2005.01-02 Levend geloof nr. 434

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Uit de vele reakties die we vorig jaar ontvingen, willen we u er één zeker niet onthouden. Een voorganger van een gemeente kwam terug van vakantie en vond tussen de andere post eindelijk Levend Geloof. Hij mailde: “Ik zeg ‘eindelijk’ want we zagen erg uit naar uw blad. Het is als steeds weer picobello verzorgd en van zeer groot geestelijk gehalte en waarde. Doorgaan zo!” Uiteraard waren we blij met deze positieve reaktie en vooral wat er in werd gememoreerd. Ons blad onderscheid zich immers van vele andere bladen doordat het een ‘geestelijk blad’ probeert te zijn. Dit vraagt wel enige toelich­ting. Want sommigen denken bij het woord ‘geestelijk’ aan zweverig zijn, het niet meer met beide benen op de grond staan, etc.

Als dat zo zou zijn, zouden we ons doel voorbijschieten en niet voldoen aan ce doelstelling een magazine te zijn met de boodschap van het Koninkrijk Gods te beleven in het gewone leven van elke dag. Het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten, maar nu geactualiseerd naar de tijd waarin wij leven.

Wat we daarbij van de eerste christenen kunnen leren is dat zij niet konden functioneren zonder Gods Geest! Lees de Handelingen er maar op na. Het waren, net als wij, mensen bestaande uit lichaam, ziel en geest. Zij zorgden ervoor dat hun geest verbonden was met de Geest van God en daarmee als het ware een eenheid vormde. Dat was het geheim van het ‘succes’ van hun bediening. En ook temidden van moeilijke omstandigheden hielden zij stand. Het inspireert ons hun voorbeeld te volgen. Ook wij kunnen niet zonder de heilige Geest. Het is immers, zoals Paulus dat onder woorden brengt in zijn twee­de brief aan Timotheus, ‘een geest van kracht, liefde en bedachtzaamheid’  2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07).

Wij zullen niet nalaten, ook in de nummers die dit jaar verschijnen, daar steeds weer de nadruk op te leggen. Ook bij ons leeft immers het verlangen ten volie te kunnen functioneren in dienst van Gods Koninkrijk?

 

Afbeelding door redactie

De afbeelding op de voorpagina laat ons Ruth in de velden van Boaz zien. Maar wie was Ruth? Zij leefde in de tijd dat rechters over Israël regeer­den. Het boek Ruth gaat over één familie tijdens deze periode. Zij maakten extreme ontberingen mee, maar werden uiteindelijk zeer invloedrijk. Wijlen Jan Companjen heeft destijds over de geestelijke betekenis ervan een artikelenserie geschreven die later door ons als brochure werd uitgegeven.

 

 

Vertroosten en hulp verlenen! door Jack Schoenaers

In dit artikel vergelijkt Jack Schoenaers de eerste tijd na Pinksteren van de Gemeente van Christus met de Gemeente van onze tijd. Het is geen theoretische beschou­wing maar afgestemd op het prak­tisch beleven van ons geloof in onze tijd. Het is de bede van ons hart dat we de inhoud niet alleen lezen maar ook ter harte nemen! Lees vooraf Romeinen 15 vers 1 tot en met 13 en Handelingen 4 vers 36, voorstel redactie (Rom. 15:01-13 en Hand. 04:36).

Net als in de dagen van Jezus, is ook nu de nood gigantisch groot. Vele helpers dienen zich aan. Zo ook tij­dens het leven van de eerste gemeente. Hoe groter de nood, hoe méér helpers zich aanbieden. Magnetiseurs, duiveluitdrijvers, occultisten, yoga, acupunctuur, sensitivity-training, drugs in velerlei vor­men, te beginnen bij tabak en alco­hol, en ook allerlei vormen van seks­verslaving, kortom te veel om op te noemen. Alles ‘made in hell’, om de mens van God te vervreemden en langzaam maar zeker ten onder te brengen.

In het Oude Testament waren koningen en priesters de uitgelezen personen om mensen te vertroosten en hulp te verlenen. In de tijd van Jezus en de discipelen, waren dit de Schriftgeleerden, Farizeeërs en Sadduceeërs. Wat ze er van terecht hadden gebracht, definiëerde Jezus als volgt in het: “Wee u, gij Farizeeën en Schriftgeleerden, gij huichelaars, want gij sluit het Koninkrijk der hemelen toe voor de mensen, immers gij gaat er niet bin­nen en die trachten binnen te gaan, laat gij niet toe daarin te komen.” Enz. Matteüs 23 vers 13 e.v. (Matt. 23:13 e.v.).

In het leven van de eerste gemeen­ten, werd de taak van hulpverlenen en vertroosten uitgeoefend door de apostelen en daartoe aangestelde oudsten en diakenen. Ook vandaag de dag proberen velen hulp te verlenen via kerken, groepe­ringen en gemeenschappen. Dit is een prachtig initiatief, maar hoe velen doen het op de manier of in de geest van Jezus?

Uit gesprekken met mensen, leren we dat, jammer genoeg maar al te vaak dreiging en ban via de verma­nende vinger van zogenaamd geestelijke leiders, bij de hulp- en troostbehoevende en noodlijdende zorgt voor de onnodige geestelijke blikse­minslag. Daarom: vertroosten en hulp verlenen is een kunst! Deze wordt geleerd, ge- en beoefend in de praktijk van het gemeentele­ven. God wil immers mensen tot dat doel inschakelen, om zó Zijn plan, met mens en schepping te realise­ren. En daartoe: “Zoekt God men­sen, wier hart volkomen naar Hem uitgaan”  2 Kronieken 16 vers 9 (2 Kron. 16:09). Zulke men­sen zijn niet verzadigd met alleen “de melk des Woords van bekering, wedergeboorte, geloof in God en een doop in water”. Ze zullen ook gaan verlangen, en zich uitstrekken naar “een leer van dopen” (meervoud), in water en in heilige Geest van God. Eveneens zullen ze streven naar de zo broodnodige geestesgaven. Zo zullen ze zich ook geestelijk verdie­pen in het uitleven van “oplegging der handen,” in een leven “van opstanding der doden'” of tussen al het geestelijk dode dat hen omringt leren opstaan en daarbij ook nog leren wat het betekent om “een eeu­wig oordeel” te helpen voltrekken over de boze geesten, machten en krachten welke zich vastzetten wil­len in eigen leven, het gezin of de gemeente. Dit zijn dan, zoals de schrijver van de Hebreeënbrief in Hebreeën 6 vers 1 tot en met 3 (Heb. 06:01-03) zegt: “de pij­lers van het fundament van het Christelijk geloof”. Doel is, dat we ons richten zullen op het “volkomene”. Om dus een ware vertrooster en hulpverlener te zijn naar goddelijke normen, is het niet alleen nodig van gedoopt te zijn in Gods Geest, maar ook vol van heilige Geest, volijverig bezig zijn.

