1999.07-08 Levend geloof Nr. 401

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

In ons vorig nummer schreven wij over het ontstaan van Levend Geloof en ook hoe de naam Levend Geloof tot stand kwam. In ons blad keert de oproep om een lévend geloof tot openbaring te brengen dan ook telkens terug. Natuurlijk wordt er niet altijd op directe wijze over het geloof geschreven, maar direct of indirect, het gaat uiteindelijk om de geloofsbeleving die zich in en door elk kind van God behoort te openbaren. Werkelijk geloof behoort niet ver­borgen te blijven, Jakobus formuleert dat op duidelijke wijze door op te merken: “Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder wer­ken dood” Jakobus, 2 vers 26. (Jak. 02:26).

Daarbij gaat het uiteraard om het échte geloof in Jezus Christus, de Zoon van de levende God. Iedere andere vorm van geloof is surrogaat en uit de verkeerde bron afkomstig. Onze doelstelling is dan ook, temidden van een wereld van ongeloof, bijgeloof en verkeerd gericht geloof, dit echte gebofte verwoorden. Daarbij proberen wij rekening te houden met de verschillende categorieën lezers die ons blad heeft. Dat wil zeggen dat sommige artikelen meer bestemd zijn voor degenen die nog in een beginstadium zijn wat betreft hun geloofsbe­leving, terwijl andere artikelen meer gericht zijn op hen die verlangend zijn door te groeien naar het volwassen stadium in Christus. Ook in dit nummer treft u in de verschillende korte en langere artikelen weer een veelzijdige belichting aan hoe ons geloofsleven behoort te functioneren en meer en meer vrucht gaat dragen.

Zo mag Levend Geloof, door Gods genade, meewerken bij de groei van ons geloofsleven. En zo zal, temidden van alle geestelijke verwarring en misleiding, de stabiele, overwinnende gemeente van de grond gaan komen en als een hel­der lichtbaken in het plan van God gaan functioneren.

 

Kom in actie! Door redactie

Hoewel Levend Geloof al bijna 40 jaar bestaat blijkt soms toch nog dat men niets afweet van het bestaan van ons blad. Voor sommi­gen die het blad ‘ontdekken’ blijkt een geheel nieuwe  (geestelijke) wereld open te gaan waarvoor men dan bijzonder dankbaar is. Nu kan men opmerken dat er door reclame te maken, bijvoorbeeld door het plaatsen van advertenties in andere bladen, vanzelf meer aandacht komt voor Levend Geloof. Onze ervaring is echter dat de beste reclame voor ons blad de ‘mond-op-mond reclame’ is. Spreek over ons blad, geef het door aan anderen, kortom: kom in actie! Hier volgen een aantal sug­gesties:

Het opgeven van adressen  (het liefst schriftelijk) waar wij enkele proefnummers naartoe kunnen zenden.

Het eenmalig of meermalig afnemen van extra exemplaren voor gerichte verspreiding aan familie, kennissen of gemeente­leden.

Het overmaken van een extra bijdrage. Lees wat we daarover schrijven in het kader van onze zomeractie.

Het blad, al of niet gratis, verkrijgbaar stellen via de boekentafel van uw gemeente, zoals in verschillende gemeenten al gebeurt.

Het opgeven van iemand voor een geschenk- of adoptieabonne­ment.

Kortom, er zijn mogelijkheden genoeg om ‘in actie te komen’ en meer bekendheid te geven aan het heerlijke en kostbare evangelie, waarvan de uitleg in Levend Geloof zo’n centrale plaats inneemt.

 

De weg naar een zinvol bestaan door Jan W. Companjen

Hoewel de laatste jaren wat minder frequent, is Jan Companjen ongetwij­feld één van de meest productieve schrijver van ons blad geweest. Vrijwel vanaf het begin schreef hij bijna iedere maand een geloofsopbouwend artikel. Zijn getuigenis werd al gepubliceerd in het nummer van juli/augustus 1962! We zijn blij dat we ook in dit nummer weer een arti­kel van hem kunnen publiceren.

“En God schiep de mens naar Zijn beeld… En God zegende hen en zeide tot hen: Weest vruchtbaar, wordt talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar en heers over al het geschapene…” Genesis, 1 vers 27 en 28. (Gen. 01:27-28). “Terstond nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij op uit het water. En zie de hemelen openden zich en de Geest Gods daalde op Hem neder als een duif. En zie een stem uit de heme­len zeide: Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik een welbehagen heb” Matteüs 3, vers 16 en 17. (Matt. 03:16-17). Nog nooit heeft de mensheid zoveel vragen gesteld betreffende het gees­telijk leven van de mens en de onzienlijke wereld, als nu. Het gaat bij deze vragen, zoals u zult begrij­pen, om het innerlijke van de mens: Waar kom ik vandaan, waar ga ik naar toe, waarvoor leef ik? En er is toch meer tussen hemel en aarde? En waar kan ik daar antwoord op vinden? Kortom, men is wereldwijd op zoek naar de zin van het mense­lijk bestaan.

Het is dan ook onbegrijpelijk dat een groot deel van het Christendom, met een Bijbel vol bewijsmateriaal dat God, de Schepper van hemel en aarde, in gemeenschap met Zijn schepping wil leven, tot op de dag van vandaag geen steekhoudende antwoorden geeft op die vragen. Een en ander heeft wel tot gevolg gehad dat wij, tot in alle godsdienstige gele­deren toe, met allerlei geestelijke uit­wassen zitten. De mens is en blijft zoekende naar iets wat hij mist.

Geschapen met een doel

Het komende millennium, waarvan men verwacht dat het een geestelijke inslag zal hebben, speelt hierin zeker een rol. Ik geloof dan ook dat wij aan de vooravond van dit millennium  (de zevende dag na de schep­ping en de derde dag na de komst van Jezus Christus) ons eens duide­lijk en onomwonden moeten uit­spreken dat de mens voor een doel geschapen is en dat Jezus Christus ons naar dat doel de weg wijst. Laten wij, gelovigen die ons gekocht en betaald weten door Zijn bloed, eens op onze voeten gaan staan en gaan verkondigen dat Jezus Christus de daartoe door God de Vader zelf aangewezen weg is. Hij is de weg tot herstel van alle dingen, Geestelijk en natuurlijk. Ja, zelfs tot herstel van de ganse schepping die door toedoen van duivelse machten en krachten tot een zuchtende schepping is verworden.

Laten we dus beginnen met vast te stellen dat de mens door de Schepper met een doel, met een Goddelijk doel, geschapen is. Dat doel was en is, God vertegenwoordi­gen in Zijn schepping.

Laat dat gegeven nu eens goed tot ons door­dringen en vervolgens, daarop aan­sluitend, dat God de Schepper, met die mens in gemeenschap wil wan­delen. God is Geest en Jezus zei daarvan, in Johannes 4 vers 24 (Joh. 04:24), dat een ieder die Hem wil aanbidden  (met Hem wil omgaan) dat moet doen in geest en waarheid. In de Geest en de Waarheid waarin Hij de mens schiep. “Kom. laat ons men­sen maken” en Hij schiep zich de mens Adam om daarmee samen te werken in Zijn Geest. Daartoe schonk God Adam Zijn Geest.

Kroon der schepping

Die inwonende Geest maakte hem tot kroon der schepping en uit haar zou het verdere nageslacht geboren worden.  (Let op: ook bij Jezus, als tweede Adam, vindt een zelfde ont­wikkeling als nageslacht plaats). Gods doel met de mens stond en staat vast. Hij kreeg een vrije wil en kon zijn Maker gehoorzaam maar ook ongehoorzaam zijn.

De zondeval van de mens bestond en bestaat uit de keus dat de mens zijn eigen weg gaat. God zei tot Adam  (en later tot Eva): Alles mag, van elke boom mag je eten, overal mag je van genieten, maar… wat goed of kwaad is zal je al wandelende met Mij leren. Dat is een leer­proces en daarvoor heb je Mijn leiding nodig’.

Dat wachten en in samenspraak leven met hun Schepper, was kenne­lijk teveel gevraagd. De mens ging zijn eigen weg, werd ondergeschikt en luisterde naar de tegenpartij die al vanaf het begin levensgroot aan­wezig was.

Hemel en aarde waren één. De mens had een dusdanig Geestelijk vermogen dat hij ook in de onzien­lijke wereld kon functioneren. Hij bestond niet alleen uit een lichaam met een ziel, maar bezat ook Gods Geest en kon daardoor in gemeen­schap met Zijn Schepper leven. En toch koos de mens voor een eigen weg met het gevolg dat hij het intie­me Goddelijke leven kwijtraakte. God kan niet wonen in een lichaam dat tot zonde verworden is. De mens die geschapen was om lei­ding te geven ging er onderdoor, door naar een andere stem dan Gods stem te luisteren. De mens ging in de verdediging, gaf God en de duivel de schuld van de ontspo­ring. Adam zei: “De vrouw die Gij mij gegeven hebt” en Eva zei: “De slang heeft mij verleid”.

Menselijk drama

Het menselijk verblijf in een para­dijs én gemeenschap met God werd een drama. Zij raakten Gods Geest kwijt en werden zielige mensen. Zij verstopten zich, voelden zich naakt, onbeschermd en schuldig. Maar God liet ondanks alles, Zijn schepping niet in zijn naaktheid achter. Hij bekleedde ze, niet met vijgenbladeren, zoals vaak wordt afge­beeld, maar met dierenvellen. Is het niet zeer opmerkelijk dat dieren­offer, dat Godsoffer, voor de mens? Verder kondigde Hij een felle strijd aan tussen het ‘zaad van de vrouw’ en het ‘zaad van de slang’. Het zaad van de vrouw zou zich laten verlei­den en kinderen der duisternis voortbrengen.

Maar kreeg ook de belofte dat het zaad van de vrouw, Satan de kop zal vermorzelen.

Vanaf dat moment begon de degene­ratie van de mens, goed en kwaad groeiden naast elkaar op. Aan de ene kant sloeg Kaïn, Abel dood en aan de andere kant wandelde Henoch met God. Gods trouw bleef bestaan. De aartsvaders, Abraham, Isaak en Jakob, mochten Gods nabijheid nog in bijzondere mate ervaren. God sloot een verbond met Noach, met Abraham en het uitverkoren volk Israël en uiteindelijk een nieuw ver­bond voor de gehele mensheid in Christus Jezus.

Bij dit alles ligt het gewicht bij Gods daden. Aan de menselijke kant kre­gen we een degeneratie die tot op de dag van vandaag voortduurt. Ondanks de roeping van Israël om Gods heerlijkheid en almacht te openbaren, verviel dit volk, maar ook het volk dat als nageslacht uit Christus voortkwam en werd tot een volk van overleveringen en vormen­dienst.

Een nieuw begin

In de laatste vier eeuwen voor Christus was de Godsspraak en openbaring bij het volk tot een mini­mum gedaald. Toch heeft het volk Israël naar de belofte het zaad Gods doorgegeven en werd de Christus uit dat volk geboren. Die tweede Adam, door de Geest Gods bij Maria verwekt, gaf ons mensen de mogelijkheid tot een nieuw begin. Herstel van de band tussen God en de mens. Door de gestage achteruitgang was het volk Israël een volslagen natuurlijk volk geworden die verlossing en bevrij­ding verwachtte door middel van een koning die door kracht en geweld hun zou verlossen van hun vijanden. En zie daar komt ineens een onverwachte Messias die boven het natuurlijke leven staat en dat bevestigt met tekenen, wonderen, wijsheid en inzicht die alle verstand te boven gaat.

Let op: God houdt vast aan het doel waarvoor Hij de mens geschapen heeft. Zijn plannen falen niet. Men hoort menigmaal zeggen dat het ver­bond dat God sloot met Israël, die roeping, onberouwelijk is. Nu dat­zelfde geldt ook voor de mens die zich geborgen weet in Jezus Christus. De schepping die een oor­sprong, een bestaansrecht en een doel heeft, werd aan de mens toever­trouwd. De ongehoorzaamheid van Adam en Eva door niet met God te wandelen maar een eigen weg te gaan, werd afgebroken, maar bij de komst van Jezus Christus weer her­steld. Gods Geest vond in Hem een nieuwe beelddrager en uit Hem kwam een nieuw verbondsvolk voort.

Laten wij na tweeduizend jaar Christendom eens tot de erkenning komen, dat wij -christenen- halfweg zijn blijven steken, ja dat wij als christenen zijn meegaan degenere­ren tot een niveau dat overeenkomt met de situatie in Jeruzalem, omschreven in Handelingen 4 vers 24 (Hand. 04:24) e.v. De koningen der aarde en de geestelijke oversten waren daar tezamen vergaderd tegen de Here en zijn Gezalfde, “tegen uw heilige knecht Jezus, die Gij gezalfd hebt”  (vs. 27).

Terug naar de bron

Ook nu zien wij hetzelfde gebeuren, de Naam van Jezus moet worden uit­geroeid en Zijn volgelingen moeten monddood worden gemaakt. Zie om u heen en wordt wakker en zie wat kerkelijke en andere geestelijke lei­ders voor onheil aanrichten. Wordt wakker en versterk die­genen die Geestelijk stervende zijn. Terug naar de bron: Jezus Christus. Als wij Hem uit de Bijbel weg­halen, kunnen wij het hele Nieuwe Testament -het Nieuwe Verbond- wel weggooien.

Daar zijn zeer velen, vooral op het kerkelijk terrein, al druk mee bezig. Zij vallen terug op het oudtestamen­tisch geloven, waar voor Geestelijk leven weinig plaats is. Helaas heb­ben veel gelovigen zich al bij die afgang neergelegd. Toch zal er een kentering komen want Jezus zal overwinnaar zijn. Aan Hem is, door God Zijn Vader, alle macht gegeven in hemel en op aarde en Hij is door diezelfde God aangesteld tot Here  (Leidsman)) en tot Christus  (Verlosser). Zie Handelingen 2 vers 36 (Hand. 02:36). Die Jezus werd ons, als een gave van God, geschonken tot heil van ons­zelf, maar ook voor die van de gehe­le wereld. Adam en Eva waren ongehoorzaam, maar Jezus, onze Heer, maakte door Zijn gehoorzaamheid de weg open tot ons heil.

De weg is open

Die weg ligt open voor een ieder die Jezus als Verlosser en Heer in gehoorzaamheid wil aanvaarden. Dat aannemen van Jezus houdt in dat een volgeling van Jezus Christus Zijn Geest aanvaardt. Want wie Hem aanhangt wordt één Geest met Hem. En die Hem aange­nomen hebben, heeft Hij macht gegeven kinderen, ja zelfs zonen Gods te worden.

In bepaalde kringen staat men er niet zo op ‘Geestelijk’ te worden. Men wil daar zichzelf blijven. Dat Geestelijke ontmenselijkt de mens zegt men. Die mensen worden zwe­verig en staan niet met beide benen op de grond.

Op dat punt -een geestelijk christen zijn- zullen wij ons moeten gaan concentreren, omdat de mensheid daar juist naar zoekt. Christen zijn zonder Geestelijke gemeenschap met God, de Vader, en Zijn Zoon, Jezus Christus, is een volkomen uit het lood geslagen zaak. Nogmaals, en daar kunnen wij niet omheen, het is Gods bedoeling dat wij als mens tot het doel komen waartoe Hij ons geschapen heeft. In het Hogepriesterlijke gebed komt dat samen uit één Geest leven en werken uitermate duidelijk naar voren.

De volkomen harmonie tussen Schepper, Jezus Christus en Zijn Lichaam -de gemeenschap van Zijn volgelingen- komt daarin tot uiting omdat zij uit één Geest, uit Gods Geest zijn. Dat leven voor de mens is vanaf het begin Gods doel geweest.

Het evangelie van Johannes, het boek Handelingen en de brieven van de apostelen leren ons overduidelijk dat het uitzonderlijke van het Nieuwe Verbond met God de Schepper daarin gelegen is dat wij Zijn gave, Jezus Christus aannemen. Ten eerste tot verzoening van onze zonden, als Lam Gods. En ten twee­de als Leidsman totdat het zal zijn: Christus alles in allen.

