2004.01-02 Levend geloof nr. 428

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

De uitleg van het evangelie van het Koninkrijk, zoals u die ook in dit nummer weer aantreft, proberen wij de uitleg altijd zo eenvoudig mogelijk te houden zodat iedereen begrijpen kan waarom het werkelijk gaat. Ook in dit opzicht pro­beren wij in de voetstappen van onze Leidsman te gaan die zodanig sprak dat het voor wijzen en verstandigen verborgen was maar zelfs kinderen het konden begrijpen. Jezus stond midden in het leven van elke dag. Daarom gebruikte Hij geen hoogdravende woorden zonder inhoud, zoals de geestelijke leidslieden van zijn dagen deden.

Hun woorden hadden niets te maken met het Koninkrijk Gods waarvan Jezus de grote vertegenwoordiger was. Feitelijk hielden zij daardoor het volk op afstand zodat deze niet konden ontdekken waarom het werkelijk ging. Maar Jezus doorbrak deze barrière en sprak de woorden die Zijn hemelse Vader in Zijn hart gelegd had. Daardoor gingen mensen die er op ingingen, veranderen en ontdekten waarom het werkelijk ging.

In de tijd waarin wij leven is er een terugkeer naar dit oorspronkelijke evangei maar er is ook nog veel kaf onder het koren. En we zien soms zelfs hoe men-‘ sen die aanvankelijk gegrepen zijn door de wat wij dan noemen ‘volle bood­schap’ weer afvallen. Niet voor niets heeft Jezus de gelijkenis van de zaaier uit­gesproken waaruit blijkt dat niet al het zaad wat gezaaid wordt in goede aarde aarde valt.

Levend Geloof wil doorgaan met het zaaien van het goede zaad en wij vertrou­wen erop dat het bij u en onszelf in goede aarde valt zodat het vrucht draagt. Er is niets heerlijker dan dat we vruchtdragers zijn voor Gods Koninkrijk. Er is veel werk aan de winkel en temidden van goed en kwaad gerucht gaan wij door, onder leiding en inspiratie van Gods Geest, en met inzet van de talenten die de Heer in ieder van ons heeft gelegd, zaaiers én vruchtdragers van Zijn Koninkrijk te zijn. Hij wil ons dagelijks daarbij helpen, Hij staat immers aan onze kant en Zijn belofte is dat als we in Hem blijven veel vrucht zullen dragen!

“En zij brachten de kinderen tot Hem, opdat Hij ze zou aanraken; doch de disipelen bestraften hen. Toen Jezus dat zag, nam Hij het zeer kwalijk en zeide tot hen: Laat de kin­deren tot Mij komen, verhindert ze niet; want voor zodanigen is het Koninkrijk Gods. Voorwaar, ik zeg u: Wie het Koninkrijk Gods niet ont­vangt als een kind, zal het voorzeker niet binnengaan. En Hij omarmde ze en hun de handen opleggende, zegende Hij ze” Markus 10 vers 13 tot en met 16 (Mark. 10:13-16).

 

De doorbraak (gedicht) door Duurt Sikkens

‘k Voel me zo opgejaagd,

zo rusteloos van binnen

Ze hebben mij belaagd

wat moet ik toch beginnen

 

‘k Heb het benauwd, ben bang

ze lachen om mijn woorden

Ze loeren al zo lang

Willen me wel vermoorden

 

ik roep Uw lieve naam

Uw woorden in mijn leven

Die houden mij tesaam

ondanks dit gruw’lijk beven

 

En ik sta trillend op

hoef met U niet te vrezen

Ik sla mijn ogen op:

met U ben ik één wezen

 

Die adder… met Uw woord

hef ik hem op, vertrap hem

Kan U weer ongestoord

vertrouwelijk ontmoeten

 

Ik ben tot vree gebracht

U hebt mij rust gegeven

Ben een licht in de nacht

 in U kan ‘k altijd leven

 

Mens, je mag volop leven! Door Cees Maliepaard

Het lijkt een goede zaak altijd veel van het goede in huis te hebben. Beter kan een mens zich toch niet wensen? Een best betaalde baan en een daardoor behoorlijk belegde boterham verhogen de kwaliteit van leven immers? Het wordt al hele­maal uit de kunst als een royaal huis, een dure auto en een keer of wat per jaar een vakantie naar een exotisch oord tot de mogelijkheden gaan behoren. Voeg daarbij een gelukkig gezinsleven en een prima gezondheid van ieder… en het aan­gename leven lijkt gewoon niet stuk te kunnen.

De problematiek van het leven

In onze welvaartsmaatschappij doen zich heus nog wel echte problemen voor. Wie dat niet onderkent, kan zich daar lelijk op verkijken. Sowieso is gezondheid vaak niet voor geld te koop, en een levensverzekering dekt slechts de financiële kant van het wegvallen van een mensenleven. Daarnaast kunnen mensen van wie je houdt zich tegen je keren, en kun­nen collega’s, klasgenoten of buren je het leven soms danig zuur maken.

Maar in grote delen van de wereld heerst een voor ons onvoorstelbare armoede. Daar is de kans een ernsti­ge ziekte op te lopen beduidend hoger dan bij ons. Denk alleen maar aan het ontbreken van goed drink­water (met daardoor een ruime mogelijkheid besmet te geraken met nare kwalen) en het daarnaast rond­waren van ernstige ziekten als aids. Bovendien ontbreken er de midde­len om hier iets tegen te onderne­men en rest in vele gevallen niets anders dan een uitzichtloos bestaan met een ronduit ellendig levenseinde. Daarnaast hebben deze mensen net zo goed te lijden van conflicten in de familie- of kennissenkring en sterven er mensen die hun dierbaar zijn en die vaak iets voor de hele familie toe hadden kunnen voegen aan het karige bestaan. Om nog maar niet te spreken van de schrik­barend hoge kindersterfte, de onder­drukking door dictatoriale regimes en de aanvallen door revolutionaire bewegingen.

Het is niet alles goud wat blinkt

Het kan zo mooi lijken in het leven van een christen. Waar men ‘in de wereld’ op zichzelf aangewezen is of hoogstens een beroep op andere mensen (met hun beperkingen) zal kunnen doen, kan een christenmens verzekerd zijn van de bijstand van een liefhebbende hemelse Vader. Je hoeft helemaal niet volmaakt te zijn in je geloofsbeleving om de vol­maakte genegenheid van Hem en van Christus Jezus te ervaren. Gods liefde kun je niet verdienen. Er is niets dat een mens zou moeten doen om de relatie met Hem veilig te stellen. Wie dit zoekt in religieuze activiteiten, in het uitspreken van lange gebeden of het houden van doorwrochte bijbelstudies, zal bemerken dat die de vaderliefde van onze God niet zullen vergroten. Ook zal de reikwijdte van Jezus’ verlos­singswerk er niet door toenemen. Doen we er dan verstandig aan ons van zulk bezig zijn te distantiëren? Wel, godsdienstige plichtplegingen zullen uitsluitend het vrome vlees kunnen behagen, die kunnen dus gevoeglijk weggelaten worden. Maar bidden heeft zin. Absoluut, want God zegt immers zelf dat Hij gebe­den wil zijn. Het zit ‘m alleen niet in de lengte van de gebeden die naar Hem opgezonden worden. Door de gebedsonderwerpen te rekken en van verschillende kanten te belich­ten, wordt de Here God er niet méér van doordrongen dat de mens die Hem benadert toch echt wel hulp hoeft.

En het kennisnemen van het bijbelse woord zal een alleszins nuttige bezigheid blijken te zijn. Voor wie de weg van de Heer wil gaan, is het normaal Gods woord te bedenken, zelfs dag en nacht daar mee bezig te zijn. Maar dat wil allerminst zeggen dat de Meester er een geestelijke reken- lat bij hanteert, teneinde na te gaan of iemands gebeds- en studietijd wel aan de dagelijkse ‘norm’ zou vol­doen. Het dwangmatig dagelijks een bepaalde ‘stille tijd’ onderhouden, heeft niets van doen met een leven in relatie met de levende Heer.

Verzadigd van het leven

Wie Jezus heeft leren kennen als oudste broer en God als vader, zal als vanzelfsprekend een goede fami­lieband met Hen willen onderhou­den. Niemand zal zich kunnen indenken dat een goede natuurlijke vader op vaste tijden spreekuur voor z’n kinderen zal houden. Als een kind vader of moeder nodig heeft, is die er gewoon voor hem. Alleen zul­len ze nu eenmaal niet altijd bereik­baar zijn. En ook kan het voorko­men dat ze gewoon ontzettend druk zitten te wezen en kindlief dus even zal moeten wachten.

Dat ligt in Gods huisgezin duidelijk anders. Vader en oudste broer heb­ben weliswaar de leiding van een wereldwijde familie, maar zij heb­ben de beschikking over iets extra’s, iets groots waar ze ieder die zich daarvoor opent in laten delen. Dat is de heilige Geest. Deze wordt zowel de Geest van God genoemd als de Geest van de Christus. Een ieder die in de Christus is ingevoegd zal deel­hebben aan de Geest die van eeu­wigheid Vaders Geest was en die als eerste van vele zonen ook Jezus ver­vulde. Door deze Geest kunnen we te allen tijde met beiden communi­ceren.

Voordat we de gedachte krijgen van alles en nog wat te moeten ‘doen’ voor de Heer, mogen we eerst met hart en ziel gaan leven. En wat mag dat dan wel inhouden; worden we vóór alles uitgenodigd eerst maar eens uitbundig deel te gaan nemen aan alles wat het natuurlijke leven te bieden heeft? Hoewel voor de reinen niets onrein zal wezen, heeft het volle leven dat ons voor ogen staat toch een zinvoller lading: het is het leven dat de mens Gods in relatie met z’n Vader leven mag. Wie zich er in oefent onder alles de stem van de Heer te verstaan, zal gaandeweg leren net als Hij over zichzelf en anderen te denken. Dat geeft een enorme levensruimte! Alle bekrompen en veroordelend gedoe wordt ermee op afstand gehouden en verkeerde geesten zullen in de intermenselijke verhoudingen geen enkele kans meer krijgen hun poli­tiek van ‘verdeel en heers’ te bedrij­ven. Want in de liefde Gods mag je écht tot leven komen.

Van boven geboren

Wie als zoon van God door het leven wil gaan, zal (evenals Jezus) van boven geboren moeten worden. We hebben allemaal een aardse geboorte achter de rug. We hebben die niet bewust meegemaakt, maar we mogen er in een normaal geval van uitgaan dat dit een blijde gebeurte­nis geweest is. Jozef en Maria heb­ben zich ook verheugd over de geboorte van hun eersteling. Toch was het begin van Jezus niet anders dan dat dit bij ons het geval geweest is: Hij zag het levenslicht op aarde. De Schrift geeft aan dat Jezus ons in alles gelijk geworden is, met uitzon­dering van de zonde. Hij had dus geen bekering nodig, want er was niets waarvoor Hij vergeving zou moeten ontvangen. Jezus was aan­vankelijk een volkomen gave, natuurlijke zoon van God… precies zoals Adam en Eva dat waren voor­dat zij hun verkeerde keuzes maak­ten. Daarom wordt Jezus in de bijbel ook de tweede Adam genoemd. Bij gebleken getrouwheid zou het eerste mensenpaar een ‘van boven geboren worden’ ten deel zijn geval­len. Adam was dan de Christus geworden, de eerste van vele zonen Gods. Maar dat feest ging niet door en daarom verwekte de Here God een natuurlijke zoon bij Maria. En ook Jezus kreeg de mogelijkheid zich te ontwikkelen tot een geestelijk mens. Hij bleef wél trouw aan zijn roeping en dus werd Hij gaandeweg ‘van boven geboren’ tot een volwas­sen Zoon van zijn hemelse Vader, de eerste!

Deze innerlijke metamorfose werd in het openbaar gesymboliseerd in zijn waterdoop in de Jordaan. Hij gaf daarin te kennen van zijn natuurlijke leven (al eerder) afstand te hebben genomen en nu naar Gods plan een geestelijk mens te zijn geworden. Daardoor kon de Here God, anders dan bij de eerste Adam, Hem dopen in de heilige Geest. Jezus voerde in de Jordaan beslist geen toneelstukje op, maar Hij maakte hiermee duidelijk dat Hij het wederom geboren worden en het ontvangen van de Geest van boven evenals ieder ander mens gewoon nodig had. Tot dezelfde beslissing wordt ieder ander mens door God geroepen. De enige last die wij daarbij af te leggen hebben, is die van de zonde. Jezus heeft die voor ons gedragen en weg­gedaan. Alleen daardoor is het voor ons mogelijk geworden blijvend in Jezus’ voetstappen te treden. En van­zelfsprekend is het ook bij ons niet een zaak van een plotselinge veran­dering, maar een gestadige ontwik­keling naar een geheel voldoen aan het prachtige plan van onze liefde­volle Vader.

Mens, durf te leven!

Zolang we in dit proces bezig zijn, hebben we te maken met tekortko­mingen. Dat zijn uiteraard de onze, maar net zo goed die van anderen. Het is een goede zaak als we hierin geduld met elkaar en met onszelf hebben. Vergeet nooit dat de Heer oneindig veel geduld met een ieder van ons heeft. Hij weifelt niet en Hij heeft niet zo zijn twijfels over ons, maar Hij houdt gewoon van ons,

want we zijn z’n kinderen immers! Kunt u zich voorstellen dat in een normaal gezin de kinderen voortdu­rend in angst leven omdat ze wel eens ondeugend zijn geweest en dat af en toe nóg wel eens zullen zijn? Goede ouders spelen toch niet voor boeman; ze laten hun kroost juist merken dat er liefde in hun harten is. Kinderen kunnen ongedwongen hun spel spelen, want ze weten uit ervaring dat pa en moe van hen hou­den. Zou de eeuwige God het dan voor minder doen? Dat is onmoge­lijk; een betere Vader dan Hij is er niet.

Laten we er voor oppassen dat nie­mand van ons achterop raakt door zelfverwerping. Vader God is een volmaakt goede vader. Hij rekent ons niets aan van de zondelast die Jezus tweeduizend jaar geleden al gedragen heeft. Je hoeft niet door het stof te gaan en jezelf in alle mogelijke bochten te wringen om deel te hebben aan Gods heil, want Jezus is voor jou door het stof gegaan. Heel letterlijk zelfs. Waar onze Heer dat voor ons heeft gedaan, mogen we op basis daarvan volop gaan leven. Laat je in het leven dat God je geeft, niet beknotten door wat voor aanklagende macht dan ook. In Romeinen 8 vers 15 en 16 (Rom. 08:15-16) staat: “Je hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar je hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest dat wij kinde­ren Gods zijn”.

