleen “Ik ben het licht der wereld”, maar ook: “Gij zijt het licht der wereld”. En “wie Mij volgt zal nimmer in de duis­ternis wandelen”.

De gezindheid van Christus

De prediking van het evangelie, het getuige van Jezus Christus zijn, is daarom ook veel meer dan alleen met woorden over Hem te spreken, maar ook door ons leven tot openbaring brengen dat het nieuwe leven werkelijkheid is. Gelukkig zijn we daar in onze gemeenten mee bezig daarop elkaar te attenderen. Er wordt wel eens gezegd dat we méér naar buiten moeten optreden en actiever moeten zijn. Toch denk ik dat we veel meer er van doordron­gen moeten zijn dat, wil dit een productief resultaat hebben, in de eerste plaats uit ons leven zal moeten blijken dat we veranderde mensen zijn. Nemen we de woor­den van Paulus wel ter harte als hij schrijft: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was” (Filip. 02:05)?

Wie de ‘gezindheid van Christus’ in zich heeft raakt er ook meer en meer van overtuigd waarom het werkelijk gaat. Hij voert dan geen verkeerde strijd, bijvoorbeeld te­gen broeders of zusters die op onderdelen wat verschillend den­ken, maar weet dat de werkelijke strijd gericht is tegen de vorst der duisternis, die door Jezus al over­wonnen is, maar die ook wij in Zijn Naam mogen overwinnen. Hij heeft geen recht om in ons leven te infiltreren of ons nog op enigerlei wijze te binden of af te remmen.

Paulus zegt: “Legt dan af de wer­ken der duisternis en doet aan de wapenen des lichts” (Rom. 13:12). Dat behoort prioriteit te heb­ben in ons leven.

Terecht praktiseren wij in onze samenkomsten het geloof in li­chamelijke genezing, al of niet met handoplegging, maar we mogen wel de ogen open hebben voor de werkelijkheid dat de dui­vel, als de grote na-aper Gods ook heel wat schijngenezingen tot stand brengt. Op dat punt kan hij soms zelfs goedwillende gelovi­gen een rad voor de ogen draaien. Maar dat lukt hem niet ten aan­zien van het breken met de ongerechtigheid. Hij is immers zelf de grote vertegenwoordiger van de , ongerechtigheid.

In occulte meetings, zoals bij­voorbeeld van de genezeres Jomanda, wordt wel gesproken over lichamelijke genezing, maar nooit over bevrijding van gebondenheden en het loskomen uit de duisternis. Dat kan ook niet om­dat men zelf in de duisternis leeft!

De handreiking van God

Hoe gaat dat ‘breken met de on­gerechtigheid’ nu in zijn werk? Hoe is het mogelijk niet alleen te zingen over de overwinning, maar ook de overwinning te beleven? Hoe maken we de woorden waar die Jezus eens uitsprak: “Niet een ieder, die tot Mij zegt : Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is” (Matt. 07:21)? En welk wapen moeten wij hanteren om de duis­ternis te verdrijven?

Daar is maar één antwoord op te geven, God geeft ons daarvoor een geweldige handreiking, dat is Zijn Geest. Hij wil ons vol maken van Zijn Geest. Hij wil dat ons leven bepaalt wordt door de lei­ding van Zijn Geest. En dat is niet een theoretisch bezig zijn met al­lerlei opvattingen over de Geest om met onze ‘kennis van de Geest’ daarmee de ander te over­troeven, maar dat is een praktisch beleven in het leven van elke dag. En daar gaat het uiteindelijk om.

Vindt u het ook niet bijzonder dat Jezus, vlak voordat Hij afscheid nam van Zijn discipelen, spreken­de over de heilige Geest, slechts één woord gebruikte om aan te geven, wat het zou betekenen als de discipelen vol zouden worden van de heilige Geest? Wat was dat woord? Kracht! (Hand. 01:08). Het gevolg zou zijn dat daardoor de discipelen in staat zouden zijn werkelijke getuigen van Christus te worden.

Kracht hadden ze nodig; kracht hebben wij nodig. Geen kracht die op het menselijke, natuurlijké vlak ligt en die alleen maar ge­bruikt wordt om te heersen, om meer te zijn dan je medemens. Maar geestelijke, Goddelijke kracht. Zoals de profeet Zacharia het formuleert: “Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest!” (Zach. 04:06b).

Dat is de kracht die wij nodig hebben. Dat is de kracht die God bestemd heeft voor al Zijn kinde­ren, niemand uitgezonderd. Door deze inwonende kracht kunnen wij de vijand weerstaan en over­winnen.

De Geest van God is het enige effectieve wapen dat de duisternis verdrijft. En ook de enige reme­die om te zorgen dat de vijand buiten de deur blijft.

Niet wachten maar geloven

Eigenlijk is het geen wonder dat het er de duivel alles aan gelegen is dat Gods Geest niet functioneert in en door ons leven heen. Hij doet daarom zijn uiterste best misverstanden op te roepen, ver­warring te stichten, kortom ons te beletten dat wij vol zijn en blijven van Gods Geest. Zo wordt er bij­voorbeeld nog al eens geleerd dat je niet zo maar kunt geloven dat Gods Geest in je komt of geko­men is, je moet eerst afwachten. Dit gold inderdaad voor de eerste discipelen. Zij moesten te Jeruza­lem blijven wachten totdat op de Pinksterdag de heilige Geest zou worden uitgestort.

Maar dit ‘wachten’ geldt niet meer voor ons als nieuwe schep­pingen. We hoeven niet op een nieuwe uitstorting van Gods Geest te wachten, want die is uitgestort! We zeggen toch ook niet tot de mensen die zich nog niet bekeerd hebben: Je kunt op dit moment niet tot geloof komen, Jezus is er niet meer in een persoon van vlees en bloed, je moet éérst wachten op Zijn wederkomst…

Het is natuurlijk wel mogelijk dat er gelovigen zijn die zich niet be­wust zijn dat Gods Geest als een dagelijks inwonende kracht wil functioneren. Zij kunnen, evenals de twaalf mannen in Efeze, waar Handelingen 19 van spreekt, ook gedoopt worden in Gods Geest, als zij in het geloof de Geest aan­vaarden. Dat gebeurde in Hande­lingen 19 ook. Lees maar in vers 6 (Hand. 19:06): “En toen Paulus hun de han­den oplegde, kwam de heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden”.

De heilige Geest was als een bewust aanwezige kracht van God in hen gekomen. Hun geestelijke ogen werden geopend voor de werkelijkheid die God bestemd heeft voor al Zijn kinderen.