Zoon der vertroosting

Zo’n man was Barnabas wat ‘zoon der vertroosting’ betekent. Hij heette eerst Jozef (= JHWH moge mij toe­voegen nog een andere zoon). Hem werdt inderdaad toegevoegd, een andere naam, en wat voor naam: ‘zoon der vertroosting’. Wat een getuigenis vanuit het praktische, voorbeeldige leven van Jozef een Barnabas worden. Vanuit een leven van gebed: “moge de Here mij toe­voegen, een zoon der vertroosting te zijn.” Jozef laat hier duidelijk zien, dat hij zich niet neerlegt bij het alle­daagse patroon van “laat ik maar een goed mens en christen zijn.” Neen, hij wil méér, hij wil helpen en ver­troosten waar dat nodig is. Hij wil doen, datgene waarin een ander te kort komt. Zo is hij dan ook een ‘Tsadiq’, een rechtvaardige, die méér doet dan wat van hem verwacht wordt.

Barnabas is een Leviet, een afstam­meling van Levi (= een aanhankelijk aanhanger). Bij de verdeling van het beloofde land, was aan de Levieten géén land als erfdeel toegewezen. De Here God zelf, zou hun erfdeel zijn. Van de offers welke aan God gebracht werden, daarvan zouden ze eten.

Nu zien we bij Barnabas, dat hij zijn akker gaat verkopen, om alzo doen­de bij te dragen in de nood van anderen. Kern in dit alles is dus: “God zoeken met en vanuit een vol­komen, oprecht en waarachtig hart.” Dan kan God door Zijn Geest, heili­ge Geest, verder vormen en gestalte geven.

Denk hierbij maar aan het werk van de pottenbakker, die het leem naar zijn hand zet. Zo wil Gods Geest ons vormen tot “bruikbare vaten met een eervolle bestemming”. Dit alles gaat gepaard met een leven in handel en wandel en strijd in de hemelse gewesten, geleerd en geleid vanuit het “Koninkrijk Gods. Om ook van daaruit gevormd te worden tot volko­menheid, ook als gemeente, zodat naar het voorbeeld van de eerste gemeente uit Handelingen 4 vers 32 (Hand. 04:32), ook van ons gezegd zal kunnen worden: “Ze waren één van hart en ziel, ze hadden alles gemeenschap­pelijk, niet één was behoeftig onder hen.”

Dit gaat véél verder dan alleen maar het natuurlijke, zichtbare en tastba­re, alhoewel dit niet te onderschat­ten en verwaarlozen valt. Wij willen ons ook bezig houden met de o zó broodnodige geestelijke zorg, vertroosting en hulpverlening! Ja toch?!

Wat zijn nu de voorwaarden hiertoe?

Voorwaarden

– Ontferming en bewogenheid. De diepste kern of betekenis van ontfer­ming is: Iemand voor het uiterste behoeden. En van bewogenheid: Ten diepste geroerd en aangedaan zijn en daarbij dan tot actie overgaan, tot leniging van nood.

Leren luisteren. Deze ontferming en bewogenheid, staan niet los van het spreken van God in het hart van ieder individu, evenals in het gezin en in de gemeente. Wat wil God ons aanreiken? Begrijpen we hoe belang­rijk “luisteren,” dan wel is. Dan zal er prioriteit dienen verleent, om het werk en het bezig zijn met invullen van de vrije tijdsbesteding even ter­zijde te leggen, om in de stilte te gaan leren luisteren naar wat God ons leren wil. Hoe staat het daar

mee in ons leven?

De jonge Samuël was zo’n luisteraar. En ook Jezus, en wat dacht u van Filippus in Handelingen 8. Door te luisteren kwamen ze achter de nood van mensen en konden ze zich ook ten volle inleven in hun situaties, en hulp aan behoeftigen en noodlijdenden verlenen. Door te luisteren naar wat Gods Geest Filippus te zeggen had, kon hij ook afdalen naar Samaria. Het leven in en samen met de gemeente leren en samen geestelijk groeien, houdt ook in, omzetten in de praktijk en plaat­sen durven opzoeken welke de gemeente en het leven Gods vijandig gezind zijn. Het Samaria van onze tijd.

Vragen ook wij ons in onze gemeen­ten niet af of we niet tot een andere en meer moderne vorm van evange­lie-verkondiging moeten overgaan? Hebben we hier niet één van de alleroudste vormen van evangelisatie ons door Jezus voorgehouden in Lucas 4 om straten en stegen in te gaan, de wegen en de paden in, op zoek naar hulpbehoeftigen en men­sen die vertroosting zoeken. De Heer zegt dan tot ons: “Dwing hen binnen te komen, want Mijn huis moet vol worden” Lucas 14 vers 23 (Luc. 14:23). Is het niet, dat juist vanuit dit luiste­ren ook wij, vervolgens met Filippus kunnen ‘afdalen’, om hen de Christus te verkondigen. Dit luiste­ren, heeft dus gevolgen, namelijk dat er plaats, tijd en ruimte gemaakt wordt voor de nood van anderen. Tijd en ruimte om ons af te stellen op God, en bezig te zijn in de onzienlijke geestelijke wereld bin­nen het Koninkrijk van God. Opklimmen in de geest en daar bezig zijn waar ook God en Jezus Christus zijn. In geestvervoering raken en ons uiten in tongentaal en vertolking daarvan. Gezichten leren zien en dromen met geestelijke bete­kenis leren verstaan en uitleggen. Openstaan voor openbaring en woorden van wijsheid.

