Levend geloof 1994.07-08 nr. 361

Leven vanuit het Koninkrijk van God door Gert Jan Doornink

Waaruit bestaat het Koninkrijk Gods?

“Laat van het goede, dat gij hebt, geen kwaad gezegd kunnen worden. Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drin­ken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de hei­lige Geest. Want wie door deze Geest een dienstknecht is van Christus, is welgevallig bij God, en in achting bij de mensen” (Rom. 14:16-18).

In achting bij de mensen? Gewaardeerd worden door de mensen? Is dat nu wel mogelijk voor ons als nieuwe scheppingen in Christus? Op hoeveel plaatsen in de Bijbel wordt niet uitge­sproken dat wij vervolgd, bespot en uitgelachen zullen worden?

Toch hoeven we niet te twijfelen aan de intentie van de woorden die Paulus hier schrijft aan de gemeente te Rome. Want ook al worden wij door degenen die buiten Gods Koninkrijk staan vaak met een scheve nek aange­keken, diep in de harten van vele mensen weet men maar al te goed dat de beleving van ons geloof iets is wat ons werkelijk gelukkig heeft gemaakt. En dat deze ‘geluk beleving’ ook voor hen is bedoeld. Alleen durft men vaak zelf de stap niet te zetten om ook tot geloof te komen.

Nu is het voor ons die geloven wel zeer belangrijk dat ons geloof een levend, functionerend geloof is. Is dit niet het geval, doordat bijvoorbeeld de duivel kans heeft gekregen om te infiltreren of om dat men niet bevrijd is van be­paalde gebondenheden, dan heeft de buitenstaander inderdaad recht van spreken. Dan kan er, om met Paulus te spreken, van het goede (het nieuwe leven) inderdaad kwaad gesproken worden. Dan heeft ons leven geen voorbeeldfunctie ten aanzien van het Koninkrijk Gods en is dus ook niet Gode welgevallig. En de He­breeënbrief zegt heel duidelijk dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn (Heb. 11:06).

Paulus attendeert de gelovigen op een paar belangrijke regels:

Geen uiterlijke maar innerlijke aangelegenheid

Ten eerste zegt hij dat het Ko­ninkrijk Gods niet bestaat in eten en drinken. Het is geen uiterlijke, natuurlijke zaak. Maar waaruit bestaat het dan wel? Het bestaat “in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de heilige Geest”. Het is dus een innerlijke, geestelijke aangelegenheid.

Wie met natuurlijke, ongeestelijke maatstaven te werk gaat zal nooit de werkelijke betekenis van het Koninkrijk Gods kunnen vatten.

Vele christenen blijven na hun wedergeboorte echter vaak op een natuurlijk, aards niveau steken. Zij nemen niet met Christus hun plaats in de hemelse gewesten. Het gevolg is dat hun leven vaak meer gekenmerkt door nederlaag dan door overwinning.

De openbaring van het zoon­schap, de gezindheid van Christus openbaren, blijft bij hen geheel achterwege. Terwijl ‘het goede’ in principe aanwezig is, blijft het totaal verborgen. Het is onderge­sneeuwd. Hun leven vertoont niet de kenmerken van het Koninkrijk (rechtvaardigheid, vrede en blijd­schap), maar is beschadigd en verwrongen door een wirwar van gedachten en leringen. De vorst der duisternis heeft bij hen vrij spel.

Een te somber beeld? Wij denken van niet, zeker als men bemerkt dat de boodschap van het Ko­ninkrijk Gods vaak het felst wordt afgewezen en aangevallen door medechristenen die op aards, na­tuurlijk niveau zijn blijven steken. Bij hen bestaat het Koninkrijk Gods uit ‘eten en drinken’, dus uit de zichtbare, voorbijgaande dingen. Zij maken zich bijvoor­beeld meer druk hoe de verschil­lende eindtijdgebeurtenissen zich gaan voltrekken, maar geestelijk denken, spreken en handelen is er bij hen niet bij.

De tweede opmerking die Paulus maakt heeft betrekking op de Geest van God. Alleen door deze Geest kunnen wij een werkelijk dienstknecht van Christus zijn, zegt hij. Waar de ‘Christusgeest’ niet aanwezig is en functioneert is een hiaat, een vacuüm waar de duivel handig op inspeelt. Vaak zien we dat ook gemanifesteerd in hen die het evangelie van het Ko­ninkrijk afwijzen, doordat men ook niets wil weten van de doop en vervulling met Gods Geest.

Een doorgaand proces

Wil het Koninkrijk Gods zich openbaren dan is dit alleen mo­gelijk als onze geest zich gaat verenigen met Gods Geest en omgekeerd. Een dagelijks doorgaand proces in allen die oprecht geloven, die het goede wat zij bezitten graag delen willen met anderen die nog verleugent zijn door de vorst der duisternis.

Wij weten dat de wil van God (het goede, welgevallige en volkomene) bestemd is voor alle mensen. Daarvoor zetten wij ons in en wij doen er alles aan dat dit, in de eerste plaats in ons eigen leven, tot groei en ontwikkeling komt. En wij weten ook dat het grote verlangen van de zuchtende schepping alleen beantwoord kan worden als ons leven volkomen in dienst staat van het Koninkrijk van God.

 

Wat is onze thuisbasis? door Cees Maliepaard

De hemelen -2-

..en God heeft ons mede op­gewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus” (Ef. 02:06).

Niet alleen ieder natuurlijk mens, maar ook elk geestelijk mens heeft een thuisbasis nodig, een plaats waar hij of zij zich thuis kan voelen en die als uitvalsbasis dient voor alle activiteiten bui­tenshuis. Zonder zo’n thuisbasis mist een mens de noodzakelijke zekerheid om vanuit een inner­lijke stabiliteit bezig te zijn.

Aardse zekerheden

De meeste mensen hebben vanaf hun geboorte als natuurlijke thuishaven het ouderlijk huis gehad. Los van geloofszaken is een thuis bij zorgzame ouders van niet te onderschatten waarde. Een kind dat een zorgeloze jeugd heeft gehad in een ouderlijk huis dat door de jaren heen een echte thuishaven is gebleken, heeft veel vóór op kinderen die dat hebben moeten ontberen. Zo’n kind staat veel zekerder in de natuurlijke wereld, want het heeft ook inner­lijk een gedegen basis meegekre­gen. En de volwassen natuurlijke mens die daaruit kan groeien, heeft over het algemeen zóveel natuurlijke harmonie in zich, dat de innerlijke balans gemakkelij­ker gehandhaafd wordt.