Bekleed met Christus

Dat houdt in dat niet alleen Jezus Christus gehoorzaam aan Zijn Vader moest zijn, maar dat ook wij, als Zijn volgelingen, in alles Zijn weg moeten gaan en alle gerechtigheid vervullen. Dan zijn wij een nieuwe schepping; voelen ons niet meer v! zondig of naakt, maar hebben ons bekleed met Christus en hebben onze kleren gewassen in het bloed van het Lam.

Wij mogen met feestkleren de bruiloftszaal binnengaan om daar met lof ons grote God te danken. De liefde Gods, die in ons meer kan doen dan wij bidden of beseffen, kan Zijn werk gaan doen en ons maken tot een zoutend zout en tot een licht op de kandelaar. Het is niet Gods schuld dat het mis gaat in deze wereld. Van Zijn kant is alles in orde. Jezus riep uit: Het is volbracht! Ieder mens kan terugke­ren tot God, zijn Schepper en kan vrede, vergeving van zonden ontvan­gen. Want alzo liefhad God, heeft God, deze wereld dat Hij daartoe Zijn eniggeboren Zoon gaf. Indien de hedendaagse mens gaat vragen: ‘Wat moeten wij doen?’, is ook ons  (althans dat behoort het te zijn) antwoord: “Bekeert u uit dit verkeerde geslacht Handelingen 2 vers 40  (Hand. 02:40), en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot ver­geving van uw zonden, en gij zult de gave van de Heilige Geest ontvangen”. Dan wordt het waarlijk Pinksteren, Christus in u, de hoop der heerlijk­heid. Eén Gemeenschap, samen door één Geest tot één Lichaam gedoopt.

Grote God, wij willen U aanbidden

Voor het heil dat U ons hebt bereid

Door de Geest die U ons hebt gegeven

Prijzen wij U tot in eeuwigheid.

 

U hebt Jezus alle macht gegeven

straks zal alles als herschapen zijn

Ook de Zoon zelf zal zich onderwerpen

God zal alles dan in allen zijn.

Leg uw eigen ik-leven  (‘ik zoek het zelf wel uit wat goed of kwaad is’) af in de dood en sta op tot een nieuw leven en Christus zal over u lichten!

 

Bevrijd uit het diensthuis door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet Deel 2

“Toen sprak God al deze woorden: Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb. U zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben” Exodus 20 vers 1 tot en met 3  (Ex. 20:01-03).

Zoals we de vorige maal gezien heb­ben, is het wel zo dat God de wet in het herstelproces van de mens heeft ingezet, maar niet als datgene waar alles om draait. De wet is erbij geko­men – bij de belofte aan Abraham gegeven. En als de wet goed gehan­teerd wordt, leidt deze naar de ver­vuiler van de oorspronkelijke belofte: naar Abrahams zaad, naar Christus Jezus.

Het slavenhuis

Onder het Oude Verbond leidde de Here God een natuurlijk volk uit het natuurlijke diensthuis, uit het land Egypte. Het had daar vele jaren slavendienst verricht. Eenmaal bevrijd, duurde het nog 40 lange jaren eer men er klaar voor was het beloofde land in bezit te nemen. De natuurlijke Israëlieten moesten ste­nen bakken voor het bouwen van de vestingsteden van de vijand. Voor Israël was dat een nutteloze bezig­heid; alleen Egypte had er belang bij, want mede daardoor kon de farao z’n machtspositie continueren. Nu, in het Nieuwe Verbond, op basis van het volbrachte werk van Jezus Christus, leidt onze Heer een geeste­lijk volk uit het gééstelijke Egypte, uit geestelijke slavernij. De mens die Christus Jezus toebehoort, maar in slavernij aan de boze verkeert, bouwt  (zonder dat dat z’n bedoeling is) aan het rijk van Satan. Hij bouwt mee aan geestelijke vestingsteden in het duistere deel van de hemelse gewes­ten. Hij wordt daartoe geprest. Hij kan geen kant meer op, alleen de richting die de boze hem uitdrijft.

Het volk van God

Was het Israëlitische slavenvolk ook tijdens de slavernij in Egypte al het volk van God? Dat zou ik denken; de farao hield Gods volk immers gevan­gen! Daarom zegt de Here God: ‘Laat mijn volk gaan!’ Het was gewoon zijn volk. Aanvankelijk was het Gods volk in slavernij en daarom ging Hij het bevrijden. Maar al of niet gevangen in Egypte, Hij erkende hen als zijn mensen. Slaaf of vrije – God zag hen als men­sen die Hij zich had uitgekozen om samen zijn volk te wezen. En altijd was Hij bedacht op zijn plan met het natuurlijke volk Israël, op de Christus die uit hen voort zou komen… want daar draaide het om in het Oude Verbond. Ook heden ten dage hangt Gods trouw niet af van ons al of niet vrij zijn van Satans beïnvloedingen. Net zomin als het Israël werd aangere­kend dat het tegen z’n wil in Egyptische slavernij verkeerde, net zomin wordt het op ons conto bijge­schreven als we op bepaalde levens­terreinen door Satan zijn vastgezet. Een slaaf van de boze kan tegelijkertijd een geliefde van de Heer wezen, zeker weten! Iemand die in geestelij­ke ballingschap verkeert – uiteraard. Maar dat tast Gods liefde niet aan of de betrokkenheid van de Meester bij de mens. Echt niet!

Als vóór de Schelfzee…

Er kan verdriet in je leven zijn, écht verdriet waardoor Satan je klemzet als destijds de Israëlieten tegen de Schelfzee. Dan zul je niet altijd een stralend gezicht hebben. Rouw over dierbaren die hier beneden niet meer zijn, vereist een compleet ver­werkingsproces. Dat lukt niet van de ene dag op de andere en iets zal er trouwens altijd wel van blijven zit­ten, want als je een geliefde ontvallen is, is er eigenlijk wat van jezelf weggenomen. Zo ervaar je dat, als een leegte. Daar zul je ook nooit omheen kunnen, maar daar zul je altijd doorheen moeten. Samen met de Heer zal dat kunnen lukken, mits je toestaat dat Hij je troost in je verdriet en Satan er dus niet in slaagt een dierbare overlede­ne tussen de Here God en jou in te zetten.

Het is een onhaalbare zaak, reëel verdriet weg te stoppen of opzij te schuiven. Bij de Vader mag je het leren verwerken. Bij Hem kun je rustig uithuilen. Hij heeft alle tijd voor je, en die néémt Hij ook werke­lijk. Samen met Jezus mag je in de liefde Gods bezig zijn, zodat elk levensprobleem tot op de bodem opgelost zal worden. En daarin zal de één voor de ander tot een schou­der kunnen wezen. Maar verdriet dat je door levenden wordt aangedaan, kan soms nog die­per ingrijpen in je leven. Zeker als het mensen zijn waar je veel van houdt en die in de slavernij van Satan terecht zijn gekomen. Als zij jou in je innerlijk bezeren, kan dat ontzettend veel zielenpijn geven. Temeer als ze dat opzettelijk doen, veelal zonder zich bewust te zijn van de infiltraties van satanische mach­ten in hun leven. Zulke zaken komen doorgaans harder aan, omdat een overledene uitsluitend slacht­offer van de boze is, terwijl de leven­de geliefde  (naast slachtoffer) ook mede-bedrijver kan wezen. En daar heb je zomaar geen oplossing voor.

Geen andere goden

Iets anders wordt het als iemand er  (naast de Here God) nog een ande­re god op na zou houden. En dan bedoel ik niet dat iemand misschien een afgodsbeeldje in huis heeft… als curiositeit bijvoorbeeld of uit cultu­rele overwegingen. Voor alle duide­lijkheid wil ik daar wel bij aanteke­nen, dat ik zo’n ding helemaal niet in huis wil hebben, zo’n gruwel in Gods ogen. Ik snap natuurlijk ook wel dat niemand van ons er in aan­bidding voor op de knieën zal vallen, maar toch! Ik zal het instrumentari­um van Satan  (in wat voor vorm dan ook) op geen enkele manier als ver­zamelobject willen hebben. Tussen twee haakjes: zou u er ooit over denken een hakenkruis bij u in de kamer aan de muur te hangen als souvenir of zo? Dat zou u vast niet doen, want dat roept associaties op aan Adolf Hitlers nazidom. Daar wil­len we als goede Nederlanders niets mee te maken hebben, en terecht! Een crucifix zie ik ook niet zo gauw bij een van ons aan de muur han­gen. En kruis met een zogenaamde Jezusfiguur eraan roept sowieso ver­velende vrome bijwerkingen op. Waarom zou iemand dan wel een afgodsbeeld in huis halen? Dat legt immers een link naar occulte gruwe­len in de geestelijke, zowel als in de natuurlijke wereld. Adolf Hitlers swastika verfoeien we en religieuze attributen roepen al gauw weerstan­den op. Zouden we dan voor Oosters-occulte uitbeeldingen ande­re maatstaven aan moeten leggen?

Voor Gods aangezicht

Maar het gaat me eigenlijk niet zozeer om voorwerpen uit allerlei

religieuze culturen. Die vallen immers eerder onder het twééde vak de tien woorden  (of zoals ze meestal genoemd worden: de tien geboden). Geen andere god naast de Here God hebben, betekent veel meer niets in je leven hebben, dat naast God je hart vervult. Je hart mag natuurlijk best betrok­ken wezen bij mensen die je nu een­maal na aan het hart liggen, zoals familie of speciale vrienden, en bij zaken die een belangrijke rol in je leven spelen, maar altijd zal de lief­de tot de Vader en tot Jezus daar bovenuit gaan.

Is er iets in de materiële of in de geestelijke wereld dat een grotere plaats in je hart inneemt dan de Here God. of is het een mens die je boven Hem stelt. Dan is dat of die daarmee je idool, je afgod geworden. Dan heb je een god naast de Allerhoogste gekregen, en volgens Exodus 20 staat zo’n afgod altijd vóór Gods aangezicht. Dat wil zeggen dat zo’n idool tussen God en de mens in gaat staan, met alle gevolgen van dien. Je geestelijke blik wordt troebel en je onderschei­dingsvermogen in de hemel daar­door beperkt. Want de Satan doet door middel van het idool een aan­slag op je relatie met de Heer. God kan nog wel het één en ander aan je kwijt, maar het wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een afgod, een Baal. En Baal betekent Heer. Alleen is het wel duidelijk een andere Heer!

Weg met de afgoden!

Afgodsbeelden geven niet veel pro­blemen als je er niet vanaf wilt. Hak ze in stukken en deponeer ze in de vuilnisbak; ze worden vanzelf afge­voerd! Maar met ménsen is dat niet aan te bevelen, naar duidelijk wezen mag. En ook voor heel wat materiële dingen zal een andere oplossing gevonden moeten worden. Wat te doen als je huis je afgod is of je werk, je kinderen, de familie, je vriendenkring of de plaatselijke gemeente? Moet je jezelf dwingen wat minder gemotiveerd naar je werk te gaan? Maar de Schrift zegt, dat wat je ook doet, je het ‘als voor de Heer’ dient te doen. Dat is dus met alle motivatie! Moet je je huis in de fik steken als dat je afgod is? Maar je zult toch ergens moeten wonen… en dat wordt dan je nieuwe afgod. Moet je de gemeente in de steek laten? Maar daar heeft de Heer je een taak gege­ven en bovendien geborgenheid. Moet je breken met de mensen waarvoor de Heer liefde in je hart gelegd heeft en die ook van jou hou­den? Moet je je kinderen gaan verwaarlozen en je familie links laten liggen? Ik denk dat het allemaal retorische vragen zijn. De vraag stellen, is haar beantwoorden: natuurlijk moet het zo niet! Maar hoe dan wel? Moet je gaan proberen de afgoden in je

leven wat minder afgoden laten zijn? Dat lukt net zomin als het een ver­slaafde lukt minder te gaan gebrui­ken. Ook al slaag je er aanvankelijk in, binnen de kortste tijd verval je weer in je oude leefpatroon.

Wandel in het licht

Naast een rigoureuze breek in je denken met wat tot nog toe wellicht een afgod in je leven was, is het meestal nodig de stille omgang met de Heer op te voeren. Ik bedoel niet dat we langer moeten gaan bidden of vaker, maar ik wil hiermee zeggen dat de relatie met de Heer zich nog wel wat mag verdiepen. Daardoor zal onze liefde tot God en tot Jezus zeker toenemen en zal de breuk met het afgodische volledig worden. We zullen geen andere goden naast God hebben, omdat we ze nooit naast God kunnen hebben, ze zullen altijd voor zijn aangezicht staan. En aangezien Gods aange­zicht constant op de mens gericht is, zal een idool of afgod altijd tussen de Here God en ons instaan. Voor God is dat geen belemmering: Hij kijkt er dwars doorheen. Maar als wij onze geestelijke blik op Hem proberen te richten, zullen we aller­eerst tegen onze Baäls oplopen. Daarom is het belangrijk de afgoden uit je leven weg te doen. Zullen we elkaar daarin ondersteunen? God trekt met ons mee, zoals Hij dat tij­dens de exodus in de vuurkolom deed. Altijd goed zichtbaar! Nu is Hij in de wolk  (in de gemeente), die in het duister van de wereld tot een lichtbaak wezen mag. Je mag van binnenuit een licht zijn in de gemeente en bij de mensen die door God op je weg gebracht worden: met Jezus wandel je in het licht en in de Christus ingevoegd is dat blijvend de realiteit.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen u geven zal; want op Hem heeft God, de Vader, zijn zegel gedrukt. Zei zeiden dat tot Hem: Wat moeten wij doen, opdat wij de werken Gods mogen werken? Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft” Johannes 6 vers 27 tot en met 29  (Joh. 06:27-29).

Een nieuwe theologie?

Door de maandkrant Uitdaging, een uitgave van de stichting Agapè. kan men behoorlijk op de hoogte blijven van alles wat er in de evangelische wereld gebeurt, ook al gaat men soms wat selectief te werk. Op de eerste pagina staat altijd de column onder de titel ‘Roeper’. We lezen het vaak met instemming al vinden we het jammer dat de schrijver  (één van de redacteuren?) anoniem blijft. Hieronder volgt het stukje dat we aantroffen in het laatste nummer en waarbij verder commentaar overbo­dig is.

“Alwéér voor niets de Bijbel meege­nomen. Gebeurt steeds vaker. Ooit geneerde ik mij ’n beetje als ik hem eens niet bij me had. Nu voel ik mij er soms wat ouderwets mee. Op menig evangelisch evenement hoor ik wel in de verte óver, maar niet uit Gods Woord praten. Bij zo’n reli- match krijgt de Bijbel dan hooguit een plaats op de reservebank. Feelings, weet je wel. Jesus is cool, man. Wow. Enzovoort. Dat treintje van de vier geestelijke wetten, met de heilsfeiten als loco­motief en gevoel als laatste wagon, lijkt nu omgedraaid. Ervaringen staan hoog genoteerd. In alles wat in dit tijdperk spiritueel heet. De bijbelschool in Heverlee heeft een cursus ingevoerd om eerste­jaarsstudenten de Bijbelkennis bij te brengen die men vroeger in gemeenten opdeed. Maar zij kennen veel liedjes. En ze spelen gitaar. Weten dus meer van het akkoord dan van het Woord.

‘Opwekkingsbundeltheologie’, zei de directeur. Nieuwe tijd?”

Scheiding der geesten

Paulus geeft in zijn tweede brief aan zijn ‘medewerker in opleiding’, Timotheüs, een duidelijke beschrij­ving van de mensen die in de ‘laat­ste dagen’ zullen leven. Hij schrijft  (vrij vertaald): ‘Wees je ervan bewust met welke negatieve eigenschappen de mensen, onder inspiratie van de vorst der duisternis, behept zullen zijn’. En dan schrijft hij dat de men­sen zelfzuchtig zullen zijn, geldgie­rig, pochers, vermetel, kwaadspre­kers, aan hun ouders ongehoor­zaam, ondankbaar, onheilig, liefde­loos, trouweloos, lasteraars, onma­tig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opge­blazen, met meer liefde voor genot dan voor God. Zij hebben met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend 2 Timoteüs 3 vers 1 tot en met 5

 (2 Tim. 03:01-05). Ieder rechtgeaard christen, die in deze tijd leeft, zal zich vrijwel dage­lijks realiseren hoe waar deze woorden van de apostel zijn. Ik moest er weer eens aan denken toen ik een interview las in De Telegraaf met dr. A. Honig, hoofd van de afde­ling stemmingsstoornissen bij het Academisch ziekenhuis Maastricht. Dit interview vond plaats naar aan­leiding van een familiedrama, het zoveelste in een lange rij, waarbij een vader eerst zijn twee kinderen vermoordde en daarna de hand aan zichzelf sloeg.