 

Op die manier ook als gemeente profetisch bezig zijn. Daarbij ook luisteren naar Gods Geest en antwoord geven op de vraag van behoeftigen en om woorden van vertroosting en bemoe­diging door te kunnen geven. Op die wijze is dus Filippus bezig en wat is dan het gevolg hiervan? “Ze hielden zich eenparig aan het­geen door hem gezegd werd” Handelingen 8 vers 6 (Hand. 08:06). En dan volgt wat het resultaat is van luisteren en bezig zijn in Gods geestelijke wereld vol van de Geest van God, in Handelingen 8 vers 7 en 8 (Hand. 08:07-08): “Want van velen, die onreine geesten had­den, gingen deze onder luid geroep uit en vele verlamden en kreupelen werden genezen, en er kwam grote blijdschap in die stad.” Zelfs een man, Simon de tovenaar, iemand dus met occulte zaken bezig, komt tot bekering, en laat zich dopen. Hij blijft voortdurend bij Filippus, verbijsterd door de tekenen welke hij ziet geschieden.

Dan volgt er iets opmerkelijks. De apostelen te Jeruzalem horen dat in Samaria het Woord Gods wordt aan­vaard. Nu zenden ze Petrus en Johannes er op uit ter ondersteuning van Filippus. Dezen gaan nu bidden voor de doop in heilige Geest voor de Samaritanen, want ze waren alleen gedoopt in de Naam van Jezus. Ze leggen vervolgens de gelo­vigen daar de handen op en dezen ontvangen dus Gods heilige Geest. Dan komt naar boven wat bij Simon de tovenaar nog scheef zit. Je zou hier kunnen spreken van een gebondenheid aan geld, macht, eer­zucht, om aan zich en mensen te laten zien, dat hij iemand is, iemand groots in het doen van occulte din­gen waar niet mee gebroken was, en waar groot zowel als klein naar op keek. Waardoor mensen dan ook verbijsterd, in de war en van streek geraakten en niet meer zichzelf waren.

Petrus en Johannes zijn radicaal! Radicaal betekent: Diepgaand en tot de wortel, concequent en bereid tot diep ingrijpende hervorming. Petrus treedt dan op vol van de Geest van God, met kennis en inzicht in het rijk der duisternis, de leefwereld van Simon de tovenaar. Vanuit zijn bezig zijn in en met ht evangelie van het Koninkrijk Gods, doorziet hij dat Simons hart niet recht is voor God. En dat hij tevens gekomen is tot een gal van bitter­heid en een warnet van ongerechtig­heid. Hier dient nu de vraag gesteld: Hoe, wat en waarom ziet Filippus niet wat Petrus wel weet en ziet? Filippus heeft immers toch ook de doop in heilige Geest ontvangen! Persoonlijk denk ik, dat we hier te maken hebben met volgend belang­rijk gegeven uit Handelingen 2 vers 41 tot en met 47 (Hand. 02:41-47). Er is hier namelijk sprake van “onderwijs der apostelen en de gemeenschap.” In Handelingen 4 zien we dat ze als gemeente “biddend samen zijn, en dat de plaats of de gemeente door Gods Geest bewogen wordt en ze het Woord Gods met vrijmoedigheid spreken”. Men was volop bezig in en met het beijveren van de geestesgaven, waar­door kennis en inzichten in de hemelse gewesten zich konden ver­meerderen. Met andere woorden hetgeen in 1 Korinte 12,13 en 14 staat, de verscheidenheid in genadegaven zowel als in de geestesgaven, het onderscheid der geesten, goede zowel als boze, hierin werd de gemeente vaardig. Ook gingen ze zich door middel van de geestesga­ven beoefenen in het vertroosten en hulp verlenen. Tevens ook in machten welke zich nog schuil hielden in mensen , die ergens toch God oprecht wilden dienen. Filippus is reeds een tijdje weg uit de gemeente om zich dienstbaar op te stellen in Samaria. Ondertussen groeien Petrus en Johannes samen met en in de gemeente geestelijk ook verder door. Het gevolg is dan ook dat zij de inzichten, verkregen vanuit de prak­tijk van de gemeente, ook hier van toepassing kunnen brengen op de misleiding van Simon de tovenaar. Filippus krijgt hier dus van zijn geestelijke broers Petrus en Johannes: “geestelijk, aanschouwelijk onderwijs”. Hij leert er tevens uit, dat God hem nu verder ook op deze wijze machtig kan gaan gebruiken.

Vol onderwerping aan de leiding van Gods Geest. Daardoor leert Filippus nu luisteren naar de volgen­de opdracht, om de weg op te gaan welke van Jeruzalem (= Stad Gods, stad van Sjaloom of stad van vrede- stichting. Je zou het niet zeggen van­daag de dag) en af te dalen naar Gaza (= de sterke). De weg opgaan dus en dit op het middaguur. Het heetst van de dag, geen kat buiten, iedereen houdt zijn siësta. Filippus moet dus die eenza­me weg op. Zeg nu zelf, wie van ons doet dit graag, een eenzame weg op en dit niet zonder gevaar voor eigen leven. Niemand toch?! We houden immers allen van gezelligheid, het goed hebben met elkaar, in gezin, familie en in de gemeente. Op school, het werk, in je straat of wijk, dorp of stad en land. Ja toch? Dan komt daar een woord: “Filippus, sta op en ga deze eenza­me weg op”. Van zijn kant, geen waarom en ‘ik had het nu net zo goed tussen mijn broeders en zus­ters in de gemeente…’ Wat fijn om door Petrus en Johannes te zijn onderwezen in die dingen waar het wezenlijk omgaat. De inzichten en kennis aangaande het Koninkrijk van God, met daarbij heel veel wijs­heid om het aan de man te brengen. ‘Wat heb ik genoten Heer, kan dit als ’t u belieft niet nog een poosje doorgaan, ik heb toch al die tijd zoveel moeten missen. Begrijp me dan toch, Heer, ik ben ook maar een mens en eigenlijk ben ik toe aan wat rust, ja eerlijk gezegd zou een ‘Sabbatsjaar’ mij op dit moment wel heel goed uitkomen…’ Maar wat staat er van Filippus? “Hij stond op en ging.” Kort en bondiger kan niet.