Het is helemaal voor elkaar als zo’n mens op zijn of haar beurt er ook weer in slaagt een even­wichtig bestaan op te bouwen in een goede huwelijksrelatie en middels gezonde verstandhoudin­gen in een nieuw te stichten gezin. Een alleenstaande zal dusdanig goede kontakten in de wereld rondom kunnen hebben, dat hij of zij in de intermenselijke kon­takten zich gedragen weet en waar nodig zich ook zelf weet in te zet­ten voor de anderen. Zo zijn er in de natuurlijke wereld veel, de per­soonlijkheid aantastende, narig­heden te voorkomen.

Maar natuurlijk heeft een mens dat maar gedeeltelijk zelf in de hand. Een huwelijkspartner komt je niet zomaar aanwaaien en het ‘nemen’ van kinderen (zoals men dat tegenwoordig pleegt te noe­men) is toch altijd afhankelijk van de biologische mogelijkheden en onmogelijkheden.

Het opbouwen van een hechte vriendenkring is veelal afhanke­lijk van de bereidheid zelf echte vriendschap te betonen. En soms ontbreekt wellicht niet de bereid­heid daartoe, maar heeft de boze kans gezien de persoonlijkheid van de betrokken mens in die mate te beïnvloeden dat de vriendschap waar men duidelijk naar hunkert, slechts minimale kansen krijgt.

Nieuwe mogelijkheden

Voor geen mens behoeft er een uitzichtloze situatie te ontstaan.

Want ongeacht de achtergronden van het ouderlijk huis en de later al of niet ontstane relaties daar buiten, heeft onze hemelse Vader een persoonlijke plaats voor een ieder van ons bereid. Die plaats is trouwens ook niet afhankelijk van natuurlijke zaken, maar is volko­men toegespitst op de mogelijkhe­den die er liggen voor de mensen die een relatie in Christus zouden willen hebben, en die mogelijk­heden zijn legio!

De Vader heet ons welkom in Zijn Koninkrijk. Hij nodigt geen na­tuurlijke mensen uit om zijn he­melse rijk te bevolken, want zij kunnen daar immers niet binnen­gaan – dat gaat hun natuurlijke vermogens nu eenmaal te boven. Daarom opent de hemelse Vader voor natuurlijke mensen nieuwe mogelijkheden: door hen met Christus mee op te wekken tot geestelijke, van Zijn Geest ver­vulde mensen. Er is dus alle aanleiding voor met elkaar te zingen: ‘Zie, wij zijn een nieuwe schepping’. God zegent ons in Christus met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten. Hij heeft ons in zijn hemel een nieuw thuis gegeven.

De plaats die Hij ons bij Hem gegeven heeft, is niet zomaar een willekeurig plekje, want de Vader doet nooit iets op basis van natte- vingerwerk. Onze plaats in de hemelse gewesten is een plek waar we ons optimaal kunnen ontwik­kelen. We blazen ons daar niet op tot perfectie, want de hemel van de Vader wordt niet door perfectionisten bevolkt, maar door men­sen die langzaam maar zeker (van voor mijn part de totale ontredde­ring) naar de volmaaktheid toe­groeien.

Wanneer alles eens volgroeid zal zijn, wanneer God alles in allen zal wezen, zijn er nog steeds geen perfectionisten in Gods hemel aanwezig – men is gewoon met z’n allen perfect geworden! Dat is iets heel anders, want een perfectionist is voortdurend bevreesd op één of ander onderdeel tekort te schieten, maar wie de volmaakt­heid bereikt heeft, heeft geen tekorten meer en hoeft daar dus ook geen enkele angst voor te hebben.

Onze plaats innemen

Eertijds was het ondenkbaar voor ons, dat er in de hemel ontwikke­lingen zouden zijn. Als iemand naar de hemel ging (dat kon pas bij het overlijden, naar we toen dachten), werd hij of zij op dat zelfde moment volmaakt. In de hemel zat alles en iedereen in alle eeuwigheden maar volmaakt te wezen, daar veranderde nooit meer iets aan. want elke wijziging van het volmaakte, deed het im­mers onmiddellijk ophouden volmaakt te zijn!

We beseffen nu dat we in Christus de vrije toegang tot de hemel hebben. De plaats die God ons in de hemelse gewesten gegeven heeft is geen onderdeel van een ver toekomstbeeld, maar dat mag heden de realiteit van alle dag wezen. Uw plaats in Gods hemel is het u van Godswege gegeven deel van zijn hemel en dat kan dus met recht ‘uw’ hemel genoemd wor­den. Om die plaats in te nemen hoeft men niet bij een reisbureau te boeken, want het gaat nu eenmaal niet gepaard met verplaatsin­gen in de natuurlijke wereld. Het is een verplaatsing in het denken, de inname van een ander leef­klimaat in de geestelijke wereld.

En daar zit ‘m dan de kneep: Vanuit ons wisselvallige zeekli­maat naar bestendig goed weer producerende subtropische gebieden gaan, is slechts een kwestie van een paar uur vliegen. Zo’n verplaatsing in de natuur­lijke weersomstandigheden is in een mum van tijd te realiseren. Maar een ommekeer in het denken vergt een veel ruimer toegemeten tijdslimiet.

Binnengaan in het Vaderhuis met de vele woningen, is een stap die door Gods genade vrij eenvoudig te nemen is.

Maar in de onze van Godswege gegeven woning, in onze per­soonlijke hemel, tot een volgroei­de zoon Gods te worden: daar komt duidelijk iets meer bij kij­ken. Dat doel kan slechts dan bereikt worden, als we met elkaar onze plaatsen mede met Christus Jezus in gaan nemen.

Daarvoor hebben we de plaatse­lijke gemeenten gekregen, want in de hemel van onze gemeente le­ren we samen strijden tegen ge­meenschappelijke vijanden uit het geestelijke rijk der duisternis. En daar wordt het ons ook bijge­bracht, hoe samen tot overwinning te komen en hoe samen de heer­lijkheden van onze hemelse Vader in ons leven van alle dag te open­baren. Dat gaat niet zonder strijd, helaas! Maar daarover de volgen­de keer meer.

 

Wat is geluk? door Anjo Luhukay-Kampman

Geluk, geluk is leven,

in de eerste plaats voor u,

me aan een ander geven,

genietend van het nu.

Geluk is niet te pakken,

’t is warm en diep van binnen,

’t is liefde voor mezelf

en van daaruit anderen beminnen.

 

Geluk, geluk is stralen:

Zijn liefde door mij heen,

’t is schoonheid en ’t is veiligheid,

het is God en God alleen.

Geluk dat brengt naar buiten:

Zijn scheppingswerk in mij,

als ik gelukkig ben dan glim ik,

de ander wordt ook blij

 

Geluk, dat kan ook anders,

verdrietig zijn en stil,

een diepe pijn en moeite,

niet kunnen wat ik wil.