Afbrokkelend geloof

Dr. Honig merkt op: “Dergelijke dra­ma’s zijn ook een signaal van sociale afkalving in de gemeenschap, onder meer door het almaar verder afbrokkelende geloof. Er is een zichtbaar toenemend gebrek aan zingeving van het leven. Sommigen vragen zich af: wat doe ik hier nog?! Zij nemen dan weliswaar een fataal besluit, soms geïnspireerd door de gruwelijkheden op televisie of misdaad-computerspelletjes”. Mensen in onze westerse samenleving, zo vervolgt, dr. Honig, worden temidden van velen steeds eenzamer. Dat proces verergert de laatste jaren in ernstige mate. “Mensen communiceren steeds minder met elkaar. Niet voor niets voorziet het wereldwijde computernetwerk Internet in een geweldige behoefte

aan onderling contact. Want als je je buren al kent – en velen hebben geen idee wie er naast hen woont – dan weet je tegenwoordig meestal niet welke hun problemen zijn”. De motieven van ouders die hun kinderen en/of zichzelf doden blij­ken buitengewoon divers: huwelijks­problemen, een ernstig minderwaar­digheidscomplex, financiële moei­lijkheden, weinig geloof in eigen ouderschap, of verwikkeld zijn in een rechtszaak. Dr. Honig merkt op: “Dikwijls gaat het om mensen die niet onder behandeling zijn, maar ineens worden overvallen door een psychose, plotseling hevig in de war raken en de opdracht krijgen – van een god of van wie dan ook – iets te doen, iets te ondernemen, bijvoor­beeld tegen het eigen gezin”. Waarachtige christenen hoeven zich niet af te vragen wie de ‘opdrachtge­ver’ is welke mensen aanzet om zo iets gruwelijks te doen als moord. Ook worden we door dergelijke berichten nog eens weer bepaald hoe belangrijk onze opdracht is om een levend getuige van Christus te zijn, juist in de gewone alledaagse dingen, ten aanzien van onze buren, mensen op ons werk, enz. Hoe gaan wij met hen om? Bemerken ze dat het nieuwe leven wat in ons is, wer­kelijk een dagelijkse realiteit is?

Vrucht van de Geest

Natuurlijk is niet iedereen even slecht, en zijn er ook buiten de gemeente van Christus mensen die graag op positieve wijze in het leven willen staan. Daaraan moesten we denken toen we, op dezelfde bladzij­de waarop het interview met de psy­chiater dr. Honig werd gepubliceerd, lazen over een drieweekse campagne die in Deventer wordt georganiseerd door de Welzijnsgroep Raster. Het gaat daarbij om een van de meest simpele dingen die men bedenken kan, namelijk het stimuleren om elkaar te groeten. Ogenschijnlijk een ludieke actie, maar het wordt wel gesteund door het bedrijfsleven en de gemeente.

Eén van de initiatiefnemers, Lucas Lambers, zegt: “Ik kom zelf oor­spronkelijk van het platteland en daar is het normaal dat je iedereen groet. De man op de trekker steekt automatisch zijn hand op, net zoals motorrijders dat onderweg onder­ling doen. Het wij-gevoel, wij delen iets. In Deventer mogen we nog lang niet mopperen maar ook hier wordt het grimmiger in bijvoorbeeld het uitgaansleven. Ook hier zijn por­tiekwoningen waar de buren een voordeur delen maar elkaar niet ken­nen, niet groeten en zelfs negeren. Ikzelf zwaai weleens de deur van de volle bakkerswinkel open en zeg dan hardop ‘goedemorgen allemaal’. Mensen kijken dan wel vreemd op, maar je krijgt gegarandeerd respon­se”.

Karin Denekamp, mede-initiatief­neemster van deze actie, groette ooit twee jaar lang een buurman aller­hartelijkst: “Hij zei nooit wat terug. Keek me niet eens aan. Maar ik bleef stug volhouden. Hij trouwens ook”. Even joviaal wuiven, een klein gebaar: “Onze Koningin geeft het goede voorbeeld al jaren!” Als christenen hebben we ook in deze gewone dingen een geweldige taak. Ook Paulus was zich daar ter­dege van bewust. De onderscheiding van geesten functioneerde bij hem volop. Hij wist van de diepe kloof die er bestond tussen het rijk der duisternis en het Koninkrijk van Jezus Christus. Maar Paulus sprak niet alleen over bevrijding en gene­zing, maar wist ook hoe belangrijk het was juist in het gewone alledaag­se leven openbaar te worden als wer­kelijke christen. Vandaar ook zijn ‘gewone’ adviezen, bijvoorbeeld: “Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend…” Filippenzen 4 vers 5  (Filip. 04:05). De gemeente van deze  (eind)tijd is daarom niet alleen geroepen de gaven van de Geest te openbaren, maar ook de vrucht! En de kenmer­ken van deze vrucht zijn, zoals Paulus deze vermeldt in Galaten 5 vers 22  (Gal. 05:22): “liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing”.

 

Het oorkussen van de duivel

Het bekende spreekwoord ‘Ledigheid is des duivels oorkussen’ werd in Elseviers magazine als slot­regel geciteerd in een artikel over geestelijke en lichamelijke gezond­heid. Het blad schrijft: ‘Het eerste wat mensen die overspannen zijn te horen krijgen, is: blijf een tijdje thuis. Dat is ook meteen het slecht­ste advies dat er te geven is. Werken is gezond, het geeft een mens waar­dering, sociale contacten en zelf ver­trouwen.

Bijna alle mensen die aan telewer­ken doen -die vanuit hun eigen huis via telefoon, fax en e-mail met het kantoor communiceren-, melden dat dit tegenvalt. Het is weliswaar heer­lijk om tussen het werk door af en toe een was te kunnen draaien of de kinderen van school te halen, maar na een tijdje beginnen de meeste mensen toch het geleuter bij het kof­fieapparaat, de schouderklopjes en zelfs dat oeverloze vergaderen te missen. Prof. dr. Frank van Dijk, hoogleraar bedrijfsgezondheidszorg van de Universiteit van Amsterdam, volgt gedurende drie jaar tiendui­zend werknemers om een beeld te krijgen van de werkomstandigheden die tot oververmoeidheid en verzuim leiden. Nu al staat voor hem vast dat thuis blijven het aller slechtste is wat mensen met oververmoeidheid en overspannenheid kunnen doen. In het blad Mediator zei hij dat ’thuis­blijven het probleem verergert: de drempel om weer terug naar de werkvloer te keren, wordt almaar hoger’.

Mijd de hangmat

De oplossing voor mensen die het even niet meer zien zitten, is ’thera­peutisch werken’. Een aangepast werkritme onder het motto; ‘Kom eens langs en kijk naar wat je kunt doen’. Alles is beter dan thuis in een hangmat liggen. Ledigheid is des duivels oorkussen’. Ook bij het ouder worden is het actief blijven van het allergrootste belang. De 68-jarige Frans Cleton, voormalig hoogleraar oncologie in Leiden en oud-directeur van het Nederlands Kanker Instituut, deed na zijn pensionering een jaar lang heel weinig. Dat beviel niet. ‘Ik had het gevoel dat ik intellectueel achter­uit ging. Slomer werd’. Daarna zocht hij weer werk op. Ter bewa­king van zijn geestelijke gezondheid. ‘Ik ben bang om niets te doen’. Ook voor christenen is het uiteraard van het allergrootste belang om zowel lichamelijk als geestelijk gezond te blijven, ook bij het ouder worden. Meer beweging  (sport) en gezonde voeding  (minder vet en sui­ker) zijn essentiële voorwaarden daartoe. Daarbij is gezonde geestelij­ke voeding natuurlijk primair van levensbelang. Het evangelie van het Koninkrijk, zoals Jezus en de aposte­len dat brachten, behoort de centrale basis van ons  (geloofs)denken en handelen te zijn. Oververmoeidheid, stress, overspannenheid, komt bij christenen evenveel voor dan bij niet-christenen. Sommigen creëren zelfs voor zichzelf een sabbatsjaar… Maar wie stabiliteit in zijn geloofsle­ven heeft ontwikkeld, zal op normale wijze af en toe rust nodig hebben, maar zich niet laten uitschakelen door de vijand. Hij blijft op actieve wijze betrokken bij het ‘getuige van Christus’ zijn en ten volle func­tioneren in dienst van Gods Koninkrijk.

 

Zomeractie 1999

Dit nummer verschijnt in hartje zomer. Mogelijk gaat u nog op vakantie en dan wensen wij u een fijne tijd van ontspanning toe. Maar misschien bent u al weer thuis en bent u weer vol nieuw elan aan het werk. Hoe het ook zij, de zomer is nog niet voorbij en daarom gaat ook onze financiële zomeractie nog even door.

Als u nog geen bijdrage hebt overgemaakt verzoeken wij u vriendelijk dit alsnog te doen. U kunt gebruik maken van de banknummers zoals deze in de colofon van bladzijde 2 staan vermeld. Uiteraard geheel op vrijwillige basis, want ons blad leest men door abonnee te zijn of ontvangt men gratis via een geschenk- of adoptieabonnement.

Zoals we echter vorige keer al schreven is de opbrengst van de abonne­mentsgelden onvoldoende om alle kosten te dekken. Bovendien heeft ons blad geen inkomsten uit advertenties. Dit heeft ook een voordeel want nu zijn immers de bladzijden die anders ‘verloren’ gaan door de advertenties ook gevuld met geloofsopbouwende artikelen.

Vele van onze lezers en lezeressen zijn dankbaar voor de rijke en geschakeerde inhoud die ieder nummer weer biedt. Zij hebben met ons het verlangen dat zoveel mogelijk anderen ook in aanraking komen met het evangelie van het Koninkrijk zoals deze in Levend Geloof op duidelijke wijze en vanuit verschillende invalshoeken wordt belicht.

Van ieder nummer worden daarom ook vele nummers gratis toegezon­den aan hen die proefnummers aanvragen en andere belangstellenden. Een reden temeer dus om een extra bijdrage over te maken voor ons werk waarvoor we u al bij voorbaat hartelijk willen bedanken!

 

Oog voor overdracht door Ada Karst

Wie heeft daar ‘oog’ voor? Oog voor overdracht? Zodat ook de volgende generatie de Bijbel naar behoren kan lezen?

Om aan goede overdracht toe te komen zal de Gemeente eerst zélf ‘het een’ én ‘het ander’ moeten onderscheiden.

‘Het één’

Volgens het eeuwig voornemen van de Vader, heeft God in Christus de overdracht naar de Geest ingezet. Daarom moeten de Schriften ver­klaard worden. Dat deed Jezus ook! Tot de scharen sprak hij slechts in gelijkenissen. Maar “afzonderlijk aan Zijn discipelen verklaarde Hij alles” Markus 4 vers 33 en 34  (Mark. 04:33-34). Zo is Zijn onderwijzing uitgegaan. Hij -de Dag- heeft Zijn sprake doen uitgaan naar hen die de dag toebe­horen. Een eindeloze, eeuwige stroom, afkomstig van Jezus Christus, de levendmakende Geest. Als de ‘Boom des Levens’ predikt hij kennis aan hen die de dag toebeho­ren. Zó hoort Hij het van de Vader, en zó draagt Hij het over aan Zijn gemeente. Tot verzadiging toe! wat de eeuwige Vader zich in Christus Jezus heeft voorgenomen, ligt als een eeuw in ons hart. In Prediker 3 vers 11 (Pred. 03:11) lijkt het alsof Salomo dat even tussen neus en lip­pen door meedeelt als hij zegt: “Ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd”.

Wat voor Salomo nog de toekomen­de eeuw was, is voor de Gemeente van Christus werkelijkheid gewor­den: opgenomen zijnde in ‘de Eeuw’, in Christus, kan de Gemeente de Bijbel lézen!

Laten we eens lézen wat er staat in Job 42 vers 16 en 17 (Job 42:16-17):”… Daarna leef­de Job nog 140 jaar; hij zag zijn kinderen en kindskinderen, vier geslachten. En Job stierf oud en van het leven verzadigd”. Job had óók de eeuw in zijn hart. De ontwikkelin­gen die zich afspelen binnen vier geslachten zijn hem gegeven. Hij zag het. Hij had er oog voor. Er staat in Job 42 vers 16 (Job 42:16):”… daar­na”. Er is dus heel wat aan vooraf gegaan. Er is een ‘niet willen prijsge­ven’ aan vooraf gegaan. Job zelf zegt daarover: “Totdat ik de geest geef, zal ik mijn onschuld niet prijsgeven” Job 27 vers 5  (Job 27:05).

Wat een heerlijke vervulling van deze uitspraak in ‘de eeuw van Christus’ die in ons hart ligt. Want het is Jezus Christus die de Géést heeft gegeven! Daardoor is de satan als een bliksem uit de hemel van onze geloofsontwikkeling gevallen! Jezus, de Heer van de Gemeente zag het!  (Luc. 10:18). En het is Zijn gemeente die het óók ziet! Daardoor spreekt ze in geloof uit: ‘Ik zal mijn ontwikkeling niet prijsgeven!’ Dat vraagt volharding. “… Gij hebt van de volharding van Job gehoord en gij hebt uit het einde dat de Heer deed volgen…” Het einde werd voor Job: het uur van zijn overdracht, En we hébben “gezien dat de Here rijk is aan barmhartigheid en ontfer­ming” Jakobus 5 vers 11  (Jak. 05:11). Dat is ‘het één’.

En dan nu ‘het ander’

“Toen de satan zag dat hij op de aarde gevallen was…’ Openbaring 12 vers 13  (Openb. 12:13). Ja, wat toen!? Toen begon hij aan zijn overdracht. Als de boom der kennis van goed en kwaad predikt hij kennis aan hen die oog en oor daarvoor hebben, dat is een ‘bezoe­king’. Oók tot in het derde en vierde geslacht. De stroom van bijbelletters zónder Geest bewerkt een besnijde­nis door ménsenhanden. “Er zijn immers gesnedenen die zo uit de moederschoot geboren zijn, en er zijn gesnedenen die door mensen gesneden zijn, en er zijn gesnede­nen die zichzelf gesneden hebben, terwille van het Koninkrijk der hemelen” Matteüs 19 vers 12  (Matt. 19:12). De Gemeente heeft wéét van ‘het een’ én ‘het ander’. Ze beschikt ero­ver doordat Jézus erover beschikt. Hij heeft aan de Gemeente de ’twee vleugels van de grote Arend’ gege­ven. En Hij laat de gemeente beschikken over het gegons van de twee vleugels van die andere arend. Dat ‘beschikken’ betekent dat de Gemeente ‘het een’ en ‘het ander’ ziet! Daardoor kan ze de Bijbel lezen, al wandelend in het Paradijs Gods. We wandelen niet ‘onschul­dig’ rond in de zin van ‘onwetend’. “Opdat alle bomen des velds zullen weten, dat Ik de Here, de hoge boom vernederd en de nederige ver­hoogd heb, de sappige boom heb doen uitspruiten” Ezechiël 17 vers 24  (Ez. 17:24). Dat is nou juist de les uit het ‘Hof van Eden’-verhaal. De beide bomen van overdracht staan daar niet als een onschuldig, argeloos begin van een scheppingsverhaal. Er is heel wat aan vooraf gegaan. En als er iets gebeurd is, praat je anders en léés je anders. En omdat de satan, de dood, de letter, uit de geloofsontwikkeling is verdwénen, kan de gemeente rustig lezen. Ze hoeft immers haar gelijk niet te halen. Het lezen van de Schriften is door Jezus in verdubbelde heerlijkheid gebracht! Wat een goed einde! Ten behoeve van de overdracht naar de Geest, volgens het eeuwig voornemen!  