Hij is zich echter wél bewust van te staan in de volheid des Geestes met een duidelijke opdracht: “Troost bie­den in hulpverlening!” Nu ontmoet hij een Etiopiër, een rijksgrote en schatbewaarder van het paleis. Een eunuch of een door men­sen ontmande. In Israël bijgevolg: “een onreine.” Hij is op reis naar Jeruzalem en tevens op zoek naar de God van Israël. Hij mag als onreine echter niet in de tempel komen en heeft zich dan lectuur aangeschaft. Wat kan hij beter kopen om de God van Israël te leren kennen, dan de boekrol van Jesaja. Op de terugweg leest hij, en hardop voor zichzelf, het daarin geschrevene. Belangrijk om te onthouden voor ons, is volgende stelling: hardop voorlezen wordt gehoord. Voorleven wordt echter gezien!

Dan hoort opnieuw onze goede vriend Filippus, door middel van de Geest van God: “Treed toe en voeg je bij deze wagen”.

Aan de Moor vraagt Filippus dan vervolgens: “Of deze verstaat wat hij leest?” Voor ons trouwens ook belangrijk dat wij verstaan door Gods Geest wat we lezen in Gods Woord, de Bijbel. En als we het gelezene niet begrijpen, dat God men­sen geeft vol van Gods Geest, die dit wél kunnen. Het is van het allergrootste belang om dan naar zulke leraars te leren luisteren, het geleer­de te onderzoeken, in acht te nemen en het “vlees en bloed” in eigen leven te laten worden. Eenvoudiger gezegd, eruit en ernaar leven in de praktijk van alle dag. Vervolgens opent Filippus zijn mond, en uitgaande van dit schrift­woord, “predikt hij hem de Christus”. Wat is dit prachtig, om zo door God ingeschakeld te worden om op dat moment troost en hulp te verlenen bij iemand op zoek naar God. Wat een timing ook en afge­stemd zijn op Gods spreken. God had immers oog voor deze, door mensen ontmande mens. Gods oog ging over de aarde en zag het waar­achtige hart van deze Moor en stond deze eunuch dan ook krachtig bij door middel van Zijn “Barnabas, of zoon der vertroosting,” Filippus. Hoevelen, door de Satan ontmande Christenen, om geestelijk onvrucht­baar te zijn voor God en Zijn Koninkrijk, ontmoeten wij niet op onze weg? Wat doen we daaraan? Horen wij ook heden nog wel zijn roep om “op te staan de weg op te gaan?”

Dan komen ze bij een water en mag op de vraag van de Etiopiër, Filippus hem dopen door onderdompeling in de Naam van Jezus. Daarna vervolgd de kamerling zijn weg met blijd­schap, voor mij een teken dat deze Moor ook gedoopt werd in heilige Geest van God.

Merkwaardig genoeg, staat er nu vervolgens van Filippus dat de Geest van God hem wegnam, en dat hij in Asdod blijkt te zijn, om er het evan­gelie te prediken.

Met Filippus gebeurt hier, hetgeen eerder ook geschiedde met Jezus. Met een verheerlijkt lichaam ver­plaatste Jezus zich. Nu terug naar de plaats Asdod (= vesting). Het is de plaats waar eens de Ark des Heren terecht kwam, de hoofdstad van de Filistijnen, vijanden van Gods volk. In die stad bevond zich ook een tem­pel met de afgod “Dagon, de god van de vruchtbaarheid.” Een occulte plaats dus.

Is het nu niet bijzonder merkwaar­dig dat Filippus een “onvruchtbare Etiopiër”, op weg van Jeruzalem naar Gaza heeft mogen helpen ver­troosten met en vanuit Woord en Geest Gods, nu overgeplaatst is in het occulte Asdod waar de god van de onvruchtbaarheid hoogtij viert?! Hier mag hij nu volop gaan prediken vanuit de inzichten en kennis vanuit het Rijk van God. En dit in alle wijsheid. Optimaal kan hij nu in praktijk brengen wat Petrus en Johannes hem hebben geleerd. Dit alles met als doelstelling vanuit Jesaja 61 vers 1 (Jes. 61:01): “De Geest des Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezon­den om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roe­pen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen een jaar van het welbehagen des Heren en een dag der wrake van onze God, om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad inplaats van een kwijnen­de geest. En men zal hen noemen:

Terebinten der gerechtigheid, een planting des Heren, tot Zijn verheer­lijking.”

Wilt ook u zo’n Barnabas of zoon, dochter der vertroosting zijn? Iemand die hulp en troost kan bie­den waar dit nodig mocht zijn? Sta maar eens op en ga maar eens uit, de weg op, en zoekt naar zulke men­sen. En wie zoekt, die zal ook vin­den! Ja toch?!

Wat daartoe nodig is

Geholpen willen worden. “Wat wilt gij dat Ik u doen zal?” Was de vraag welke Jezus de mensen in nood meestal voorlegde.

Hongeren en dorsten naar gerechtigheid. “Want zij zullen ver­zadigd worden”, zegt Jezus in de zaligsprekingen Matteüs 5 vers 1 (Matt. 05:01).

Vrij worden van gebondenheden en daarbij vrij willen worden en ook blijven.

Daarbij ook: “Weest barmhartig, gelijk uw hemelse Vader barmhartig is. En oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden. En veroordeelt niet en gij zult niet veroordeeld wor­den. Laat los en gij zult los gelaten worden. Geeft en u zal gegeven wor­den: een goede, gedrukte, geschud­de, overlopende maat zal men in uw schoot geven. Want met de maat waarmede gij meet, zal u weder gemeten worden” Lucas 6 vers 36 tot en met 38 (Luc. 06:36-38).

Zonden belijden en nalaten. “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09).