Nergens in Gods woord lezen we dat iemand kan leven en functioneren in het plan van God zonder de aanwezigheid van Gods Geest. Je kunt getuigen: ‘Ik ben een kind van God, ik ben gereinigd door het bloed van Jezus, ik ben behouden voor de eeuwigheid’. Maar als je niet weet dat Gods Geest in je woont dan kun je toch een leven hebben van onvrucht­baarheid en nederlaag. Want de duivel is er als de kippen bij om het ‘lege huis’ te vullen met ver­keerde geesten uit zijn arsenaal.

Lees maar wat Jezus hierover zegt in (Matt. 12:43-45).

Stromen van levend water

De eerste keer dat de heilige Geest op de discipelen werd uitgestort, gebeurde dat op bijzondere wijze. (Hand. 02:01-03) spreekt ervan. Maar dan zien we de posi­tieve gevolgen. “Zij werden allen vervuld met de heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken” (vs.4). Let wel: dat kwam van binnenuit.

Gods Geest stond in contact met de menselijke geest. De stekker was in het stopcontact en de stroom van Gods liefde, gerech­tigheid, heiligheid en goedheid kon beginnen te functioneren.

Dat doet ons ook denken aan de woorden van Jezus in Johannes 7 vers 37, toen Hij op de laatste dag van het Loofhuttenfeest sprak: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zei Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvan­gen zouden” (vs.38-39).

Twee dingen zijn hier opvallend: 1. Jezus zegt niet dat sommigen de heilige Geest ontvangen zou­den. Het is voor iedereen; nie­mand kan zonder.

Die stromen van levend water komen uit ons binnenste. Hoe is dat mogelijk? De Geest van God is in ons en heeft zich verenigd met onze geest.

Dat is de eenheid waaraan de duivel een hartgrondige hekel heeft, maar waarin God een wel­behagen heeft. Dat is de eenheid waarvan Jezus in Johannes 17 spreekt als hij opmerkt: “Ik en de Vader zijn één”. Dat is daarom ook de eenheid die in onze dagen voor iedere gelovige van kardi­naal belang is opdat het licht zal zegevieren en de duisternis ver­dreven zal worden.

Onze slotconclusie is dan ook: Niemand kan zonder de doop en dagelijkse vervulling met Gods Geest. Hoe ontvangen wij die? Door het geloof (Heb. 11:06). Heel duidelijk en heel eenvoudig. Geen geestelijke hokus pokus of andere bijzondere dingen. Geen ongezond zoeken en praktiseren van allerlei dubieuze ervaringen, zoals bijvoorbeeld het zogenaam­de vallen door de geest, zoals hier en daar gebeurt.

God laat ons niet vallen of strui­kelen, dat probeert de tegenstan­der. Maar Hij doet ons recht op onze voeten staan. Hij maakt ons tot stabiele, volwassen christenen, die zich in deze eindtijd als zonen Gods gaan openbaren! Gelooft u het?

Twee dingen zijn in deze eindtijd heel zeker:

De duisternis gaat toenemen.

Maar óók het licht in de waar­achtige gelovigen gaat toenemen. En daar zijn u en ik bij betrok­ken! Paulus zegt dat we leven te­midden van (een door de duivel veroorzaakt) ontaard en verkeerd geslacht. Maar wat zegt hij er meteen bij? Dat we schijnen mo­gen als lichtende sterren! Ik wil graag zo’n ‘lichtende ster’ zijn.

U ook?

Laten we dan zorgen dat we ons geestelijk huis gevuld hebben met de Geest van God, zodat de regels uit een bekend lied bewaarheid worden:

Het zal gezien worden: de overwinning.

Het leven Gods komt in ons openbaar!

 

Dienen (gedicht) door Piet Snaphaan

Dient de Here, ’t staat geschreven,
met woorden zijnde als van God.
Tracht dagelijks dan zo te leven,
met fijngevoeligheid te streven,
om te voldoen aan Zijn gebod.

 

Jezus volgen, Hem behagen,
die zelf toch eens het voorbeeld gaf.

Alle weerstand heeft verdragen,
doch steeds weer bezig was te schragen,
waar Hij vaak nood en armoe zag.

 

Dienen, door je zelf te geven
voor je naaste, groot en klein,
met datgeen wat je hebt gekregen
van de Heer; te zijn tot zegen,
waar nodig, daag’lijks dienstbaar zijn.

 

Onze plaats in de hemel door Cees Maliepaard

De hemelen -1-

“Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus (Ef. 01:03).

In het modelgebed leert Jezus ons dat de Vader in de hemelen is. Hij is de hemel niet, maar Hij is in de hemel. Dat houdt in dat er in de hemelen naast Hem nog anderen kunnen zijn en dat van de Vader en van die anderen invloeden naar de mensen kunnen uitgaan, goede zowel als slechte.

De hemel van de mensen

“Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus”, wenst Paulus de Schepper van hemel en aarde toe. Maar door wie kan de eeuwige God gezegend worden? Niet door iemand die groter is dan Hij, want zo iemand is er niet en zal er ook nooit komen. De Vader zal alleen gezegend kunnen worden door hen die eerst in Christus zegen van Hem ontvangen hebben en nu het beeld van zijn Zoon dragen.

Vader God heeft ons immers in Christus uitverkoren. Hij heeft ieder die (later) in de Christus ingevoegd zou zijn, al van vóór de grondlegging der wereld er toe bestemd zoon van Hem te worden (vs.4-5). Die goddelijke zegen begon in Paulus’ dagen door te werken en ook wij mogen daar deel aan hebben. Dat is, schrijft Paulus, naar het welbehagen van Gods wil. De mens grijpt in dit verband niet in eigen waan naar dingen die te hoog voor hem zouden zijn, maar God geeft het de mens omdat Hij dat wil. En dit strekt dan tot lof van de heerlijk­heid van zijn genade (vs.6).

In Christus hebben we de verlos­sing ontvangen van de kwalijke invloeden uit de hemelen, inspi­raties die natuurlijk niet van de Vader komen, maar van diens tegenstander.

En (eveneens in Christus) hebben we de vergeving verkregen van alle overtredingen die het gevolg zijn van Satans botte bemoeienis­sen met de mens (vs.7). Dit geldt voor ieder die afstand neemt van z’n overtredingen en scheiding maakt tussen zichzelf en de mach­ten der duisternis, terwijl hij van God vergeving van schuld en verlossing van Satans overheer­sing ontvangt.

De hemel van de mens klaart hiermee op: de donkere wolken uit de hemel (de denkwereld) van de boze geesten afkomstig, wor­den afgevoerd en de zure regen waaraan de mens zich al of niet bewust heeft blootgesteld, houdt op te vallen. Van de kwalijke effecten daarvan wordt de mens die voor Jezus kiest, gereinigd.

Dat geschiedt niet met mate, maar overvloedig: naar de rijkdom van Gods genade in alle wijsheid en verstand (vs.7-8).