Wie gebroken heeft met een verkeer­de levensinstelling en voor Jezus gekozen heeft, mag zich frank en vrij in de hemel en op de aarde bewegen. Gods liefde is je deel, ook als je nog wel eens ergens in strui­kelt. Hij zegt tegen jou: samen met Jezus en de anderen ben jij de Zoon van mijn liefde, de Christus.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens Opstanding

Al heel wat nagedacht over opstanding’ en alles wat daarmee samenhangt. Eigenlijk is het simpelweg het prachtige, onvergankelijke ant­woord van God op de duivelse uitvin­ding van de dood. En Zijn antwoord kwam, in de gedaante van een mens, de bescheiden man uit Nazareth, die zei: “Ik ben de opstanding”. Wie zich dus aan hem verbindt in een nieuw verbond heeft daardoor onvergankelijk leven in zich gekregen. Nu kun je dit haast gedachtenloos aanvaarden als een dogma, maar wanneer je tot het merg van je bestaan beseft: Dank zij onze Vader en Jezus Christus is dit eeuwigdurende leven in mij begonnen, dan betekent dat, dat het od-zijn is afgeschaft. Ik schrijf: ‘Begonnen’. Ik bedoel hiermee dat mijn hele bestaan tot leven gaat komen. Beschouw ik mij als een stukje land­schap van het ‘land der belofte’ dan wordt het duidelijker: Alles wat in mij ‘woestijn’ was: de zware stenen van schuldgevoelens die me neerdrukten, de verdorde verwachtingen, soms verwor­den tot een stekelige doornstruik, de lege plekken in mijn ziel waar de ratten van slaafsheid huisden, de spelonken van verdriet met de vleermuizen van de angst, de opgedroogde bron van liefde en zelfrespect… al deze dingen verande­ren langzaam maar zeker in leven. Hoe? Omdat ze worden aangeraakt door de zachte en milde regen van God, Zijn woorden van liefde. Jezus is zelf door alle vormen van woe­stijnleven gegaan. Hij weet wat het is waar jij doorheen gaat. Daarom kan hij zo intens met je meevoelen. Hij staat niet op afstand wat toe te kijken om te zien of het je lukt om wat tot leven te komen, of je ‘het redt’. Integendeel, hij redt jou uitje ellendige situatie. Hij voegt zich bij je in de Geest van zijn Vader en samen met andere naasten worden al die dode plekken in je bestaan tot leven gewekt. De zware stenen worden opgeruimd, de verwachtingen worden opnieuw tot leven gebracht, de ratten en vleermui­zen worden verjaagd en een warm vuur wordt ontstoken in de eens zo stille grot. En op alle lege plekken worden nieuwe gedachten en beloften gezaaid. En de doornstruik wordt gerooid en er wordt een mooi groen stekje neergezet. Zelfs het eens geroofde zelfrespect wordt heel teder teruggeplant in je diepste wezen en je wordt wie Hij ziet die je bent. Dan bén je.

Iedereen kan voor zichzelf het innerlijk landschap beschrijven en aanvullen met duidelijke beelden. Het gaat er maar om of je de moed hebt de lieflijke opstandingskracht van God toe te laten in je geest, je ziel. ‘Vertrouwen’ is één ding, jezelf toevertrouwen aan de han­den van je naaste die uit hem is, is een volgende stap.

En zelfs als je bent teleurgesteld in een naaste, dan nóg is de opstanding van kracht. Het gaat er dan om datje de ‘wedergeboorte’ van alle dingen in jezelf belangrijker acht dan watje is aange­daan. Dat vergt vergevingsgezindheid, maar dat neemt uiteindelijk de pijn weg en geeft ruimte en lucht om de klo­ven van verdriet te dichten, om jouw kostbare mens-zijn in alle delen de kans te geven tot leven te komen. Gun je jezelf wat God je zo graag gunt? Het is een weg, een route, die Jezus zo goed kent. Zó kom je, met hem, tot vrede, ook met jezelf want God weet wie jij eigenlijk bent. Dat is de ‘route­kaart’ tot innerlijke vrede: Een God die in de gedaante van een medemens naast je neerhurkt in je bijna-dood- bestaan, je wonden verzorgt, jou brood en wijn geeft, je in Zijn armen sluit, je optilt en aan Zijn boezem drukt. Zó komt ales weer overeind in je omdat Zijn liefde sterker is dan de dood. Leve de opstanding!

 

Genoegen nemen met de situaties.

Flitsen uit de Filippenzen -15- door Cees Maliepaard

 

“Ik heb geleerd met de omstandigheden waarin ik verkeer genoegen te nemen. Ik weet wat armoede is en ik weet wat overvloed is. In elk opzicht en in alle dingen ben ik ingewijd, zowel in verza­digd worden als in honger lijden, zowel in overvloed als in gebrek. Ik vermag alle dingen in Hem die mij kracht geeft” Filippenzen 4 vers 11 tot en met 13 (Filip. 04:11-13).

Genoegen nemen met de omstan­digheden waarin je verzeild bent geraakt… dat klinkt even fatalistisch! Het lijkt wel of Paulus beweert dat hij zich zomaar in alles schikt. Alsof wat hem overkomt, nu eenmaal zo van Godswege beschikt zou wezen. Maar dat zal hij vast niet bedoeld hebben.

We zijn geen doetjes

Paulus was van origine geen type dat sowieso genoegen neemt met wat hem overkomt. Hij schrijft dan ook niet: het was voor mij altijd al een uitgemaakte zaak, op voorhand akkoord te gaan met alles wat op mijn weg komt. Nee, hij geeft aan dat hij geléérd heeft daar op een goede manier mee om te gaan. De mens die altijd voor zoete koek neemt wat hem overkomt, is niet meer dan een watje. Die komt niet op voor zichzelf (dat mag hoor!) en die zal dat waarschijnlijk nog min­der voor een ander doen. Niemand mag denken dat men pas met een passieve levensstrategie een getrou­we navolger van Paulus kan zijn. Alsof Paulus dit op zijn beurt (door de inwonende Geest van de Christus) van Jezus geleerd zou heb­ben.

De apostel wordt op een gegeven moment door de Romeinen gearres­teerd. Zijn ondervrager laat hem (zoals dat wel vaker gebeurde in het Romeinse imperium) voordat de bevoegde rechter vonnis geveld heeft, al vast geselen. Hij verkeerde in de veronderstelling met een jood te maken te hebben. En een arres­tant uit de bezette gebieden, had niet veel rechten die hem bescher­ming konden bieden. Maar de Romeinse gezagsdrager verkeek zich op het feit dat Paulus in Tarsen geboren was. De inwoners van die stad bezaten het Romeinse burger­recht, en een Romein mocht niet zonder deugdelijk verhoor en een gerechtelijk vonnis gegeseld worden. Paulus komt dan op voor zijn door geboorte verkregen rechten. Hij laat echt niet zomaar over zich heenlo­pen!

Wanneer wij onheus behandeld wor­den of ten onrechte gekweld, verne­derd, gesmaad of gediscrimineerd worden, is het geen op voorhand uit­gemaakte zaak dat we ons niet op onze rechten beroepen mogen. Dat zou ook helemaal van de zotte wezen, want het burgerschap van het Koninkrijk van God ontneemt ons de Nederlandse nationaliteit niet. Het is in ons land voor een Nederlandse vrouw die met een bui­tenlander trouwt, al geruime tijd mogelijk er een dubbele nationaliteit op na te houden: die van haar zelf en die van haar echtgenoot. Wel, in het Koninkrijk Gods behoort zoiets al veel langer tot de mogelijkheden. We zijn Nederlanders, maar door onze huwelijksverwantschap met Christus Jezus, onze wettige echtge­noot, zijn we tevens burgers van Gods Rijk in de hemel.

Wars van rebellie

Wie lid van een vakbond is, kan onder bepaalde omstandigheden tot een staking worden opgeroepen. En leden van belangengroeperingen kunnen gebruik maken van hun recht tot demonstratie. Zulke zaken behoren binnen het Nederlandse jgchtssysteem tot de mogelijkheden vrije burgers. Wie daar aan mee­doet zal derhalve niet beticht kun­nen worden van rebellie – zolang men maar binnen de grenzen van de wet blijft. Zelfs wie tot geen enke­le organisatie behoort, heeft op deze gebieden wel recht van vrije meningsuiting en zal zich ook bepaalde handelingen kunnen ver­oorloven. Van de andere kant hoeft een werkgever natuurlijk ook niet alles van z’n personeel te nemen en zal een uit de hand lopende (of een niet toegestane) demonstratie door de bevoegde instanties ontbonden kunnen worden. Precies zo zal een evangelisatieactie die op de openba­re weg met versterkers ondersteund wordt, ontbonden kunnen worden wanneer er geen toestemming voor gevraagd is.

Wie zich tegen zulke maatregelen verzet, is gewoon wetteloos bezig en maakt zich derhalve schuldig aan rebellie. Tenzij de overheid haar geloofwaardigheid verliest door een onmenselijk beleid te voeren en de burgers te pressen tot het opvolgen van gewetenloze handelingen. In de Tweede Wereldoorlog was dat het geval, waar er georganiseerd verzet ontstond tegen de mensonterende verordeningen van de nazi’s. En wat te denken van de recente weigering van verschillende gemeentebesturen om bepaalde maatregelen van de regering uit te voeren? Niemand zal hier van rebellie kunnen spreken, want de betrokken minister tast de basisprincipes van onze beschaving aan, met haar eis mensen die geen kant op kunnen, zonder pardon in de vrieskou op straat te zetten. Dat betreft dan uitgeprocedeerde asiel­zoekers, vaak met vrouwen en kin­deren, die in hun land van herkomst niet toegelaten worden of waar hun in andere gevallen slechts de dood wacht, al of niet na een schijnproces.

Geen beperking?

“Ik vermag alle dingen in Hem die mij kracht geeft”, schrijft Paulus. Deze woorden zijn in de loop der jaren door velen onder ons nagezegd en nagezongen. Vanuit de visie van Paulus zijn dat ware woorden. Hij heeft ze in zijn leven ook zeker waargemaakt. Maar wie dit in z’n algemeenheid toe gaat passen, zou zich daar wel eens een flinke buil aan kunnen vallen. Toen onze jong­ste dochter een jaar of vier was, zei ze tegen ons dat ze een heel leuk liedje geleerd had. En prompt begon ze te zingen: ‘Ikke mag alle din­gen…’ Dat was natuurlijk grappig uit een kindermond. Maar wie als volwassene weet wat vermogen betekent, en dan echt denkt dat we alle dingen altijd en overal aankunnen en dat de Heer ons te allen tijde overal kracht voor geeft, die zal vroeg of laat bedrogen uitkomen. Want wie alle narigheid in z’n leven enthousiast te lijf gaat en bovendien de neiging heeft pro­blemen van anderen op de nek te nemen, zal zich (ook als christen) een flinke overspanning op de hals kunnen halen. Het zal eerder zo zijn, dat wij alle dingen vermogen waarvoor de Heer ons kracht geeft. Maar dat zijn dan ook de zaken die

Hij ons zelf in zijn wijsheid toever­trouwt. We mogen met recht aan­spraak maken op de rijke belofte die in deze woorden vervat is. Tegen wie de Heer toebehoort, vermogen uit­eindelijk de satanische machten der duisternis niets. Het is tevens zo, dat we in de omgang met mensen altijd binnen de grenzen van de lief­de van Christus kunnen blijven. Daartoe zullen we onder alle omstandigheden instaat gesteld wor­den.

Alles voor lief nemen?

Paulus schrijft, dat hij geleerd heeft genoegen te nemen met de omstan­digheden waarin hij verkeert. Zo’n leerproces is heel nuttig, want daar­door leer je alles op de juiste waarde te schatten. Wie gebrek aan iets heeft en daar dan aldoor maar om loopt te mokken, bederft daarmee de andere facetten van z’n leven ook nog. Wanneer ontevredenheid aan­houdt over de situatie waar iemand in verkeert, leidt dat tot een verdere ontwrichting van het leven. Dan gaat dat op den duur zozeer het denken beheersen, dat aan alles de glans ontnomen wordt. Wie geleerd heeft genoegen te nemen met datgene wat binnen bereik ligt, zal van de klein­ste zegeningen kunnen genieten. In het natuurlijke leven is een tevre­den mens die het niet bijster breed heeft, gelukkiger dan wie zich in overvloed wentelt en altijd naar nog meer verlangt. Wie in het geestelijke leven niet erg content is met de plaats die hem daarin door God toe­bedacht is, en altijd weer met een door jaloezie verontreinigde ziel naar iets anders aan het uitkijken is, zal nooit een stabiel leven van de grond kunnen krijgen. Tenminste niet zolang hij in die toestand zitten blijft.

Hierbij kan de aantekening gemaakt worden, dat het aan niemand verbo­den is zich naar iets anders uit te strekken. Als dat maar in alle rust gebeurt en in overleg met de Heer en meestal ook met andere erbij betrokken mensen. Paulus heeft ook niet koste wat kost de armoede en honger vastgehouden; wanneer het mogelijk was er vanaf te komen, greep hij zo’n kans vanzelfsprekend aan. Hij heeft nooit de intentie gehad als bedelmonnik te gaan ope­reren. Niemand behoeft zich te scha­men voor armoede die hem overkomen kan, en geen mens hoeft te denken dat eerlijk verkregen rijk­dom voor God verwerpelijk zou wezen. In voor- en tegenspoed is het mogelijk de vrede van God vast te houden.

Mensen met vermogen

Paulus heeft deze brief echt niet in een overmoedige bui geschreven. Hij beweert ook helemaal niet dat hij nergens z’n hand voor omdraait of dat hij een wonderengeloof bezit. ‘Alles kan als je er maar geloof voor hebt’, is een kreet die hem wezens­vreemd is.