Maar toch ook dan gelukkig zijn,

weten dat Hij dit droeg,

en gelóven in Zijn woorden:

“Alleen Mijn genade is u genoeg”.

 

Dat is geluk, dat is pas echt geluk,

door diepe zorgen heen,

mijn ogen altijd op Hèm richten,

Zijn armen om mij heen.

Dan wordt geluk nóg dieper,

dan wordt geluk bezield,

omdat God dan mijn basis is,

in dit alles van mij hield.

 

Dan is geluk pas levend,

niet alles koek en ei,

maar alles met de Vader,

die het goede wil voor mij.

Laat satan je kroon niet nemen,

maar leer zo te overwinnen,

door steeds het geluk te pakken,

dan heb jij jouw winst al binnen!

 

Gods weg… de onze door Roel Schipper

“… opdat gij de weg zult weten, waarlangs gij zult gaan, want langs die weg zijt gij gisteren, noch eergisteren getrokken” (Joz. 03:04).

De Heer geeft Jozua opdracht het land Kanaän binnen te trekken (Joz. 01:02). Wie was Jozua eigenlijk en waarom mocht hij deze be­langrijke plaats innemen? Het was toch zeker geen eenvoudige zaak, zo’n groot volk en zoveel manschappen het land Kanaän binnen te leiden.

Een korte studie aangaande Jozua laat zien dat hij deze bekwaam­heid geleerd, verworven heeft: hij heeft zich erin geoefend. Van jongs af aan verlangde hij al Mozes’ dienaar, zijn discipel te zijn.

Zo kiest Mozes hem uit om aan­voerder te zijn in de slag met Amalek (Exodus 17). Hij mag met Mozes de berg bestijgen. Hij wacht op Mozes (40 dagen!) als deze met God spreekt. Hij is één van de twaalf verspieders van het land Kanaän. In tegenstelling tot de an­dere tien, kunnen de boze geesten bij hem en Kaleb geen weerspan­nigheid bewerken. Hij wordt niet opstandig tegen de Heer, ondanks de moeilijke omstandigheden. En die zijn er echt wel! Hij blijft standvastig, onwankelbaar en dit kost hem bijna het leven (Num. 14:10). Hij was trouw tot de dood.

Wat kunnen wij van hem leren?

Als wij het woord van de Heer bewaren, zullen we Gods doel be­reiken (het zoonschap). Hierin zullen we moeten volharden. Vergelijk Jozua: hij week niet uit de tent der samenkomst.

Als we verlangen dat de zonen Gods openbaar komen, moeten we daarbij goed in het oog houden dat we dan een weg hebben te gaan die we nog nooit gegaan zijn.

Een andere weg? Nee, maar een weg die verder gaat… We worden uitgenodigd tot- en we hebben ge­kozen voor deze ‘opgang’.

Door voldoende zicht te houden op de ark en de priesters, wisten de Israëlieten de weg. Zo zullen ook wij steeds de weg weten, als we ons oog gericht houden op onze Meester en Hem blijven volgen. Hij is de weg.

 

De zonde van de eerste mensen bij artikel door redactie

Peter Koumans, de schrijver van dit artikel, werd in 1929 in Leiden geboren. Omdat hij bij een deel van onze lezers onbekend zal zijn, geeft hij op ons verzoek een korte be­schrijving van zijn geestelijke levensloop:

“Mijn vrouw en ik waren Neder­lands Hervormd. In 1961 zijn we tot bekering gekomen en kwamen in contact met de Beukenstein-groep. In 1963 is het echtpaar Hijink bij ons aan huis een Bijbelstudie be­gonnen, die zoveel belangstelling ging trekken dat een jaar later al een zaal moest worden gehuurd. Nog een jaar later ontstond een zelfstandige gemeente. Samen met enkele anderen werd een team van oudsten gevormd. Ik ben ongeveer 15 jaar oudste geweest. Om een aantal redenen heb ik mij terug­getrokken als oudste, maar ik bleef wel regelmatig preken. Toen mij dit niet meer mogelijk werd ge­maakt, zijn we overgegaan naar de gemeente te Breda, waar broeder Jackson voorganger was. Na enige tijd werd ik daar lid van het team en bestuurslid van de stichting. Toen de gemeente uit elkaar viel zijn we naar de gemeente te Ant- werpen-Mortsel gegaan. Vanwege de afstand heb ik daar geen lei­dinggevende taak, wel mag ik regelmatig voorgaan”.

 

De zonde van de eerste mensen door Peter Koumans

Het nadeel van heel bekende gedeelten uit de Bijbel is dat het nieuwe eraf is en dat men ze leest met de gedachte van “dat weet ik al”. Maar ook uit de bekende gedeelten wil God ons nieuwe inzichten geven. Het is dan wel nodig dat we ons hart daarvoor openstellen.

Zo’n bekend gedeelte is zeker het scheppingsverhaal en de beschrij­ving van het paradijs. We zien hierin dat God de schepping goed gemaakt heeft. Helaas bleef die schepping niet goed. Het lukte de boze om Adam en Eva te laten zondigen, waardoor zij ongeluk­kig werden en de hele wereld de slechte gevolgen zou gaan onder­vinden.

Nog dagelijks zien we hoe de boze zijn invloed uitoefent in allerlei vormen van wetteloosheid en el­lende. Dat alles had zijn oor­sprong in het zondigen van die twee mensen. Het is zinloos om te denken dat, als zij niet hadden ge­zondigd, wij nog in het paradijs zouden leven. Men kan Adam en Eva zien als vertegenwoordigers van ons. Als zij niet hadden ge­zondigd, waren er zeker nakome­lingen van hen geweest, die gingen zondigen.

Waarom gingen Adam en Eva zondigen?

Toch kunnen we ons afvragen wat Adam en Eva er nu toe leidde om te zondigen. Zij leefden immers onder waarlijk ideale omstandig­heden. Zij hadden geen strijd om te overleven. Onze dagelijkse zonden kunnen we gemakkelijk afdoen door te wijzen op de vele verzoekingen waarmee we worden omringd. We doen onszelf te kort in deze maatschappij als we niet een beetje liegen en niet met onze elle bogen werken. Nee, Adam en Eva hadden geen enkele reden om te gaan zondigen.

Het zou overigens een klein kunst­je voor God zijn om te voorkomen dat ze zouden zondigen. Als God niet had verboden om van de vrucht van een bepaalde boom te eten, zouden ze niet eens kunnen zondigen. Dat is immers alleen mogelijk als je een verbod over­treedt! Maar in het begin staat al dat God mensen schiep naar Zijn gelijkenis. Dat zijn schepselen met een eigen geest waarmee ze zelf­standig kunnen denken en die een eigen wil hebben. God heeft geen marionetten gemaakt, die Hem gedwongen dienen en eren, maar mensen, die dat uit vrije wil kun­nen doen.