Een nieuwe hemel

We mogen kennis nemen van het geheimenis van Gods wil, om al wat in d£ hemelen en op de aarde is, onder één hoofd samen te vat­ten. En dat ene hoofd is: de Chris­tus (vs.9-10).

Zover is het echter nog niet; nog niet alles wat in de hemelen en op de aarde is, is samengevat onder ons ene Hoofd. Maar van de ge­meente, van het lichaam van Christus, kan dit wél gezegd wor­den. En dat dan ter voorbereiding op de volheid der tijden, waarin Christus’ koningschap zonder enige beperking zal functioneren en Hij de herstelde schepping weer terug aan de Vader geven zal. De nieuwe hemel van waaruit Christus Jezus het onbetwiste ko­ningschap zal uitoefenen over hemel en aarde, heeft zijn aan­vang genomen in de gemeente (vs.10).

We hebben als erfdeel ontvangen: in relatie met Jezus Christus staan, onder Hem als hoofd. Dat geeft een zuivere hemel om in te leven, en daartoe zijn wij tevoren be­stemd door de Vader, zodat we tot lof van zijn heerlijkheid zouden zijn. Onze (voordien reeds op Christus gebouwde) hoop wordt verwezenlijkt binnen diens li­chaam, de gemeente (vs.11-12).

Welkom in Gods hemel

Het is niet zo dat de God en Va­der van onze Heer Jezus Christus vanuit de hemelse gewesten ons op aarde allerlei geestelijke zegen doet toekomen. Er staat niet dat wij hier op aarde zijn en dat Va­der God ver boven ons in de he­melen is. Dat is een oudtestamentische gedachte. Lees onze leid- tekst nog maar eens goed! In weerwil van de bekende uitspraak: ‘alle zegen komt van boven’, zit de Vader ons niet -boven alles en iedereen uit torenend- zijn zege­ningen afstandelijk van boven toe te bedelen.

Hij woont wel in de hemelen; Jezus leert ons terecht bidden: “Onze Vader, die in de hemelen zijt”. Maar goddelijke zegenin­gen worden ons niet op afstand toebedeeld, want de Vader nodigt ons uit boven in zijn goedgun­stige genadegaven te delen. Ook wij mogen in zijn hemel verkeren, of zoals Jezus zei: in het vaderhuis met de vele woningen (Joh. 14:02-06).

God heeft ons “met allerlei gees­telijke zegen in de hemelse gewes­ten gezegend”. Dat kan ook heel goed, want in de Christus inge­voegd zijnde, hebben we de vrije toegang tot Gods hemel. In de geest uiteraard. Want dat heeft de Vader van meet af aan voor ogen gestaan; de mens die in twee we­relden tegelijk bezig is, boven zowel als beneden. Dat betekent dat binnengaan in het huis des Vaders niet pas met ons verschei­den tot de mogelijkheden gaat behoren, maar dat dat heden ten dage de realiteit van alle dag mag wezen.

Eigenlijk is dat de logische consequentie van wat ons aangereikt wordt in (Kol. 03:01-04). Daar wordt ons de dringende raad gegeven, de dingen die ‘bo­ven’ zijn te zoeken, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand van God. Ons leven is met Christus verborgen in God. Vandaar dat wij, wanneer we onze plaatsen in de hemelse gewesten gaan inne­men, van de kant van Jezus en de Vader van harte welkom geheten zullen worden. Dat de vorst der duisternis met zijn gevallen enge­len dat zal trachten te verhinderen, is een ander verhaal. Maar daartoe heeft de Heer ons de geestelijke wapenrusting gegeven. Volgende keer meer daarover.

 

Fundament en leer door Tea Keuper

“Laat u niet meeslepen door al­lerlei vreemde leringen, want het is goed dat het hart zijn vastheid vindt in genade en niet in spijzen” (Heb. 13:09).

Het is altijd al zo geweest: een mens is nieuwsgierig. Omdat hij het vermogen heeft om te denken, komt er heel wat in zijn denken terecht. Door kranten en ander leesmateriaal, televisie en radio. Het is goed kennis te vergaren, maar zorg wel dat er een goede filter in je denken aanwezig is. Paulus waarschuwt dat wij de redeneringen en elke schans die opgeworpen wordt tegen de kennis van God zullen slechten, en elk bedenksel als krijgsgevangene onder de gehoorzaamheid aan Christus zullen brengen (2 Kor. 10:05).

Kortgeleden las ik de geschiedenis van Paulus, die in Athene voor de Areopagus staande, wijsgeren mag toespreken en dat dan ook graag doet (Hand. 17:15-34). Deze wijze mannen mogen graag iets nieuws vertellen, maar ook aanhoren. En Paulus heeft iets heel bijzonders: Hij predikt de opgestane Christus, voor de joden een ergernis en voor de Grieken een dwaasheid. Er zijn dan ook veel spotters onder zijn gehoor, maar er zijn ook enkele wijze mannen die zich bij Paulus aansluiten en tot geloof komen.

De wereld van toen en van nu is vol van allerlei leringen. In evangeli­sche boekwinkels heb je veel infor­matie hierover, wat op zich een goede zaak is. Maar in eerste in­stantie is het belangrijk, dat je zelf een vast fundament, een vaste grond in je leven hebt. Dat funda­ment is Jezus Christus, de gekrui­sigde en opgestane Heer. En wat Hij leert: de weg van het Konink­rijk der hemelen, is de enige vol­maakte leer!

Als wij Gods Geest bewust hebben, ontvangen, onderscheiden we welke leer goed is en welke niet. Ook onder christenen zijn er denk­en meningsverschillen. De toets­steen is Jezus Christus, de hoek­steen. Hij is de énige weg naar de Vader God! En Paulus schrijft dat in Hem elk bouwwerk, goed ineen- sluitend, opwast tot een tempel, heilig in de Here, in wie wij mede gebouwd worden tot een woonstede Gods in de Geest (Ef. 02:20-22). Zonder hoeksteen is er een wankel gebouw, zonder Jezus Christus wordt de tempel geen tempel Gods!

Ja wij bouwen de stad en wij dich­ten de muur

waar het volk van de Heer zal wonen.

Slaat de handen ineen voor het werk van de Heer.

Laat ons opstaan en bouwen voor Hem!

 

De verandering in de geloofsbeleving door Evert van de Kamp

(In dit artikel analyseert Evert van de Kamp het onlangs verschenen rapport van het Sociaal en Cultu­reel Planbureau over de nog steeds aanhoudende kerkverlating en de vele reacties daarop. Wat is de werkelijke oorzaak dat velen de -vooral grotere- kerken de rug toekeren ? En wat is het antwoord van de waarachtige gelovigen? – red.).