Paulus is wel een mens met vermo­gen. In het omgaan met allerlei situ­aties is hij tot alles instaat. Dat schrijft hij hier namelijk. Hij kent . armoede en rijkdom, en hij weet bij beide van wanten. Een leven in gebrekkige omstandig­heden krijgt hem er niet onder, maar een leven in overvloed doet hem ook niet naast z’n schoenen gaan lopen. Dat komt doordat hij wat het belangrijkste in zijn leven is, de boventoon laat voeren. En dat is z’n relatie met de levende Heer. Dat vermogen is natuurlijk niet aan Paulus alleen voorbehouden, leder die Jezus toebehoort mag leren er net zo mee om te gaan. Paulus zocht de ontberingen niet op en dat behoe­ven wij ook niet te doen. Maar als 2e ons overkomen, mogen we van de Heer leren hoe we ze aankunnen. ‘Het lijden van het ogenblik is lichte last’, zingen we wel. Maar die lichte last kan behoorlijk zwaar op je schouders drukken als je niet geleerd hebt hem samen met Jezus te dragen. En zelfs dan ga je er niet al huppelend de hoge weg mee op. Je kunt de nabijheid en de steun van de Heer er echt niet bij missen. Maar die krijg je dan ook! En dan mag de uitspraak van Paulus ‘ik ver­mag alle dingen in Hem die mij kracht geeft’ ook de onze worden. Mensen met vermogen zijn we geworden. Voorwaar: het toppunt van Gods genade.

 

De tweede lijn… door Yvonne Sulman

Met ons natuurlijk lichaam kunnen we boodschappen uit de natuurlijke wereld tot ons nemen. Bij boodschappen over Gods plan met de mens of bij woorden van opbouw, zit de geestelijke wereld niet stil. Duivelse machten proberen de positieve boodschap te misvormen zodat het een averechts effect zal hebben. Het is daarom van belang om deze tweede lijn in het com­municatieproces te zien en te herkennen.

Om de boodschap te begrijpen zoals de zender het bedoelt, dienen we ons bewust te zijn door welke geesten de boodschap wordt beïnvloed (uit het Koninkrijk Gods of uit het rijk der duisternis).

Daarom is het soms nodig om in de natuurlijke wereld even stil te zijn om te horen (en te onderscheiden) welke geesten er in onze hemel actief zijn.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Het aloude gezegde ‘kennis is macht’ is in onze dagen weer geregeld in het nieuws. Allerlei politici spreken hun verontrusting erover uit dat de kennis van jonge mensen sterk achteruitgaat en ons land geen ‘kennis-economie’ er kent. Zij roepen op tot verande­ring zodat Nederland zijn reputatie die het vroeger in dit opzicht had weer waar kan maken… Christenen weten dat het in de eerste plaats gaat om gééstelijke kennis. Wie geen inzicht heeft in de geestelijke wereld mist het inzicht om als werke­lijk christen te kunnen functioneren naar de bedoeling van God. Niet voor niets vormt de ‘onderscheiding der geesten’ een belangrijk onderdeel van het vervuld zijn met de heilige Geest. In de tijd waarin wij leven komt veel op ons af en is het absoluut nood­zakelijk dagelijks vervuld te zijn met Gods Geest zodat wij kunnen onder- leiden wat uit de goede bron (God) of uit de verkeerde bron (Satan) afkomstig is. Alleen zo kunnen we waarmaken dat we volwaardige getuigen van Jezus Christus zijn en werkelijke vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk.

De visie van Malcolm Muggeridge op deze tijd

Hoewel de artikelen in deze rubriek inhaken op actuele gebeurtenissen in deze wereld, deze keer een uit­zondering op deze regel. Wij vonden namelijk een krantenartikel van bijna 25 jaar geleden in ons archief over de visie van Malcolm Muggeridge op de gebeurtenissen in deze wereld, die evengoed voor van­daag geldt. Deze Engelsman was journalist van internationale faam, schrijver, radiospreker en tv-per- soonlijkheid. Hij verwierf zich voor­al faam door zijn vlijmscherpe sar­casme waarmee hij tegen allerlei heilige huisjes aanschopte en was in de jaren vijftig hoofdredacteur van het humoristische weekblad Punch. Er kwam echter een grote verande­ring in zijn leven toen hij christen werd en zich keerde tegen de heer­sende opvattingen van zijn tijd, het materialisme, de ontwikkeling van een wetenschap en technologie zon­der God, een christendom dat in Jezus alleen een revolutionair ziet, en dergelijke. Zijn opvattingen wer­den hem niet in dank afgenomen maar hij liet zich niet afremmen of beïnvloeden door de velen die zijn visie afwezen.

Enkele gedachten van Muggeridge, waarbij wij willen opmerken dat men het niet in alles met hem eens behoeft te zijn, maar toch tot de con­clusie moet komen, dat veel van wat 25 jaar geleden door hem verwoord werd, ook voor 2004 nog volop van kracht is.

“Ik stel mij zo voor dat toekomstige historici niets van onze tijd zullen begrijpen en ik amuseer mij met de gedachte dat over eeuwen of mis­schien wel duizenden jaren archeo­logen in een grot -zoals de Dode Zee-rollen destijds- resten van onze beschaving zullen vinden, zoals tv- programma’s op video, kranten, tijd­schriften, films, boeken. Hoe zullen ze ons beoordelen? Ik ben benieuwd. Materieel zo rijk en machtig, geestelijk zo arm en beheerst door angst. Aan de ene kant de neurotische drang om de consumptie te verhogen, aan de andere kant een steeds stijgende honger en armoede in de zogenoem­de Derde Wereld.

Nooit, zullen de onderzoekers onge­twijfeld concluderen was een gene­ratie zo bezeten op jacht naar geluk en materiële welstand. Op zoek naar een verklaring voor deze jacht op geluk, zullen de onderzoekers op het alles beheersende geloof van de vooruitgang stoten, waarschijnlijk de meest verderfelijke hersenschim die ooit bezit heeft genomen van het menselijk hart”.

Pas als iemand een werkelijke chris­ten wordt zal hij kunnen ontdekken

waarom het werkelijk gaat. Muggeridge keert zich wat dat betreft ook tegen het zogenaamde naam-christendom, met al zijn uiter­lijke vormen, maar zonder verande­ring van het hart: “De wil van God willen, dat levert vrede op. Natuurlijk is het veel romantischer om tegen regimes te demonstreren of zelfs vrijheidsstrijder te worden. Veel opwindender dan te proberen een christen te zijn, dat wil zeggen: God liefhebben, een goed mens te zijn, je naasten liefhebben, je met de armen vereenzelvigen, je ego en die afschuwelijke vleselijke lusten in je bedwingen en in nederigheid leven. De wereld kan alleen betere woonplaats worden naarmate men­sen proberen betere christenen te zijn. Ik zeg niet dat dat zal gebeuren omdat er christenen bestaan, maar ik zeg dat dat zou gebeuren als de christenen échte christenen zouden zijn”.

Als slotopmerking willen wij daar­aan toevoegen: Laten wij, die ons uitgeven voor echte christenen, dagelijks als doelstelling hebben ook als echte christenen te leven. Daarbij mogen we elkaar stimuleren en weten dat de levende God die wij dienen te allen tijde aan onze kant staat. Hij wil ons daarbij volmaken van Zijn Geest en het goede werk in ons begonnen dagelijks voortzetten, zodat we meer en meer ‘Christus- gelijkvormig’ gaan leven zodat bij anderen het verlangen ontstaat dat leven ook te leren kennen.

 

Met koninklijke waardigheid door Cees Maliepaard

Behalve bij de geboorte van prinses Amalia is er de laatste tijd nogal eens wat negatieve berichtgeving over het Nederlandse koningshuis. Wat er allemaal van waar is, behoe­ven wij gelukkig niet uit te zoeken. Vast staat in elk geval wel dat voor de beweerde brief van de Prins der Nederlanden aan de Duitse Führer, nimmer enig steekhoudend bewijs is gevonden. En Maxima is terecht losgemaakt van wat eventueel haar vader verweten zou kunnen worden. In het koninkrijk van Jezus Christus is ieder van koninklijk geslacht. Dat mogen we ons onder alle omstan­digheden bewust zijn. We hoeven ons niet langer te laten knechten door wat voor verwerpende werkin­gen ook. Christus Jezus is van onbe­sproken gedrag, en wij mogen daar­in delen. Al wat bij ons de toets niet zou kunnen doorstaan, is door Hem op de heuvel van Calvarie weggeno­men. Daardoor passen we naadloos bij Hem… en bij elkaar.  

 

We zijn wat we eten…

We zijn wat we eten. Daarbij denken we in de eerste plaats aan ons dage­lijks eten en drinken. Ondanks de wat teruggelopen economie hebben we, als inwoners van Nederland en België, nog steeds een overvloed van eten en drinken ter beschikking. Daar staan we niet eens meer bij stil omdat we het vanzelfsprekend vinden. Natuurlijk zijn er uitzonde­ringen en hebben sommigen het moeilijk, maar armoede en honger zoals die in de Derde Wereld voorkomen kennen wij niet. We worden overspoeld met reclame met alles wat we kunnen kopen en wat het eten en drinken betreft hebben velen een ongezond leefpatroon doordat zij teveel eten en bovendien te wei­nig bewegen. Het aantal te dikke mensen neemt dan ook, in navol­ging van Amerika, hand over hand toe.

Gelukkig laat niet iedereen zich meesleuren in deze trend al is het moeilijk alle verleidingen te kunna weerstaan. Maar zeker als christenèr is waakzaamheid geboden. Maar hoe is dat in geestelijk opzicht? Zijn we ook dan waakzaam en nemen gezonde voeding tot ons? Geestelijke voeding die gebaseerd is op het wer­kelijke evangelie van Jezus Christus en die ons bestand maakt tegenover elke verleiding uit het rijk der duis­ternis.

Ook in de Bijbel wordt over voeding en eten vaak gesproken, zowel in natuurlijk als in geestelijk opzicht. Van de huisarts Jan Zijp lazen we in dit verband een stukje in het blad ‘Overwinning’ een uitgave van de Pinkstergemeente ‘De Banier’ te Almelo. Hij schrijft: “Met eten is het iets zeer aparts. Als wij eten wordt het voedsel tegen de tijd dat het de dunne darm bereikt, tot ketentjes eiwitten, vetten en koolhydraten afgebroken, om dan te kunnen wor­den opgenomen als bouwstof in ons lichaam. Je zou denken dat er uitein­delijk dan niet veel herkenbaars overblijft van het oorspronkelijke voedsel wat genuttigd werd. Toch ontdekt de wetenschap steeds meer relatie tussen ziekte, kanker en wat wij eten.

De ‘gekkekoeien-ziekte’ en de vorm van krankzinnigheid en verlammin­gen die het bij een mens kan geven, werd veroorzaakt doordat vegetarische koeien, dierlijk voedsel kregen te eten. Er ontstonden ‘prionen’, dit zijn zich zelf delende eiwitketens! Dus zich zelf vermenigvuldigd leven, dat kleiner is dan een virus, wat wij tot nu toe dachten dat de kleinst levende eenheid was. Later ontdekte men dat iets dergelijks gebeurde in de vorige eeuwen bij de Papoea ’s in Nieuw Ginea. Zij waren kannibalen en er deden zich verge­lijkbare ziektegevallen voor onder deze stammen. Pas nadat het kanni­balisme verboden werd in de jaren ’60 stopten ook deze erge ziekteuitbraken.

Je bent wat je eet. In Johannes 6 vers 46 (Joh. 06:46) zegt Jezus: “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem”. Jezus roept hier niet op tot kannibalisme, maar zegt als je Mij wilt volgen, kan dat niet half­slachtig: of je accepteert Mij hele­maal en wil je volkomen met Mij vereenzelvigen, of je accepteert Mij niet. Velen verlieten Hem dan ook daarna.

Als ik het verhaal van de rijke jonge­ling lees, zou ik in zijn geval hebben kunnen doen wat Jezus vroeg? Alleen als wij Hem ‘eten’ zullen ook Zijn karaktereigenschappen zich in ons ontwikkelen. Hij is het ‘Levende Brood’, het Manna, dat wij dagelijks ogen eten”.

 

Komt er een derde wereld­oorlog?

De vorige eeuw kende twee grote oorlogen die aan vele miljoenen mensen het leven hebben gekost. De eerste wereldoorlog van 1914 tot 1918 en de tweede wereldoorlog van 1939 tot 1945. Na de tweede wereld­oorlog was er nog een tijd de angst dat er een derde wereldoorlog zou ontstaan en jarenlang was er de zogenaamde ‘koude oorlog’, tussen de door het communisme beheerste landen en het zogenaamde vrije westen.

Maar tot een echte oorlog kwam het niet en bovendien was de les van de tweede wereldoorlog dusdanig dat iedereen inzag dat een derde wereld­oorlog rampzalig zou zijn voor het voortbestaan van het leven op aarde. Weliswaar waren er talrijke ‘kleine oorlogen’ maar tot een grote wereld­brand kwam het niet meer. En nie­mand verwachtte die ook nog. Optimisme ging overheersen, de Verenigde Naties konden immers voorkomen dat er ooit weer zoiets zou kunnen gebeuren. Op de achtergrond bleef echter bij velen de gedachte hangen, dat er weliswaar geen grote wereldbrand tussen de landen meer zou ontstaan, maar dat er nu veel meer het gevaar zou opsteken van het toeslaan van terroristen die ‘nu hier dan daar’ dood en verderf zouden zaaien. Het werkelijke kwaad in de wereld was immers nog steeds aanwezig en kon latent de kop weer opsteken. Dat gebeurde in feite op grote schaal toen op 11 september 2001 enkele vliegtuigen met zelfmoordterroristen invlogen op de WTC-torens in New York en het Pentagon in Washington en honderden doden veroorzaakte. De wereld was geschokt: hoe kon zoiets gebeuren en nog wel in het machtigste land van de wereld? Sindsdien is er van werkelijke rust in de wereld geen sprake meer. Denk aan de oorlog in Irak en ter­reurdaden in verschillende steden. Sommigen menen dan ook dat op 11 september 2001 de derde wereldoor­log is begonnen… en denken zelfs dat het misschien toch nooit meer anders zal worden. De haat, bijvoor­beeld vanuit met moslim-extremis- me, overgaand in terreurdaden, zal alleen nog maar toenemen. Welke gevolgen zal dit hebben in de wereld waarin wij leven? En bovenal welke konsekwenties brengt dit mee voor de Gemeente van Christus? Wat dit laatste betreft zullen we er rekening mee dienen te houden dat de haat en vervolging tegen echte christenen zal toenemen, ook in lan­den die nu nog ‘vrij’ zijn. Maar dit hoeft ons niet te beangsti­gen. Het spreekwoord zegt niet voor niets dat angst een slechte raadgever is. Bovendien leren we als christe­nen meer en meer weerstand te bieden aan elke vorm van angst die primair onze gedachtenwereld wil binnendringen. Gods Geest in ons vormt hoe langer hoe meer een eenheid met onze geest, naarmate we geestelijk groeien. En ons grote voorbeeld: Jezus Christus gaat ons daarbij voor. Hij heeft gezegd: “In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed… Ik heb de wereld overwon­nen!” Johannes 16 vers 33 (Joh. 16:33).