Doop en vervulling in heilige Geest. En voor reeds Geestgedoopten, verlangend zijn naar een nieu­we of vernieuwde volheid van Gods Geest. Als je over stoffige wegen of paadjes loopt, kunnen je schoenen en voeten vuil en stoffig worden. Zo zullen boze geesten proberen om onze inzet om te helpen vertroosten met allerlei vuil naar ons uit te halen. Belangrijk is dan:

De Christus in ons hart heiligen als Heer! 1 Petrus 3 vers 13 tot en met 16 (1 Petr. 03:13-16). “En wie zal u kwaad doen, als gij u beijvert voor het goede? Al moest gij lijden om de gerechtigheid, toch zijt gij zalig. Doch vreest niet voor hun dreiging, en laat u niet verschrikken. Maar heiligt de Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoor­ding aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze, en met een goed geweten, opdat bij al het kwaad, dat men van u spreekt, zij, ja die uw goede wandel in Christus smaden, beschaamd gemaakt wor­den”, zegt Jezus in de zaligsprekin­gen.

Langs deze weg zullen wij dan teza­men vertroosters en hulpverleners zijn, ook als leden van de gemeente van Christus van deze tijd. Laten we daartoe leren onze tijd uit te kopen en bezig zijn met wat van God is namelijk “Het een en enkel goede, welgevallige en volkomene te zoe­ken” voor onszelf en ook voor die ander. Daarmede volijverig bezig zijn, een ieder naar de genadegaven welke men door geloof kan ontvan­gen. Bezig zijn met die dingen die bij je passen en die je in eigen leven reeds rond hebt gekregen. Goede rentmeester zijn over al dat­gene, wat God u en mij uit genade heeft toevertrouwd. “Spreekt iemand, laten het Woorden zijn, als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid” 1 Petrus 4 vers 11 (1 Petr. 04:11). Laten we ons daar helemaal voor inzetten! Dan zijn we werkelijk troosters en hulpverleners van God en Jezus Christus, zonen der vertroosting!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Diep in mensen, vooral in degenen die en weer zijn geschopt, in geslagenen, in de bangen, de ontkenden, is een verborgen verlangen naar een of andere vorm van gelukkig-willen-zijn. En dan heb ik het vooral over mensen die in religieuze kringen verkeren. Zo velen zijn heen en weer gesmeten, dan hierheen, dan daarheen totdat ze met een bebloed hoofd ineen zakten en haast het geloof in onze Vader verloren. Anderen zijn bang gemaakt met hel en verdoemenis als ze niet dit… als ze niet dat… en zijn met een afschuwelijk godsbeeld geconfronteerd waarbij de angst hen naar de keel vloog en hen bijna wurgde. Bang gemaakt voor God… kan het erger? JKeer anderen zijn totaal ontkend. Ze ^fbesten een (christelijke?) rol gaan spelen, wat dat dan ook mag wezen. Deden ze dat, dan werden ze daarin nog bevestigd ook door zogenoemde ‘zielenherders’. Ze moesten zichzelf toch ‘verloochenen’?! Maar wanneer je een ander moet zijn dan wie je werke­lijk bent, wie ben je dan? Met bijbelteksten werd je gemanipu­leerd tot je een vorm had gekregen die kennelijk ‘gepast gedrag’ opleverde. Wat een aperte ontkenning van de kostbare eigenheid van een mens. Wat een mis­kenning van het unieke karakter van elk mens. Elke gezond denkende ouder kan je vertellen dat opvoeding juist ten doel heeft dat elk wezen in zijn eigen aard wordt bevestigd opdat ze het goede wat ze willen doen ook kunnen doen. Je behandelt een poes niet als een hond. Het ergste zijn mensen eraan toe die zich in sektarische groepen hebben bewogen. Ze werden geprogrammeerd tot ledepoppen en gedegradeerd onder de duimen van ‘goddelijke’ gezagsdra­gers. De persoonlijkheid werd eerst geaaid en daarna geslacht en opgege­ten, het is verdrietig en verontwaardigd te moeten vaststellen dat er vele voor­beelden van zijn.

En toch… tóch merkje in gesprekken dat, diep weggescholen, er nog een vonk gloeit van hoop, een hunkering, soms een schreeuw naar onvervalst geluk, naar warmte en genegenheid. Onder de scherven en het afval zit nog een plant­je. Dan kun je twee dingen doen. Of puin ruimen óf het plantje er voorzich­tig onder vandaan halen en in nieuwe grond zetten.

Wanneer zo iemand het warme zon­licht op z’n leven voelt, een beetje water krijgt en de worteltjes weer uitslaat in Gods diepe genegenheid, komt zo’n vertederd mensenkind weer tot leven. De eigen kleuren, die zo flets waren gewor­den, keren weer terug. Je wordt weer bemind. Wat heerlijk om weer tot jezelf te komen, jezelf te worden. Dat is toch het mooiste wat een mens kan overko­men, immers, genade is zo helder, zo warm, zo licht, zonder veroordeling. Je wordt weer gekend, je wordt weer herkend.

Jezelf toevertrouwen vergt moed en onderscheidingsvermogen maar wan­neer de vertrouwelijkheid aanvoelt als een warme deken wordt deze vanzelf een warme mantel waarin je je weer kunt bewegen.

De vraag die veel gesteld wordt is: “Waar was u God toen ik het zo verschrikkelijk moelijk had?” wordt beant­woord met: “In Mijn geliefden”. Zij zijn het die je innerlijke wonden verzorgen en voetafdrukken van ande­ren in je ziel genezen. Zij zijn het die de bangen veiligheid en rust geven. Zij zijn het die de ontkenden bevestigen in hun wezen, hun hun eigen naam teruggeven. Zij laten merken dat onze Vader gelukkig is met jou. Het zijn kin­deren Gods in wie Zijn Trooster gestalte heeft gekregen, medemensen die op Hem lijken.

 

De illusie van de wereldmachten door Cees Maliepaard

“Waartoe leidt het woeden van de volken, het rumoer van de naties? Tot niets” Psalm 2 vers 1 NBV (Ps. 002:001).