Kerk op drift

Weliswaar werd 200 jaar geleden het geloof nog niet ‘algemeen betwijfeld’, maar schrijfster Betje Wolff schreef toen al: “De gods­dienstloosheid schrijdt ‘met opge­recht hoofd en stouten tred’ voort”.

En…: “Met ene drieste onbe­schaamdheid belijden dat men niets gelooft van alles wat wij, eenvoudige christenen, eerbie­digen, is thans zo veel als zijn waereld regt te verstaan”.

Deed enige tijd geleden het thema ‘Godsverduistering’ opgang, nu is Nederland in ‘rep en roer’ door het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) naar de secularisatie in Nederland van 1966 tot 1991.

De onderzoekers J.W. Becker en R. Vink van het SCP verwachten dat in het jaar 2020 drie vierde van de Nederlanders (75%) buiten­kerkelijk zal zijn. Dat percentage is nu 54%.

Sinds 1975 peilt het SCP de soci­ale en culturele veranderingen ? onder Nederlanders. Jaarlijks legt men 2000 Nederlanders vragen voor in de trant van ‘Gelooft u in God?’ tot ‘Wat zou u ervan vinden, wanneer een dochter met iemand van een ander geloof thuiskomt?’

Het SCP heeft nu in een rapport alle gegevens over secularisatie vanaf 1975 op een rijtje gezet. Becker en Vink bevestigen het onderzoek van de Amerikaanse godsdienstsocioloog Andrew Greely die vaststelde dat het ge­loof in God wereldwijd sterker is dan ooit, behalve in Nederland en Oost-Duitsland. De vergelijking betreft een vijftiental landen. Deze vergelijking moet men overigens wel met een korreltje zout nemen, want een land als Denemarken bijvoorbeeld komt veel ‘christelijker’ uit de bus. Dat komt doordat daar een totaal an­dere kerkbinding en -beleving is dan in ons land.

Er valt nog wel meer over te zeggen.

In een artikel ‘De kerk groeit en bloeit’ in Hervormd Nederland (nr. 14-’94) trekt prof. dr. Anne van der Meiden flink van leer: “Slecht kerkbezoek in Nederland? Om te beginnen: ik heb totaal andere eigen observaties. Ik heb in die 35 jaar vanaf de kansel bijvoorbeeld geen teruggang van kerkbezoek gezien. Statistisch mag zo’n privé-observatie niet tellen, maar voor mij en de ge­meente die het betrof is het wel waar.

Ik constateer ook, dat waar goed gepreekt wordt, een goede pres­tatie wordt geleverd, er mensen naar de kerk komen. Dat is nog steeds een waarheid als een koe. Als men niet alle aandacht be­steedt aan de ‘aanbieding’ in de diensten aan de mensen, treedt er onherroepelijk teruggang op. Wie niet kan doceren, heeft in no time geen studenten meer in de banken zitten, zo eenvoudig is dat nog steeds.

Als er een uitstekend ‘product’ gebracht wordt, komen er procentueel waarschijnlijk net zoveel of meer mensen in de kerk dan in 1894 en 1794″.

In het algemeen echter blijken de kerken niet in staat de afkalving te stoppen.

De onderzoekers concluderen dat kerkgang en geloof in God ken­nelijk niet nodig zijn om mensen een zekere zin en richting aan hun leven te geven. Evenmin is er sprake van ernstige disoriëntatie van de individuele Nederlander.

Anders geloven

Becker en Vink hebben zich be­perkt tot het christelijk geloof, zoals dat in de kerken vorm heeft gekregen. Dat christelijke, aan de kerk gebonden, geloof is aan uit­holling onderhevig. In Trouw van 5 maart stelt de godsdienstsocioloog dr. M. B. ter Borg terecht: “Het is een misvatting te denken dat dit geloof het geloof is”.

Er zijn enorme verschuivingen. Ter Borg: “Geloof in de hemel hielp de mensen vaak de ellende hier op aarde door te komen. Godsdienstsociologen noemen dat de compensatie-functie van reli­gie. Maar in onze samenleving is de ellende voor veel mensen de laatste eeuw fors verminderd. De welvaart en technologische na- tuurbeheersing maken die compensaties dus grotendeels over­bodig en waar dat niet lukt, leve­ren ze zelf compensaties. Veel mensen mikken liever op een droomvakantie in het komende seizoen dan op de hemel. Hierin geloven mensen en om dit geloof te onderhouden hoeven ze niet op hun vrije dag vroeg hun bed uit: het wordt dagelijks via vijf ver­schillende televisiekanalen inge­pompt door middel van reclameboodschappen.

Wanneer nu wordt gezegd dat Nederlanders steeds minder ge­loven, dan moet worden gezegd: onzin, ze geloven iets anders. In plaats van in de hemel, die ze misschien beërven na een leven vol inspanningen, geloven ze in een paradijselijkheid, die ze kun­nen betalen na hard werken.

Daarbij blijft de protestantse arbeidsmoraal overeind. Alleen worden de inkomsten ervan onmiddellijk verzilverd.

Hierin geloven de mensen, dit houdt hen in het gareel en dit geeft hun leven zin.

Wat er is gebeurd in de moderne tijd is niet dat het geloof is ver­minderd, maar dat het sterk is gemoderniseerd. Het is binnen­ wereldlijk geworden. Het is voor een deel verwetenschappelijkt. Het is gedifferentieerd, het is abstracter”.

En in een interview zegt ds. Bram Krol in Visie (nr. 13-’94): “Het is niet zo dat mensen die loskomen van de kerken, volslagen areligieus worden. Ze zijn zelfs zeer religieus. Er komt echter een an­dere, zelfgemaakte religie voor in de plaats met occulte en oosterse trekken. Een heel vaag systeem, waarin men wel in een eigen soort God of in een hogere macht ge­looft. In dat beeld is plaats voor engelen en demonen. De mensen zijn ontstellend religieus gewor­den de laatste tijd, maar niet gods­dienstig in de christelijke zin van het woord. Er zijn honderddui­zenden mensen in ons land, die niet in de kerk komen, maar die wel bidden als ze in moeilijke omstandigheden terechtkomen. Ze bidden tot de onbekende hogere macht”.

Gerard Dekker, godsdienstsocio­loog, merkte onlangs op dat we van volkskerk (veelal door traditie bepaald en waartoe men door geboorte behoort) richting vrij- willigheidskerk gaan. Daar is het lidmaatschap niet vanzelfspre­kend. Men moet er bewust (te­recht) voor kiezen.

Zo zijn er allerlei verschuivingen. Ook de ‘vrije’ gemeenten weten daarover mee te praten.

Anderszins hebben nog al wat kerkverlaters, vaak uit onbehagen in de eigen denominatie, een nieuw onderdak gevonden in onder andere een Pinkster- of Volle Evangelie gemeente. Ook die leerden veelal anders te ge­loven. De persoonlijke relatie met de Heer Jezus Christus heeft hun leven dikwijls in positieve richting totaal veranderd.