 

God is liefde; wij ook?

Er is in de maatschappij in toene­mende mate sprake van individuali­sering. Steeds vaker komt het voor dat mensen die na een calamiteit een ziekenhuis worden binnenge­bracht, geen geduld meer op kun­nen brengen om op hun beurt te wachten. Bijvoorbeeld in de nieuw­jaarsnacht, toen het personeel van het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam de hulp van de politie moest inroepen om een recalcitrante patiënt tot de orde te roepen. Waarnemend unit-hoofd Machielsen verklaart in het Algemeen Dagblad: ‘Helaas zijn dit soort situaties eerder praktijk dan uitzondering. Mensen willen niet wachten, ze vinden zich­zelf en hun klachten altijd het belangrijkst.’

Wanneer we ons oor te luisteren leg­gen bij wat Jezus ons te zeggen heeft, en bereid zijn te doen wat Hij zegt, zal onze levenshouding een heel andere zijn. Dan gaat het ons er niet om, er in de eerste plaats zélf profijt van te hebben, maar dat het plan van onze hemelse Vader in ieder die zich daar voor openstelt, tot ontplooiing gaat komen. De liefde van God, ons dagelijks in de Christus bewezen, vormt ons tot mensen die allengs meer dezelfde gezindheid als Jezus zullen hebben. (CM)

 

Een geopende deur inde hemel door Jack Schoenaers

De eerste drie hoofstukken van Openbaring bevatten de brieven gericht aan zeven verschillende gemeenten. Op Filadelfia na moest van van de meesten gezegd worden: “Ik heb tegen u…” Ze waren immers nog onvolkomen, lauw en geestelijk verarmd.

En wat te zeggen van de gemeenten in onze tijd? Dient ook nu niet vast­gesteld te worden dat velen nog zwak en onvolkomen zijn? Leeft men ook nu niet nog vaak aan de rand van het gemeenschappelijk goed dat God voor allen bedoeld heeft? Welen hin­ken nog op twee of ook wel meerdere gedachten. Ook nu komt jammer genoeg vaak nog de innerlijke ver­deeldheid van het hart tot uiting.

Wat Johannes ziet

Blijft dit nu zo maar doorgaan? De apostel Johannes zegt in Openbaring 4 vers 1 (Openb. 04:01): “Na deze dingen zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel”. Hij ziet hier, en dit geens­zins met zijn natuurlijke ogen, maar met zijn geestesoog in de onzienlij­ke geestelijke wereld, in het Koninkrijk van God. Hij ziet, het­geen ook wij kunnen zien, een deur of opening in de hemel. Er is een scheur gekomen: het Oude Verbond heeft plaats moeten maken voor het Nieuwe Verbond. Het evan­gelie van het Koninkrijk Gods is naar ons toegekomen in de mens Jezus Christus. Hij heeft ons dit namelijk in zijn totaliteit voorge­leefd. Jezus openbaarde ons de gedachten van Zijn hemelse Vader. Hij uitte dit onder de vorm van een leer, welke Hij met gezag en autori­teit proklameerde. Jezus Christus leert ook ons vandaag nog het waar­om, het hoe en langs welke weg wij die geestelijke wereld kunnen berei­ken, om van daaruit geestelijke men­sen Gods te worden. Daartoe hebben we Gods Woord ontvangen dat er volkomen op ingesteld is om dat doel te bereiken. De doop in de heili­ge Geest is daarbij noodzakelijk om gehoor te kunnen geven aan de ook voor ons zo onontbeerlijke oproep: “Klim hierheenop en Ik zal u tonen wat na dezen geschieden moet”.

Geen ladder nodig

Om op te klimmen in de onzienlijke wereld heb je geen ladder nodig. Er wordt hier een beeld of visioen gege­ven uit de geestelijk onzienlijke wereld. Er is hier sprake van dat Johannes “in vervoering des geestes is”. In volle geestverrukking, als het ware dronken van de Geest Gods, wordt hem de deur geopend in het Koninkrijk Gods. En daartoe dient hij zijn menselijke geest los te maken van elke binding met de aardse sfeer en van de dingen die rondom hem heen gebeuren. God wil immers laten zien hoe de geschiedenis van de kerk en die van de ganse schepping zich geestelijk gaat ontwikkelen. Hem wordt een toekomst ontsluierd, waarin de pro­blemen der ganse schepping worden opgelost.

Dit wil God ook ons door Woord en Geest duidelijk maken! Daartoe die­nen ook wij dan al wat ons bindt aan het aardse, en de dingen die rondo^ ons heen gebeuren en ons zo vaak inbeslag nemen, los te laten, om ons het grote perspectief dat God ons te zien geeft en wat Hij ermee bedoeld. En hoe wij Gods plan met ons en Zijn schepping bereiken zullen.

Wisselwerking

Opklimmen en Ik zal u tonen is een wisselwerking. Het één kan niet zonder het ander. Jezus Christus is met een boodschap en een plan van Zijn Vader in de wereld aan de slag gegaan. Méér nog Hij was en is nog steeds de boodschap en het plan van Vader voor de wereld. En vanuit het begrijpen van het evangelie van het Koninkrijk Gods, ons door Jezus Christus voorgeleefd, mogen ook wij, -en dit met alle respect voor het werk der genade-, voor ons een boodschap en plan van God in deze wereld zijn. Persoonlijke bekering, wedergeboor­te, waterdoop, Geestesdoop en leven vanuit de volheid des Geestes, stel­len ons dan in staat om “op te klim­men en te verstaan wat ook ons getoond wordt”. Let op: dit alles niet na onze dood, maar -prijst de Heer!- nu reeds, en dit in elke levenssitu­atie!

In 2 Korinthe 5 vers 4 en 5 (2 Kor. 05:04-05) leert Paulus: “Want wij, die nog in een tent wonen, zuchten bezwaard, opdat wij niet ontkleed, maar over­kleed willen worden, opdat het ster­felijke door het leven worde verslon­den. God is het, die ons juist daartoe bereid heeft en die ons de Geest tot onderpand gegeven heeft”. Het levensprincipe is van God. Zijn gedachten, Woord en Geest, Zijn Plan en Leven is het Licht der wereld en het Licht der mensen. Als wij ons daaraan onderwerpen, zal ook ons deel zijn: leven Gods en geestelijke overvloed. Dan zijn ook wij in en uit Vaders gedachtenis en in de mogelijkheid om in en uit Woord en Geest Gods te spreken en te handelen. Zó zijn we dan ook het Leven van God en een Licht in de wereld van mensen. Wat een heerlijke opdracht! En elke gedachte welke hiermee niet in overeenstemming is, weerleggen we vanuit Gods gedachtenwereld waarin wij voortaan leven. Dit stelt ons dan ook in staat om vol te hou­den en niet mede onder te gaan met al diegenen die hun verwachting stellen op zichtbare en tastbare din­gen in de natuurlijke wereld. Begrijpen we nu de oproep: “Klim hierheen op”? De apostel ziet daar een troon, het is geen stoel van hout of goud zoals liederen ons willen doen geloven. Velen denken en loka­liseren in aardse termen en zichtba­re begrippen. Maar hier gaat het om de machtige autoriteit die er van God uitgaat, de Schepper van hemel en aarde. En dit geldt niet alleen voor God, maar ook voor allen die daar rond de Troon verzameld zijn. Het zijn, naar Openbaring 3 vers 21 (Openb. 03:21), degenen die de duivel overwonnen hebben, de zonen Gods.

Gods leven in ons

Het centrum van alles is dus de Troon Gods en Jezus Christus en Zijn Lichaam, de gemeente vol van heilige Geest Gods. Halleluja! God is Geest en met onze natuurlij­ke zintuigen is hij niet zichtbaar of tastbaar, maar vanuit onze ziel en geest ervaren we wel degelijk dat Hij in ons is als de Bron van alle Leven Gods. Prijst God! En wat heerlijk dat de gevolgen van dit leven Gods en wat Hij in onze levens uitwerkt, wél gezien kunnen worden, en mede kunnen werken tot heil van anderen. Nu is er ook sprake van de diamant, het beeld van het leven. God is leven, dat is hecht en sterk en ook onaantastbaar voor Dood en doden­rijk. Diamant is ook helder wit van reinheid en zuiverheid en is één en al schittering aan veelkleurigheid, de kleurenpracht van de regenboog. Sardius is rood edelgesteente en heeft de kleur van bloed, het getuigt van onze verlossing door het bloed van het Lam dat voor ons geslacht werd en nu met Zijn Vader plaats genomen heeft in de Troon en voor altijd gezeten is aan de rechterhand Gods. Alle klederen in het Koninkrijk Gods zijn wit, ze zijn dus rein en wijzen tevens naar de recht­vaardige daden die ze in hun aardse leven hebben gesteld en welke hen zijn nagevolgd Openbaring 14 vers 13b (Openb. 14:13b).

De regenboog

Rond de Troon is ook een regen­boog. Een schittering van zeven kleuren. Zeven is een getal dat bedoeld is als volheid. Het licht dat van Vader en Zoon uitgaat wordt opgenomen en weerkaatst door een wolk, het beeld van de Gemeente en wordt gezien als een regenboog. Deze symboliseert de veelkleurige wijsheid Gods, die in de hemelse gewesten zichtbaar wordt door mid­del van de gemeente. Paulus zegt hierover in Efeze 3 vers 10 (Ef. 03:10): Hij, onze Here Jezus Christus is de reflectie van de heerlijkheid Gods in de gemeente.

De regenboog is tevens beeld van Gods trouw aan het verbond dat Hij met al wat op aarde leeft, heeft opgericht Genesis 9 vers 17 (Gen. 09:17). En hier in Openbaring, gezeten in de Troon is Jezus het teken van het verbond dat God in Jezus Christus vernieuwde. In Matteus 24 vers 30 (Matt. 24:30) sprak Jezus immers dat Zijn teken gezien zal worden, wanneer Hij op de wolken des hemels -de gemeente- komt. Al degenen die nu voor de Troon staan, blijken in de praktijk van hun leven op aarde trouw te zijn geweest. De groene hoofdkleur in de regen­boog is beeld van het Leven Gods, van Zijn trouw en voortdurende genade. Immers Jezus vormt de gemeente en door haar herstelt Hij de ganse schepping.

Vierentwintig oudsten

Dan is er sprake van vierentwintig oudsten, welke in witte klederen gekleed en op hun hoofd gouden kronen, gezeten zijn op vierentwin­tig tronen. Er wordt ons hier een beeld getekend van regeerders, wij­zen van een stad. Ook het nieuwe Jeruzalem heeft oudsten, dit zijn de vertegenwoordigers van een konink­lijk priestergeslacht 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09), de eerstgeborenen. Gods Woord maakt ons duidelijk dat wij dit uitverkoren geslacht zijn, wij vormen de geeste­lijke tempel waarin God en Jezus Christus hun verblijf hebben. Rondom hen vormt zich het geeste­lijke Jeruzalem, waar oudsten en gezagvoerders aangesteld zijn. Johannes ziet dus dat er een bestuur is en hiermee wil God ons laten zien wat Zijn plan is met de mensheid. God loopt rond met plannen, God is immers Geest en geesten zijn werk­zaam, die ijveren ook om plannen gerealiseerd te zien in en door men­sen heen. Daarom ook zijn mensen met geest steeds aktief bezig met de toekomst. God is daar dus ook mee bezig. Hij wil immers mensen Gods waarin Hij volkomen tot Zijn recht kan komen en waarin Hij kan wonen en werken. God heeft een eeuwig voor­nemen, en dat is een gemeente, stra­lend zonder vlek of rimpel, geeste­lijk volkomen, volmaakt en volwas­sen geworden, om Zijn vrouw te worden en voor eeuwig in gemeen­schap met Hem te leven. Dit voornemen zal doorgaan, Hij volvoert het.

(In het volgende nummer van Levend Geloof volgt het slot van dit artikel. Jack Schoenaers gaat dan nader in hoe God Zijn voornemen volvoert.)

 

God noodt ook jou (gedicht) door Berry Janson

Vol van waarheid, louter leven:

zo is Jezus, onze Heer.

En als jij op Hem wilt lijken:

ga bij de Meester in de leer!

 

Want Hij wil jouw voorbeeld wezen;

zie zijn daden, hoor zijn stem.

Verzadig je met wat Hij voor leeft

en zó bekleed je je met Hem.

 

Vader verlangt naar vele zonen,

die getuigen van zijn aard

en leven brengen, waar de dood heerst.

Is jou dit ook alles waard?

 

Leef dan intiem met God, je Vader

en wandel voor zijn aangezicht.

Heil verspreidend mag je rond gaan;

een drager van Gods levenslicht.

 

Nu komt je ware aard te voorschijn,

want in jou ligt toch reeds Gods beeld!

En daarom mag je zéker weten:

zó levend wordt je zélf geheeld!

Berry Janson

 

Krachtvoer of bedrog? door Ada Karst

Met grote vreugde hebben we, gemeenten van het Nieuwe Verbond zijnde, het evangelie van Jezus Christus leren kennen. En het ‘ver­vuld zijn met Geest’ was en is daar­van het meest wezenlijke, het blij­vende. “Dit is het,” zeiden we toen en zeggen we ook nu. De vernieu­wing van denken en daardoor van leven en geloven, vanuit de Schriften, was begonnen. Het was als hadden we een nieuwe bijbel gekregen. Deze vernieuwing vanuit de Schriften ondergingen we als een “eerste wonderbare spijziging”. 12 volle manden met brokken bleven er over, lezen we in Markus 6 vers 43 (Mark. 06:43). Is het niet een prachtige heenwij­zing naar de nieuw ontstane gemeenten, die na de Pinksterdag gebouwd zouden worden op het fun­dament van apostelen en profeten? En daarna? Hoe is het verder gegaan?

Bedachtzaam overleg

Na het eerste Pinkstervuur zijn de gemeenten mettertijd allerlei kanten opgegaan. Net zoals dat in de kerken was gebeurd, is hetzelfde ook ‘Pinksteren’ overkomen. Ook binnen de ons bekende volle evangelie­gemeenten, waarmee we in bepaald opzicht een gezamenlijk beleefd ver­leden hebben. Naar allerlei ‘wind’- richtingen verstrooid geraakt? En dat, goed bedoelende, ‘in de naam van Jezus’!

Dat stemt toch tot nadenken. Tot een bedachtzaam overleg met elkaar over de vóórtgang van het evangelie van Jezus Christus vanuit de Schriften. Vanuit de ‘letter’ der Schriften? Juist niet meer, want van daaruit is het tot verdeeldheid gekomen. En ook tot starheid.