De eeuwen door heeft er nogal wat gewoed onder de volken. Hoeveel oorlogen zijn er wel geweest, hoe vaak waren er bloedige conflicten tussen de naties? Ik denk dat de sterren aan de hemel langzamer­hand gemakkelijker te tellen zullen zijn. Vanuit de Westerse beschaving wordt er vaak gedaan alsof de mees­te strubbelingen onder primitieve volken plaats gevonden hebben, maar daarbij wordt dan over het hoofd gezien dat de twee wereldoor­logen die we tot nog toe hebben meegemaakt, juist in West-Europa hun oorsprong gevonden hebben.

Aanvallen… of niet?

Op deze vraag zal een bevestigend antwoord voor de hand liggen. Want zonder de inzet van de geallieerden in de Tweede Wereldoorlog, zaten we in de eenentwintigste eeuw nog steeds onder de genadeloze knoet van het nazidom. Daarbij wordt er echter aan voorbijgegaan dat de geal­lieerden reageerden op de Duitse expansiedrift. De aanstichter van het oorlogsgeweld, het Duitsland van de nazi’s, heeft dus geen enkel blijvend resultaat in de bloedigste botsing aller tijden behaald. Het is alleszins aannemelijk dat Jezus’ woorden ‘wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omko­men’ onder alle omstandigheden waar zijn wanneer het de initiatief­nemer van een conflict betreft. Dat geldt ook voor verbaal geweld, zowel in de wereld om ons heen als bin­nen het huisgezin van de Heer. Wie een ander mens met woorden aan­valt of onder druk zet, geloofsgenoot of niet, die zal daar op een gegeven moment de wrange vruchten van plukken.

Het past niet in het denken van de Heer, de aanval de beste verdediging te noemen. Want een dergelijke stel­ling propageert een gewelddadige opstelling in de intermenselijke ver­houdingen. Wie op voorhand al het conflict aangaat met bijvoorbeeld aanhangers van andere wereldgods­diensten, kan vanuit het christelijk denken het grootste gelijk van de hemel hebben, maar dat wil nog niet zeggen dat hij daarmee naar de wil van de Heer aan het strijden is.

Geen hemelse methode

Het is voor ons niet zo moeilijk, met bepaalde gedachten van volgelingen van Allah, Boeddha of Confusius de vloer aan te vegen. Maar wat zou daarmee bereikt worden bij mensen die overtuigd zijn van de waarde van hun religieuze tradities? Waarschijnlijk niets. Net zomin als anderen ons geloof in God de Vader en in Christus Jezus aan het wanke­len kunnen brengen door een aanval op datgene wat ons dierbaar is. Wie als eerste het religieuze zwaard ter hand neemt, loopt gevaar dat dit zich tegen hem zal keren. Het komt totaal anders te liggen, wanneer mensen aangevallen of onder druk gezet worden. Waar er sprake is van natuurlijk geweld, is het geen wet van christelijke lijdzaamheid hierin geen enkele vorm van verzet te mogen tonen. Je mag opkomen voor je rechten, zoals ook Paulus niet alles maar protestloos onderging. Hij beriep zich op zijn Romeins burgerschap, teneinde te voorkomen dat hij (na zijn aanhouding) zonder voorafgaand proces gegeseld zou worden. Er bestaat echter geen methode in het Koninkrijk van God, die bij iedereen onder alle omstandighe­den tot een gelijke reactie zou lei­den. In de natuurlijke wereld kan een mens met gewelddadigheden geconfronteerd worden. Wie kans ziet slagen te pareren of zelfs de aanvaller buiten gevecht te stellen, zal daarmee geen enkele goddelijke wet overtreden. Zulke zaken hebben nu eenmaal niets uit te staan met het lijden dat een mens om Christus’ wil kan overkomen. Want dat zal altijd voortvloeien uit een ver­volgingsscenario. En daarmee heb­ben we in de Westerse wereld tot nu toe gelukkig niet te maken. We kun­nen vrijuit bedenken en belijden wat er in onze harten leeft in relatie tot Jezus.

Als de volken tekeergaan

Hoe zal het ooit kunnen dat de machthebbers op aarde zich bewust gaan verzetten tegen de Here God, en tegen Jezus, zijn gezalfde Koning? De meesten geloven immers helemaal niet in het bestaan van een God, laat staan in zijn func­tioneren en in dat van iemand die zich naar hun idee slechts uitgege­ven heeft voor zijn Zoon. Toch keren zij zich wel degelijk tegen God en zijn Gezalfde, name­lijk daar waar zij bezig zijn in tegen­spraak met het eeuwige plan van Vader God. Dat gebeurt waar macht­hebbers zich ontpoppen als machtswellustelingen. Ten koste van het welzijn van het hun toevertrouwde volk zullen deze zichzelf en de men­sen binnen de eigen invloedssfeer

bevoordelen, waarmee zij zich keren tegen de barmhartigheden van de God der eeuwen en zijn Christus. Koning Jezus heeft de opdracht ont­vangen de zijnen met Vaders plan in het reine te brengen, opdat zij zou­den kunnen functioneren naar de wil van de Schepper. Dit is iets wat voor de groten der aarde in principe onverteerbaar is. In hun optiek heeft niet Koning Jezus, maar houden zij zélf de zeggenschap over hun onder­danen. In het democratische Westen mag ieder religieus zijn, maar dat is iets anders dan een relatie met de Heer hebben.

In Psalm 2 wordt met het woeden van de volkeren niet het tekeer gaan van de mensenmassa’s bedoeld. Heel duidelijk geeft de psalmdichter aan dat de koningen van de aarde in verzet komen en dat de wereldmach­ten samenspannen tegen de Here God en zijn met z’n Geest gezalfde Zoon. Gods heilsplan wordt gezien als een drukkend juk en als knellen­de boeien. Logisch eigenlijk, want dat plan is niet gebaseerd op econo­mische principes en het heeft geen enkele connectie met machtsden­ken.

God ziet hoe belachelijk het streven van de machthebbers op aarde is, als ze geleid worden door de groten uit Satans hemel. De eeuwige God heeft zijn koning aangesteld op de geeste­lijke Sion (vers 6). Hij noemt Hem zijn Zoon, degene die Hij de volken in bezit geeft. Wie zich onderwerpt aan de Zoon, voorkomt een wande­ling op een doodlopende weg. Die weg eindigt abrupt in de machts­sfeer van hem op wie de toorn van God rust. En dat is door alle eeuwen heen de duivel geweest. Er is nu eenmaal maar één weg die de mens doet delen in het leven zoals God dat van het begin af aan bedoeld heeft. En die weg is het pad dat Jezus ons voorgegaan is: de weg van de Christus, van degene die geleid wordt door de Geest van Vader God. Dat geeft ons blijvende zekerheid, geborgen zijnde in de liefdevolle heerschappij van de door God aangestelde Koning.