Aan zichzelf te danken

Gerrit Manenschijn, hoogleraar ethiek, vraagt zich af (Trouw 5-3- ’94) of de kerkdiensten nog wel aansluiten bij de geloofsvragen van mensen. Hij constateert: “Veel geloofsverlies begint in de kerk. De oorzaak van veel kerkverlating is geloofsafval en veel geloofs­afval begint in de kerk”.

Dat heeft tal van oorzaken. De auteur Mady A. Thung: “Sedert Be jaren ’50 is in kerk- sociologische studies nauwkeurig gerapporteerd hoe moeizaam het gemeenteleven vaak functioneerde en hoe groot het aantal ge­meenteleden was dat nauwelijks werd bereikt. Zij vonden soms onderdak bij de snel groeiende Pinksterbeweging, soms bij de Jehovah’s Getuigen. In de jaren ’70 kwamen daar de studies bij van spectaculair opkomende oosters georiënteerde en Ameri­kaanse groepen als Hara Krishna, Bhagwan, Scientology, etc.

Het is duidelijk dat veel voorma­lige kerkleden in religieus opzicht op drift zijn geraakt omdat zij in de kerken geen antwoord meer , vonden op hun vragen’ (Trouw 16-3-94).

Thung wijst op de gebrekkige aansluiting tussen de overgele­verde geloofsnoties en het leven van alledag. Als tweede oorzaak noemt hij de ontoereikendheid van het medium ‘preek’ als vorm van geloofsoverdracht.

Sabine van der Heyden van Youth for Christ Nederland komt met een rijtje ‘klachten’ van jongeren.

De preken zijn vaak te moeilijk. Je wordt niet geboeid door iets wat je niet snapt.

De preken gaan niet over het eigen leven, ‘hier en nu’. De kerk moet laten zien wat je aan het geloof hebt voor je gewone leven; wie God is en welke plaats Hij in je leven in kan nemen.

De liederen uit het Liedboek raken jongeren niet of nauwelijks. Jongeren vragen om liederen waar ze hun geloof in kunnen beleven, die je iets van de blijdschap van het geloof laten ervaren.

De orgelmuziek spreekt jonge­ren niet aan. Muziek is heel be­langrijk in de jongerencultuur, maar orgelmuziek valt daar abso­luut buiten.

De kerkdiensten zijn altijd het­zelfde. Elke week dezelfde litur­gie, hetzelfde programma gericht op woorden. Er gebeurt zelden iets dat je wakker maakt en niet snel weer vergeet.

De kerkdienst is eenrichtings­verkeer. Het is een ‘one-man- show’, eenzijdige communicatie.

Bram Krol vertelt:

“Ook bij behoudende groepe­ringen heeft de prediking onvol­doende kracht. Bijna tot in het absurde oriënteert men zich op het verleden, de kerkvaders, de orthodoxie.

Op zich is dat niet fout, maar je moet de boodschap zo onder woorden brengen dat de mens van vandaag zich aangesproken voelt om zijn leven op dat Woord te bouwen”.

De werkelijke oorzaak    ,

Kerkverlating is veelal het gevolg van het falen van de kerken (ge­meenten) zelf. Er is een ontstel­lend gebrek aan de kracht en het gezag van de heilige Geest. Buiten de Pinksterbeweging wordt weinig verkondigd dat Jezus de Doper in de heilige Geest is. Daardoor ken­nen de meeste christenen in ons land de doop in de heilige Geest persoonlijk niet. De band tussen de doop op geloof in water en de Geestesdoop is verbroken. Het gevolg is dat ook het zegenrijk gebruik van de Geestesgaven wordt gemist.

En het allerergste is dat inzicht in de geestelijke wereld ontbreekt zodat de ‘echte’ werkelijkheid van het leven van alle dag niet meer wordt beleefd. Dat is een wereld- vreemd-zijn dat haaks op de Bij­bel staat. Een Geest gedoopte christen rekent zich niet van de wereld maar staat er wel midden in. Hij verwerpt het isolement dat hem tot een wereldvreemde maakt los van zijn naaste.

De kerk is grotendeels haar plaats in de onzienlijke wereld kwijtge­raakt en waar dat zo is hebben de machten der duisternis vrij spel.

Het valt dus als we eerlijk zijn in Nederland allemaal niet mee.

Gerard Dekker (Trouw 19-2-’94): “De situatie met betrekking tot de christelijke godsdienst en de ker­ken is bijzonder triest en de voor­uitzichten zijn somber. Bijzonder triest, omdat ook uit het onder­zoek (van het SCP -EvdK) weer blijkt dat met name de jongere generatie een zeer zwakke band met de christelijke traditie en een nog zwakkere band met de ker­ken heeft”.

Maar te zeggen dat het eigenlijk bij de kerk past dat zij een min­derheid is (daarmee suggererend dat de ontwikkeling niet zo on­gunstig is), vindt hij maar een zure-druiven-theologie.

Hij vervolgt: “Men realiseert zich het verschil met vroeger dan niet: toen ging het om een nieuwe boodschap in een oude wereld, nu om een oude boodschap in een . nieuwe wereld”.

Het karakter van Jezus

Willen wij met die prachtige oude boodschap onze huidige nieuwe wereld bereiken dan vraagt dat om onze totale verandering.

Uitgaande van Jezus’ woord: “Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen” (Matt. 28:19), maakt Arie van der Stoep in Her­stel (nr. 65-’94) een aantal opmer­kingen die de moeite waard zijn.

Een citaat: “Het was in feite Jezus’ testament, zijn ‘laatste wilsbeschik­king’, voordat Hij zijn plaats ging innemen bij de Vader in zijn troon. Met dit woord sloot Hij zijn eigen werk op aarde af en gaf Hij het startsein voor een nieuwe fase, waarin degenen die in Hem geloofden, aan de beurt zouden ko­men. Een fase die zal leiden naar de voltooiing van zijn verlossings­werk en de voleinding van alle dingen.

Om dat punt te bereiken, moesten alle volken van de wereld erbij betrokken worden. Allen moesten ze de boodschap horen en allen moesten ze tot discipelen (niet: ‘…tot christenen’ of ‘gelovigen’, maar ‘…tot discipelen’) van Jezus gemaakt worden en daardoor deel gaan krijgen aan zijn heerlijkheid.

Dat heeft betekenis voor ons. Immers, Jezus zei: ‘…alle volken’. Dat zijn ook wij. Jezus heeft ook ons geroepen om zijn discipelen te zijn en anderen te helpen om zijn discipelen te worden. Dit houdt meer in dan het leggen van een fundament volgens (He­b. 06:01-06) en het ver­volgens opbouwen van ons geloofsleven, het ontdekken van onze gaven en het ons in laten schakelen in de gemeente.