 

Wat is het belang van de gemeente? Door Cees Maliepaard

 

Ja, waar heeft de gemeente werkelijk belang bij? Bij het zo comfortabel mogelijk bij elkaar komen op de zondag, of is dat maar een onderge­schikt gegeven? Er mag best van alles en nog wat zijn geregeld om de samenkomsten zo prettig mogelijk te laten verlopen – daar behoeven we helemaal niet moeilijk over te doen. Maar het zou een slechte zaak zijn als dat het doel was waar we met z’n allen naar streven.

Het grote belang

Het is van groot belang dat elke gemeente als gemeente zichtbaar wordt, als uitdrukking van het lichaam van Christus. Een plaatselij­ke gemeente  (of een streekgemeente) kan natuurlijk nooit het lichaam van Christus in z’n totaliteit zijn, want dan zouden alle andere gemeenten daarmee uit de boot val­len. De gedachte dat iedereen toch eigenlijk wel bij de gemeente moet behoren waarvan men zélf deel uit­maakt, is puur sektarisch. Maar als het goed is zal elke gemeente een zo getrouw mogelijke weergave van het lichaam van Christus zijn. Overal dient dezelfde geestelijke structuur aanwezig te zijn: Christus als het hoofd in de absolute leiders­positie en een ieder die Hem volgt en zich in het gemeentelichaam heeft ingevoegd, als de met het hoofd verbonden lichaamsleden. Zo geef je samen vorm aan de zicht­bare gemeente, daar heb je de Heer voor nodig en daar kan je ook elkaar niet bij missen. Het principe van de universele gemeente, die wereldwijd is en in alle tijden van het Nieuwe Verbond gevonden wordt, dient ook in elke met het natuurlijke oog te onderscheiden gemeente aanwezig  ( te zijn. Wie geen persoonlijke band met onze Meester heeft, kan  (zolang die ontbreekt) onmogelijk tot Jezus’ lichaam behoren. Want elke cel van dat lichaam heeft een regelrechte verbinding met Jezus, precies zoals elke cel van het menselijke lichaam een rechtstreekse verbinding met het daarbij behorende hoofd zal heb­ben. Elke gemeente in de zichtbare wereld dient dezelfde voorganger te hebben: de door de eeuwige God daartoe aangestelde eerste Zoon, Jezus Christus.

Net zo belangrijk!

De cellen van ons natuurlijke lichaam hebben allemaal wel een eigen verbintenis met het centrale zenuwstelsel in het eigen hoofd, maar dat wil uiteraard niet zeggen dat de cellen onderling maar als los zand aan elkaar hangen. Er is daar­entegen een hechte band met de omringende cellen. Dat blijkt bij­voorbeeld bij verwondingen en kwetsuren; de ene cel zal de andere dan stimuleren in een heilzaam genezingsproces, een groot aantal menselijke cellen vormen zonder onderling verband echt geen geza­menlijk functionerende eenheid. Net zo min zullen zelfstandig opere­rende discipelen van Jezus automatisch een gemeente vormen. Daar zullen ze bewust voor moeten kiezen! En als iedereen zich daarbij realiseert dat het nodig is als een hechte eenheid met elkaar bezig te zijn, ligt de mogelijkheid om als een afbeelding van het wereldwijde lichaam van onze Heer zichtbaar te worden, levensgroot open.

Met onderling respect

In een naar hemels model gevormde gemeente zal er geen onderlinge wedijver of concurrentiezucht zijn. Ieder zal er de haar of hem van Godswege toebedachte plaats in kunnen nemen. Maar dat zal alleen dan met instemming van de Heer wezen, als dat gebeurt in een gezindheid van liefde en aanvaarding. Zo gauw iemand de neiging heeft in een bediening op z’n stre­pen te gaan staan, kan onze Heer zich er niet meer in vinden. Want niet de betrokken mens zélf zal z’n bezig zijn in Gods wijngaard dienen te onderstrepen, maar de Heer zal dat  (waar nodig) stellig bevestigen. Veelal komt dat tot uiting door ande­ren in de gemeente heen. Vanzelfsprekend heeft een ieder van ons respect voor Christus Jezus, het hoofd van de gemeente. Ook Hij heeft dat voor de mens waar Hij mee verbonden is, en de leden onderling zullen elkaar precies zo met het nodige respect behandelen. Dat geldt in dezelfde mate wanneer sommige van hen het onderling oneens zijn, want iemand respecte­ren is van een totaal andere orde­ning dan het met een ander over allerlei zaken hartroerend eens zijn.

Een hechte eenheid

“Dat zij allen één zijn gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één…” bad Jezus volgens Johannes 17 vers 22 en 23 (Joh. 17:22-23). Dat sloeg op zijn discipelen en op een ieder die door hun woord in Hem zouden gaan geloven. Dezelfde eenheid die er tussen de Vader en zijn eerste Zoon is, zal ook onder ons onderling gestalte mogen krijgen. Als er onder Gods kinderen geestelijke verwanten zijn die ons niet zo bijster liggen, en we geven daaraan toe… hebben we een pro­bleem. Want dan functioneert het lichaam in elk geval in óns denken niet zoals het Gods bedoeling is. Liefde zonder aanvaarding is een onmogelijk begrip. Als de ene cel de andere afstoot, zal dat tot ontwrich­ting van het lichaam leiden. Want de verstoten cel is immers óók regel­recht met ons gemeenschappelijk Hoofd verbonden. En Jezus heeft geen voorkeur voor de één en ach­terstelling voor de ander in petto. Het lichaam van de Heer vormen we altijd samen. Zodra een gedeelte ervan afgesneden wordt, is er sprake van een geestelijke amputatie.

leder gelijkwaardig!

Elke cel mag aanspraak maken op geborgenheid en zal ook door God een functionele bediening aangewe­zen krijgen. Dat geldt voor de oud­sten van een gemeente, maar net zo goed voor hen die nog maar pas meedraaien. Wanneer we ons dat realiseren, voorkomt het zelfver­heffing en het door anderen op een voetstuk zetten van hen die een stukje door de Heer gedelegeerde leiding mogen geven. De gemeente is immers het huisgezin Gods en dus allerminst een semimilitair trai­ningskamp. Wanneer iemand op een bepaald gebied goede leiding geeft, is dat een geestelijk of wel een natuurlijk stukje Goddelijke genade dat vrijmoedig gepraktiseerd mag worden.

Sterren en strepen op denkbeeldige uniformen kunnen gevoeglijk naar het rijk der fabelen verwezen wor­den. Met zulk soort luchtfietserij behoeven we ons gelukkig niet bezig te houden. Maar we zouden ons ver­bazen over de verkapte afgoderij die op een dergelijke wijze hier en daar de kop opsteekt! Laten we ons maar houden aan Jezus’ woorden in Matteüs 23 vers 10 en 11 (Matt. 23:10-11), waar staat: “Laat u ook geen leidslieden noemen, want één is uw leidsman, de Christus. Maar wie de grootste onder u is, zal uw dienaar zijn”. Zullen we het erop aansturen, dat er vele ‘grootsten’ onder ons zullen zijn?

 

Het functioneren van de bedieningen door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente Deel 11

Nadat in de voorgaande nummers de vijf bedieningen uit Efeze 4  (apostel, herder, profeet, leraar en evangelist) successievelijk besproken zijn, volgen nu in een tweetal slotartikelen nog enkele algemene opmerkingen.

Door de Heer ingesteld

We leven in een tijd waarin de mens zich nog maar moeilijk aan gezag kan onderwerpen. Wat in de wereld heerst wil ook altijd de gemeente binnendringen. Mensen die de Heer zelf wil geven ten dienste van de gemeente, en ook geestelijk gezag van Hem ontvangen, dienen door de gemeente herkend en erkend te wor­den. Zo niet, dan kunnen de bedie­ningen niet functioneren en tot zegen zijn.

Een redenering zou kunnen zijn dat de bedieningen misschien in de begintijd wel nodig zijn geweest, maar nu we de Bijbel hebben en de mens zoveel mondiger is geworden, zou het niet meer zo nodig zijn.  (Dit volgens commentaren). Zou het trouwens wel van de Heer zijn? Is het niet een latere Paulinische ontwikkeling, zoals wel door de moderne theologie beweerd wordt?

In Handelingen 13 vers 1 tot en met 3 (Hand. 13:01-03), waar geschreven wordt hoe Paulus tot de bediening van apostel geroe­pen werd, lezen we in vers 1: “Nu waren er te Antiochië in de gemeen­te aldaar profeten en leraars”, die dan vervolgens bij name genoemd worden.

Er waren dus al profeten en leraren vóór Paulus tot apostel geroepen werd.

De bedieningen zijn dus niet door Paulus ingesteld, maar door de Heer zelf, waarbij de heilige Geest duidelijk leiding gaf  (vs. 2). Van de gemeente te Jeruzalem lezen we van ‘profeten’, genaamd Judas en Silas Handelingen 15 vers 22 tot en met 23  (Hand. 15:22-32). Ongetwijfeld zullen daar de andere bedieningen ook gefunctioneerd hebben. Als Paulus de brieven schrijft aan de Korinthiërs en de Efeziërs en daarin schrijft over de bedieningen, dan schrijft hij niet iets nieuws wat die gemeenten moesten in gaan voeren, maar over iets wat vanaf het begin zo geweest is omdat het een instel­ling van de Heer zelf is en overeen­komstig Zijn wil is. De Heer geeft, nu Hij gezeten is aan de rechterhand Gods, de bedienin­gen als een gave in de gemeenten. ‘v Hij gaat alles tot volheid brengen, maar werkt met en door mensen die Hij geeft en door genade bekwaam maakt. Het zijn Zijn helpers, Zijn ‘medearbeiders’. Paulus zegt in 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09): “Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij”.

Meerdere bedieningen

Het is ook mogelijk dat één persoon van de Heer meerdere bedieningen ontvangt. Een bijbels voorbeeld is Timotheüs. Hij had de bediening van evangelist ontvangen, waaraan Paulus hem in zijn schrijven herinnert. Wij lezen in 2 Timoteüs 4 vers 5 (2 Tim. 04:05): “Blijf gij echter nuchter onder alles, aanvaard het lijden, doe het werk van een evangelist, verricht uw dienst ten volle”.

Uit beide brieven blijkt echter duide­lijk dat Timotheüs ook als leraar functioneerde in de gemeente van Efeze, waar hij krachtig op moest treden tegen dwaalleringen die som­migen de gemeente binnen wilden brengen.

In 1 Timoteüs 4 vers 11 tot en met 16 (1 Tim. 04:11-16) schrijft de apostel: “Beveel en leer dit. Niemand schatte u gering om uw jeugdige leeftijd, maar wees een voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof , in reinheid. In afwachting van mijn komst moet gij u toeleggen op het voorlezen, het vermanen en het leren. Veronachtzaam de gave in u niet, die u krachtens een profeten­woord geschonken is onder handop­legging van de gezamenlijke oud­sten.

Behartig deze dingen, leef erin, opdat aan allen blijke, dat gij voor­uitgaat. Zie toe op uzelf en op de leer, volhard in deze dingen; want door dit te doen zult gij zowel uzelf als hen, die u horen, behouden”. In de brieven van Paulus zien we ook duidelijk dat hij, naast geroepen apostel, ook leraar was. Bij apostelen en evangelisten zien we tekenen die de bediening bevesti­gen  (zie bijv. 2 Korinthe 12 vers 12 en Romeinen 15 vers 18 en 19 en Handelingen 8 vers 4 tot en met 13 (2 Kor. 12:12 en Rom. 15:18-19 en Hand. 08:04-13). Dit zijn de grondleggers van de gemeenten, waarbij de Heer de belofte heeft gegeven dat Hij met tekenen en wonderen zal meewerken om het gepredikte woord te bevestigen. Markus 16 vers 20 en Handelingen 4 vers 29 en 30  (Mark. 16:20 en

Hand. 04:29-30). Bij de bedieningen van profeten, herders en leraren wordt dit niet zo duidelijk als een belofte gegeven. Ik geloof echter, dat door de kracht van de heilige Geest die door hen heen werkt, bevrijdingen en genezingen plaats kunnen vinden, hoofdzakelijk van de innerlijke mens.

Samengaan is ook mogelijk

Wij hebben gezien dat de geestelijke leiding van een gemeente berust bij een oudstenraad, die aangesteld wordt  (zie afl. 4, mei/juni 1998). Het is heel goed mogelijk dat een bediening samengaat met het oud­sten schap. Vaak zie je dit bij de bedie­ning van herders. In 1 Timoteüs 5 vers 17 (1 Tim. 05:17) schrijft Paulus: “De oudsten, die goede lei­ding geven, komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met prediking en onderricht”. Hieruit zien we dat oudsten schap en leraarsbediening samen kunnen gaan.

Het allerbelangrijkste is dat bij alles goed gelet en geluisterd wordt naar de leiding van de heilige Geest. Dit dient de gemeente zich bewust te zijn en door gebed heen de Geest de kans geven te spreken. In Handelingen 13 vers 2 (Hand. 13:02) hebben we gezien dat er gebeden en gevast werd bij de dienst des Heren en dat de heilige Geest toen sprak: “Zondert Mij nu af…”, enz.

Enkel dienstbaarheid

Welke dienst of bediening iemand ook verricht er zal altijd onderwer­ping aan anderen dienen te zijn. In de gemeente van Jezus Christus past geen enkele vorm van heerschappij. Alles zal hecht samen dienen te wer­ken om het doel van God met Zijn volk te bereiken. Ook dient er te allen tijde openheid en bereidheid te zijn tot Korrectie. De één mag zich nooit boven de ander verheffen.

Voor de leiding en de bedieningen geldt wel heel bijzonder het woord uit Filippenzen 2 vers 3 en 4 (Filip. 02:03-04): “Zonder zelfzucht of ijdel eerbejag; doch in ootmoedigheid acht de een de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, maar ieder lette ook op dat van anderen”. Alles in de gemeente kan alleen maar gedaan worden door de genade die de Heer verleent. De apostel Petrus schrijft hierover: “Dient elkander, een ieder naar de genade­gave, die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de velerlei genade Gods. Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid! Amen” 1 Petrus 4 vers 10 en 11  (1 Petr. 04:10-11).

Voortgaande ontwikkeling

Hebben we nu alles gezegd over de bedieningen? Hebben we alles gezegd over het herstel van de gemeente?

Neen, dat zou ook niet kunnen want dat is een voortgaande ontwikkeling tot de grote dag van Jezus Christus als het geheimenis Gods, de gemeente, voltooid zal zijn Openbaring 10 vers 7 en 2 Thessalonicenzen 1 vers 10  (Openb. 10:07 en 2 Thess. 01:10). We hebben hooguit geprobeerd te laten zien wat Gods woord er van zegt. Dat weer onder het stof van 20 eeuwen kerkgeschiedenis vandaan trachten te halen. Wel vanuit het geloof dat, wil de gemeente tot eenheid en tot volheid komen, deze Bijbelse principes en fundamenten in de eindtijd zeker zo nodig zijn als in de begintijd. Zullen dan de vijf genoemde bedie­ningen in iedere gemeente weer aanwezig gaan zijn, ongeacht hoe groot of hoe klein de gemeente is? Ik geloof dat de Heer dat wil geven en dat zal geven aan de gemeente, wat nodig is om het doel te berei­ken. En als het niet aanwezig is dan zal er van buitenaf in voorzien wor­den. Dat zal ook door gemeenten verstaan moeten worden. Uit bijna alle brieven kunnen we lezen dat er in de begintijd ook rondreizende apostelen, profeten en leraren waren die door de gemeen­ten van de Heer als gezanten van Hem ontvangen werden. Johannes schrijft in dat verband over het beproeven van de geesten of ze wel uit God zijn 1 Johannes 4 vers 1  (1 Joh. 04:01). Dat is zeker ook in deze tijd van groot belang. Ook nu zijn niet alle mensen die zich aandienen uit God. De apostelen moesten vaak ten strij­de trekken tegen dat wat door valse dienstknechten was binnen gebracht  (zie de brieven).

Op Bijbelse gronden kunnen we ech­ter ook zeggen dat in grote gemeen­ten meerdere mensen met dezelfde bediening aanwezig waren, die uit­gingen om anderen te dienen. We hebben dat gezien bij de gemeente te Jeruzalem en te Antiochië.