God spreekt en werkt door geheiligde mensen

Nu dan, doet de vreemde goden weg, die in uw midden zijn, en neigt uw harten tot de Here, de God van Jezus.

Dan zult gij eten voor het aangezicht van de Here, uw God, en u verheugen, gij en uw huisgezinnen, over alles wat gij ondernomen hebt, waarin de Here, uw God, u gezegend heeft.

Gij zult geenszins doen wat wij hier thans doen: ieder geheel naar eigen goeddunken.

En het volk zeide tot Jozua: De Here, onze God, zullen wij dienen, en naar zijn stem zullen wij horen.

Herman Robbertz

 

Het verlangen naar eenheid door Jildert de Boer

Sleutels tot ware eenheid in de gemeente Deel 1

Met een bepaalde, terugkerende regelmaat horen we helaas over scheuringen en onenigheden in gemeenten. Vele christenen, die een traumatische scheiding hebben mee­gemaakt, worstelen met hun frustra­ties, of likken hun pijnlijke wonden. Niet weinigen zijn in verwarring geraakt als men hoog gekoesterde idealen geen werkelijkheid zag wor­den in de praktijk van het gemeente­leven. Zodanig zelfs dat sommigen misschien niet hun geloof verloren, maar wel een deuk opliepen in hun visie op gemeente-zijn. Oorzaken te over: dominante leiders, rebelleren­de gemeenteleden, valse leer, twist, tweedracht en partijschappen, zondi­ge levenswandel, botsende persoon­lijkheden, modernisme contra tradi­tionalisme, enzovoort.

Hoe kan men eenheid bereiken? Oplossingen voor het verdeeldheidsvraagstuk zijn er op diverse manie­ren gegeven. We noemen een aantal pogingen zonder te willen bogen op volledigheid in de opsomming:

a.Een brede, oecumenische een­heid, waarbij het gezag van de Bijbel het doorgaans moest ontgelden door veel water bij de wijn te doen.

De vraag naar de waarheid werd en wordt meestal omzeild of gerelati­veerd. Afvallige kerken kun je in wezen niet verenigen, maar hooguit tot een schijneenheid organiseren.

b.Ook meer bijbelgetrouwe allian­tie-vorming bestaat -ondanks de goedbedoelde pogingen- toch uit niet meer dan een soort fijne “conferentie-eenheid” van enkele keren per jaar.

Daarbij bleef het dan en ieder ging weer heen naar zijn eigen groep.

c.De visie dat we op aarde te doen blijven hebben met een falende, zondige en verdeelde gemeente, die pas in een ondeelbaar ogenblik een zal worden als Jezus Christus terug­komt, of plotseling een zal zijn (al dan niet door middel van een “opna­me”) in de hemelse heerlijkheid (ook al wilde men op aarde pertinent niet bij elkaar zijn, of stelde men zich zelfs tegenover elkaar op!). Deze hele gedachtegang lijkt op “toverij”, alsof er geen toegroeien van de leden bestaat naar Hem die het hoofd is. Een proces van heili­ging mist men in velerlei opzicht, alsof het opeens, “als bij toverslag”, gaat.

d.De spaken in een wiel komen elkaar nader naarmate zij dichter bij de as komen, zo ook de christenen naarmate zij dichter bij Christus komen, meer van Zijn beeld in hun leven openbaren.

Dit is een mooie gedachte, die je kunt ontlenen aan 1 Johannes 1 vers 6 (1 Joh. 01:06): “Indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander”.

e.Anderen hebben getracht de eenheid te vatten in het fenomeen van zogenaamde “onzichtbare Kerk”, alsof God niet ook zichtbare plaatse­lijke eenheid vraagt. Een eenheid kan toch niet “in de hemelse gewesten” blijven hangen, maar er ligt een roeping deze “op aarde” te realiseren.

f.Er wordt wel gesproken over de universele, wereldwijde, internatio­nale gemeente en de locale, plaatse­lijke gemeente.

Dat mag juist zijn, maar kan ons niet van de dure plicht ontslaan, om eenheid concreter te maken en niet de Babylonische denominatievor­ming te verdedigen, terwijl Jezus sprak: “Ik zal Mijn gemeente bouwen”. De hemel kent geen denominatie-compartimenten, waarom handhaven we ze dan hier?

g.Tegenwoordig hanteren sommi­gen het begrip “oecumene van het hart”, waarmee men bedoeld de her­kenning tussen allen die Jezus Christus persoonlijk kennen, een geestelijk eenheid tussen wederge­borenen.

Merk op dat het begrip “born again- christians” soms nogal gedevalueerd wordt en te oppervlakkig wordt inge­vuld.

De intentie van de uitdrukking “oecumene van het hart is zeker oprecht gemeend, maar gaat niet ver genoeg. Zij ontslaat ons toch niet van de roeping om concreter gestalte te geven aan eenheid zonder de tus­senmuren van denominaties hoog te houden. Kortom: directe “dwarsver­bindingen” tussen oprechten van hart die hun Heer van harte dienen en volgen op de weg van gehoor­zaamheid. Voor de oprechten gaat immers het licht op!

h.Een eenheid die men zichtbaar wil maken door de roep: “voeg je bij ons”, want wij zijn de ware kerk of de (meest) zuivere gemeente. Hoewel het niet onverschillig is in welke kerk, kring, groep of bewe­ging men is, komt hier het gevaar van ” sektarische neigingen” volop om de hoek kijken. Natuurlijk is er op sommige punten meer licht van God en wordt er meer geestelijke groei verkondigd in een bepaalde gemeenschap, vergeleken met een andere, dat klopt.. Zichzelf te beschouwen als de juiste en de echte gemeente, om vervolgens zover te gaan door alle andere christelijke groeperingen als “Babel” te beschou­wen, is kenmerkend voor een flink aantal sekten.