Het houdt in dat wij willen dat Jezus’ woorden en daden, ja zijn karakter en doelstellingen in ons leven zichtbaar worden.

Dat Jezus zich dus door ons heen kan openbaren, zowel naar elkaar toe als naar de wereld.

Dat kan alleen maar als er een totale verandering plaats vindt. Niet alleen van gedrag, want dat kan slechts een uiterlijke zaak zijn, maar van ons als persoon. En dat is het nu juist wat we bedoel­den toen we tot bekering kwamen en ons lieten dopen. Dat is ook het doel van de doop in de heili­ge Geest, die Jezus ons zelf be­loofde (Hand. 01:08).

Een verandering die zo diep mag doorwerken, zal grote gevolgen hebben voor al onze activiteiten, ons werk, onze relaties, onze ver­houding tot God, onze prioritei­ten, voor alles wat we zijn en doen. En ik ben er van overtuigd dat elke gemeente waar de prin­cipes van het discipel-zijn worden toegepast, daardoor een levende en groeiende gemeente zal zijn, een openbaring van Jezus aan de wereld om ons heen”.

In (Openb. 19:10) lezen we: “Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie”. Dat getuigenis van Jezus, dat is niets minder dan zijn karakter, moeten we hebben. Jezus’ karakter in een ieder van ons en in elke gemeente.

Dat geeft warmte en veiligheid en daar schreeuwt de mens van alle tijden en zeker de moderne mens van nu om. Weerspiegelt de ge­meente, zoals in het begin de eerste gemeente in Jeruzalem, dat karakter van Jezus dan is dat de plaats waar God mensenlevens verandert, bekeert, geneest, be­vrijdt, vervult en vernieuwt.

De Heer heeft weinig aan mensen die als wereldvreemde door het leven gaan, Hij zoekt mensen die van de andere mens kunnen en willen houden, die kortom zijn karakter dragen.

 

Vrucht dragen door Jan H Weerd

‘Nu heeft de Here ons ruimte gemaakt, zodat wij vruchtbaar kunnen zijn in het land” (Gen. 26:22b).

Vrucht dragen behoort tot onze diepste verlangens. Als we in de natuurlijke wereld onvruchtbaar zijn, kan dat ons leven in de war sturen, tot een obsessie worden. Ook wat ons geestelijk leven betreft, verlangen wij er naar vrucht te dragen. Als we echter geestelijk onvruchtbaar zijn, maakt dat ons erg kwetsbaar. Er zijn evenwel voorwaarden aan het vrucht dragen verbonden.

Voorwaarden

De Here Jezus spreekt over een graankorrel (= ons leven), die eerst in goede aarde moet vallen en sterven (= het afleggen van ons oude leven), voordat het nieuwe leven, dat door de heilige Geest werd verwekt, kan ontkiemen, kan gaan groeien en uiteindelijk vrucht dragen.

Het is de bedoeling, dat de graan­korrel in goede aarde valt.

Toch is dit geen vanzelfsprekende zaak. De akker van ons hart zal ontgonnen moeten worden, omdat in het verleden de akker was be­zaaid met het zaad van doornen en distels (= de bindingen met het rijk der duisternis).

Ook kan het zijn dat er ‘wortels van kwaad’ zijn blijven zitten of ‘stenen van verbittering’, die het groeiproces belemmeren of zelfs onmogelijk maken.

De Here Jezus heeft, door zijn leven voor ons te geven en door de machten der duisternis te over­winnen, de weg vrij gemaakt, om vrucht te gaan dragen. Als we ons leven door Hem laten bevrijden en reinigen van alle ongerechtig­heid, ontstaat er een goede voe­dingsbodem.

Klimaat

Voor het ontkiemen van het zaad en om verder te kunnen groeien, is ook een goed klimaat nodig, vol­doende warmte en vochtigheid. Dit principe geldt ook voor ons geestelijk leven.

Om het geestelijk leven te laten ontkiemen en groeien, is het kli­maat van het Koninkrijk Gods nodig.

De warmte van de heilige Geest verwarmt ons hart. Daarnaast vormt de heilige Geest een on­uitputtelijke bron van levend water. Het vuur van de heilige Geest verteert bovendien de in­vloed van het rijk der duisternis. Voor het verder opgroeien tot een plant, ja zelfs tot een geboomte des levens, is het nodig, dat we ge­hoorzamen aan het Levende Woord en de waarheid in ons leven zichtbaar wordt. Een juiste prediking en Bijbelstudie zijn dan ook van groot belang.

Waterbronnen

In de natuurlijke wereld zijn er soms perioden van droogte. Dan is het nodig waterbronnen aan te boren, zodat de groei niet wordt belemmerd.

In de tijd van Isaak was er ook sprake van droogte. Hij wilde daarom wegtrekken uit het land, waar God zijn vader Abraham naar toe had geleid. God sprak evenwel, dat Isaak moest blijven op de plaats waar hij was. God zou hem dan zegenen.

Uit de geschiedenis leren we, dat Isaak gehoorzaamt. Als Isaak de oogst gaat binnenhalen, oogst hij honderdvoudig. (Denk ook aan de gelijkenis van de zaaier, waar ge­sproken wordt over dertig-, zestig­en honderdvoudig oogsten).

Isaak zorgt er ook voor, dat de waterputten, die de knechten van zijn vader Abraham hadden ge­graven en door de Filistijnen wa­ren dichtgegooid, weer worden opgegraven.

Soms bevinden we ons helaas ook geestelijk in een periode van droogte. Het rijk der duisternis heeft in een periode van zwakte of onoplettendheid onze levensbron­nen verstopt. De Heer heeft ons evenwel instrumenten -wapenen­gegeven, om deze onuitputtelijke waterbronnen weer op te graven en te drinken, zodat we toch geestelijk vruchtbaar worden en opgroeien tot de heerlijkheid van onze Heer.

Net als de boom in (Openb. 22:01-02), mogen wij vrucht gaan dragen, mogen de eigenschappen, die horen bij het zoonschap Gods zichtbaar worden, zoals liefde, blijdschap, vrede, lankmoedig­heid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelf­beheersing, fijngevoeligheid, vergevingsgezindheid, gezeglijkheid, verdraagzaamheid, dankbaarheid, wijsheid, enz. De Heer geeft overvloedig en heeft voor ons ruimte gemaakt, om in zijn Koninkrijk vruchtbaar te zijn!

De wet en de belofte door Wim te Dorsthorst

Zicht op Israël -4-

Geestelijk denken

Om de apostel Paulus te kunnen begrijpen in zijn betoogtrant over de gemeente van Jezus Christus, die bestaat uit Joden en heidenen, is het van groot belang al zijn uit­spraken en samenvoegingen van­uit het Oude Testament grondig te overdenken en de ene grote waarheid die hij uiteenzet in het oog te houden, namelijk het heil in Jezus Christus, Gods Zoon (Rom. 01:01-03).