De kracht van bijbelwoorden ligt in het geestelijk verstaan daarvan. Die rijkdom mogen we nagaan vanuit de Schriften. Zo bezig te zijn gaat uit boven alle partijschappen, omdat het boven de letter uitgaat. Een onop­houdelijke stroom van Geest en leven in het innerlijk van de mens. Genézend is het, vanwege het her­stelde denken. En als we hierbij de oudtestamentische woorden van Jesaja 30 leggen, kunnen we zien hoe groot de rijkdom daarvan is voor de Nieuwtestamentische Gemeente. “Dan zal het licht der blanke maan zijn als het licht van de gloeiende zon, en het licht van de gloeiende zon als het licht van 7 dagen op de dag dat de Heer de breuk van Zijn volk verbindt en de toegebrachte wonde geneest.” Een zin, vol met beeldspraak.

De rijkdom van ónze bedeling

Je hoort het om ons heen wel eens zeggen: “We leven in de tijd tussen Pinksteren en wederkomst”. Je zou het bijna geloven, ware het niet dat… Het woordje ‘dan’ uit de genoemde tekst uit Jesaja 30, verschuift de hele heerlijke zaak naar de toekomst. Het zou jammer zijn om de inhoud daarvan voor nu te verliezen door het voorbij te laten gaan. Voor de bedeling van de tijd van de profeet Jesaja was dat goed. Toekomstmuziek. Maar: de doop in heilige Geest is ons deel geworden. Als blijvende, onvergankelijke hoofdzaak van het eerste onderwijs Hebreeën 6 vers 1 tot en met 3 (Heb. 06:01-03).

Geestvervuld, maar hoe nu verder? Vérder met het inzicht dat de Vader en de Zoon door de vervulling met Geest in ons geloofshart zijn weder­gekomen. Blijven in de bedeling tus­sen Pinksteren en wederkomst? Dan blijft het ‘dan’ altijd ‘dan’. En dat is werkelijk een geestelijk gebrek in de geloofsontwikkeling. Want het eerste onderwijs is een goede opmaat geweest om te komen tot het nu van het verstaan van spreuk en beeld­spraak Spreuken 1 vers 1 tot en met 6 en Matteüs 13 vers 10 tot en met 18 (Spr. 01:01-06 en Matt. 13:10-18).

Krachtvoer of bedrog?

“Uw vee zal te dien dage op uitge­strekte weiden grazen; en de runde­ren en ezels die de akker bewerken zullen gezouten voeder eten, gezeefd met wan en zeef” uit Jesaja 30 vers 20 tot en met 26 (Jes. 30:20-26). Goed voor mens en dier, want het kaf is eruit.

Dat is krachtvoer! De ontwikkeling kan niet uitblijven. Waar Krachtvoer is, is het geheimenis van het geloof dat zich in de Gemeente (= het ver­heerlijkte, vernieuwde Lichaam van Christus, de Vrouw van het Lam) ontvouwt.

“De korenkorrels zullen zo terdege gezeefd worden, dat er geen strohaksel meer in het krachtvoer over zal zijn”, zo luidt een kanttekening bij deze tekst. Dat is duidelijke taal want “wat heeft het stro met het koren gemeen” Jeremia 23 vers 28 (Jer. 23:28)? Geen onrijpe aren meer door ondoordacht ‘heilig’ roepen. Ook geen schijn- vrucht meer van loze aren (Amos 8). Dat betekent voor de Gemeente dat het Licht schijnt over de geestelijke goederen zodat de bijbelwoorden nooit meer verduisterd raken door letteruitleg, noch de heerlijkheid daarvan naar ‘later’ verhuist. Wat een rijkdom in onze bedeling! Het is deze ‘genezing’ die uitgaat boven de door de letter ontstane partijschappen en boven het bedrog uit van Jeremia 5 vers 14 (Jer. 06:14) en Haggaï 2 vers 17 (Hagg. 02:17).

‘Te dien dage’, eenzelfde aanduiding als ‘dan’; het zijn woorden, die mét de geloofsbagage die ze aankondi­gen, ‘zomaar’ ons geloofsleven zijn binnengekomen “neerdalende uit de hemel, van God” in onze geloofshar- ten. Wat zijn we zielsblij om zo de geloofstaal met elkaar te kunnen beoefenen. Als de redelijke eredienst van het Nieuwe Verbond.

Het evangelie van ‘Eli’?

Laten we, vanuit de vernieuwde Werkelijkheid van het Nieuwe Verbond even gaan naar de werke­lijkheid van het Oude Verbond. Even naar de tijd van Eli, de tijd dat de tempeldienst in uiterlijke vorm func­tioneerde. Om de lessen daaruit te verstaan. Dat verheugt en versterkt het hart zodat we bij de Werkelijkheid blijven en om na te speuren hoe groots het plan Gods is dat Hij in Christus heeft bereid. Wat was er dan met Eli? Eli wekte de indruk achter te blijven. “Zijn ogen begonnen zwak te wor­den, hij kon niet meer zien”, staat er in 1 Samuël 3. Met andere woorden, weer als les voor ons, het inzicht brak niet door. Dat doet meteen den­ken aan wat in Markus 6 vers 52 (Mark. 06:52) staat: “Zij waren bij de broden (van de éérste wonderbare spijziging, bij het éérste onderwijs) niet tot inzicht gekomen”.

Waar heeft Eli zich te ruste gelegd? “In die tijd had Eli zich eens op zijn gewone plaats te ruste begeven”. Hoe is het mogelijk om zo ‘star’ te zijn! Om zo te ‘slapen’ terwijl de woning van het huis Gods in nood is! “Gij zult de nood van mijn woning moeten aanzien niettegen­staande alle weldaden die Hij aan Israël bewijst, en in uw huis zal er nooit een oud man zijn”, zo luidde de boodschap van Godswege. Geen ‘oud man’ betekent dat het voedsel niet deugt. Het heeft niet geleid tot de volwassenheid. Durven we na te denken over het geloofsgoed waar we zo aan gewend zijn geraakt?

Het is volgens ons noodzakelijk dit te doen. Met het oog op het toeko­men aan de twééde wonderbare spij­ziging. Het is alles waard om het verhaal daarover in (Markus 8 vers 1 tot en met 21 (Mark. 08:01-21 met eigen ogen te lezen, zodat ieder zélf méér ziet dan er staat. Dan zitten we niet aan de kant van dé Weg, zoals Eli, maar dan wandelen we in alle Rust óp de Weg. En Samuël, waar had hij zich te ruste begeven?

“Samuël had zich te ruste begeven in de tempel des Heren waar de ark Gods was.” Dat klinkt rijk! Dat wij meteen naar de Gemeente van het Nieuwe Verbond, vervuld het mach­tige werk dat Jezus Christus naar de Geest in haar heeft volbracht. Dit is de geestelijke werkelijkheid van wat Johannes ziet gebeuren als hij zegt: “En de ark van Zijn verbond werd zichtbaar in Zijn tempel”. Als Johannes dit ziet, volgen er meteen “bliksemstralen en stemmen en donderslagen en aardbeving en zware hagel”. Allemaal aanduidin­gen van “hem die zich in de tempel Gods zet om aan zich te laten zien dat hij god is”. Om het met een getal aan te geven: 666. Dat is dus ónder de maat van de wasdom der volheid Christus. Een vreemde ontwikkeling, die vervreemd is van het Leven Gods. Vervreemd van de bediening van onze bedeling, die des Geestes is. Er is veel binnengekomen in gemeenten. Allemaal goeds of ook kwaad? Goed voor de geloofsontwik­keling of slaat het juist de geloofs­ontwikkeling neer? Kunnen we onderscheiden de Geest van het Woord én de god, de geest die de let­ter hanteert?

Het liep met ‘de gewone plaats’ van Eli niet goed af. Hij had de ontwik­kelingen die gaande waren niet goed ingeschat. Zijn ogen konden uitein- ^lijk dan ook niet meer ‘zien’. En JPt leidde bij hem en ook bij zijn zonen, tot verlies van het hoogste dat ze konden behartigen: het pries­terschap. Dat was de naakte werke­lijkheid.

Als hij op zijn einde had gelet was dit niet gebeurd. Let op de plotselin­ge zin in dit verhaal: “Nog was de Lamp Gods niet uitgegaan”. Goed om Hebreeën 4 hierbij te lezen. De wonderlijke, onmisbare lessen van het Oude Verbond! Halen we die er uit?

Het Licht van 7 dagen!

“En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige is haar tempel, en het Lam. En de stad heeft de zon en de maan niet van node dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar Lamp is het Lam” Openbaring 21 vers 23 (Openb. 21:23).

Door ‘zien’ en ‘horen’ heeft Johannes deze Openbaring van Jezus Christus kunnen opschrijven. Het is de eindontwikkeling waarvan bovengenoemde tekst uit Openbaring getuigt. Dit is de Rustplaats van Woord en Geest. Hierin heeft de Gemeente van het Nieuwe Verbond zich te Ruste gelegd om de verdere voortgang van het evangelie van Jezus Christus te volgen. Is dit niet haar ‘gewone plaats”?

Maar wel een plaats van dóórden­kend bezig zijn vanuit de Geest der Schriften. Dat heeft een vernieuwd besef gebracht van ‘God’ en ‘Jezus’. Op zichzelf genomen zijn dat geen namen die we als krachttermen gebruiken. Het zijn aanroepnamen. Maar voor de geloofsontwikkeling is het vernieuwend om te wéten dat God ‘Géést’ is en Jezus ‘Woord’. Woord en Geest samen, sprekend, lerend, werkend in onze harten. Zo blijven we niet steken in moraalverhalen van wat er geschreven staat. Volop mogen we ons bewegen in de Gemeente (let wél: met een hoofdlet­ter), in het vernieuwde Jeruzalem. Wie zal dit drievoudig snoer nog kunnen verbreken: Woord – Geest – Gemeente?!

Heerlijke dingen zijn van u te zeg­gen o stad Gods!

Geen tempel meer! Daarom willen we alle aandacht wijden aan Gemeente-zijn. Het woord Gemeente staat met een hoofdletter om daarmee aan te geven dat we de bijbel niet meer gebruiken om daar­mee structuren, rituelen of andere uiterlijke kenmerken van gemeente­zijn aan te brengen. Naar buiten toe mag dat dan ‘kaal’ lijken. Het is niet uiterlijk opzienbarend, maar het is geestelijk opzienbarend wat Jezus Christus, het Woord Gods, als Lam Gods in ons innerlijk heeft bereid. Want Hij, die ons destijds geleid heeft naar het eerste onderwijs, heeft ons ook van daar uit het twee­de, het vervolg, het verdere, binnen­geleid. Hij is het begin én het einde. Het is de naakte Waarheid die tege­lijk een warme Werkelijkheid is van­wege de Christusbekleding. Wat zullen we anders doen dan ons onderdompelen in deze Werkelijkheid zoals we die menen te horen en te zien?

Maar misschien roept het uwerzijds ook vragen op over de weg die we zijn ingeslagen.

Het kan niet anders dan nuttig en genezend zijn, om ons dan aan elkaar te scherpen.

 

Tien tips om als ouders te leren door Jildert de Boer

  1. Bid voor je- kinderen: beweeg zo goede engelen!
  2. Heilig je kinderen: . weer op die wijze de boze machten!
  3. Geef je kinderen op een echte en creatieve manier woorden van God.
  4. Maak van een probleem thuis nooit een drama!
  5. Besef dat de kinderen voor de dingen en de spullen gaan!
  6. Wees geen ‘politieagent’ thuis die alle ‘fouten’ meldt of bestraft…
  7. Stel duidelijke grenzen en regels in je opvoeding, maar wees soms ook flexibel en soepel!
  8. Realiseer je hoe vaak (of weinig!) je je kinderen een compliment geeft…
  9. Ben je zelf een veilig en betrouwbaar voorbeeld in je daden voor je

kinderen?

  1. Geef je kinderen bij het groeien naar volwassenheid steeds meer verantwoordelijkheid en vrijheid!

 

Pas op voor verborgen gevaren! Door Cees Maliepaard

De geestelijke ogen wijd openhouden

Er is een tijd geweest dat er een haast overdreven angst onder kinde­ren Gods viel waar te nemen, over alles wat met het occulte te maken heeft. Die vrees is wel begrijpelijk, want we zijn er ons van bewust dat occulte (verborgen) zaken slecht zijn waar te nemen. Sommige werkingen in dit circuit zijn zó grof dat het ook nuchtere, natuurlijke mensen opvalt. Maar het kan soms subtiel zijn, zozeer dat zelfs geestelijke mensen zich erop verkijken kunnen.

Laat je niet bezig houden!

Alles wat het menselijk leven onder een ongezonde druk zet, komt uit een verkeerde bron. Evenzo alles wat de mens naar geest, ziel of lichaam beschadigt. Wie denkt dat deze din­gen uit de koker van de duivel komen, heeft daarin ongetwijfeld gelijk. Dat ligt eigenlijk in het ver­lengde van de gedachte dat al wat in de hemel en op de aarde is, door de Here God is geschapen. Maar daarmee geven we niet aan dat al wat er is in z’n huidige vorm door God is voortgebracht. Hij geeft niet de één blond haar en de ander rood, bruin of zwart; deze kleurschakerin­gen zijn gewoon in het scheppings­patroon opgenomen. Niemand zal dus met enig recht aan z’n Schepper kunnen vragen: waarom heb nu uit­gerekend ik blauwe, bruine, groene of grijze ogen? Want dat is niet een cadeautje dat speciaal voor de betrokken persoon bedoeld is. Er zijn nu eenmaal veel schakeringen in Gods goede schepping. En dat maakt dat het geheel bijzonder divers is.

Zo zijn ook lang niet alle beschadi­gingen aan mensenlevens, het v gevolg van een persoonlijke bemoei­enis van de een of andere specifieke demon. Vaak vloeit het voort uit dat­gene wat Satan bij zijn activiteiten in de hof van Eden heeft teweegge­bracht. In zo’n geval kan men wel pogingen in het werk stellen om de macht die dit bewerkt zou hebben te lokaliseren, maar dat sorteert geen enkel effect. Op deze wijze worden kinderen Gods soms tijden lang aan het lijntje gehouden en verdwijnt de verwachting van goddelijk herstel naar de achtergrond.

Achter elke stoelpoot een demon?