God verlangt naar mensen, die Hem eren en aanbidden uit liefde tot Hem. Het hebben van een vrije wil betekent echter ook dat men­sen zich van Hem kunnen afkeren en een eigen weg gaan.

Het is goed om na te gaan welke beweegredenen Eva en Adam hadden om zo te handelen. Het kan ons helpen om zorgvuldiger te leven met de geboden en aanwijzingen, die God ons geeft.

De verschillen tussen de zonde van Eva en die van Adam

Meestal worden de zonden van Eva en van Adam in één adem genoemd. Waarom ook niet, ze lijken ogenschijnlijk op elkaar. Ze deden beiden hetzelfde: Gods gebod overtreden door van de verboden vrucht te eten. De directe gevolgen zijn ook gelijk: beiden werden verdreven uit het paradijs. De verdere gevolgen zijn zó in­grijpend dat het niet anders kan of deze zonde is veel meer dan een kleine overtreding begaan in een ogenblik van onachtzaamheid.

Om daar meer inzicht te krijgen is het nodig om de zonde van Eva en die van Adam apart te bekijken. We zullen ons hierbij niet moeten beperken tot dit deel in Genesis, maar ook teksten hierover uit het Nieuwe Testament gaan bekijken.

Als we dit laatste doen valt ons op de zonde van Eva en die van Adam, op één uitzondering na, nergens tezamen in één tekst wor­den genoemd en steeds in een an­der verband staan. Zo staat bij­voorbeeld in 2 Korinthiërs 11 vers 3 : “Maar ik vrees, dat misschien, zoals de slang met haar sluwheid Eva verleidde, uw gedachten van de eenvoudige toewijding aan Christus afgetrokken zullen wor­den”.

Uit de tekst waarin ze tezamen ge­noemd worden blijkt een opmer­kelijk verschil. Deze tekst is (1 Tim. 02:13-14), waar staat: “Want eerst is Adam gefor­meerd, en daarna Eva. En Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw is door de verlei­ding in overtreding gevallen”. Op deze merkwaardige uitspraak dat Eva wel verleid is, maar Adam niet komen we terug als we Adams zonde gaan bespreken, maar eerst bekijken we Eva’s zonde.

De zonde van Eva.

In Genesis is opvallend veel ge­zegd over de wijze waarop de zon­de van Eva plaatsvond. De slang wordt de listigste van alle dieren genoemd. Hoe hij eruit zag blijft onbekend, alleen is duidelijk dat het geen kruipend dier was. Deze slang is het instrument geworden waardoor de boze probeerde de mensen te verleiden. De aanval van de boze richtte zich eerst naar Eva.

Kennelijk werd zij beschouwd als degene bij wie hij de meeste kans dacht te maken. Hij begon met heel vroom haar kennis van God en Zijn gebod te testen. Hij deed dat door te zeggen dat God hen zeker verboden heeft om van alle bomen uit de hof te eten. Eva meende dat zij Gods gebod goed kent en pareerde deze aantijging door te zeggen: “Van de vrucht van het geboomte in de hof mo­gen we eten, maar van de vrucht van de boom, die in het midden van de hof staat, heeft God ge­zegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven”.

Hier bleek al direct haar gebrek aan kennis, want God had immers tot Adam gezegd: “Van alle bo­men in de hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven” (Gen. 02:16-17). God had alleen verboden om ervan te eten, niet om aan te raken. Dat maakte dat de slang een stapje verder durfde te gaan en hij suggereerde toen dat God had gelogen omdat Hij een slechte bijbedoeling had met dat gebod. God zou bang zijn dat Adam en Eva aan Hem gelijk zouden worden en kennis zouden krijgen over wat goed is en wat kwaad. God zou hen onmondig en afhankelijk van Hem willen hou­den. Eva moest maar niet geloven dat zij zouden sterven.

De woorden van de slang maakten wel diepe indruk op Eva, maar overtuigden haar nog niet ten volle. Daarom besloot ze de boom eens nader te bekijken. Als het inderdaad waar was wat God had gezegd en die boom slecht en gevaarlijk zou zijn, dan zou dat toch wel aan het uiterlijk te zien zijn. Ze ging ervan uit dat wat er goed uitziet ook goed zal zijn. Ook vele Christenen menen op deze wijze te kunnen oordelen of iets goed of slecht is. De boze is wat zijn methoden betreft niet veranderd.

De conclusie van Eva was dat de boom er zeer goed uitzag en een lust was om naar te kijken. De vruchten waren zo prachtig dat de boom begeerlijk werd om daar­door verstandig te worden. Voor Eva was er geen reden meer om aan de woorden van de slang te twijfelen. Integendeel de weg, die de slang aangeeft, is zó eenvoudig, zó aanlokkelijk, waarom zou ze die niet proberen? De Bijbel zegt dan eenvoudig: “zij nam van zijn vrucht en at”. Zo kwam zij ten val door haar gebrek aan kennis van Gods gebod en van God zelf. Want als zij God werkelijk kende, zou ze geweten hebben van Zijn liefde en er zeker van zijn dat Hij altijd het goede met hen voorhad.

De zonde van Adam

Zó uitgebreid het verloop van de zonde van Eva wordt beschreven, zó weinig zegt de Bijbel over die van Adam. Er staat alleen in (Ge­n. 03:06-07): “en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at”. Een sleutelwoord is de tekst, die we al lazen in (1 Tim. 02:14): “En Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw is door verleiding in overtreding gevallen”. Duidelijk staat hier dat Adam niet werd verleid, dus ook Eva verleidde Adam niet om te eten. Er blijkt ook niet dat Eva Adam dwong om te eten. Als iemand zondigt en niet daartoe wordt gedwongen of verleid, kan dat maar één ding betekenen: die persoon zondigt uit eigen vrije wil.

In onze rechtspraak maakt men terecht verschil tussen een moord gepleegd met voorbedachte rade en een, die in een opwelling is gebeurd. In het laatste geval zal de dader heel wat spijt hebben dat hij zich zo heeft laten gaan en zich oprecht voornemen om zoiets nooit meer te doen. Maar als iets met voorbedachte rade gedaan wordt betekent het dat men van te voren al de bedoeling had om het misdrijf te plegen. Men bereidde zich voor en wachtte op de gun­stigste omstandigheden om de kans op succes zó groot mogelijk te maken. Als de daad mislukt of als de gevolgen tegenvallen (bijvoorbeeld door een arrestatie na de daad) wordt men boos, misschien op zichzelf omdat het plan niet goed genoeg was, maar zeker op degenen, die ingrepen en arresteerden.