Hierbij geldt zeer zeker dat het verstand geopend en verlicht dient te zijn door de heilige Geest zodat het geestelijke met het geestelijke vergeleken kan worden (Luc. 24:45; 1 Kor. 02:13). Of zoals de Statenvertaling zegt: “Geestelijke dingen met geeste­lijke samenvoegende”.

Alle aardse redeneringen zal men los moeten laten om op te kunnen stijgen en door de Geest der waarheid geleid te worden. Als Paulus verschillende malen benadrukt dat er geen enkel on­derscheid is tussen Joden en niet- Joden, na het volbrachte werk van Jezus Christus, dan is het niet wijs toch voortdurend over een bij­zondere plaats in Gods plan met het Israël in het Midden-Oosten te spreken. De uitspraken van Pau­lus die daartoe aanleiding zouden kunnen geven, moet men dan in het licht van het geheel van zijn uiteenzetting over dit onderwerp blijven bezien.

Door de genade van de Here Jezus

Wij willen in dit artikel proberen duidelijk te laten zien dat er voor het volk Israël geen enkele belof­te bestaat die op grond van hun besnijdenis en afstamming van Abraham naar het vlees, in ver­vulling kan gaan. Het onder­scheid tussen Jood en heiden, de tussenmuur die scheiding maakte, is in Jezus Christus weggedaan (Ef. 02:14).

Heel duidelijk wordt dit door de apostel Petrus gezegd op de eerste kerkvergadering in Jeruzalem. In (Hand. 15:08-09) zegt hij, dat zonder enig onderscheid tussen Joden en heidenen de hei­lige Geest gegeven is. In (Hand. 15:10) zegt hij tot de Joden die de disci­pelen uit de heidenen willen ver­plichten de wet te houden: “Nu dan wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals der dis­cipelen te leggen, dat noch onze vaderen, noch wij hebben kunnen dragen?”

En dan komt hij in (Hand. 15:11) tot de volgende conclusie: “Maar door de genade van de Here Jezus Christus geloven wij behouden te worden op dezelfde wijze als zij”. Niet de heidenen als de Joden, maar -zegt Petrus- de Joden op dezelfde wijze als de heidenen of niet-Joden.

Dat was voor die tijd een revolu­tionaire uitspraak. In het vervolg lezen we dan ook: “En de gehele vergadering werd stil…” (vs.12).

Zie waarlijk een Israëliet

De ware Israëliet, ook in deze tijd, zal hier geen enkele moeite mee hebben als het evangelie van Je­zus Christus verkondigd wordt. Als Jezus Nathanaël ontmoet, zegt Hij van Hem: “Zie, waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is” (Joh. 01:48). (Zie ook het artikel in Levend Geloof van vorige maand).

Nathanaël was een waar kind van Abraham omdat hij geloofde en leefde als Abraham (Rom. 04:12). Zijn hart was ook getrouw voor Gods aangezicht en er was geen bedrog in hem. Als zó iemand Jezus ontmoet, en dat is vandaag de dag nog precies hetzelfde, dan is de erkenning: “Rabbi, Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israël” (Joh. 01:50). Nathanaël werd een discipel van Jezus en had als eersteling van het oude Israël, samen met de andere discipelen, deel aan het nieuwe in Jezus Christus. Hij had deel aan de belofte des Geestes op de Pinksterdag. Op dat moment was Nathanaël een Jood waar de be­lofte aan vervuld werd (Luc. 24:49). Hij was niet een ‘Messias belijdende Jood’ maar was in Christus een nieuwe schepping, besneden naar het hart, een he­melburger behorende bij het Is­raël Gods.

Dat is de weg die ieder mens zal moeten gaan -Joden en niet-Joden- om tot behoudenis te komen. “En God wil dat alle men­sen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen”  (1 Tim. 02:04). Dat geldt zeker ook het volk Israël!

Een volk de Here heilig

Gaan we zo niet voorbij aan de bijzondere plaats van het volk Israël? God heeft dit volk uit Egypte, uit het diensthuis, uit­geleid en heeft bij de Sinaï ge­sproken en aan dit volk de wet gegeven (Exodus 20). Mozes zegt later: “Welk groot volk is er, dat inzettingen en verordeningen heeft zo rechtvaardig, als heel deze wet, die ik u heden voor­leg?” (Deut. 04:08).

Verder is God blijven spreken in de profeten en heeft Hij zich aan dit volk bekend gemaakt (Heb. 01:01; Micha 06:08).

Deuteronomium 7 spreekt daar ook van. (Deut. 07:06-07) vertellen dat dit volk de Here heilig is en als Gods volk uitverkoren is uit alle volken op de aardbodem. (Deut. 07:08) zegt dan: “Maar, omdat de Here u liefhad en de eed hield, die Hij uw vaderen gezworen had, heeft de Here u met sterke hand uitge­leid en u verlost uit het diensthuis, uit de macht van Farao, de koning van Egypte”.

Dit was onloochenbaar de be­voorrechte positie van het volk Israël temidden van de andere volken, een volk de Here heilig. Paulus bevestigt dit ook als hij schrijft: “Immers zij zijn Israëlieten hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften” (Rom. 09:04).

Uit hen is naar het vlees de Christus

God hield de eed die Hij aan Abraham, Isaak en Jakob gezwo­ren had. Hij heeft getracht voor dit volk werkelijk een God te zijn, want uit dit volk moest de Chris­tus, Gods zoon, voortkomen.

Paulus zegt ook, verder gaande in (Rom. 09:05): “Hunner zijn de vaderen en uit hen is wat het vlees betreft de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid. Amen”.

De afzondering van dit volk was dus niet een doel op zichzelf. De wet en de profeten evenmin, want die waren allemaal een heenwijzing naar Christus en spreken over de genade voor een volk dat niet door de wet maar uit het ge­loof zou leven (zie 1 Petr. 01:10; Hab. 02:04).

Komen tot Hem om leven te hebben

Jezus verwijt de Joden van zijn dagen dat ze de Schriften onder­zoeken, omdat ze menen daarin eeuwig leven te hebben. Dan zegt Jezus: “Deze Schriften zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben” (Joh. 05:39-40). De Joden trachtten minutieus de wet te houden, in de hoop daar­door gerechtvaardigd te worden en leven te hebben, maar dat kan de wet niet geven (Gal. 03:21).