Waar in het verleden die indruk wel eens gewekt is, was het wellicht beter geweest alle stoelpoten maar rigoureus af te zagen! Wanneer de één demonenblind is en de ander aan machteritus lijdt, dreigt men in het gezamenlijk bezig zijn de een­heid van denken kwijt te raken. Maar (zoals zo vaak) ligt ook hier de waarheid in het midden. Wie geen onderscheiding in de geestelijke wereld heeft, loopt gevaar met open ogen in een van de vele vallen van Satan te lopen. Maar wie constant op zoek is naar demonische werkingen, zal bemerken dat z’n strijd er een is in de orde van grootte van een gevecht met windmolens. Waardoor de duivel op een andere manier kan­sen als op een presenteerblaadje krijgt aangeboden. Vergelijk het maar met automobilis­ten met nog niet veel ervaring in het verkeer. De een ziet nergens gevaar in en haalt onverantwoordelijke manoeuvres uit, waardoor hij zich­zelf en anderen voortdurend in gevaar brengt. Een ander zit met angst en beven achter het stuur, nadert elke kruising met een bon­zend hart en twijfelt doorlopend bij het nemen van beslissingen over het geven van voorrang en het al of niet inhalen op momenten dat dit probleemloos zou kunnen. In beide gevallen kan dit levensbedreigende situaties tot gevolg hebben. Zo is het ook met de invloed die de boze op ons kan uitoefenen. Als zijn gedachten ons niet bekend zijn, onderkennen we z’n valstrikken niet. Maar wanneer we gefixeerd zijn op alles wat vanuit het rijk der duisternis op ons af zal kunnen komen, verliezen we stukje bij beet­je ons vertrouwen in een liefderijke hemelse Vader. Dat is immers het logische gevolg van een geobsedeerd raken van de machten der duister­nis.

Zijn nabijheid ervaren

Het leven waar we ons met wisse­lend succes naar uitstrekken, is een ons bewust zijn van de voortdurende tegenwoordigheid van Christus Jezus en van Vader God zelf. Zij zijn bij ons betrokken door de Geest die we van Hen ontvangen mochten. Daarmee zijn we familie van Hen geworden en hebben we deel aan de koninklijke waardigheid gekregen. Deze geestelijke status is ons niet toebedeeld op grond van enige ver­dienste van onze kant – het is pure genade, louter een liefdeblijk van onze God. Natuurlijk zullen we er op bedacht zijn dat de tegenpartij uit de hemel ons dit zal proberen te ont­roven. Maar daarbij zullen er meer gevaren opdoemen door wat wij toe­staan aan onze idolen, dan dat de demonen hier kansen zullen kun­nen creëren. De idolen die daarin een rol kunnen spelen, zijn ons over het algemeen niet van buiten opge­legd. Het zijn de wangedrochten waar we voor gewaarschuwd worden in 1 Johannes 5 vers 21 (1 Joh. 05:21). Daar staat kort en bon­dig: ‘Kinderen, wacht u voor de afgo­den’.

Wat zijn onze afgoden? Die perso­nen of die materiële zaken waar we innerlijk steeds mee bezig zijn. Mensen die je als op een verheven troon in je gedachten zet en bezittin­gen die in je denken domineren. Dat zijn de idolen waar de Heer ons voor waarschuwt, veel meer dan voor afgodsbeelden of ritussen. Meestal hoef je de materie niet weg te doen of afstand van mensen te nemen. Het is voldoende ze in je denken van hun afgodische lading te ontdoen. En is dat alleen voor de kinderen in het geloof, voor hen die in de Geest nog onvolwassen zijn? Kom nu; alsof de ‘gevorderden’ hier geen last meer van kunnen hebben! En hoe is een bevrijding hiervan te realiseren? Vaak lukt het niet je geest te zuive­ren, simpel door met de beste bedoelingen afstand van het idool te nemen. Het is altijd zaak dicht in de nabijheid van de Heer te leven. En dat niet door je ‘stille tijd’ op te voe­ren, maar door 24 uur per dag in een open relatie met de Heer te staan.

 

Innerlijke genezing is een proces door Wim te Dorsthorst

Wij zijn het vorige artikel geëindigd met de ‘levendmaking’ van de geest door ‘de wedergeboorte’. “Niet uit vergankelijk zaad, maar uit onver­gankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God” 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23). Daar ligt het beginpunt van alle innerlijke genezing. ‘Kennis van heil in de vergeving van zonden, ver­zoend zijn met God en verlost zijn van de macht der zonde’; een nieu­we schepping in Jezus Christus. De geest van de mens, waarvan de heerschappij uit moest gaan over het hele menszijn, is door de zondeval in de dood gekomen, afgesneden van God, de bron van het leven. En die geest is bij velen niet alleen dood door zonden en overtredingen Efeze 2 vers 1 (Ef. 02:01), maar ook ‘verbrijzeld’ zegt het Woord; vernield door de geesten der duisternis.

God zoekt het verbrijzelde

Maar juist ook voor deze mensen, die geen leven meer hebben, heeft God Zijn Eigen Zoon gezonden. In de verbrijzeling en de striemen van de Heer Jezus op Golgotha, is er genezing voor de gekwelde mens, zegt Jesaja 53; en die genezing betreft op de eerste plaats de verbro­ken en zieke innerlijke mens. “God zelf wil wonen bij de verbrij­zelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven” Jesaja 57 vers 15 (Jes. 57:15). Het zijn juist de nederigen die zich willen onderwerpen aan de liefdevol­le oproep van God: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot ver­geving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvan­gen” Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38).

Door de heilige Geest kan God bij mens komen wonen en begint een heel nieuw bestaan in vrede met God! Wat kan de geest van de mens meer genezen dan door samen te groeien met de heilige Geest, zoals man en vrouw één vlees worden in het huwelijk? 1 Korinthe 6 vers 17 (1 Kor. 06:17).

Gods werkwijze

De vraag wordt wel eens gesteld: Is dat dan alleen voor dat handjevol gelovigen die de gemeente van Jezus Christus vormen? Het antwoord is: Nee! Gods liefde gaat uit naar alle mensen, maar God werkt in alles krachtens Zijn voornemen en naar de raad van Zijn wil en daarin is de gemeente van Jezus Christus de belangrijkste factor. Het gaat nu om de geroepenen, de uitverkorenen, ‘de eerstelingen’ die uit de mensen gekocht worden voor God en het Lam om onberispelijk op de berg Sion te zullen staan. ‘De verlos­sers’, die met Jezus aan het hoofd, er zullen zijn als een koninklijk pries­terschap voor de gehele schepping. Als de gemeente voltooid is breken er geweldige nieuwe tijden aan voor de hele zuchtende schepping, die reikhalzend uitziet naar het open­baar worden van deze zonen Gods Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Nu zit de gemeente echter zelf nog volop in dat proces van bevrijding, genezing en verandering naar het beeld van Jezus Christus. In gemeenteleden die hun heilige roe­ping verstaan, en daar alles voor over hebben en bezig zijn de berg Sion te bestijgen zie Obadja 1 vers 21 (Ob. 01:21), is nu dat goddelijke proces van gedaante-verandering, van metamor­fose, bezig. Zoals een rups het aard­se bestaan opgeeft om een vlinder te kunnen worden, geldt dat in zekere zin ook voor de gemeente. Een onvoorstelbaar heerlijk werk ‘in de gelovigen’ door het Woord van God en de heilige Geest als het levende water.

Ook door de Heer te verlaten

Ik heb in het vorige artikel gezegd dat de hele mensheid innerlijk ziek is en in tenminste vier lagen of op vier gebieden genezen moet worden. Dat zijn de zieke en verbrijzelde geest, het zieke verstand, het zieke hart en de zieke ziel. Het is niet van elkaar te scheiden, maar wel te onderscheiden.

De profeet Jesaja schetst de mens die van God is afgeweken en zich niet of nauwelijks stoort aan Gods geboden en inzettingen. Hij spreekt, door de heilige Geest, dit woord voor het volk Israël, maar wij hebben gezien dat dat tevens woorden zijn ^br de gemeente van Jezus Christus, en zeker deze woorden die heel duidelijk een principe blootleg­gen; een verband tussen innerlijke ziekte en verscheurdheid en onge­hoorzaamheid aan Gods Woord. De mens zal immers ‘Leven’ van ‘alle woord’, dat uit de mond Gods uitgaat, zegt de Heer Jezus! Jesaja 1 vers 4 tot en met 6 (Jes. 01:04-06) zegt dan: “Wee het zondige volk, de natie, beladen met ongerechtigheid, het gebroed van boosdoeners, de verdorven kin­deren. Zij hebben de Here verlaten, de Heilige Israëls versmaad, zich achterwaarts gewend. Waar wilt gij nog meer geslagen worden, dat gij voortgaat met af te wijken? Het gehele hoofd is ziek, het gehele hart vol krankheid; van de voetzool af tot de schedel is er niets gaaf; wonden, striemen en verse kwetsuren, die niet uitgedrukt zijn noch verbonden noch met olie verzacht”. ‘Het gehele hoofd is ziek en het gehele hart vol krankheid’! En de ziel zit vol wonden en striemen en kwetsuren!

Ik geloof dat de toestand die de pro­feet hier door de Geest van God opschrijft, in meerdere of mindere mate van toepassing is op de hele mensheid; naar de innerlijke mens gezien, ‘van top tot teen ziek’! Ik denk ook dat het van toepassing is op het wereldwijde religieuze naam- christendom. Dus ook van allen die de gemeenten binnenkomen en daarvan bevrijd, gereinigd en gene­zen moeten worden. Als we goed luisteren naar de profeet, dan geloof ik dat er niet één gebied is in de mens wat geen diepe reiniging en genezing nodig zou hebben. Niet voor niets zegt de heilige Geest hier: “Van de voetzool af tot de schedel is er niets gaaf”!

Hoe velen lopen niet met wonden, striemen en kwetsuren, waar nog nooit iets aan gedaan is? Hoe juist drukt de profeet zich hier uit: niet uitgedrukt, niet verbonden, niet met olie verzacht! De olie van de heilige Geest zal hier hard en hard nodig zijn!

De belofte van de Vader

De heilige Geest wordt door de Heer Jezus aangekondigd als “de belofte van de Vader”. Een belofte die als een rode draad door het hele Oude Testament loopt en deze aankondi­ging gaat steeds gepaard met gewel­dige beloften van heil, oprichting en genezing; van stromen van levend water.

Zo schrijft de profeet Ezechiël: “Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettin­gen wandelt en naarstig mijn veror­deningen onderhoudt” Ezechiël 36 vers 25 tot en met 27 (Ez. 36:25-27).

In Jesaja 44 vers 3 en 4 (Jes. 44:03-04) zegt de pro­feet: “Want Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge; Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost en mijn zegen op uw nako­melingen. Zij zullen uitspruiten tus­sen het gras, als populieren langs de beken”.

En in Jesaja 51 vers 3 (Jes. 51:03) lezen we: “Want de Here troost Sion, Hij troost al haar puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en haar wil­dernis als de hof des Heren; blijd­schap en vreugde zullen er gevon­den worden, loflied en geklank van gezang”.

Vernieuwing en genezing

Zo zijn er nog verschillende plaatsen te noemen waar geweldige beloften verbonden zijn aan het ontvangen van de heilige Geest. Zijn werk in de gelovigen zal tot gevolg hebben dat de puinhoop die het van binnen kan zijn, de innerlijke wildernis en woestijn-toestand zoals Jesaja dat beschrijft in hoofdstuk één, wat we kunnen vertalen met: verbroken- heid, met dorheid, met ontredderd zijn, met verworpen zijn, met verla­ten zijn, met misbruikt zijn, met diep getraumatiseerd zijn, enz., enz., zal veranderen en genezen zodat het innerlijk een paradijselijke hof des Heren zal worden. Blijdschap en vreugde, loflied en gezang zal er in Zijn volk gevonden worden!

“Hun ziel zal zijn als een besproeide hof, zij zullen nooit meer versmach­ten”, profeteert Jeremia in Jeremia 30 vers 12 b (Jer. 30:12b). Waar de heilige Geest in een men­senleven binnenkomt begint een geweldig proces van opleving, van heling, van reiniging, van heiliging, van vernieuwing en genezing. De eeuwige Geest van God, de bezie­lende en levengevende kracht, Die voortbracht wat God sprak bij de schepping, komt wonen in de mens! God zegt: “Mijn Geest zal ik in uw binnenste geven”! De Heer Jezus leert in Johannes 14 vers 23 (Joh. 14:23), als Hij spreekt over de heili­ge Geest, dat Hij en de Vader zullen komen wonen in de mens, waardoor deze wordt tot een tempel van de Allerhoogste God; “een woonplaats van God in de Geest”. Wonderbaar! Dan kan het toch niet anders of er moeten geweldige veranderingen plaats gaan vinden! Als de Schepper van hemel en aarde, Die de mens met zoveel liefde en zo ontzettend verheven geschapen heeft, Zichzelf met de mensen-geest verbindt om tot een eenheid te groeien, dan zal dit tot iets leiden wat ver boven het ons denkbare verheven is!

Het gehele hoofd is ziek

Als Jesaja dit zegt dan wordt hier het denken van de mens mee bedoeld. Een mens die van Gods Woord en waarheid is afgeweken is in zijn denken vergiftigd, misvormd, en door en door ziek. Allerlei leugen en dwaalgedachten bepalen dan het leven. De apostel leert dat de mens die buiten Jezus Christus leeft, wan­delt, begeert en denkt overeenkom­stig de overste van de macht der lucht, dat is de duivel Efeze 2 vers 1 tot en met 3 (Ef. 02:01-03). De duivel heeft er voor gezorgd dat er bolwerken en schansen opgewor­pen zijn van redeneringen en bedenksels tegen de kennis van God. Die moeten geslecht worden en het hele denken moet onder de gehoorzaamheid aan Christus gebracht worden 2 Korinthe 10 vers 3 tot en met 5 (2 Kor. 10:03-05). Gods Woord spreekt van ‘vernieu­wen van denken’ zodat helder begre­pen en gezien kan worden wie God werkelijk is en wat Zijn bedoelingen zijn met de mens, dat Hij enkel licht is en dat in Hem geen enkele duis­ternis is Romeinen 12 vers 2 en 1 Johannes 1 vers 5 (Rom. 12:02 en 1 Joh. 01:05). De Heer Jezus leert dat ‘de waar­heid’ de mens vrij zal maken en die waarheid is het Woord van God. Vrij van alle leugens, bedenksels en rede­neringen. De waarheid komt door het Woord tot de mens en wordt levend gemaakt door de heilige Geest. “Mijn woorden, zegt de Heer, zijn geest en leven” Johannes 8 vers 32 en 33 en Johannes 6 vers 63 (Joh. 08:32-33 en Joh. 06:63).