Het laatste der dagen

In de voorgaande tien afleveringen hebben we stil gestaan bij de ont­wikkeling van de gemeente van Jezus Christus in deze eeuw, die z’n weerga niet kent in de kerkgeschie­denis. Het begon maar heel klein, toen enkele mensen in Amerika op gebed weer gedoopt werden met de heilige Geest en in nieuwe tongen spraken, maar het is uitgegroeid tot een wereldwijde uitstorting van de heilige Geest op alle rassen, volken, natiën en talen.

De grote belofte Gods is: “En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees” Handelingen 2 vers 17a   (Hand. 02:17a). De toename van het aantal pinkster­christenen is groter dan van welke andere geloofsrichting. De Bijbel is het meest verkochte boek ter wereld; liefst vierenveertig miljoen exemplaren per jaar. Paulus schrijft over de verkondiging van het evangelie van het Koninkrijk Gods in zijn tijd en zegt: “Over de ganse aarde is hun geluid uitgegaan en tot de einden der wereld hun woorden” Romeinen 10 vers 18b  (Rom. 10:18b).

En in Kolossenzen 1 vers 6a (Kol. 01:06a) zegt hij: “Immers in de gehele wereld draagt het vrucht”.

Dat is bezig zich op wonderlijke wijze te herhalen in deze tijd. Nu zal het evangelie gepredikt worden aan circa zes miljard mensen. En overal

vandaan lees je en hoor je van de tekenen en wonderen waarmee de Heer ook nu het gepredikte woord bevestigt  (naar Markus 16 vers 20 (Mark. 16:20).

Wij zijn deze serie begonnen met de woorden uit de profetie van Zacharia, waarbij hij de opdracht krijgt van de Here om te prediken: “Ik ben voor Jeruzalem en voor Sion in grote ijver ontbrand. Daarom, zo zegt de Here: Ik keer in erbarming tot Jeruzalem weder; mijn huis zal daarin gebouwd worden, luidt het woord van de Here der heerscharen en het meetsnoer zal over Jeruzalem gespannen worden. Predik verder: Zo zegt de Here der heerscharen: Wederom zullen mijn steden over­vloeien van het goede; nog zal de Here Sion troosten, Jeruzalem nog verkiezen” Zacharia 1 vers 14b en Zacharia 1 vers 16 en 17  (Zach. 01:14b en Zach. 01:16-17). Deze woorden zijn gesproken met het oog op de gemeente van Jezus Christus in de eindtijd. Immers het gehele boek Zacharia spreekt over het laatst der dagen en over de gena­de voor de gemeente 1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12  (1 Petr. 01:10-12).

God staat op voor Zijn volk

We willen hier ter aanvulling nog noemen het woord uit Psalm 102, wat ook spreekt over de eindtijd, door de Psalmist genoemd, ‘de bepaalde tijd’: “Maar Gij, o Here, troont voor eeuwig, uw naam blijft van geslacht tot geslacht. Gij zult opstaan, U over Sion erbarmen, want het is tijd haar genadig te zijn, want de bepaalde tijd is gekomen” Psalm 102 vers 13 en 14  (Ps. 102:013-014).

Deze verzen zeggen dat God voor eeuwig troont en dat Hij op de bepaalde tijd opstaat ten gunste van Zijn volk. En als God opstaat dan gebeuren er geweldige dingen; dan komt hemel en aarde in beweging. Psalm 68 vers 2 (Ps. 068:002) zegt: “God staat op zijn vijanden worden verstrooid, zijn haters vluchten voor zijn aange­zicht”.

En Jesaja 33 vers 3 (Jes. 33:03) schrijft: “Voor daverend rumoer vluchten natiën weg; als Gij U verheft, stuiven vol­ken uiteen”. Als God in actie komt weet de duivel en z’n rijk dat hun einde gekomen is. We zien deze reacties in het rijk van Satan in de dagen van de Heer Jezus letterlijk in vervulling gaan. Er brak oorlog uit in de geestelijke wereld. De boze geesten, de vijanden van God en mens, werden aangewezen als de grote boosdoeners. Ze werden openlijk tentoongesteld en we lezen, in de evangeliën dat ze vaak schreeuwend van angst de mensen verlieten. Een legioen boze geesten, die zich in een mens hadden geves­tigd, vluchtte in paniek in een kudde zwijnen. De Heer Jezus werd gehaat door de duivel en z’n rijk, wat tot uiting kwam door de religieuze lei­ders van die tijd, die Hem voortdu­rend zochten te doden. In het boek Handelingen lezen we soortgelijke toestanden als apostelen en andere dienstknechten het evan­gelie van het Koninkrijk Gods ver­kondigen. Vele dienstknechten Gods moesten het met hun leven betalen.  (Slot volgt)

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

De bedoeling van deze vaste rubriek is alleen maar dat ik wil proberen wat gedachten te noteren die een zoekend mens op een spoor kunnen brengen. Zelf ben ik ook een zoeker; ik hou van zoektochten, in de hoop iets te vinden wat goed voor me is. ’t Gaat me er echt niet om allerlei leer­stelligheden te formuleren, dat doen anderen in dit blad. Liever hou ik me hier bezig met gewone, praktische, geestelijke dingen voor het leven van alledag. Ik bedoel bijvoorbeeld dit: Vroeger kreeg ik allerlei normen en waarden opgelegd en deze verzameling heette: ‘De christelijke levenswandel’. Een saai boeket voorschriften hoe ik me moest gedragen in de wereld. Afijn, om

kort samen te vatten: Het boeket verlepte snel, de leefregels hielden mij niet overeind. Logisch, ze waren aan de aarde ontleend, niet aan de hemel.

Wat zou ons commentaar geweest zijn op de gebeurtenis in het land der Gerasenen waar Jezus een krank­zinnige man bevrijdt van boze gees­ten en even later de inwoners van dat land ‘berooft’ van hun broodwinning doordat er 2000 varkens verdrinken? Hoezo ontwikkelingshulp? En wat te zeggen van de vervloeking van de vijgenboom? Milieuvriendelijk? Boze geesten aanspreken… shocking?

En de rel op het tempelplein waar geld werd gewisseld? Hoeveel men­sen hebben toen naar hun hoofd gewezen? Vonden de discipelen het misschien ook een gênante verto­ning? Was het Jezus soms een beetje in zijn bol geslagen? Er zijn meer voorbeelden aan te halen. Ik wil er alleen maar mee zeg­gen dat je er heel anders tegenaan kunt kijken dan ‘men’ doet. En vele godsdienstige volksstammen zijn heel veel bezig, met een heilig ver­klaard boek in de hand, medemen­sen van alles op te leggen. Lasten waaronder ze haast bezwijken. Daarbij komt dan ook nog de opwek­kende gedachte ‘dat je het toch nooit goed doet’, met alle depressieve gevolgen van dien. De schuldgevoe­lens stapelen zich op, je wordt ver­drietig over jezelf, over je medemens die met jou zit opgescheept.

Religie

‘Religie’ heeft al heel wat oorlogen veroorzaakt, heeft veel ellende bewerkstelligd en heel veel vrijheid ontnomen. ‘Religie’ komt uit ’t Latijn. Het werkwoord ‘religare’ betekent ‘ (vast)binden’. Da’s niet zo aanlokke­lijk en staat haaks op de uitspraken en werken van Jezus. Als er iets is wat de mens z’n werke­lijke vrijheid en liefde tot God ont­neemt is het wel religie. Een boude uitspraak? Nou, kijk dan maar eens om je heen. Hoevelen lopen gebukt onder voorschriften, onder een slecht geweten, onder schuldgevoelens, onder zware lasten van verantwoor­delijkheden?

“Kom maar naar Mij toe als je belast en beladen bent”, zegt Jezus, “en ik zal je rust geven”. Rust? In deze tijd? Kan dat? We moeten toch nog zoveel doen? Hierover is nog heel veel te zeggen, maar dat doe ik nu niet. het heeft er namelijk mee te maken wat voor beeld je van God hebt. Hoe beter beeld je hèbt, hoe beter beeld je wórdt. Velen preken een God naar hun beeld en gelijkenis, terwijl Hij zelf zo graag een mens ziet die op Hem lijkt.

En foute, valse beelden van God zijn ook ‘afgoden’. Als je daarvoor buigt en hen dient zijn er ‘andere afgoden voor Zijn aangezicht’. Als ik mezelf naga, merk ik dat het beeld, dat ik had van Hem in mijn jeugd, niet goed was. In de loop der jaren is dat steeds bijgesteld, geluk­kig. Want ik werd er gelukkig door!

Barmhartigheid

Eén eigenschap van Hem die me diep raakte en mij weer overeind bracht  (daarmee bedoel ik dat die mijn persoonlijkheid herstelde, wie ik ben als mens) is Zijn barmhartig­heid. In Jezus kreeg deze eigenschap gestalte, en ook in mensen van God om mij heen. En zo kreeg ik mijn wezen weer terug, ik kreeg mijn naam weer terug die ik verloren was. Dat ontroert mij nog steeds. Ik geloof wat Hij over me zegt want ik merk dat Hij van een mens houdt. Dat kon ik zien aan Jezus en toen ik Hem zag, zag ik m’n echte Vader achter Hem.

“Barmhartigheid wil ik, geen bran­doffers” oftewel mededogen en geen Burned Out christenen. Sommige mensen zijn zoveel met anderen bezig dat ze niet aan zich­zelf toekomen. Sommige mensen zijn zó met zichzelf bezig, dat ze niet aan anderen toekomen. Velen zijn zó bezig dat ze niet aan de Ene toeko­men.

Wie de Zoon gelooft heeft leven en heeft religie en godsdienstige syste­men  (Egypte) achter zich gelaten omdat God hem daaruit geleid heeft. Het beloofde land van vrijheid en rust? Dat ben je zelf, want God woont in je. U wordt van harte geluk­gewenst!

 

Hoe overwinnen wij angst door Gert Jan Doornink

Het spreekwoord ‘Angst is een slechte raadgever’ maakt al duidelijk dat ‘angst’ niet iets is wat een rol in ons leven mag spelen. Het is uit de ver­keerde bron afkomstig en hoort zeker niet thuis hij de nieuwe mens in Christus. Toch zijn er velen die moei­te hebben angst in hun leven te over­winnen. Dit artikel is een poging de materie ‘angst’ geestelijk te belichten met ah doel dat ons leven er niet meer negatief door beïnvloed kan worden.

“God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid” 2 Timoteüs 1 vers 7  (2 Tim. 01:07).

Wat is angst?

Wat is eigenlijk angst? Hoe kun je angst het beste omschrijven? Angst is als je ergens bang voor bent, dat er iets zou kunnen gebeuren wat een negatieve uitwerking in je leven heeft.

In de Grote van Dale wordt het omschreven met: ‘Gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een  (wezenlijk of vermeend) dreigend onheil of gevaar’. Het woord ‘vrees’ is nauw verwant met het woord ‘angst’ en is mogelijk ook afkomstig van een basis die ver­want is met die van gevaar. Het is een ‘angstig gevoel voor iets drei­gends’. Vrees wordt van angst onder­scheiden doordat zij met een object verbonden is.

Het woord ‘vrees’ kan echter ook de betekenis hebben van ‘ontzag, eer­bied’. Bijvoorbeeld als er in Spreuken 9 vers 10 (Spr. 09:10) staat dat de ‘vreze des Heren het beginsel der wijsheid’ is, wordt hiermee niet bedoeld dat we daardoor in een soort angsttoestand ten aanzien van God behoren te leven.

Vormen van angst

Angst komt voor in allerlei gradaties en vormen. Je kunt bang zijn dat iets je kan overkomen en je neemt maatregelen daartegen. Angst hoort bij het leven, je moet ermee leren omgaan.

Bij de meeste vormen van angst sta je niet eens verder bij stil. Bijvoorbeeld als je een drukke straat oversteekt, kijk je eerst naar links en rechts, want je wilt niet graag overre­den worden. Dat is een normale gang van zaken, je doet het in een reflex, zonder dat je op dat moment werkelijk bang bent. Zo kun je talrijke kleine vormen van ‘bang zijn voor iets’ opnoemen, maar eigenlijk heeft dat niet werke­lijk met angst te maken. Het zijn de, wat wij dan omschrijven met, de normale risico’s van het leven, waar ieder mens mee te maken heeft.

Geest van angst

Iets anders is het om dat voorbeeld nog even aan te houden- als je zo’n angst hebt om een straat over te ste­ken, dat je het helemaal niet meer durft. Dan is de angst overgegaan in een, wat wij in onze dagen noemen, een fobie, een allesoverheersend angstgevoel, die totaal beklemmend en verlammend werkt en je in feité buiten het normaal functionerende leven plaatst.

Je hebt allerlei vormen van fobie  (het woord is afgeleid van het Griekse phobos, wat angst betekent). Bijvoorbeeld claustrofobie, wat een ziekelijke vrees is om in een afgeslo­ten ruimte te vertoeven. Agoriefobie is als men ruimte-, plein- of straat­vrees heeft. Acrofobie is hoogte­vrees. Hydrofobie is watervrees, enz. Veel mensen hebben te maken met een of andere vorm van fobie, een erge vorm van angst dus. Je kunt dan rustig spreken van een ‘geest van angst’ die je leven voortdurend beheerst en afremt. Waar komt deze geest weg? Laten we het duidelijk stellen: Niet van God! Paulus schrijft dat God ons niet een geest van lafhartigheid  (Vert. NBG; alle andere vertalingen hebben vrees of geest van vreesach­tigheid) heeft gegeven 2 Timoteüs 1 vers 7  (2 Tim. 01:07).

De oorsprong van angst

Het is duidelijk dat de oorsprong van de angst bij de duivel ligt, dus afkomstig is uit het rijk der duister­nis. In het begin van de schepping, toen de mens nog leefde in volko­men harmonie met Zijn Schepper,’ lezen we op geen enkele wijze over angst of vrees. Pas nadat het eerste mensenpaar gefaald had en zich hadden verleiden door de vorst der duisternis, gingen zij zich uit angst voor God, verbergen Genesis 3 vers 8  (Gen. 03:08). En we lezen dan ook dat toen God de mens riep om tevoorschijn te komen, Adam zei: “Toen ik uw geluid in de hof hoorde, werd ik bevreesd…” Genesis 3 vers 9  (Gen. 03:09). Als een mens niet meer vrij voor God kan staan, slaat de angst toe. Pas als de mens door te geloven in het volbrachte verlossingswerk van Jezus Christus, van een zondaar een kind van God is geworden, kan hij weer vrij voor God staan. Hij is een nieuwe schepping met een blanco strafblad.

Maar omdat de duivel nog overste van deze wereld is, zal hij er alles aan doen het functioneren van deze nieuwe mens te belemmeren en, zo mogelijk, geheel uit te schakelen. Het kan hem daarbij niet schelen hoe hij zijn doel kan bereiken en hij zet dan ook alles daarvoor in, onder andere gebruikt hij angst en vrees als afremmende factoren. Dus wij moeten op onze hoede zijn ons niet te laten afremmen door angst of vrees.

Hoe overwinnen wij fobies?

1 – Bevrijding

We hebben straks al gezegd dat één van de ergste vormen van angst een fobie is. Het is duidelijk dat hiervoor maar één remedie is: bevrijding in de naam van Jezus, waarna een periode van herstel kan beginnen, want deze geest probeert uiteraard terug te komen en de geest van de mens kan zodanig verzwakt zijn door deze verkeerde geest dat soms begeleiding van medechristenen nodig is om in de nieuwe fase, na de bevrijding van de fobie, tot onder­steuning en positieve stimulering te kunnen helpen.

2 – Vervulling met Gods Geest Belangrijk is ook -maar dat geldt voor alle christenen- dat er besef is van de kracht van Gods Geest die in ons werkzaam is. “God heeft ons geen geest van angst gegeven, maar van kracht”. Dit te belijden geeft op zich al kracht en overwinning. Want al is er bij de meeste christenen dus geen sprake van een of andere fobie, allemaal hebben we met aanvallen van angst te maken. Het is belang­rijk dit te onderkennen en vooral ook te weten wat de oorzaak is, zodat we de oorzaak aan kunnen pakken.