De wet en de profeten getuigden echter van een gerechtigheid Gods buiten de wet om, namelijk door het geloof in Jezus Christus (Rom. 03:21-22). Ze hadden tot Hem moeten komen om leven te hebben. Het evangelie van God is het heil in Zijn Zoon Jezus Chris­tus en dat is tevoren beloofd in Zijn Zoon, Jezus Christus

(Rom. 01:01-03). Daarom zegt Paulus: “Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? Volstrekt niet; veeleer bevestigen wij de wet” (Rom. 03:31). Door het geloof komt de wet juist tot haar recht, want de wet en de profeten zijn één groot getuigenis hiervan en zijn in Jezus Christus vervuld.

Christus is het einde der wet

Een groot struikelpunt in het zicht op Israël is dat men op grond van de wet en de profeten het natuurlijke volk in het Midden-Oosten, maar ook aan alle Joden onder alle volken, nog  voorrechten en vervulling van beloften toe wil kennen buiten Jezus Christus om. De hele Schrift leert dat Jezus Christus de vervul­ling is van de wet en de profeten. Er zijn geen beloften en er kun­nen geen beloften buiten Hem vervuld worden! (Rom. 10:04) zegt: “Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft”.

Paulus heeft een vurig verlangen om de Joden te overtuigen dat het niet langer gaat om de wet maar om Jezus Christus. Daar begint hij hoofdstuk 9 mee. “Hij zou zelf wel wensen van Christus verban­nen te zijn ten behoeve van zijn broeders en verwanten naar het vlees” om hen tot behoudenis te kunnen brengen” (Rom. 09:01-03). Ook hoofdstuk 10 begint hij met dit verlangen en gebed tot God om hun behoud, uit te spreken (vers 1). In vers 2 en 3 zegt hij: “Want ik getuig van hen, dat zij ijver voor God bezitten, maar zonder verstand. Want onbekend met Gods gerechtigheid en trach­tende hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid Gods niet on­derworpen”.

De steen des aanstoots

In hoofdstuk 9 zegt Paulus: “Doch Israël, hoewel het een wet ter gerechtigheid najaagde, is aan de wet-niet toegekomen. Waarom niet? Omdat het hierbij niet uit­ging van geloof, maar van ver­meende werken. Zij hebben zich gestoten aan de steen des aan­stoots, gelijk geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aan­stoots en een rots der ergernis en wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen” (Rom. 09:31-33).

Ze hebben Gods gerechtigheid in Jezus Christus niet verstaan door hun verharding en hebben de He- re der heerlijkheid, die van eeu­wigheid ook voor hen bestemd was, gekruisigd (1 Kor. 02:07-08).

Zeker Paulus, maar ook de hele Schrift, geeft geen enkele grond voor een dubbel evangelie, dat er als uitzondering voor de Joden, enige vervulling van beloften zou zijn buiten Jezus Christus om. “Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daar­om is ook door Hem het: Amen” (2 Kor. 01:20).

Dat is het eeuwige evangelie waar Paulus alles voor over heeft en waarvan hij rustig zegt: “Wie u een evangelie predikt, afwijkend van hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt” (1 Kor. 09:23; Gal. 01:08-09).

Het zaad waarop de belofte sloeg

Maar hoe zit het dan met de beloften aan Abraham gedaan? Die zijn toch voor zijn nageslacht?

Wat God tot Abraham sprak was het eeuwige en enige evangelie in Jezus Christus en had ook als hart de persoon Jezus Christus.

Daarom lezen we: “En de Schrift, die tevoren zag, dat God de hei­denen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden. Zij, die uit het geloof zijn, worden dus gezegend tezamen met de gelovi­ge Abraham” (Gal. 03:08-09).

In Jezus Christus vindt deze ver­kondiging van het evangelie aan Abraham gedaan, zijn vervulling, want Hij is het zaad, waarop de belofte sloeg. En ieder mens, zonder enig onderscheid van Jood of heiden, die uit het geloof in Jezus Christus is, wordt geze­gend tezamen met de gelovige Abraham.

Dit is het wat Paulus onthult in (Gal. 03:16) waar hij zegt: “Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkel­voud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus”.

Kinderen van de belofte

De beloften aan Abraham en aan zijn zaad zijn dus niet zijn nako­melingen op aarde, maar aan Christus en al de volken die gees­telijk uit Hem geboren worden.

Het gaat dus helemaal niet om nageslacht van Abraham naar het vlees, maar zegt Paulus: “Want niet allen, die van Israël afstam­men, zijn Israël, en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken. Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der belofte gelden voor nageslacht” (Rom. 09:06-08).

Nu hoop ik dat het voor iedereen duidelijk gaat worden. De belofte of de verkondiging van het evan­gelie aan Abraham sprak van zijn nageslacht, maar dit was in het enkelvoud: “aan uw zaad”. Het letterlijke zaad was Isaak, de zoon der belofte. Isaak was echter een type van de werkelijke Zoon der belofte, namelijk de Zoon van God, Jezus Christus, het hart van Gods schepping. En daarom sprak God in (Gen. 21:12b); “Want door Isaak zal men van nageslacht spreken”. Dus door Jezus Christus zal men van nageslacht van Abraham spreken. Dat zijn kinderen der belof­te en kinderen van God, beho­rende bij het volk van God.

Het nageslacht van Abraham naar het vlees staat gelijk met Ismaël, de zoon van de slavin Hagar. En er staat geschreven: “De zoon van de slavin zal niet erven met de zoon der belofte, Isaak” (Gen. 21:10). Nieuwtestamentisch vertaald, zegt dit: “Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen” ( Gal. 03:29).

Dit is niet een kwestie van de dingen op ongeoorloofde wijze vergeestelijken of beloften van Israël afpakken, maar de Schrift zelf geeft aan, dat het om boven­natuurlijke, geestelijke zaken gaat en dat er in Bijbelse zin alleen maar sprake is van zaad van Abraham, als je in Christus bent.

Vlees en belofte

Dan zegt Paulus tot de Joden die altijd maar weer de christenen het juk van de wet op willen leggen: “Zeg mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet?” Alles wat Paulus uiteenzet, kan iedere Jood immers in de Thora lezen.

Hij vervolgt dan met: “Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije door de belof­te” (vs.22 en 23; zie ook Gen. 21:02).

En dan legt Paulus heel diepzin­nig de geestelijke betekenis hiervan uit als hij zegt: “Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinaï, die slaven baart, dit is Hagar. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dit is met zijn kinderen in slavernij” (vs.24 en 25).

Het aardse Jeruzalem, het natuur­lijke volk Israël, is naar het vlees, is in slavernij en brengt slaven voort.

Het hemelse Jeruzalem daaren­tegen, dat is het volk in Christus, dus zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen, dat is vrij en is onze moeder (Gal. 04:26).

Dit is het enige en eeuwige evan­gelie van het Koninkrijk Gods, wat in de gehele schepping, en zeker ook aan de Joden, verkon­digd moet worden. Daarover de volgende keer meer.