Wie er voor openstaat wordt door de Heer geheiligd en gereinigd met het waterbad van het Woord zodat er een volk ontstaat wat heilig en onbe­smet, stralend zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, voor Zijn aange­zicht gesteld zal kunnen worden Efeze 5 vers 26 en 27 (Ef. 05:26-27).

Het is echter niet alleen het Woord, maar ook de werking van de heilige Geest, want als de heilige Geest in iemand komt wonen worden Gods wetten in het verstand geschreven, zodat ook van binnenuit een diepe reiniging en genezing van het den­ken plaatsvindt. Als we nu weten dat de heilige Geest de levensgeest van God is zie 1 Korinthe 2 vers 10 en 11 (1 Kor. 02:10-11), dan begrijpen wij dat die ‘wetten’ niet een stel geboden zijn maar het wezenlijke leven van God Zelf. Van dit volk, wat zich geheel aan dit proces heeft overgegeven, zal het denken zo diep genezen en ver­nieuwd zijn dat ze de Naam van de Vader en van het Lam op hun voor­hoofd geschreven hebben staan Openbaring 14 vers 1 (Openb. 14:01). Het zijn de verlossers die ondanks alle druk en tegenstand zijn doorgegaan en op het hoogste van de berg Sion zijn aangekomen.

Het gehele hart vol krankheid

Ook hier moeten we niet denken aan lichamelijke afwijkingen, maar aan de toestand van het geestelijke hart. De Spreuken-dichter zegt: “Uit het hart zijn de oorsprongen van het leven” Spreuken 4 vers 23 (Spr. 04:23). Begrijpelijk dat met zo’n door en door ziek hart er weinig ‘leven’ mogelijk is! Het hart, door God geschapen met de zuivere levenswetten voor het menszijn, ook in relatie tot de mede­mens, is door de duivel gemaakt tot een broedplaats van ongerechtigheid en is vol van boze overleggingen.

In Markus 7 vers 21 tot en met 23 (Mark. 07:21-23) laat de Heer Jezus zien hoe ziek dat hart geworden kan zijn. Hij zegt: “Want van binnenuit, uit het hart der men­sen, komen de kwade overleggingen, hoererij, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatig­heid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand. Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein”.

Niet bepaald een prettige lijst, en wij zouden daar in deze tijd nog het een en ander aan toe kunnen voegen, denk ik. Je zou zeggen: hoe moet dat nog ooit weer goed komen? Maar dan komt de onvoorstelbare genade van God en vindt er in de wedergeboorte het grootst denkbare wonder plaats.

Als een mens God gehoorzaamt en ingaat op de oproep tot bekering, en zich vervolgens ook laat dopen op de Naam van Jezus Christus tot verge­ving van zonden, krijgt hij/zij op dat moment deel aan alles wat de Heer Jezus in Zijn lijden en kruisdood voor de mens heeft volbracht; door genade wordt het hem/haar dan toe­gerekend.

De oude mens is dan met Hem mede gekruisigd en met Hem begra­ven in Zijn dood door de doop, om vervolgens met Hem te worden opgewekt door de kracht van de hei­ige Geest, om als een nieuwe schep­ping in nieuwheid van leven te gaan leven zie Romeinen 6 vers 1 tot en met 14 (Rom. 06:01-14). Naar de belofte ontvangt zo iemand dan ook de heilige Geest. Hij/zij is dan een nieuwe schepping, naar de wil van God geschapen in waarachti­ge gerechtigheid en heiligheid Efeze 4 vers 24 (Ef. 04:24).

De totale verandering

Die totale verandering wordt prach­tig verwoord door de profeet Ezechiël in de tekst die ik al eerder noemde: “Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijde­ren en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw bin­nenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naar­stig mijn verordeningen onder­houdt” Ezechiël 36 vers 25 tot en met 27 (Ez. 36:25-27). Het hart dat hard was geworden, versteend door zonden en ongerech­tigheden en geheel vol krankheid was, wordt vervangen door een nieuw hart, een hart van vlees, (beeldspraak voor de geestelijke ver­andering een warm kloppend willig hart, gereingd door het bloed van Jezus enbereidt naar Gods wetten te leven. Mijn Geest zegt God zal ik in uw binnenste geven, waardoor God Zijn wetten in het hart schrijft Hebreeën 8 vers 10 (Heb. 08:10) Dit nieuwe hart maakt God tot Zijn woning. Ik zal maken zegt God dat je naar Mijn inzettingen zult wandelen en ijverigmijn verorderingen zult onderhouden. Niet door kracht of geweld maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen.

 

De bouw van ons levenshuis door Tea Keuper

“En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: “De Here kent de Zijnen” en: “Een ieder, die de Naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid” 2 Timoteüs 2 vers 19 (2 Tim. 02:19).

Fundament en gebouw. Die twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden! Jezus vertelde het verhaal van twee huizen, het ene op het zand, zonder fun­dament, en het andere op de rots gebouwd!

Hebben wij een fundament, of liever het fundament, Jezus Christus, de (mijn) Rots? Dan wordt er een goed huis gebouwd. Alle stenen, die ondeug­delijk zijn, moeten weggegooid worden, niet mee gemetseld in ons levens­huis. Gods cement (liefde, begrip, vermaning), dat verschaft ons de Goddelijke Aannemer, Jezus Christus.

Zo wordt ons levenshuis, maar ook het huis Gods -de Gemeente- gebouwd en het wordt hecht en duurzaam. Het kan tegen een stootje, tegen storm en watervloed (demonische machten).

Nog iets heel belangrijks staat er: “De Here kent de Zijnen”. God kent ons, onze motieven, onze keuzes, onze zwakheden, ons geloof. Hij voedt ons op tot zonen Gods, door de inwoning van Zijn heilige Geest. En dan zien wij de mooie stenen, die God ons geeft om te bouwen en we kunnen de verkeerde, die de vijand wil aanreiken, onderscheiden.

We zijn uitgekozen tot voorwerpen met eervolle bestemming om te dienen in Gods Koninkrijk. Om mensen te laten zien hoe heerlijk het is ons te laten ‘aannemen’ en te bouwen aan Zijn Rijk. Om te verkondigen ‘het aangename jaar des Heren’. Zo’n jaar is eeuwigdurend! Wij zijn levende stenen voor de Heer en wij bouwen het huis van God.

 

God temidden van de ‘goden’ door Paul de Groes

 

“God staat in de vergadering der goden Hij houdt gericht te midden der goden

Hoelang zult gij onrechtvaardig richten en de goddelozen gunst bewijzen. Richt de geringe en de wees, doet recht de ellendige en de behoeftige, bevrijdt de geringe en de arme redt hem uit der goddelozen hand. Wel heb ik gezegd: ‘Gij zijt goden’ Ja, allen zonen van de Allerhoogste” Psalm 82 vers 1 tot en met 6 (Ps. 082:001-006).

“Is er niet geschreven in uw wet ‘Gij zijt goden’? Gij spreekt kwaad van mij omdat ik heb gezegd: “Ik ben Gods Zoon”? Johannes 10 vers 34 tot en met 36b (Joh. 10:34-36b).

De verkondiging van het Koninkrijk van God of de bekendmaking van de geestelijke wereld was voor de schriftgeleerden in Jezus tijd niet acceptabel. Ze begrepen wel in welke richting Jezus de gelovigen geestelijk wilde bewegen, namelijk in de richting van mensen die zelf verantwoordelijk voor hun ‘mens­zijn’ zouden worden. Omdat zij zagen dat mensen door deze gedach­ten van Jezus steeds onafhankelijker zouden komen te staan van de Tempeldienst.

Deze Tempeldienst en de daar bij behorende leringen waren zo inge­wikkeld dat de geestelijke leiding van de schriftgeleerden en rabbijnen onmisbaar waren voor de gewone gelovigen. Hun kostje was daarmee gekocht dat wil zeggen de taak, het aanzien en het inkomen van de schriftgeleerden was daardoor verze­kerd. Bovendien hadden ze de bescherming van de Romeinse over­heid. Deze had de geestelijke leiders zoveel macht gegeven, dat ze zelfs over leven en dood konden oordelen. Ze trachtten Jezus monddood te maken door Hem aan te klagen, om Hem vervolgens te kunnen laten ombrengen.

Dit zoeken naar een aanklacht was niet gemakkelijk en ze meenden dat ze Jezus konden aanklagen op het feit dat Hij zichzelf aan God gelijk maakte. Jezus noemde zich immers zelf de Zoon van God en ook wel de Zoon des mensen. Dit klonk behoor­lijk godslasterlijk en was ook goed te verkopen aan de massa, die op het laatst Jezus uitjoelden.

Ongegronde aanklacht

In Johannes 10 vers 34 (Joh. 10:34) toont Jezus vanuit de schriften aan, dat deze aanklacht niet gegrond is. Hij haalt, namelijk een gedeelte aan uit Psalm 82. Jezus laat zien dat de schriften de machthebbers van de wereld aan­duiden met de benaming “goden”. Uit het vervolg blijkt inderdaad dat “goden” in Psalm 8 mensen zijn die geestelijke autoriteit hebben gekre­gen. Net zoals Pilatus, volgens Jezus, zijn macht enkel dankte aan het feit dat hij zijn positie van hoger hand had gekregen. Het ligt echter in de hand van deze “goden” zelf hoe zij met deze macht omgaan. (Aan wie veel gegeven is van hem zal veel gevraagd worden.) In Psalm 82 worden deze “goden” (lees leiders of inspirators) aangeklaagd, Van de schriftgeleerden wordt gezegd door Jezus, dat zij de sleutels van het Koninkrijk der Hemelen hebben, echter zij gaan er zelf niet op in en en zij weerhouden anderen om tot deze Heerlijkheid in te gaan. De schriftgeleerden moeten begrepen hebben dat Jezus hun bekritiseerde want zij gebruikten hun ‘god’ zijn immers om zichzelf te verrijken en om de eenvoudigen te onderdrukken, net zoals in Psalm 82 wordt beschreven.

Echte ‘goden’

Ook wij zijn door de wedergeboorte en de daarmee verkregen kennis van Christus geworden tot ‘goden’ want wij hebben in Jezus een koninklijke en priesterlijke roeping. Wij hebben het inzicht gekregen dat de onzicht­bare Schepper van hemel en aarde een Vader wil zijn. Hij staat op de uitkijk naar de men­sen die zijn Heerlijkheid in willen gaan om met Hem gemeenschap te hebben. Door deze gemeenschap leren wij om Koningen en Priesters te zijn. Wat meer is: we mogen op grond van het volbrachte werk van Jezus reeds in deze autoriteit gaan staan. Wij mogen van uit de schrif­ten en geleid door de heilige Geest, leren hoe wij onze geestelijke autori­teit mogen aanwenden. Laten wij deze macht gebruiken om het goede, het welgevalige en het volkomene te bewerken.

(Paul de Groes is mede-oudste van de volle evangelie gemeente Zuid-West- Friesland in Koudum.)

 

 

 

Het geloof van de zoon van God van Duurt Sikkens

 

In de derde eeuw voor Christus had­den zich in Klein-Azië een paar Keltische stammen gevestigd. Later werd dit gebied een Romeinse pro­vincie met een gemengde populatie, Galatië. Daar stichtte Paulus een gemeente. In het begin ging alles goed en men bewees Paulus veel liefde.

Helaas ontstond er later een crisis want zijn prediking werd ondermijnd door Judaïsten. die Paulus’ (apostelschap ontkenden en de kleine gemeente werd onder de Wet gesteld. In ongemeen felle en harts­tochtelijke bewoordingen schrijft Paulus hen een pastorale brief om de tegenstelling tussen (de vloek van de) Wet en geloof sterk te benadruk­ken. De beloften van God, en dus Zijn geloof in mensen zijn ouder dan de Wet. (Zie Noach, Abraham en vele anderen). In de NBG-versie van de brief aan de Galaten staat in Galaten 2 vers 20 (Gal. 02:20): “… ik leef door het geloof in de zoon van God”. Er kan beter staan “van” in plaats van “in”. Ik leef door wat Jezus geloofde toen hij aan zijn lijden begon en deze weg, dank zij het geloof dat onze Vader in hem had, tot een goed einde bracht: overwinning over zonde, vloek en dood. Anders gezegd: Toen hij aan het kruis hing heeft hij aan jou, aan mij, aan ons, aan vriend en vijand gedacht. Toen hij werd opgewekt door z’n Vader en opstond heeft hij aan ons gedacht, “omdat”, schrijft Paulus verder, ‘Hij mij heeft liefge­had en zich voor mij heeft overgege­ven”. Wat een intense en onverge­lijkbare liefde!

Hij schrijft later in een brief aan Titus op Kreta Titus 3 vers 4 (Titus 03:04): “Toen is de mensenliefde (filantropia) van God verschenen”. In de gedaante van de mens Jezus. Hij geloofde God en God geloofde in hem.

In de vrijheid

Er is gelukkig niets veranderd; Wij geloven God en Hij gelooft in ons, want wij leven door het geloof van Jezus Christus. Zulke gedachten maken ons geestelijk vrij van allerlei dwanggedachten en zo worden we ‘uit het diensthuis’ van de slavernij geleid. Dat geeft een diepe rust, want ik word niet gerechtvaardigd door wat ik allemaal ‘doe voor de Heer’, maar door wat Hij voor mij gedaan heeft. Genade maakt je vrij. En wan­neer we zó leren leven verschijnt opnieuw de “mensenliefde van God”.

Wanneer wij het zaad van dit een­voudige, levenwekkende en hartverwarmende evangelie blijven uits­trooien over de akker van de wereld zijn we, in alle stilte, bezig met iets heel moois. Dan handelen we in zijn Geest. Laten we dus maar rustig doorgaan ‘in het verborgene’, want we zijn met iets zeer kostbaars bezig. Onze Vader heeft dat wat Hijzelf hoopt nooit losgelaten: De mens als Zijn eeuwige levensgezel. Daarin gelooft Hij, omdat Hij lief­heeft, omdat Hij liefde is. Daarom horen Zijn geloof, hoop en liefde bij elkaar. In die hoop, in dat geloof is Jezus gestorven en opgewekt, uit liefde voor de mens. En zo zijn wij ook gestorven en opgestaan en leven wij door het geloof van de zoon van God. Wat een liefde!