Het lijkt er veel op dat Adams overtreding er een is, die onder het begrip “met voorbedachte rade” valt.

Het verweer van de zondaren

Het verschil in gesteldheid van Eva en Adam komt goed naar voren in hun verweer tegen God, als Hij hen ter verantwoording roept.

Eva zei: “De slang heeft mij ver­leid en toen heb ik gegeten”. Ze erkende dat zij zwak was en de slang geloofde en deed wat hij wilde. Maar Adam erkende geen schuld, maar zei: “De vrouw, die Gij aan mijn zijde gesteld hebt, die heeft mij van de boom gegeven en toen heb ik gegeten”.

Adam gaf niet alleen de schuld aan Eva, maar ook aan God. God had Eva geschapen en was daar­door volgens Adam mede verant­woordelijk voor wat is gebeurd. Als God een betere vrouw had geschapen zou hij niet hebben gezondigd. Uit zijn verweer blijkt dat hij geen besef van schuld had.

Geestelijk man zijn of geestelijk vrouw zijn

Vaak worden in de Bijbel beelden uit het natuurlijke leven gebruikt om een geestelijke waarheid te verduidelijken. Zo wordt het be­grip man of mannelijk en het begrip vrouw of vrouwelijk ge­hanteerd om een geestelijke ge­steldheid uit te drukken. Dat houdt dus niet een veroordeling in van de vrouw ten opzichte van de man. Het is immers zoals (Gal. 03:27-28) zegt: “Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van man­nelijk of vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus”.

In de Bijbel betekent “mannelijk” soms een aanduiding dat die personen geestelijk stabiel en volwas­sen zijn. Zo wijst (Ef. 04:01-14) erop dat het Gods doel is dat we allemaal de mannelijke rijpheid zullen bereiken, dat is de maat van de wasdom der volheid van Christus. Paulus stimuleert in (1 Kor. 16:13-14) de gelovigen met “Blijft waakzaam, staat in het geloof, weest manne­lijk, weest sterk!”.

Het is Gods bedoeling dat we op­groeien vanuit het kindschap tot jongelingen en vervolgens tot vaders (1 Joh. 02:12-14). Als we zover zijp, worden we niet meer heen en weer geslingerd door de omstandigheden en door allerlei leringen, maar dan zijn we daad­werkelijk meer dan overwinnaars in Christus. Dan heersen we met Christus in de hemelse gewesten als koningen onder leiding van de Koning der koningen.

Helaas geldt dat geestelijk man zijn ten aanzien van beide kanten in het koninkrijk der hemelen. We kunnen ook volwassen worden in het volgen van het kwaad. De mensen, die zover zijn afgezakt, noemt Johannes “anti-Christus- sen” (1 Joh. 02:18). Deze mensen gaan de wereld door om de gees­telijk zwakken te verleiden en te misleiden. Petrus noemt deze mensen valse profeten en valse leraren (2 Petrus 2).

Tegenover mannelijk staat vrou­welijk als een aanduiding van de­genen, die geestelijk afhankelijk zijn. Zo wordt de relatie tussen Christus en de gemeente wel aan­geduid als die tussen een man en zijn vrouw (Ef. 05:22-24). Er zijn meer plaatsen waar deze relatie zo uitgedrukt wordt. Het gebruik van het begrip vrouwelijk als aandui­ding van geestelijk zwakken en niet stabiel komt niet rechtstreeks voor. Maar men kan stellen dat degenen, die niet doen naar de oproep van Paulus in (1 Kor. 16:13 zijn: niet-waak­zaam, wankelmoedig gelovig, vrouwelijk en zwak. Als we dit bedenken krijgt (1 Tim. 02:11-12) een diepere bete­kenis, waar Paulus zegt niet toe te staan dat een vrouw onderricht geeft.

De gevolgen voor Eva

Het geweldige verschil tussen de zonde van Eva en die van Adam wordt nog duidelijker als we naar de antwoorden van God gaan kijken. Tot Eva zei Hij dat haar zwangerschappen moeilijker zul­len worden met pijnlijke haringen en dat haar begeerte naar haar man zal uitgaan en dat hij over haar zal heersen. Het is niet zo dat nu alle vrouwen een moeilijke en pijnlijke bevalling zouden krijgen. Dat is bij de ene vrouw ten opzich­te van de andere heel verschillend. Nee, we zullen ook hier de geeste­lijke betekenis moeten vasthou­den.

De geestelijke plaats van de vrouw (de gemeente) is onder die van de man (Jezus Christus). Het vóórt­brengen van geestelijke kinderen zal met moeite en strijd gepaard gaan (Openb. 12:04-06). We zullen hier nu niet verder op ingaan.

De gevolgen voor Adam

Tegen Adam zei God dat hij zijn plaats verloochend heeft door te doen wat zijn vrouw voorstelde. Hij had haar moeten leiden en moeten voorkomen dat zij die misstap deed. Omdat Adam Gods gebod had overtreden, “is de aard­bodem om uwentwil vervloekt”. Dat wil dus zeggen dat er toen een vloek over de aarde kwam.

De boze kreeg door toedoen van Adam macht over de aarde. Dat is een zeer grote macht. Hij wordt niet voor niets genoemd de overste van deze wereld. Hij kan dan ook Jezus bij de verzoeking in de woestijn al de koninkrijken van de wereld aanbieden. Omdat Adam de wil deed van satan werd hij diens slaaf. Het gevolg was dat hij niet langer voor Gods aangezicht kon komen en weg moest uit de, hof van Eden. Hij zou nu een moeilijke weg moeten gaan en alleen door hard werken zich staande kunnen houden.

De diepere betekenis van Adams zonde

We krijgen meer inzicht over de zonde van Adam, als we begrijpen wat het plan van God is met de mens. (Gen. 01:26) zegt al dat de mens gemaakt zal worden, lij­kende op God, opdat zij zullen heersen over al wat leeft. Adam kreeg daarom de opdracht van God: “Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onder­werpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt” (Gen. 01:28).

Maar Gods bedoelingen met de mens gaan nog veel verder: de geestelijke status van de mens zal als die van Jezus worden. We zul­len aan Hem gelijkvormig worden (1 Joh. 03:02). Dit is niet iets dat in­eens tot stand komt. Adam zou veel moeten leren en op deze wijze geestelijk groeien. Daarom begon God met het plaatsen van Adam in de hof van Eden. De eerste op­dracht was om die te bewerken en te bewaren. Maar Adam weigerde kennelijk om die weg te gaan. Hij wilde niet al die moeite doen om uiteindelijk de positie te bereiken, die God voor hem had bestemd.

Hij meende de kans te krijgen om nu al de macht te krijgen.