Dit is van levensbelang voor de eind­tijdgemeente, want die mag niet bestaan uit bange, vreesachtige christenen die met het minste of geringste zuchtje tegenwind van de kaart zijn, maar uit overwinnende, onbevreesde christenen. Het spreekt vanzelf dat we dit moeten leren en dat we ook in dit opzicht kunnen spreken van een ontwikkeling, een groeiproces.

Oorzaken van angst

1.Luiheid en gemakzucht

Eén van de oorzaken van vreesach­tigheid is ongetwijfeld luiheid en gemakzucht! Dat kweekt een situatie waarin angst gemakkelijk kan toe­slaan. In deze welvaartstijd is het heel gemakkelijk niet actief te zijn, tegenslagen uit de weg te gaan, de weg van de minste weerstand te kie­zen, kortom een non-productieve getuige te zijn. Het woord ‘getuige’ is dan niet eens meer van toepas­sing, laat staan dat er nog iets terecht komt van de openbaring van het zoonschap.

Luiheid kan ook bestaan in het feit dat we dingen die we fout gedaan hebben niet weer goed gaan maken. We willen geen gezichtsverlies lij­den, dus laten we het maar zo. We zijn bang dan anderen ons dan ver­keerd gaan beoordelen en in ons teleurgesteld zijn.

– Angst voor de dood

Als wedergeboren christenen weten we dat de dood is overwonnen door Jezus Christus aan het kruis van Golgotha. Er hoeft dus geen enkele vorm van angst voor de dood meer te bestaan bij ons, maar de praktijk is vaak anders. We willen er liever niet aan denken, en dat hoeft ook niet, want we zijn midden in het leven  (en als christenen mogen we spreken van het nieuwe leven) geplaatst, maar we hoeven het niet weg te drukken want we krijgen er allemaal mee te maken. Maar ’t heerlijke is dat iemand die zich bewust is dat hij een nieuwe schepping in Christus is, toch niet overheerst wordt door angst voor de dood. Integendeel, daarvan zijn we volkomen bevrijd!

Lees de omschrijving daarover maar eens in de brief aan de Hebreeën. Daar wordt over Jezus gezegd: “Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft Hij  (Jezus) op gelijke wijze daaraan deel gekre­gen,.. opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen, en allen zou bevrijden, die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren” Hebreeën 2 vers 14 en 15  (Heb. 02:14-15).

Angst voor de toekomst

Angst kan ook de kop opsteken als we bijvoorbeeld denken aan de opvoeding van onze kinderen en het soms heel anders gaat dan wij ons hadden voorgesteld. Wat moet er van mijn kind terechtkomen? Ik ben bang dat het helemaal verkeerd afloopt…

Of als we denken aan onze zaak, of aan onze baan…

Altijd weer dat woordje ‘bang’ en als we daaraan toegeven komen we op het hellende vlak terecht waar de duivel ons zo graag wil hebben. Denken we echter tegelijkertijd aan het feit dat Jezus gezegd heeft: “Vrees niet, geloof alleen!” dan krij­gen we hiermee meteen de sleutel aangereikt om angst te overwinnen: geloof, vertrouwen, overgave aan de levende Heer die gezegd heeft: “Ik ben met je, al de dagen tot aan de voleinding der wereld!”. Let speciaal ook op deze laatste woorden: ’tot aan de voleinding der wereld’. Zoveel christenen hebben angst voor de toekomst, wat zal er van deze wereld terechtkomen nu elk besef van normen en waarden hoe langer hoe meer door de duivel wordt uitgewist. Dat doet de mens uiteraard zelf onder inspiratie van de vorst der duisternis. Dat de wereld het niet meer zien zit­ten, kunnen we nog begrijpen, maar christenen hoeven geen enkele vorm van angst voor de toekomst te heb­ben, ook al weten wij dat de laatste tijd een zware tijd zal zijn. In Lucas 21 vers 25 (Luc 21:25) spreekt Jezus over het feit dat er “angst zal zijn onder de volken, vanwege het bulde­ren van zee en branding”. En in het volgende vers staat zelfs dat “de mensen bezwijmen zullen van vrees en angst”.

De geest van de antichrist

Hierover schreven we al eerder in Levend Geloof nummer 394, maar we willen er in het kader van ons onderwerp nog even op terugkomen. In de brieven van Johannes wordt gesproken over de komst van de antichrist. Sommige leraars bouwen hier hele theorieën en leringen omheen. Maar weet u wat Johannes zegt, en wat zien we dat gemakkelijk over het hoofd, dat er ook nu al vele antichristen zijn opgestaan 1 Johannes 2 vers 18  (1 Joh. 02:18).

Daar hebben we dagelijks mee te maken. Maar daar hoeft geen angst voor te bestaan, want wij hebben een ‘zalving van de Heilige’ ontvangen 1 Johannes 2 vers 2  (1 Joh. 02:02). Die zalving, dat vervuld zijn met Gods Geest, maakt dat we ons niet laten verleiden, dat we niet bang zijn, maar weten dat we met Christus overwinnaars zijn.

In 1 Johannes 4, waar als titel boven staat ‘het beproeven der geesten’,  schrijft Johannes ook nog even over de geest van de antichrist, en dan maakt hij deze prachtige opmerking: “Iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en  (let op!) hij is nu reeds in de wereld. Gij zijt uit God, kinderkens, en gij hebt hen overwonnen; want  (let weer goed op!) Hij, die in u is, is meerder dan die in de wereld is” vs. 3-4). Dat is het geheim! Daarom hoeven wij niet bang te zijn. Daarom gaan we onbe­vreesd verder! Daarom helpen we elkaar om elke vorm van vrees te overwinnen! Daarom gaat de over­winning over de angst ook in de gewone alledaagse dingen meer en meer de overhand krijgen. Daardoor wordt ons leven meer en meer een blij en ontspannen geloofsleven, zonder spanning of stress, zonder voortdurend rond te lopen met angstgevoelens of depres­sieve gedachten.

Geloof en vertrouwen

Geloof en vertrouwen is de basis van ons functioneren in Gods plan, gevoed door positieve gedachten uit het Woord en door de heilige Geest. Wat dat betreft zijn we als gelovigen bijzonder bevoorrecht. We leven in een wereld waarin spanning en stress steeds meer de overhand krij­gen. En ook de daarbij behorende negatieve verschijnselen, zoals angst en vrees.

Maar als men dan ziet en ervaart hoe de mensen zonder Christus die angst en vrees proberen te overwin­nen, kun je alleen maar zeggen, wat een genade dat wij het anders mogen doen. Allerlei occulte vor­men van therapie worden in de hulpverlening gehanteerd. Om nog maar niet te spreken over het geweld, de overheersing en brutali­teit in het taalgebruik, waarmee mensen hun angstcomplexen probe­ren te maskeren en te overwinnen. Het geloof en vertrouwen dat in ons is, behoort uiteraard te groeien. Als Paulus in Filippenzen 2 vers 12 (Filip. 02:12) de opmerking maakt dat we onze behoudenis moeten bewerken met vreze en beven, wordt hier natuur­lijk niet bedoeld dat we in een soort angsttoestand moeten leven als christenen. Maar wel dat we er 100% ernst mee behoren te maken dat we het einddoel zullen bereiken en meer en meer openbaar zullen worden als werkelijke zonen van God.

Blijft de verdere gezonde groei van ons geloofsleven achterwege dan kan de duivel nog gemakkelijk bres- schieten met zijn angstpijlen in ons leven als nieuwe schepping. Als het geloof, het vertrouwen onvol­doende aanwezig is ontstaat boven­dien de voedingsbodem voor vrees en angst.

Geen vrees in de liefde

Als we echter met een oprecht hart de Heer volgen krijgt de duivel geen enkele kans ons angst aan te jagen. Ik vind het altijd weer, prachtig en bemoedigend omschreven door Johannes, als hij in zijn eerste brief de opmerking maakt dat er in de liefde geen vrees is… 1 Johannes 4 vers 18  (1 Joh. 04:18). Wie de Heer werkelijk liefheeft, wie zijn plaats met Hem heeft ingeno­men in de hemelse gewesten, en van daaruit leeft, ervaart een onaan­tastbaarheid, een immuniteit voor de aanvallen van angst en vrees. Hij kan ze pareren, weerstaan en over­winnen.

Dan functioneert in en door ons leven de volmaakte liefde van Christus. En daar gaat het om! Voor onszelf en voor de ander! Want iemand die de Heer volmaakt lief heeft, heeft ook zijn medemens lief. Dat werkt aanstekelijk, daardoor maken we onze hoge roeping van het getuige zijn van Christus, van de openbaring van het zoonschap ten- volle waar.

Daarom en om het niet weer te ver­geten, maar waar te maken in ons leven: “Er is in de liefde geen vrees, want vrees houdt verband met straf en wie vreest, is niet volmaakt in de liefde… maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit”. “Want God heeft ons niet een geest van lafhartigheid gegeven, maar een geest van kracht, van liefde en van bezonnenheid”.

 

Korte gedachten door diverse auteurs

Persoonlijkheid en karakter door Gert Jan Doornink

Wie in Christus is, is een nieuwe schepping, schrijft Paulus in zijn brief aan de gemeen­te te Korinthe. Zijn totale persoonlijkheid is vernieuwd. Nu komt het er op aan dat deze nieuwe persoonlijkheid helemaal tevoorschijn gaat komen. Omdat de persoonlijkheid van elk individu wordt gevormd door de som van iemands hoedanighe­den, eigenschappen en karaktertrekken is gezonde geestelijke groei noodzakelijk willen we beantwoorden aan het doel wat God met ons heeft: de openbaring van Christus in elk facet van ons leven. Deze groei vormt ook ons karakter als onderdeel van onze persoonlijkheid. Van iemand zonder geestelijke ruggengraat zeggen we: dat is iemand zonder karakter. Werkelijke christenen zijn mensen met karakter, het valt van hun gezichten af te lezen.  

Vruchtdragen door Truus van Kaam

In de zomer zien we dat in de natuur de bloei overgaat in vrucht. Dat zien we bijvoorbeeld heel duidelijk bij de fruitbomen. God heeft ons ook gaven gegeven. Als we deze ontwikkelen komt er vrucht, waarvan we ook kunnen uit­delen aan anderen. “Niet dat ik de gave zoek, maar ik zoek de vrucht die overvloedig is tot uw rekening” Filippenzen 4 vers 17 Statenvertaling  (Filip. 04:17). Deze tekst spreekt zelfs van overvloedige vrucht. De gaven die God in ons gelegd heeft zijn voor de mens, zowel innerlijk als lichamelijk. We hebben allen verschillende gaven maar ze hebben alle een gemeenschappelijk doel, dit is: vrucht voortbrengen. In en door Hem is de groei, de bloei, de vrucht, zo is het ook tot Hem. Prijst God, want er komt een geweldige oogst.  

Geen dode letter door E. Stanley Jones

De Mohammedanen vergissen zich, als zij ons ‘Ahlekitab’ – het volk van het boek’ noemen. Wij zijn in de eerste plaats ‘het volk van de Persoonlijkheid’. Er staat niet geschreven: ‘Het Woord is drukinkt geworden’. Er staat geschreven: ‘Het Woord werd Vlees’. Als het Woord drukinkt geworden was, zouden wij een wetboek moeten opvolgen. Maar ons wetboek is een Wegbereider. Wij volgen een levende Geest, geen dode letter.

Ons doel ligt in het verschiet, het is onuitputtelijk. Ons doel blijft steeds lokken uit de verte, het raakt nooit uitgeput. Een letter kan worden uitgeput, een leven nimmer. Wij hebben eerbied voor de letters van het Boek, omdat het Boek de geïns­pireerde verkondiging is van de Openbaring, maar het gelaat van Christus is de eigenlijke openbaring. Dat Leven was er voor de letter geschreven werd, het is in de letter en gaat uit boven de letter. Het is niet anders dan de letter, maar het is méér.  

 

Zoekt eerst Gods Koninkrijk door Wim te Dorsthorst  

Dit zijn overbekende woorden van de Heer Jezus uit de zogenaamde Bergrede, opgeschreven in Matteüs 5 tot en met 7. We zingen er zelfs een lied van: “Zoekt toch eerst Gods Koninkrijk en Zijn gerechtigheid”. Woorden die in het hart van iedere gelovige gegrift dienen te staan. Waarschijnlijk heeft de Heer deze rede aan het begin van Zijn bedie­ning uitgesproken. De Bergrede staat boordevol fundamenteel onder­wijs voor de gelovigen. Deze uit­spraak van de Heer: “Zoekt toch eerst Gods Koninkrijk”, staat aan het slot van een onderwijzing over schatten verzamelen op aarde of in de hemel, over het dienen van God of de Mammon en over zorgen heb­ben voor het levensonderhoud Matteüs 6 vers 19 tot en met 34  (Matt. 06:19-34).

Voor wedergeborenen

Lees vooraf Matteüs 6 vers 19 tot en met 34 (Matt. 06:19-34).

De Bergrede is veelal beschouwd als niet uitvoerbaar in de tegenwoordige tijd en zou meer bestemd zijn voor het komende vrederijk. Een uit­spraak van dé Heer Jezus als: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” Matteüs 5 vers 48  (Matt. 05:48), wordt in de meeste kerken als onmogelijk verondersteld. Wel kunnen we stellen dat voor iemand die niet wederom  (dat is ‘van boven’ of ‘geestelijk’) geboren is, het een onmogelijkheid is de geestelijke waarde en betekenis er van te verstaan. Bovendien mist men dan de kracht van de heilige Geest om het te kunnen volbrengen.

Maar voor wie zich heeft bekeerd, gedoopt is in water door onderdom­peling en de heilige Geest ontvan­gen heeft en naar Bijbelse maatsta­ven ‘een wedergeborene’ is,  (zie Johannes 3 vers 3 tot en met 8 en Handelingen 2 vers 38 (Joh. 03:03-08 en Hand. 02:38), is het kostbare en onmisbare onderwijzing ten leven.

Je zou de Bergrede kunnen zien als de grondwet van het Koninkrijk Gods, zoals iedere natie of Koninkrijk een grondwet heeft. De grondwet bevat de meest fundamen­tele zaken voor een land en beschermd de rechten en de plich­ten van de burger. Alle verdere wet­geving en regelgeving moet toets­baar zijn aan deze grondwet. Zo spreekt ook de Bergrede over de meest fundamentele zaken voor het leven van een gelovige voor alle dag.

Geestelijk horen en verstaan

De rede begint in Mattéüs 5 versla met de woorden: “Toen Hij nu de scharen zag, ging Hij de berg op en nadat Hij Zich had nedergezet, kwa­men zijn discipelen tot Hem. En Hij opende Zijn mond en leerde hen”. ‘De berg’ is in de Bijbel heel vaak een symbolisch begrip voor de berg Sion. Wil je als ware discipel de woorden van de Heer Jezus verstaan, dan is dit de sleutel. Dan zul je vervuld met de heilige Geest op moeten stijgen, de berg Sion beklimmen, het aardse denken achter je moeten laten en naar de Heer willen luisteren. De Heer is helder en duidelijk, kort en krachtig in Zijn uitspraken. Soms zwart-wit als Hij bijvoorbeeld zegt: “Wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in z’n hart al echtbreuk met haar gepleegd” Matteüs 5 vers 28  (Matt. 05:28), of “Je kunt geen twee heren dienen, God en de Mammon” Matteüs 6 vers 24  (Matt. 06:24), of “Waar uw schat is daar zal ook uw hart zijn” Matteüs 6 vers 21  (Matt. 06:21), of “Als u de mensen niet vergeeft, dan vergeeft uw Vader u ook niet” Matteüs 6 vers 15  (Matt. 06:15), enz. De Heer Jezus is geen gewichtig religieus persoon die weer een nieu­we religie wil invoeren, uitgewerkt in een of andere kerkleer. Ook niet iemand die met veel omhaal van woorden de scharen lasten oplegt met onuitvoerbare eisen en dog- Zelf zegt Hij: “Mijn juk is zacht en Mijn last is licht” Matteüs 11 vers 30  (Matt. 11:30), en: “Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” Johannes 10 vers 10  (Joh. 10:10).