 

De doop, geen vrijblijvende zaak door Cees Maliepaard

“Op een dag kwam ook Jezus uit Galilea naar de Jordaan om zich door Johannes te laten dopen. Maar Johannes probeerde hem er vanaf te brengen en zei: ‘Waarom komt u naar mij toe? U zou mij moeten dopen!’ Jezus antwoordde: ‘Stil nu maar, want zo moeten we alles doen wat God heeft vastgesteld” Matteüs 3 vers 13 tot en met 15 (Matt. 03:13-15, vertaling Anne de Vries).

Waarom zou iemand zich eigenlijk laten dopen? De doop is toch iets uitwendigs, iets dat het lichaam ondergaat, en wij zijn immers juist met de innerlijke mens bezig. Wat voegt de doop toe aan de ontwikke­ling van zoonschap? Het lijkt wel niet meer dan een stukje christelijke nostalgie te zijn. En een dankbaar object voor in het fotoalbum.

Waar komt het op aan?

Wanneer iemand zich in water laat onderdompelen zonder dat het hart er bij betrokken is, zal het niet meer wezen dan een uiterlijke vertoning. En die is waardeloos voor God. Maar als een mens met het hele hart voor God gekozen heeft en daaruit leeft, mag hij zeker weten dat de Here God hem aanvaardt, gedoopt of niet. Wie een dergelijke levenshouding heeft, zal evenwel alles willen doen wat God van hem verlangt. Als de doop daarvan deel uitmaakt, zal hij die met blijdschap ondergaan. Jezus gaf bij zijn doop aan, dat de Vader de nieuwtestamentische onderdompeling heeft ingesteld als uiterlijk teken voor de mens die in de Christus is. Alleen daarom al zul­len we ons er niet aan willen ont­trekken. Maar laten we ons er ook van bewust zijn, dat Jezus’ doop een weerspiegeling was van zijn levens­houding. Abraham was een gelovige van vóór het oude verbond. Zozeer zelfs dat hij in de Schrift de vader van alle gelovigen genoemd wordt – ook van de nieuwtestamentische dus. Hij leefde in relatie met de Eeuwige. Hij verstond de stem van de Heer en gehoorzaamde Hem in alles. Hij verliet op Gods voorschrift de vertrouwde omgeving van zijn land en de beschutting van z’n familie, en hij trok naar een hem onbekende bestemming voordat er spra­ke was van het verbond dat God met hem sluiten wilde.

Een uiterlijk teken

Ondanks Abrahams onmiskenbaar grote geloof, gaf God hem en dege­nen die bij hem hoorden toch een uiterlijk teken. Dat was de besnijde­nis. Ieder van het mannelijke geslacht zou dit kenmerk dragen. Vrouwenbesnijdenis was in die dagen onbekend; ze verminkt het lichaam en is daardoor dus misdadig en duidelijk uit den boze. Maar in het Nieuwe Verbond zijn mannen en vrouwen overeenkomstig Gods oorspronkelijke bedoeling onder dezelfde noemer gekomen. Het uiterlijke teken van het ingevoegd zijn in de Christus zal dus zowel door mannen als door vrouwen gedragen worden.

De eeuwen door zijn er allerlei ritu­elen de kerken binnengedrongen, natuurlijke handelingen die de gees­telijke werkelijkheid moeten symbo­liseren of aan bepaalde geloofsbele­vingen uiting kunnen geven. Soms betreft het iets zinvols, maar het kan ook een zinloze of zelfs verkeer­de uitstraling hebben. Slechts twee van deze zaken zijn zonder enige twijfel legitiem in het Koninkrijk van de Vader, aangezien ze door koning Jezus zelf zijn ingesteld. Dat zijn de doop en het avondmaal. Huwelijksinzegeningen en kinder­opdrachten zijn door mensen inge­steld. Nergens in de Schrift kan je er ook maar iets over vinden; bijbelteksten die bij zulke gelegenheden gebruikt worden, zijn er bijgesleept om het een legitiem tintje te geven. Niet dat het verkeerd zou zijn bin­nen het verband van de gemeente je huwelijk in te laten zegenen of je kinderen op te dragen, maar het is onjuist deze dingen op een lijn met doop en avondmaal te plaatsen. Het avondmaal is door onze Heer ingesteld op de avond vóór zijn kruisiging op de Schedelplaats. Hij maakt ons daarbij duidelijk dat we (zo vaak we het doen) zullen denken aan wat Hij voor ons gedaan heeft en aan wat Hij nog voor en met ons doet. En de doop is vervat in een regelrecht voorschrift dat Jezus ons geeft. In Matteüs 28 vers 18 tot en met 20 (Matt. 28:18-20) geeft Hij de opdracht mensen uit allerlei volken tot zijn discipelen te maken en ze daarna in water te dopen. Deze twee uiterlijke tekenen, de doop en het avondmaal, zijn samen uniek in Gods Koninkrijk. Geen enkele ande­re symbolische handeling valt daar­mee gelijk te stellen.

Een hartsbeslissing

Zoals de besnijdenis in de oude bedeling een uitwendig teken was, zo is ook de waterdoop in het Nieuwe Verbond dat. Toch is er een wezenlijk verschil tussen die twee. De besnijdenis gaf aan dat degene die hem ondergaan had, bij het volk van God onder het schaduwverbond behoorde. Het zei absoluut niets over de hartsgesteldheid van de betrokken persoon. De waterdoop mag daarom nooit op dezelfde manier ervaren worden. De kinderdoop die in de meeste christelijke geloofsgemeenschappen een functie heeft, sluit echter wel aan bij de inlijving in een plaatselij­ke gemeente, en wel op grond van geboorte uit gelovige ouders. Maar ook bij sommigen van hen die de geloofsdoop voorstaan, vat soms de gedachte plaats dat men door de waterdoop pas écht van de plaatselij­ke gemeente deel uitmaakt. Dat is evenwel een onjuiste beleving van de doop door onderdompeling. Iemand kan alleen deel uitmaken van het lichaam van Christus door een hartsbeslissing voor Jezus. In de plaatselijke gemeente zal dit princi­pe ook terug moeten zijn te vinden. Niemand hoeft in paniek te geraken als hij nog niet gedoopt is. Want niet het water van de doop redt de mens van het verderf, maar het bloed van Jezus. Hij heeft zijn leven gegeven voor de (ongedoopte) wereld. En ieder die in Hem gaat geloven, mag met alle vrijmoedigheid een beroep op het door Hem volbrachte werk doen. Met resultaat!

Ik zal zijn als Jezus…

We zingen we wel eens: ‘Ik zal zijn als Jezus, ja precies als Hij!’ Dat wil zeggen dat ik dezelfde instelling als Jezus zal mogen ontwikkelen, dat ik op Hem ga lijken naar mijn gezind­heid. En daar mogen we ons op een soortgelijke wijze op voorbereiden als Hij dat deed. Hij was altijd bedacht op datgene wat de Vader Hem liet zien. En daar handelde Hij naar. Hij begon zijn bediening bij zijn doop door onderdompeling. Daar werd de basis gelegd voor zijn levenswerk: de vrijmaking van men­sen. Johannes de Doper snapte er aanvankelijk niets van. Waarvoor moest Jezus nu de doop ondergaan; Hij hoefde zich toch niet te bekeren? Nee, maar het mooie is dat de Heer hiermee aangaf dat een ieder die profijt wilde trekken van zijn verlos­singswerk, het oude leven symbo­lisch in het watergraf af mocht leg­gen en in het omhoog komen uit het water de symboliek uit mocht dra­gen van een voortgang in nieuwheid des levens.

Niemand moet dus denken dat dit pas plaatsvindt op het moment van de doop. Je ontvangt nieuw leven op grond van je geloof. En je gaat toch niet pas in het zwembad in Jezus geloven? Als dat zo was, zou er immers nooit iemand naartoe zijn gegaan! Alleen wie gelooft dat Jezus ook voor hem heil brengt, laat zich in vertrouwen onderdompelen. En vanwege het geloof in de door God gegeven Zoon, dat men al vóór het ondergaan in het watergraf zal heb­ben, heeft de nieuwe mens bestaans­recht in Gods Koninkrijk.

Een leer van dopen

Daar heeft de schrijver van de brief aan de Hebreeën het over. In Hebreeën 6 vers 2 (Heb. 06:02) schaart hij de leer van dopen onder de basiselementen van het geloof. Jezus begon er zijn bedie­ning mee, en ook wij mogen er ons vanaf het begin naar uitstrekken. We volgen Jezus vanaf de aanvang van zijn dienst aan de Vader. Daarin geven we een getuigenis van het goddelijke begin dat we in Christus Jezus ontvangen hebben. Het oude is écht weg en het nieuwe is in beginsel door ons ontvangen. Maar in de Hebreeënbrief wordt het woord ‘dopen’ als een zelfstandig naamwoord gebruikt, niet als een zelfstandig werkwoord. Het staat derhalve in het meervoud. Er moet dus nog iets anders zijn dan de doop in water. Mattheüs vermeldt inder­daad (na het stukje waar we mee begonnen) dat Jezus twee dopen onderging. Op zijn onderdompeling in water volgde onmiddellijk de doop in Gods Geest. Jezus was daar ook helemaal klaar voor. Als we zeggen dat we Jezus in alles zullen volgen, betekent dat natuur­lijk niet dat bij ons alles precies een­der zal verlopen als in Jezus’ leven. De praktijk van alle dag wijst uit dat de beide dopen vaak op verschillende dagen plaatsvinden. Het is hele­maal niet erg als dat gebeurt, onver­schillig welke van de twee dopen dan het eerst aan bod zal komen. Maar het mag uiteraard wel samen­gaan. Belangrijk is dat iedereen zich bewust is van de noodzaak in water gedoopt te zijn en de volheid van de Geest te hebben ontvangen. Wie door de waterdoop te kennen geeft een nieuwe schepping te zijn geworden, is daarmee ten volle gerechtigd zich voor de volheid van Gods Geest te openen. En anders­om: wie in de heilige Geest gedoopt is, mag vanzelfsprekend een beroep doen op het symbool van het afleg­gen van het oude en het aannemen van het nieuwe leven. Wie beide dopen of een ervan mist… hij mag het bekendmaken aan de gemeente. Dat zal redenen te over geven voor verheuging over Gods genadegaven in vernieuwing van mensenlevens en in afstemming van de menselijke geest op die van de Vader.

 

De bouw van ons levenshuis door Tea Keuper

“En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: “De Here kent de Zijnen” en: “Een ieder, die de Naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid” 2 Timoteüs 2 vers 19 (2 Tim. 02:19).

Fundament en gebouw. Die twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden! Jezus vertelde het verhaal van twee huizen, het ene op het zand, zonder fun­dament, en het andere op de rots gebouwd!

Hebben wij een fundament, of liever het fundament, Jezus Christus, de (mijn) Rots? Dan wordt er een goed huis gebouwd. Alle stenen, die ondeug­delijk zijn, moeten weggeooid worden, niet mee gemetseld in ons levens­huis. Gods cement (liefde, begrip, vermaning), dat verschaft ons de Goddelijke Aannemer, Jezus Christus.

Zo wordt ons levenshuis, maar ook het huis Gods -de Gemeente- gebouwd en het wordt hecht en duurzaam. Het kan tegen een stootje, tegen storm en watervloed (demonische machten).

Nog iets heel belangrijks staat er: “De Here kent de Zijnen”. God kent ons, onze motieven, onze keuze, onze zwakheden, ons geloof. Hij voedt ons op tot zonen Gods, door de inwoning van Zijn heilige Geest. En dan zien wij de mooie stenen, die God ons geeft om te bouwen en we kunnen de verkeerde, die de vijand wil aanreiken, onderscheiden.

We zijn uitgekozen tot voorwerpen met eervolle bestemming om te dienen in Gods Koninkrijk. Om mensen te laten zien hoe heerlijk het is ons te laten ‘aannemen’ en te bouwen aan Zijn Rijk. Om te verkondigen ‘het aangename jaar des Heren’. Zo’n jaar is eeuwigdurend! Wij zijn levende stenen voor de Heer en wij bouwen het huis van God.

 

De ‘goudmijn’door Froukje Huis

“Kijk eens, dat lijkt wel een ooie­vaar!” En het is een ooievaar: zwarte rug, witte borst en rode poten. En natuurlijk een lange snavel. Statig wandelt hij op een speelweide in de wijk waar wij wonen. Enkele dagen later komen we er

langs. Zou de ooievaar er soms zijn. Inderdaad, maar hij is beslist niet alleen! Eén staat bij een wit tuinhekje, enkele andere lopen afwachtend op het veld, en één zit er op een schoorsteen! En dan is er plotseling actie! Bij het witte hekje verschijnt een vrouw die handen vol brokken op het veld gooit. In minder dan geen tijd staan alle ooievaars te schrokken. Een rei­ger en enkele meeuwen kijken toe in de hoop een graantje mee te kun­nen pikken maar ’t ziet er niet naar uit dat er iets overblijft. Enkele dagen later verschijnt in het gratis weekkrantje een artikel over de zes(!) ooievaars met een mooie foto en een oproep voor financiële bijstand bij de voedering, ’t Is natuurlijk erg leuk een ooievaar als vaste gast te hebben maar met de winter in zicht ga je pas beseffen waar aan je begonnen bent. Want het bleef niet bij zes. Het werden er elke dag meer tot vijftien toe! En de hele winter waren ze te gast op de speelweide.

We zijn nu een jaar verder en nog steeds verschijnen de ooievaars bij het witte hekje. Meeuwen en spreeu­wen zitten op de uitkijk en de reiger is ook altijd op zijn post. ’t Is toch ook een goudmijntje. Elke dag heer­lijk eten. Wel niet zonder een poot te verzetten maar waar krijg je de een- dagskuikens gratis en zonder moeite opgediend?

Wat kunnen we toch veel leren van de natuur om ons heen. Een ooie­vaar ontdekt een ‘goudmijntje’ en hij haast zich om zijn vriend mee te laten genieten. Ja je krijgt de indruk dat hij ieder die ’t maar wilde horen verteld heeft over zijn ontdekking! En wat voor geweldige ontdekking hebben wij niet gedaan toen we bekend werden met het evangelie. Een ‘goudmijn’ is niet genoeg om uit te drukken wat wij door ons geloof in Jezus Christus hebben ont­vangen: vergeving van zonden, bevrijding uit de macht van de vij­and, eeuwig leven, de doop in de heilige Geest en voor ’t leven van elke dag: rust, vrede en blijdschap. Dat willen we toch niet voor onszelf houden? En, weet u, de voorraad voor de ooievaars raakt uitgeput, maar als wij anderen uitnodigen mee te genieten raakt de ‘voorraad’ nooit op, want God heeft genoeg voor de hele wereld. Helpt u mee met uitdelen?