Hierin vormt Adam een duidelijke tegenstelling tot Jezus, van Wie in (Filip. 02:06) wordt gezegd dat Hij aan God gelijk was en het had afgelegd en de gestalte van een dienstknecht had aangeno­men. Jezus accepteerde dan ook niet het aanbod van satan om de heerschappij over deze wereld uit zijn hand te ontvangen (Matt. 02:09). Dat was niet omdat Jezus geen recht kon doen gelden op die heerschappij, maar omdat Hij weigerde iets van satan aan te ne­men en Zich daarmee onder hem te stellen. Jezus wilde de weg gaan, die Zijn Vader voor Hem bestemd had. Door gehoorzaamheid, en als gevolg daarvan door lijden, zou Hij de macht verkrijgen.

De zonde van Adam lijkt op die van satan. De satan wilde zich op een wetteloze wijze gelijk maken aan God (Jes. 14.12-14).

Adam en Eva hadden verwacht door het eten van vruchten, die stoffelijk zijn, geestelijk inzicht en macht te krijgen. Maar helaas krijgt hierdoor het stoffelijke in hen de overhand. En het stoffe­lijke leven is tijdelijk en zo gaat de dood over hen en door hen over de ganse schepping zijn invloed doen gelden. Dat zegt Romeinen 5 heel duidelijk. Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood. Maar al is alles veel moeilijker geworden, God laat Zijn schepping niet los. Hij heeft al voorzien door Zijn Zoon, Die het begin van de schep­ping Gods is (Openb. 03:14) en Die voor ons het geslachte Lam werd.

Adam en Jezus

In Romeinen 5 worden de ver­schillen tussen Adam en Jezus Christus uitgelegd. Hierbij noemt (Rom. 05:14) Adam een beeld van de komende. Dat is niet bedoeld als een voorbeeld, maar als een tegenbeeld, ofwel tegen­overgesteld aan het beeld. De geestelijke instelling van beiden was volkomen tegengesteld. Daarom is Adam een type van de antichrist.

In dit Bijbelgedeelte wordt uit­eengezet wat de gevolgen van de zonde van Adam zijn voor de gehele mensheid. Door Adam kwam de zonde in de wereld en door de zonde de dood. Die dood heerste als koning ook over de­genen, die niet gezondigd hebben op een gelijke wijze als Adam. Hier wordt nadrukkelijk gezegd dat er dus ook minder ernstige zonden zijn.

Voor mensen, die zondigen op gelijke wijze als Adam, gelden een aantal ogenschijnlijke harde uit­spraken van Jezus. Zo zei Hij van hen dat ze geen kind van God zijn, maar van de duivel (Joh. 08:44).

Hij noemde ze slangen, adderen­gebroed (Matt. 23:33) en verge­leek ze met gewitte graven die van binnen vol huichelarij en wetsverachting zijn (Matt. 23:27-28).

Als ze een bekeerling maken, ma­ken ze hem tot een kind van de hel (Matt. 23:15). Wat ze ook doen, ze blijven werkers der wet­teloosheid (Matt. 07:21-23). Voor hen is de donkerste duisternis voor eeuwig weggelegd (Judas 01:08-13, 2 Petr. 02:01-18).

Judas Iskariot behoorde tot deze mensen. Hoewel hij de boodschap van het Koninkrijk Gods kende en zelfs met de andere discipelen zieken had genezen en mensen bevrijd, ging hij toch op de ver­keerde weg. Niet alleen werd hij een dief, maar hij stelde zich open voor de boze. Op een bepaald ogenblik voer de satan in hem (Luc. 21:03) en Judas werd zijn gewillige werktuig.

Nu gaan we ook de uitspraak van Jezus over hem begrijpen toen Hij zei: “Het ware voor dien mens goed geweest, als hij niet geboren was” (Matt. 26:25).

De zonden van zulke mensen wordt wel de lastering van de heilige Geest genoemd (Matt. 12:31-32). Deze zonden worden niet vergeven zegt de Bijbel. Dat is niet omdat God niet zou willen en kunnen vergeven, maar omdat deze mensen zich verharden en zich niet willen buigen voor God en geen berouw tonen over hun daden.

Net zo als men kan groeien in het kindschap van God, kan men ook groeien in het kwaad. Hier kan men ook groot in worden. Hierin zijn degenen, die eerst veel kennis van Gods woord hebben en de krachten van de heilige Geest hebben ervaren, het gevaarlijkste voor de gelovigen. Deze mensen worden valse Christussen en valse profeten genoemd, die de gelo­vigen trachten te verleiden door wonderen en tekenen (Matt. 24:24).

De “Adams” in onze gemeenten

Uit het voorgaande zou men kunnen afleiden dat het zaak is om mensen, die de gesteldheid van Adam hebben, zó snel mogelijk uit de gemeente te verwijderen. Niet alleen zijn ze gevaarlijk voor de andere gelovigen, ze zijn niet opnieuw tot bekering te brengen, zoals (Heb. 06:04-06) zegt. Als we dat zouden proberen, gooi­en we immers paarlen naar de zwijnen (Matt. 07:06).

Toch zegt de Bijbel heel duidelijk, dat we niet mogen oordelen. God alleen kent de gesteldheid van ons hart. Wij zien de uiterlijke zonden. Bij Eva en Adam leken die gelijk. Opmerkelijk is dat Jezus niet Judas verwijderde uit Zijn kring, maar hem de vrijheid gaf om te hande­len en weg te gaan.

Zo zal ook in onze gemeente een tijd komen dat ze zich openbaren en dan weggaan. Het is dan zoals (1 Joh. 02:19) zegt: “Ze zijn van ons uitgegaan, maar ze waren uit ons niet; want indien ze uit ons geweest waren, zouden ze bij ons

gebleven zijn”. We zullen wel waakzaam moeten zijn, zoals Paulus de oudsten van Efeze waar­schuwde: “Zelf weet ik dat na mijn heengaan grimmige wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet zullen sparen; en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken” (Hand. 20:29-30).

God wil niet dat iemand verloren gaat, maar zijzelf verwerpen de genade van Jezus Christus. Ze hebben de duisternis liever dan het licht. Het kenmerk van hun zonde is het ontbreken van schuldgevoe­lens.

Het vereist een bijzondere onder­scheiding, gegeven door de heilige Geest, om te onderkennen dat iemand bezig is deze heilloze weg op te gaan. Soms is het mogelijk om dit te stoppen, maar daarvoor kan dan wel een heel hard ingrijpen nodig zijn. Denk maar eens aan Ananias en Safira! In de Bijbel wordt over deze dingen geschre­ven opdat we gewaarschuwd zijn voor het optreden van deze men­sen, die zich voordoen als schijn- apostelen en als engelen des lichts (2 Kor. 11:13-15).