Het onderricht van Hem, ook in de Bergrede, is er steeds op gericht de mens juist los te maken uit het web van religieuze denksystemen en het denken en handelen om te buigen van de aarde naar de hemel, over­eenkomstig Gods denken en hande­len. Hij komt dan tot de uitspraak: “Er is gezegd, maar Ik zeg u”, waar­mee Hij niet wil zeggen dat al het voorgaande fout is geweest, maar Hij voegt er voor de nieuwe tijd een dimensie aan toe. Dan blijkt dat Mis wat als een wet is verstaan, of als een religieuze handeling, of als een religieus gebruik, een diepe geestelijke betekenis heeft. En bovendien, dat bijna alles van het leven gestuurd wordt vanuit de gees­telijke wereld, hetzij vanuit het licht, hetzij vanuit de duisternis. Alle woorden van de Heer Jezus zijn ook de woorden van God en zijn niet zomaar woorden, maar ze wijzen de enige weg naar vrijheid en waarach­tig leven.

“Mijn woorden zijn Geest en leven”, zegt Hij in Johannes 6 vers 63 (Joh. 06:63).

Als de scharen Hem allen de rug toekeren, omdat ze Hem alleen maar volgen om het brood dat Hij hun te eten heeft gegeven, dan komt Petrus tot die geweldige uitspraak: “Here, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven” Johannes 6 vers 68  (Joh. 06:68).

De rijke jongeling als voorbeeld

Wie vanuit deze gedachte de Bergrede leest zal er zeker door gezegend worden, al kan ons uitgangsbijbelge­deelte best confronterend overko­men in ons welvarende, rijke wes­ten. Wij hebben immers allemaal een bepaalde rijkdom op aarde in onze leefwereld.

Toen de Heer Jezus tegen de ‘rijke jongeling’ zei: “Indien gij volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop uw bezit en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemelen hebben, en kom hier, volg Mij”, lezen we als reactie dat hij bedroefd heenging, want hij bezat vele goederen”. Matteüs 19 vers 21 en 22  (Matt. 19:21-22). Lucas 18 vers 23 (Luc. 18:23) zegt: “Toen hij dat hoorde, werd hij diep bedroefd, want hij was zeer rijk”. En toch gaf de Heer met deze woor­den precies aan waar het in een mensenleven op aan komt. Hij zegt: schatten verzamelen op aarde heeft geen enkele waarde voor de eeuwig­heid Lucas 18 vers 19 en 20  (Luc. 18:19-20). Paulus neemt het woord van de wijze Prediker over als hij zegt: “Want wij hebben niets op de wereld medegebracht; wij kunnen er ook niets uit medenemen” 1 Timoteüs 6 vers 7  (1 Tim. 06:07). Letterlijk zegt Prediker: “Zoals hij uit de schoot zijner moeder geko­men is, zo gaat hij weer heen, naakt zoals hij gekomen is, en hij verkrijgt niets door zijn zwoegen” Prediker 5 vers 14  (Pred. 05:14). De rijke jongeling was heus wel van goede wil, wat blijkt uit Matteüs 19 vers 16 tot en met 20 (Matt. 19:16-20), maar het woord van de Heer Jezus kwam bij hem binnen als onredelijk en misschien wel als onbarmhartig.

We zouden ons afkunnen vragen wat onze reactie zou zijn als de Heer deze woorden ook rechtstreeks zo tot ons zou spreken? Zouden wij wél gelijk alles verkopen en het uitdelen aan de armen?

Wel is duidelijk dat achter de Mammon een sterke, verblindende en betoverende demon schuil gaat. Paulus is nuchter en schrijft aan Timotheüs: “Als wij echter onder­houd en onderdak hebben, dan moet ons dat genoeg zijn”. Dat is geen makkelijk woord in een wereld waar alles schreeuwt om meer en meer. Dan schrijft de apostel verder: “Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in ver­derf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht. Door daarnaar te haken zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord” 1 Timoteüs 6 vers 8 tot en met 10  (1 Tim. 06:08-10).

Dat gebeurde in de dagen van Paulus en dat gebeurt helaas nog altijd; christenen die het vergaan als de rijke jongeling. Want, zegt de Heer Jezus: “Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn”  (vs. 21). Een woord om eens diep over na te den­ken en je eerlijk af te vragen: waar is mijn hart?

Schatten in de hemel

Mogen we dan niets hebben op deze wereld? O, jawel! Het kan zelfs wel zijn dat je op de een of andere manier rijk bent. Er zijn ook heus wel rijke christenen. Aan hen geeft Gods woord het volgende advies: “Hun, die rijk zijn in de tegenwoor­dige wereld, moet gij bevelen niet hooghartig te zijn, en hun hoop gevestigd te houden niet op onzeke­re rijkdom, doch op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft, om wel te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam, waardoor zij zich een vaste grond­slag voor de toekomst verzekeren om het ware leven te grijpen” 1 Timoteüs 6 vers 17 tot en met 19  (1 Tim. 06:17-19).

De apostel zegt hiermee: heb je rijk­dom, stel daar dan niet je vertrou­wen op; maar blijf je vertrouwen stellen op God en besef dat God het is die je alles rijkelijk ten gebruike geeft. Er is immers niets op deze wereld van wat wij denken te heb­ben, wat van onszelf is. In zekere zin zijn wij allemaal rentmeesters over wat God ons heeft toever­trouwd.

En dan zegt hij verder: doe wel met die rijkdom, en verzamel daarmee schatten in de hemel die nut hebben voor je eeuwige leven. Schatten, die over de grens van de dood heen hun waarde blijven behouden. Dat zijn de goede werken die een vaste grondslag vormen voor de eeuwig­heid  (zie ook Openbaring 14 vers 13 en Openbaring 19 vers 18 (Openb. 14:13 en Openb. 19:18).

De lamp van het leven

Met je hart aan de wereld, aan aard­se bezittingen verknocht zijn, geeft slavernij en geestelijke armoede. Dan is er weinig licht van binnenuit. Dat wil de Heer ons leren met de gelijkenis over de lamp, het oog en het lichaam, in de verzen 22 en 23. De lamp van ons leven is de levens­geest. Spreuken 20 vers 27 (Spr. 20:27) zegt: “De geest van een mens is een lamp des Heren; doorzoekende alle schuil­hoeken van het hart”. En de levens­geest wordt verduisterd door zorgen en zucht naar aardse zaken en rijk­dommen. En dan zegt de Heer: “Indien nu wat voor het licht moet zorgen in het leven van de mens, duisternis is geworden, hoe groot is dan de duisternis, waarin geleefd moet worden!”

Wat een ernstige waarschuwing ligt daarin besloten voor iedere christen, want hoe makkelijk kunnen we vast­zitten aan onze aardse bezittingen! “Niemand kan twee heren dienen, want hij zal of de ene haten en de andere liefhebben, of zich aan de ene hechten en de andere minach­ten; gij kunt niet God dienen en Mammon”  (vs. 24).

Zorg voor het levensonderhoud

En dan spreekt de Heer over zorgen hebben voor het levensonderhoud: eten, drinken, kleding, enz  (vs. 25- 32). Prachtig zet Hij uiteen hoe de Vader zorgt voor de vogels en voor de bloemen in het gras, en dan zegt Hij: “Gaat gij de vogels niet verre te boven”?  (vs. 26) en: “Zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen”?

 (vs. 30). Het vreemde is nu dat het lijkt of iedereen juist altijd bezig is met- en bezorgd is over eten, drin­ken, kleding, huisvesting, enz. In hoeverre willen wij als christenen hier geheel anders in zijn, omdat wij Christus hebben leren kennen? Durven wij nog te vertrouwen op de zorg van de hemelse Vader voor ons?

Ik geloof dat het leven in het welva­rende westen een grote bedreiging kan zijn voor het geloofsleven en het geestelijk functioneren in de gemeente. Er is een geweldige pres­sie vanuit de wereld, en daar speelt het rijk van Satan op in, om je hele­maal in je werk te storten. Om je steeds verder te bekwamen door cursussen en bijscholing om promotie te kunnen maken of gewoon om bij te blijven in de snel ontwikkelende wereld. De 24-uurs economie, waar zo hoog van opgegeven wordt, eist de werkende mens helemaal op, sommigen zelfs op zondag. Vooral voor de jonge christenen schuilt hierin een groot gevaar, want het is best moeilijk om niet helemaal met de trend van de tijd mee te gaan en opgeslokt te worden door alles van de wereld.

Geen tijd…

Iedere christen zal zich op tijd eens af moeten vragen: heb ik nog wel tijd om het Koninkrijk Gods te zoe­ken en de dingen te bedenken die boven zijn, waar Christus is gezeten aan de rechterhand Gods? Heb ik nog tijd en lust om bij het gemeen­tewerk betrokken te zijn? Verzuim ik misschien steeds makkelijker Bijbelstudie-avonden en samenkomsten omdat ik geen tijd heb? Zou ik als het nodig is, zaken in mijn eigen leven zó willen veranderen of din­gen op willen geven, dat ik hierdoor weer meer tijd zou hebben voor de zaken van de Heer? Iedereen loopt tegenwoordig met een volle agenda. ‘Geen tijd’ is het

codewoord geworden. De Heer Jezus leert ons hierover een belang­rijke les als Hij vertelt over het Koninkrijk Gods, als de bruiloft van het Lam aanstaande is. We kunnen dit lezen in Matteüs 22 vers 1 tot en met 14 en Lucas 14 vers 15 tot en met 24  (Matt. 22:01-14 en Luc. 14:15-24). Ik geloof dat het hier gaat om de tijd waarin we nu leven. De dienaren worden uitgezonden om de genodig­den aan te zeggen dat de bruiloft aanstaande is. “Kom, want alles is gereed”! En dan lezen we: “Maar zij sloegen er geen acht op en gingen heen, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken”. Ineens begint iedereen zich te ver­ontschuldigen. ‘Ze hebben geen tijd’, zó druk zijn ze met hun aardse zaken. Notabene nu het einddoel zó dichtbij is, het ligt voor het grijpen, want de roep gaat: “Alles is gereed, kom naar de bruiloft”! De één heeft een akker gekocht, de ander ossen, weer een ander gaat trouwen, enz. geen tijd! Het is om schaamrood van te worden! Wat een waar woord van de Heer Jezus, als Hij zegt: “Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn”. Een trieste illustratie hoe het zal zijn met het volk van God in de eindtijd, maar ook een ernstige waarschuwing voor de christenen om niet in het patroon te vervallen wat, dat zich hier zo sterk opdringt.

Op vele manieren laat de Heer ons zo in Zijn woord zien, hóe dwaas Zijn volk bezig kan zijn, terwijl de hemelse Vader in Zijn heerlijkheid en macht in alles wil voorzien. Zorgt de hemelse Vader niet voortreffelijk voor al het geschapene? Waarom dan zo kleingelovig en je om van alles en nog wat zorgen maken? Ga je dat alles niet verre te boven? De Heer zegt: “Want naar al deze din­gen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft”  (vs. 32). De Vader wil in alle behoeften rijkelijk voorzien.

Zoekt eerst Zijn Koninkrijk

Er is echter wel een voorwaarde, een ‘maar’! De Heer zegt in vers 33: “Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden”. Eerst Gods Koninkrijk en Gods gerechtigheid zoeken! De tijdsvorm die hier gebruikt is voor ‘zoekt’, moet verstaan worden als: ‘zoekt altijd’, ‘zoekt onophoudelijk’, ‘zoekt voor alles’.

Het is als het hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, wat de Heer in het eerste gedeelte ven de Bergrede uitspreekt  (Matt. 05:06). Dat heeft niets te maken met opper­vlakkigheid, maar dat is heel intens waar je hele wezen bij betrokken is. Het verlangen zal uit het diepste binnenste op moeten borrelen. Ik geloof dat de Heer met dit woord komt tot de kern van het gelezen gedeelte Matteüs 6 vers 19 tot en met 34  (Matt. 06:19-34). Misschien wel tot de kern van de hele Bergrede. Hier komt het in het leven van een christen op aan. Onophoudelijk, vóór alles het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtig­heid zoeken. Het zal ons binnen lei­den in een ruimte van onbegrensde, onbeperkte liefdevolle zorg van de hemelse Vader.

Hij zal niet alleen voorzien in alles wat we nodig hebben voor het natuurlijke leven, maar zeker ook wanneer er geestelijke en psychische noden zijn.

Hoe vaak zoekt men niet eerst hulp door het lezen van boeken, het raad­plegen van deskundigen als psycho­logen of psychiaters, het bestrijden van symptomen, enz.? Ja, er wordt ook wel gebeden natuurlijk! Maar hoe vaak gaat men ‘vóór alles’ en ‘zonder ophouden’ eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtig­heid zoeken?

Het kan toch niet anders of dit zal geweldige gevolgen hebben! Zou hier het woord niet van toepas­sing kunnen zijn wat God zelf zegt tot Maleachi: “Beproeft Mij toch daarmede, zegt de Here der heer­scharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en zegen in overvloed over u uitgieten” Maleachi 3 vers 10  (Mal. 03:10).

Meer dan schuldvergeving

Gods gerechtigheid is zoveel meer dan schuldvergeving alleen. Zijn gerechtigheid is ook dat Hij onbe­perkt voor Zijn volk wil zorgen. De apostel Paulus schrijft in dit ver­band: “En God is bij machte alle genade in u overvloedig te schenken, opdat gij, in alle opzichten te allen tijde van alles genoegzaam voorzien, in alle goed werk overvloedig moogt zijn, gelijk geschreven staat: Hij heeft uitgedeeld, aan de armen gege­ven, zijn gerechtigheid blijft in eeuwigheid” 2 Korinthe 9 vers 8 en 9  (2 Kor. 09:08-09). Een andere vertaling zegt: “Zijn milddadigheid zal immer blij­ven”.

Een woord om uit het hoofd te leren en in voorkomende moeilijke situ­aties, dit vanuit een gelovig hart met de mond te belijden. Ik geloof, dat voor wie dit woord van de Heer serieus neemt, er dingen kunnen gaan veranderen die mis­schien al jaren voortslepen. Dat kan op alle terreinen van het leven zijn. Stoffelijke zaken, maar zeker ook waar het geestelijke en psychische noden betreft.

God verlangt intens naar mensen die Hem willen vertrouwen en met een onverdeeld hart willen toebeho­ren.

Spreuken 23 vers 26 (Spr. 23:26) zegt: “Mijn zoon, geef mij uw hart, laten uw ogen behagen hebben in mijn wegen”.

En één van die wegen is wat de Heer Jezus ons leert in de Bergrede: “Maar zoekt eerst  (vóór alles en voortdurend) het Koninkrijk van God en Gods gerechtigheid  (mildda­digheid) , en al het andere zal u bovendien geschonken worden”.

 

Alleen

Op het terras zitten veel mensen.

In een hoek zit iemand alleen aan

een tafeltje en op zich is daar

niets bijzonders mee. Maar zijn uitstraling valt op, deze

is vriendelijk, open en warm.

En hoewel er aan zijn tafel plaats

vrij is lopen de meesten er

gewoon voorbij.

 

Hebben wij oog voor elkaar?

Of gaat het meeste aan ons voor­bij

door de drukte van het leven van alle dag.

De Bijbel vertelt ons dat er rust te

vinden is bij God, juist voor ons

dagelijks leven.

Door het lezen van de Bijbel en

door het te overdenken gaan

onze ogen zien en onze oren

leren opmerken en verstaan we

wat de wil van God is voor ons

voor elke dag. Jesaja 42 vers 20  (Jes. 42:20) zegt: “Gij hebt

wel veel gezien, maar gij hield het

niet in gedachtenis; gij hebt de

oren wel open gehad, maar gij

hebt niet gehoord”.

 

Laten we deze woorden ter harte

nemen en leren om dat te doen

wat in ons hart leeft en dit uit te

dragen in openheid en warmte.

Truus van Kaam

 

Bevrijding van de controlegeest door Jildert de Boer

God is op zoek naar dienaren in geest en waarheid, naar betrouwbare beheerders 1 Korinthe 4 vers 1  (1 Kor. 04:01). Zij leven een trouw leven in het verborgene Psalm 51 vers 8 en Kolossenzen 3 vers 3  (Ps. 051:008 en Kol. 03:03), voor Gods aangezicht, en daardoor kunnen zij spreken van­uit de Geest van wijsheid en openba­ring Efeze 1 vers 18  (Ef. 01:18). Paulus zegt in verband met het samenkomen van de gemeente: “… hetgeen ik u schrijf, is een gebod des Heren” 1 Korinthe 14 vers 37b  (1 Kor. 14:37b). Er is echter in menige kring veel tra­ditie, liturgie en ritueel binnengeslo­pen. Vaak wordt er een soort stan­daardmodel van samenkomen gehanteerd. Met een aanhaling van een woord van Jezus kunnen we ook in dit opzicht zeggen: “Het gebod Gods stelt gij wel fraai buiten wer­king, om uw overlevering in stand te houden” Markus 7 vers 9  (Mark. 07:09).