De taak van Eva en haar zaad

Het leek of de satan door de sa­menwerking met Adam voorgoed het voor het zeggen heeft gekre­gen op de wereld. Maar God had een plan met de mens en wil dat tot uitvoer brengen samen met die mens.

God wijst hier al op als Hij tegen de slang zegt: “Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen” (Gen. 03:15).

God spreekt hier dus over de strijd tussen de vrouw en haar zaad en de slang. Opmerkelijk is dat Adam hier niet wordt genoemd. Door zijn geestelijke verbondenheid met de boze staat hij aan de verkeerde kant.

Wat is het zaad van de vrouw? Hiertoe behoort Jezus Christus, Gods zoon, verwekt in een mens en ook de zonen Gods, de gelo­vige mannen en vrouwen, die Jezus volgen. Hiernaar verwijst het vervolg van (1 Tim. 02:13-14) : “doch zij zal behouden worden, kinderen ter wereld brengende”. Andere vertalingen spreken hier over “het kind ba­rende”.

Ook (Openb. 12:01-06) duidt op de overwinning van het zaad van de vrouw. Dus reeds in Genesis wordt de strijd tussen Gods volk en de satan met zijn trawanten aangekondigd. Het zal een zware strijd worden. De nieu­we vertaling zegt dat de hiel zal worden vermorzeld. Een trans­criptie vertaling spreekt over het aantasten van de hiel. Het is dui­delijk wat hiermee wordt bedoeld: Gods volk zal worden tegenge­werkt in het voortgaan. We weten het: de gelovigen zullen worden vervolgd en verdrukt, ze zullen veel moeten lijden om de naam van Jezus. Maar God belooft ook al in Genesis de overwinning. De kop van de slang zal worden vermorzeld!

Zo zien we dat Eva en haar zaad niet lijdzaam moeten afwachten op de dingen, die zullen gaan gebeu­ren, maar dat God hen -de gelovi­gen- die Jezus Christus volgen, daadwerkelijk gaat inzetten in deze strijd: het verbreken van de werken van de boze. Dat zal ge­schieden in de verkondiging van de boodschap van het Koninkrijk Gods op dezelfde wijze zoals onze grote broer Jezus Christus het deed: het aanbod van vergeving van zonden, de bevrijding van boze geesten, het herstel van de totale mens en de groei tot het zoonschap van God.

 

Barmhartigheid door Cees Maliepaard

“Want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft; barmhartigheid echter roemt tegen het oordeel” (Jak. 02:13).

Oordeelt onze barmhartige Vader onbarmhartig over de onbarmhartige? Dat is niet erg aannemelijk, want de Vader is altijd zichzelf. Hij heeft nu eenmaal geen twee gezichten. Onbarmhartigen die aan hun onbarmhartigheid vast­houden, omarmen daarmee de van elke vorm van barmhartigheid gespeende vorst der duisternis. Zij delen in zijn denkklimaat, dat langzaam maar zeker ook het hunne aan het worden is. En in dat klimaat zijn basisbegrippen als liefde, licht, barmhartigheid en ontferming, onbekende grootheden.

Wanneer men vanuit dit kille, on­barmhartige gedoe tot inkeer komt en over de ene door Gods barmhar­tigheid gegeven weg ter ontkoming tot Hem nadert, zal men bemerken dat de barmhartige Vader onver­anderlijk is en er bevrijding vanuit een egocentrische levenspraktijk mogelijk is. Die ene weg is Jezus, het getrouwe beeld van de Vader in al z’n barmhartigheid.

Via de ene weg leren we wat het wezen van God is: één en al barm­hartigheid. En op die (geestelijke) weg wandelend, wordt ook óns in­nerlijk omgevormd naar het beeld van de Vader. Dat gaat niet van­zelf – daar komt echt wel het één en ander bij kijken. Maar het re­sultaat liegt er niet om: de barm­hartige Vader krijgt barmhartige zonen, zonen die passen in Zijn plan. Zonen die ten aanzien van Gods schepping barmhartigheid betrachten. Dat behoeven ze dan niet meer op te brengen, maar dat komt voort uit hun hartgesteldheid. En deze Goddelijke barm­hartigheid roemt met succes tegen het oordeel!

 

De wet en de belofte (2) door Wim te Dorsthorst

Zicht op Israël -5-

De nieuwe mens

Wij hebben in het vorige artikel getracht aan te tonen dat de erf­genamen der beloften niet auto­matisch de natuurlijke nakomelin­gen van Abraham zijn, maar dat zij, die uit het geloof zijn, kinde­ren van Abraham zijn (Gal. 03:07). Zij zijn dus het volk van God.

Er staat ook geschreven: “Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen” (Gal. 03:29). Jezus Christus was het zaad waar­op de belofte sloeg en waaruit de gehele mensheid geestelijk gebo­ren zou worden en die dan erfge­namen der belofte zouden zijn in de geestelijke wereld (Ef. 01:03). Het sloeg op Hem dat God sprak: “Ik ben God de Almachtige, wees vruchtbaar en wordt talrijk; een volk, ja een menigte van volken, zal uit u ontstaan, en koningen zullen uit uw lendenen voortko­men” (Gen. 35:11; Gen. 12:02; Gen. 17:4; Jes. 49:06-07).

Zoals uit de lendenen van Adam de gehele natuurlijke mensheid voort zou komen, om op de ganse oppervlakte van de aardbodem te wonen, en het beeld van de stof­felijke zou dragen (Gen. 01:28; Hand. 17:26; 1 Kor. 15:47-49), zo zouden uit Jezus Christus al deze volken, door een geestelijke ge­boorte, geestelijk voortkomen en hemelburgers zijn en het beeld van de hemelse gaan dragen (Joh. 03:05-06; 1 Petr. 01:23; Filip. 03:20; 1 Kor. 15:49).

heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen” (Gal. 04:04-05).

Jezus Christus is gekomen onder de wet en heeft voor ieder mens die Hem in geloof aanvaardt, de wet vervuld en heeft de vloek gedragen in ieders plaats. “De straf die ons vrede aanbrengt, was op Hem” (Jes. 53:05).

Zo is het Joodse volk in de eerste plaats, maar ook alle andere schepselen, vrijgekocht van de wet en de vloek van de wet.

“Want allen die het van de werken der wet verwachten, liggen onder de vloek; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Maar Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te wor­den, want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder die aan het hout hangt” (Gal. 03:10-13). In Hem en in Hem alleen ging het testament open en konden al die geweldige voorrechten van het volk Israël in vervulling gaan.

Het oude is voorbij

Het zou te ver voeren om hier alle Schriftplaatsen aan te halen die in de Bijbel staan vermeld en spre­ken van dit onbeschrijfelijke heilsgebeuren (lees bijvoorbeeld de lofzang van Maria en de pro­fetie van Zacharias in Lukas 1).

De profeet Jesaja bijvoorbeeld zet uiteen hoe God het volk met grote majesteit en kracht uitgeleid heeft uit Egypte (Jes. 43:16-17). En dan profeteert hij verder: “Denk niet aan hetgeen vroeger gebeurde en let niet op wat oudtijds is ge­schied… Zie, Ik maak iets nieuws, nu zal het uitspruiten; zult gij er geen acht op slaan? Ja, Ik zal een weg in de woestijn maken, rivieren in de wildernis. Het gedierte des velds zal Mij eren, jakhalzen en struisen, want Ik geef water in de woestijn, rivieren in de wildernis om mijn uitverkoren volk te dren­ken.

Het volk dat Ik Mij gefor­meerd heb zal mijn lof verkondi­gen” (Jes. 43:16-17; Jes. 43:19-21).

Deze profetie is machtig in ver­vulling gegaan met de komst van Jezus Christus, evenals (Jes. 61:01-02 (zie ook Luk. 14:18-21). En als Jezus het evangelie Gods, de ‘blijde boodschap’ be­gint te prediken dan zijn Zijn eerste woorden: “De tijd is ver­vuld en het Koninkrijk Gods is nabij gekomen, bekeert u en gelooft het evangelie” (Mark. 01:14-15).

Deze woorden predikt Jezus aan de Joden, het volk van God waar Jesaja 43 van spreekt als Gods uitverkorenen.

Het lijden van het volk

Vanaf het prilste begin heeft dit volk, juist omdat dit het volk van God was, enorm veel verdrukking meegemaakt. God zegt het tegen Mozes dat Hij gehoord en gezien heeft hoe Zijn volk wordt mishan­deld in Egypte (Ex. 03:07).

Egypte -een beeld van satan- wil­de dit volk uitroeien door alle jongens die geboren werden, in de Nijl te werpen. Alle moeite en strijd met de volkeren die rondom Israël woonden, werd uiteindelijk allemaal gedirigeerd door de overste dezer wereld, de overste van de macht der lucht, de duivel. Ze verleidden het volk tot gruwe­lijke vormen van afgodendienst, waardoor ze uit de bescherming van God werden losgescheurd. Ze maakten offerhoogten en afgods­beelden en bogen zich voor het heer des hemels neer.

Psalm 115 zegt over het maken van die afgodsbeelden: “Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt” (Ps. 115:008).

En hoe werden ze? Ze werden tot een volk, dat stom, blind en doof was. Ze ruiken niet, ze tasten niet, ze gaan niet en geven geen geluid met hun keel (Ps. 115:005-007) Denk je dat eens in voor het volk van God! Het werd en was een hard­nekkig en verschrikkelijk weer­spannig volk. En juist hierdoor stonden ze buiten Gods bescher­ming en moest God dit volk overgeven aan de machten die ze wilden dienen (o.a. Jer. 20:04-05). Ballingschap en onmenselijke behandeling waren het gevolg. Maar ver boven dit alles uit had God Zijn volk lief en gedacht Hij altijd weer de eed die Hij gezwo­ren had aan Abraham, Isaak en Jakob.

Verlossing na berouw

In grote lankmoedigheid heeft God dit volk altijd weer verdragen en overladen met heilsbeloften, door de profeten gesproken. Samenvattend hiervan wil ik noemen (Hos. 02:13-22). Lees dit en je ziet de grenzeloze liefde van een goede, getrouwe God.

Maar de vraag is, valt dit zomaar als vanzelf aan iedereen ten deel omdat ze nageslacht van Jakob zijn? Het antwoord is heel duide­lijk: neen! Het Oude Testament spreekt namelijk zeer duidelijk van bekering. Als voorbeeld is te lezen (Deut. 30:01-10), waar boven staat: ‘Na berouw verlossing’.

En de profeet Jesaja zegt in hoofdstuk 57 in het gedeelte: ‘Troost voor verbrijzelden’: de Heer woont bij de verbrij­zelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen ople­ven” (vs.15).

Vers 18 en 19 zeggen dan: “Zijn wegen heb Ik gezien, doch Ik zal het genezen, het leiden en het weer vertroosting schenken, name­lijk aan de treurenden ervan. Ik schep de vrucht der lippen: Vrede, vrede voor hem die verre, en voor hem die nabij is, zegt de Here; en Ik zal hem genezen”.

Het overblijfsel

Het heil zal deelachtig worden aan de nederigen, verbrijzelden en treurenden (zie ook Jes. 61:01-02). Aan ‘het overblijfsel’, zij die in hun hart Israëlieten zijn, zoals bijvoorbeeld Nathanaël (Joh. 01:48). Die geen aanstoot nemen aan Jezus en waaraan God alles in genade kan schenken (Matt. 11:06; Rom. 11:05-06).

En dan is de boodschap van de grote Vredevorst, Jezus Christus: “Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.

Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden.

Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.

Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.

Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden. Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien.

Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden” (Matt. 05:03-09).

Dit is het overblijfsel waar Jesaja 57 van spreekt.

De tijd is vervuld

Hier begint het nieuwe uit te spruiten voor degenen die er acht op slaan en het oude prijs willen geven. Levend water brengt Je­zus om het uitverkoren volk te drenken.

“De tijd is vervuld en het Konink­rijk Gods is nabij gekomen. Be­keert u en gelooft het evangelie” (Mark. 01:15).

Dat is de blijde boodschap. In de eerste plaats voor het Joodse volk, maar dan ook voor de hele schep­ping.

Want de vrede die Jesaja aankondigt (Jes. 57:01), geldt hen die nabij zijn: het Joodse volk; maar ook hen die verre zijn: alle volken.

 

Het land der belofte (naar Spreuken 2) (gedicht) door Astrid Poldervaart

Zweef maar mee als je kan,
laat je meevoeren door de wind,
naar verre vreemde oorden,
waar ze praten zonder woorden,
waar ze kijken zonder te zien,
waar ze weten en vergeten
wie je bent

 

Drijf maar mee als je kan
laatje meevoeren door de golven
naar een paradijs in de zee,
waar ze het licht in je doven,
waar ze je van alles beloven,
waar ze je van je ziel beroven,
waar je alles doet wat je niet wil,
in goed en kwaad zit geen verschil…

 

Zo probeert de leugen de waarheid te verdraaien
om op jouw akker onkruid te zaaien.

Maar de Waarheid bewaart je van het kwaad,
als je Zijn wijsheid in je hart bewaart

 

En voor hen is het land dat is beloofd:
wiens licht niet is gedoofd,
wiens schat niet is geroofd.

Dan zullen de oprechten en de vromen,
in het land van de belofte wonen.