Organisatie of organisme?

Waarom is het zo moeilijk om zon­der omwegen en reserves “Telkens als gij samenkomt, heeft ieder iets” 1 Korinthe 14 vers 26  (1 Kor. 14:26) in praktijk te brengen? Omdat de geest van men­selijke en/of demonische controle dit fel tegenstaat!

Nu bedoelen wij geenszins een orga­nisatorische vorm te scheppen, waarin ieder gemeentelid heel democratisch zijn zegje mag doen. De gemeente is Gods creatie. Het is de gemeente van Christus en Hij is het, die aan haar bouwt Matteüs 16 vers 18  (Matt. 16:18) als Hoofd. Uit dien hoofde is de gemeente een theocratie, een

Godsregering. Dat wil zeggen: de leden zullen vanuit God geregeerd worden. Zij zullen zich houden aan het hoofd, waaruit het gehele lichaam, door pezen en banden ondersteund en samengehouden, zijn goddelijke wasdom ontvangt Kolossenzen 2 vers 19  (Kol. 02:19).

Het gaat om een levend organisme, waarbij de inhoud alles bepalend is. Een uiterlijke vorm garandeert nog geen opbouwend samenzijn. De apostel bepleit een vrijheid en orde naar Woord en Geest. “Ik zie met blijdschap de orde, die bij u heerst, en de hechtheid van uw geloof in Christus” Kolossenzen 2 vers 5  (Kol. 02:05). God is geen God van wanorde, maar van vrede 1 Korinthe 14 vers 33 tot en met 40  (1 Kor. 14:33-40). Daarom zal de vrijheid in dienstbetoon er harmonisch aan toe gaan, zoals we lezen: “Gij kunt allen één voor één profeteren, opdat allen lering en. allen opwekking erdoor ontvangen, 1 Korinthe 14 vers 31  (1 Kor. 14:31).

Deze vrijheid mag niet als een aan­leiding voor het vlees gebruikt wor­den Galaten 5 vers 13  (Gal. 05:13). Zo’n valse vrijheid leidt tot wetteloosheid en anarchie in de gemeente. De ware vrijheid van de geestelijke mens aanvaardt het gezag van degenen die God heeft aangesteld en zij die naar de wet der vrijheid leven staan open voor cor­rectie.

Macht of dienstbetoon?

Ware leiders oefenen geen macht uit, maar zij dienen en zij zijn erop uit dat de heiligen tot dienstbetoon komen Efeze 4 vers 11 en 12  (Ef. 04:11-12). Zij voeren heerschappij over het geloof van de broeders en zusters, maar zijn medewerkers aan hun blijd­schap 2 Korinthe 1 vers 24  (2 Kor. 01:24). Op die wijze wordt veel inroosteren voor de samenkomsten overbodig, evenals een sterke regulering vanaf het podium tijdens de samenkom­sten. Daar waar dit wel plaatsvindt is sprake van ‘verkerkeling’, van mense­lijk voorprogrammeren volgens het geijkte patroon. Het gevolg is dat er leden van het lichaam van Christus gekneveld, dan wel gekortwiekt wor­den of in elk geval aan menselijke banden gelegd.

Dit is wat de geest van controle wil: sterke menselijke leiding in de gemeente, die de gelovigen inperkt en onmondig houdt. De leiders, die in deze geest de kudde besturen, voelen zich gauw in hun positie bedreigd. Zij willen graag alles in eigen hand houden en houden er niet van naar anderen te delegeren. Gods doel is evenwel: de gemeente met haar leden tevoorschijn te roe­pen en te brengen tot geestelijke vol­wassenheid! Dat houdt in: gaven te ontwikkelen, talenten te ontplooien, de mogelijkheden van de broeders en zusters uit de verf te laten komen in een rijk geschakeerde veelkleurig­heid. Het zou immers jammer zijn hen in de ‘grondverf’ te laten staan. Wat een heerlijke ontdekking, dat God alle Geest vervulde broeders en zusters wil inschakelen om de gemeente te bouwen en haar tot aanzien te brengen, allereerst in de geestelijke en vervolgens ook in de zichtbare wereld.

Met gebruikmaking van alle lichten in de gemeente neemt haar licht­sterkte, haar geestelijke kracht, toe! Elke lamp, van hoeveel vermogen ook, is nuttig voor het geheel. Elk lid is waardevol!

De controlegeest

De geest van controle wil graag de lampen vol Geestesolie onder de korenmaat houden. Daarom doet deze macht zijn werk om de gelovi­gen op een laag pitje te houden. Hij houdt er helemaal niet van dat er leven Gods tevoorschijn komt! Zijn werk is de christenen ondermaats te houden in hun persoonlijk leven en hen de ruimte in de gemeente te ontnemen.

De geest van controle zegt: laat hen liever jarenlang enkel luisteren naar één of enkele leiders, die de spreek­beurten voor hun rekening nemen. Alsof de gemeenteleden niet inmid­dels zelf in hun opgroeien ook ‘iets’ te geven hebben, dat nuttig is voor de opbouw! Helaas bestaan er lei­ders die zichzelf graag horen en zich niet beijveren, om ook anderen naar voren te krijgen en gelegenheid te geven. Wanneer dit laatste al gebeurt, dan kan dat niet of nauwe­lijks spontaan, maar wordt het op menselijke wijze beheerst en onder controle gehouden. De geest van controle probeert daarmee de vrije werking van de Geest van God via de leden tegen te gaan of te belemme­ren.

Een goede leider verheugt zich er echter enorm over als anderen zich gaan ontwikkelen en mee gaan dra­gen.

Elkaar opbouwen en dienen

De Heer beoogt dat er een heerlijke vrijheid ontstaat. Een vrijheid in gebondenheid aan Gods Woord, in afhankelijkheid van Gods Geest en in een elkaar onderdanig zijn in de vreze van Christus. Dat is een gemeente die elkander iets te geven heeft. Het Woord bewoont de leden rijkelijk, zodat zij elkander leren en terechtwijzen Kolossenzen 3 vers 16  (Kol. 03:16). Goede leiders stimuleren de ande­ren om vooruit te komen en bieden hen volop kansen om zinvol tot opbouw mee te dienen in de gemeente, ook in de Woordverkondiging 1 Petrus 4 vers 10 en 11  (1 Petr. 04:10-11). Natuurlijk zijn er meerderen die naar de tijd gerekend leraars gewor­den zijn  (vgl. Hebreeën 5 vers 12  (Heb. 05:12). Wij hebben geen behoefte aan louter een consumentenbond van luiste­raars. Er is fris, wisselend, door de Geest geleid dienstbetoon nodig in de samenkomsten, waar niemand bij voorbaat wordt uitgerangeerd. Alle leden mogen juist samen sporen teneinde aan de geestelijke opbouw bij te dragen Efeze 4 vers 16  (Ef. 04:16). Dat neemt niet weg en laat onverlet, dat God sommigen in een bepaalde bediening heeft aangesteld, die we hoog zullen respecteren! 1 Korinthe 12 vers 28 en 1 Thessalonicenzen 5 vers 12 en 13 en 1 Timoteüs 5 vers 17  (1 Kor. 12:28 en  1 Thess. 05:12-13; 1 Tim. 05:17).

De leer der Nicolaïeten

In de klassieke, protestantse kerken heeft de predikant een domineren- de positie. Het woord dominee bete­kent nota bene ‘heer’! Van dit Babylonisch-religieuze zuurdesem zijn we helaas maar ten dele bevrijd in  (vol)evangelische kringen. Waar vindt dit zijn oorsprong? In wezen bij de bisschop van de Rooms-katholieke kerk. Dit fenomeen ontstond al heel vroeg tijdens de ontwikkeling van de chris­telijke gemeenten. In de periode vlak na de apostelen schrijft Ignatius reeds over de bisschop van Antiochië. De Bijbelse opzieners  (episcopè) Handelingen 20 vers 28 en 1 Timoteüs 3 vers 1  (Hand. 20:28 en 1 Tim. 03:01) ontwikkelden zich door scheefgroei tot de verschijning van bisschoppen met macht.

In wat de Bijbel aangeeft over de Nicolaieten zien we de eerste ont­wikkeling in deze richting. Niko betekent heersen en laos: volk. Deze samengestelde naam houdt dus in: heersen over het volk. We vinden in Openbaring 2 vers 5  (Openb. 02:05: “Doch dit hebt gij, dat gij de werken der Nicolaieten haat, welke Ik ook haat”. In Efeze was er sprake van werken, die gelukkig nog gehaat werden.

In  (Openbaring 2 vers 15 (Openb. 02:15) is er in Pergamum sprake van de leer der Nicolaieten en die werd daar min of meer gedoogd. We lezen daar: “Zo hebt ook gij sommigen, die op gelij­ke wijze aan de leer der Nicolaïeten vasthouden. Bekeer u dan…”. Er was sprake van een opkomende klasse, die ging heersen over het gewone, gelovige volk. Deze groep ingewijden werden de ‘geestelijken’, die gingen heersen over de zoge­naamde leken. Dit groeide geleide­lijk uit tot een complete priester­stand, een clerus van bisschoppen, aartsbisschoppen, kardinalen, patriarchen tot tenslotte de paus toe. De protestantse kerken hebben maar ten dele met dit Roomse zuurdesem gebroken. Ook daar kennen we de eenzame figuur die alles doet in de dienst, wat aan anderen niet is toe­gestaan in de persoon van de domi­nee  (= heer). Alleen deze heeft de bevoegdheid om te preken. Hier zien we nog steeds de doorwerking van de leer der Nicolaieten. Zij het in afgeslankte en meer subtiele vorm komen we deze overheersende geest van controle ook tegen in  (vol)evangelische kringen.

Allen zijn priesters

Het Nieuwe Verbond leert duidelijk het algemeen priesterschap van de gelovigen. “Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priester­schap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht…”

1 Petrus 2 vers 9  (1 Petr. 02:09). De Nicolaieten dachten dat alleen zij de bediening van het woord hadden en dat het volk alleen maar hoefde te luisteren. Deze leer is actueel. Haar vertegenwoordigers kunnen soms zeggen apostelen te zijn, maar ze zijn het niet Openbaring 2 vers 2  (Openb. 02:02).

Jezus heeft gezegd: “Gij zult u niet rabbi laten noemen, want één is uw Meester en gij zijt allen broeders” Matteüs 23 vers 8  (Matt. 23:08). Er mag geen sprake zijn van hoogwaardigheidsbekleders, superintendenten, weleerwaarden en dergelijke.

Allen in het Nieuwe Verbond mogen de priesterdienst verrichten en zij zijn geroepen tot verzoenen, dienen en zegenen. In de gemeente van de levende God wordt samengewerkt aan de geestelijke opbouw en de inbreng van elk lid op zijn wijze is broodnodig.

Laten wij daarom bevrijd worden van alle restanten van de leer der Nicolaieten en laat de geest van controle geen macht meer uitoefenen in de gemeenten. Dat wordt een heerlijk, gezegend onder­ling dienstbetoon!

 

Onderweg door Duurt Sikkens

Uit nieuwsgierigheid had de kwajongen zich op een verboden terrein begeven aan de rand van het bos. Bij het klimmen over een prikkeldraadhek was hij ongelukkig ten val gekomen. En tot overmaat van ramp in een ellendige, woekerende braamstruik. Hij zat vast, kon niet voor- of achteruit. En als-t-ie probeerde los te komen werd het alleen maar erger en deed-ie zich pijn.

Een man passeerde op de fiets en zag de jongen.

“Zo”, zei hij, “da’s niet zo best. D’r staan borden ‘verboden toegang’. Kun je niet lezen?”

En hij liet de jongen zitten.

Een stel wandelaars hoorde de jongen roepen.

Ze spraken hem bemoedigend toe met de woorden: “Joh, wat beroerd voor je… nou… sterkte hoor!”

Even later kwam een mountain-biker langs en deze riep in ’t voorbijgaan: “Ik zal voor je bidden boor!”

Een poos later kwam op zijn hulpgeroep een voorbijganger naar hem toe, raakte zijn voet aan en zei: “God houdt van je. Dag!”

Het werd later op de middag.

Daar kwam weer iemand op de fiets. Aan z’n kleding kon je zien dat het iemand van de plantsoenendienst was. Hij stapte af en liep naar de jongen toe en keek.

“Jij vastzitten?” vroeg hij in gebroken Nederlands. “Ja”, kreunde de jongen.

De man haalde een snoeischaar uit z’n zak en knipte de jongen los. Bebloed en

geschramd stond hij even later weer op z’n eigen benen.

Hij bedankte zijn weldoener.

Deze zei: “Niet weer doen. Jij nu vrij”.

Hij stapte op z’n fiets, wees op z’n bagagedrager: “Ik jou thuisbrengen” Daar gingen ze samen.

Duurt Sikkens

 

Een ‘Heer’ in het verkeer door Froukje Huis

 

We waren een dagje uit geweest en reden nu huiswaarts op de A4. ’t Was ongeveer 5 uur en dus druk op de weg. Alle mensen haastten zich naar huis na een ingespannen werk­dag. Ik zat ’t met aandacht te bekij­ken. Elke rijbaan had als het ware zijn eigen tempo en het deed me denken aan Madurodam, waar de auto’s op een lopende band staan en elkaar dus nooit ‘in de wielen’ rijden. Er werd ordelijk gereden, ieder hield behoorlijk afstand en er werd weinig van baan verwisseld, omdat de hele weg vol was.

Gelukkig dat er verkeersregels zijn, bedacht ik. Als ieder er zich aan houdt, kunnen er nauwelijks onge­lukken gebeuren.

Maar ja, als er plotseling een wegpiraat opduikt, die iedereen wil passe­ren, andere weggebruikers van de weg toetert en zonodig rechts pas­seert, dan is hij een gevaar op de weg. Niet alleen voor zichzelf, maar ook voor anderen. Zoiets zou ik nooit doen, dacht ik zelfgenoegzaam… En opeens gingen mijn gedachten naar de geestelijke wereld, waarin wij onze wandel mogen hebben. Daar zijn ook ‘ver­keersregels’. Om er enkele te noe­men:

Oordeelt niet, opdat gij niet geoor­deeld wordt Matteüs 7 vers 1  (Matt. 07:01).

Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus Matteüs 7 vers 12  (Matt. 07:12).

Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet  12 vers 14 Romeinen (Rom. 12:14).

Zo laten wij dan najagen hetgeen de vrede en de onderlinge opbou­wing bevordert Romeinen 14 vers 19  (Rom. 14:19).

Verdraagt elkanders moeilijkheden Galaten 6 vers 2  (Gal. 06:02).

Maar gij, geheel anders… Efeze 2 vers 20  (Ef. 02:20).

In ootmoedigheid achtte de een de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, maar ook op dat van anderen Filippenzen 2 vers 3  (Filip. 02:03). Hoe gedraag ik me ten aanzien van deze ‘verkeersregels’, vroeg ik mezelf af. Ben ik bereid de ander ‘voorrang’ te verlenen of moet iedereen maar voor mij opzij gaan? Sta ik nooit met een oordeel klaar als anderen iets doen wat ik nooit zou doen? Behandel ik de mensen, zoals ik zelf graag behandeld wil worden? Ben ik geheel anders?

Heer, bad ik, wat heb ik vaak Uw ver­keersregels overtreden. Ik heb me niet gerealiseerd, dat ik niet alleen mezelf, maar ook U en mijn ‘mede­weggebruikers’ tekort heb gedaan. Dat ik dikwijls in die geestelijke wereld een ‘gevaar’ op de weg was… Wat heerlijk dat de Heer altijd bereid is ons onze zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtig­heid.

En, zusters en broeders, zijn jullie al ‘geheel anders’?