  1. De ware christenheid behoort niet naast elkaar en zeker niet tegenover elkaar te leven in van elkaar onaf­hankelijke organisaties, maar dient integendeel een reëel geestelijk orga­nisme te vormen. Deze benadering brengt ons zeker dichter bij de oplossing van het pro­bleem van de verdeeldheid, of beter gezegd: het beléven van eenheid als organisme (lichaam).
  2. Werkelijk wedergeboren christe­nen behoren tot de “druivengemeente”: de ware wijnstok met de ranken. Dit prachtige beeld uit Johannes 15 vers 1 tot en met 8 (Joh. 15:01-08) zegt ons dat het geheim is: “blijven in Christus” en dat de weg naar meer vruchtdragen, waarin de Vader wordt verheerlijkt, loopt via snoeien tot bloeien en groeien. Christenen, die de “zoete druiven” van de vrucht van de Geest dragen, zijn een!
  3. God heeft een firma, die bestaat uit vele filialen. Dit is een interessante gedachte. Toch blijkt niet weinig in de praktijk dat die filialen tot verschillende fir­ma’s lijken te horen, in plaats van tot een en dezelfde firma. De zegs­wijze doet recht aan de verscheiden­heid, maar kan nog onvoldoende bij­dragen aan echte eenheid naar onze indruk. De namen op de filialen lij­ken soms belangrijker te zijn, dan het belang van Gods ene firma.
  4. De eendjes (eentjes?) in een grote vijver worden door schotten in verschillende vakken gehouden. Hoe je die eendjes (eentjes=individuen), of diverse groepen “eenden” bij elkaar krijgt, ligt aan de verhoging van het waterpeil. Naarmate het waterpeil verhoogd wordt, komen de eenden de “hokjes en vakjes” te boven en kunnen elkaar bereiken en een een­heid in de vijver zijn. Geestelijk toegepast gaat het om het stijgen van het “geestelijk waterpeil”, dat wil zeggen het leven naar Woord en Geest en het groeien in geloof en gehoorzaamheid, die leidt tot een eenheid in Gods vijver. Dit visioen spreekt aan en heeft ons beslist veel te zeggen.
  5. Eenheid wordt bepaald door tradities of richtingen als “Luthers”, “Wesleyaans”, “Darbistisch” (Darby en de Vergadering der Gelovigen), “Apostolisch”,”Gereformeerd”, “Pinksteren”, “Evangelisch”, “Charismatisch”, enz. Namen van leiders duiken vaak pro­minent op en het doet wel denken aan het zijn van Paulus, Kefas, Apollos en andere partijvorming. Hoe begrijpelijk in de kerkgeschie­denis ook, het past niet in het Nieuwe Testament en is er wezens­vreemd aan. De Pinksterbeweging is -ondanks de ervaring van de Geestesdoop- een bont geschakeerde beweging, die niet werkelijk een is. De belijders van de “Gereformeerde religie” zijn evenmin een, want zij zijn verdeeld in tien of meer keer Gereformeerd met voor- of achter­voegsels. Dat geldt ook voor de ande­re vermelde stromingen.
  6. Eenheid is vooral beschouwd als eenheid van denken in de gezon­de leer. Dit is wel een grondgedach­te, die echter niet kan werken zon­der de praktische wandel van de hei­ligen in het licht van God en het leven van Christus. Het gaat om ver­nieuwing van denken, leven en han­delen. De leer van het Koninkrijk der hemelen hoort gepaard te gaan met het leefklimaat van dat Konin­krijk Gods: rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de heilige Geest. Wel totaal anders dan het koninkrijk van satan, dat tegen zichzelf ver­deeld is!
  7. De oorspronkelijke gemeente van Christus is verworden tot een groot Babel van verwarring en verdeeldheid. Toch is er altijd een ware gemeente geweest, vaak terzij­de van de officiële kerkelijke institu­ten en vormde op allerlei plaatsen door alle tijden en heen een getrou­we rest, die in de eindtijd, als de zonen Gods openbaar gaan komen eenheid zullen openbaren. Deze gedachte is zonder meer hoogst belangwekkend!

Een kostbaar verlangen

Wie verlangt er niet naar nieuwtestamentische tijden, toen de gemeen­te een van hart en een van ziel was en zelfs geen andere naam da eenvoudig de christennaam nodig had. Ze was bekend als die mensen van “de weg”, die zij een sekte noe­men. Meer dan een en dezelfde locale christengemeente had men niet nodig, al kon het gebeuren dat men in verschillende huizen in een stad bijeenkwam. Inderdaad het ging en gaat om de weg van Jezus Christus. Het gaan van deze levens­weg maakt ons geestelijk, organisch een door een wandel in het licht, wat men door menselijk organise­ren, vergaderen en talloze discussies nooit kan bereiken. We willen in alle bescheidenheid een bijdrage leveren, die het geheim van ware eenheid tussen heelhartige christenen dichterbij en tot een haal­bare zaak maakt. Wellicht kunnen niet alle “klemmen en knopen” in dit beknopte bestek worden ontke­tend en ontrafelt. Graag reiken we in het volgende deel een aantal princi­pes aan, als sleutels, die de weg tot eenheid openen!

 

 

Dan… (gedicht) door Duurt Sikkens

Het begin van Uw woord in het leven

dat waarheid en liefde omvat

waarmee onze geest wordt verweven

tot een kostbare, hemelse schat.

 

Maar wordt soms de druk haast te machtig

en wordt het ons bijna te veel –

de weeën zijn dikwijls zo krachtig

en ’t vliegt ons zo fel naar de keel –

 

Dan hoor ik een stem in mijn wezen

Zijn Woord dat ons zorgzaam omhult

Dan hoeven wij niet meer te vrezen

want alles wordt tóch eens vervuld.

De leugenaar is dan gevangen

De schepping is dan opgelucht

en werk’lijkheid wordt Uw verlangen

Uw liefde, de eeuwige vrucht.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

 

Ook in dit nieuwe jaar, waarvan inmiddels al weer bijna twee maan­den voorbij zijn, zullen in deze rubriek weer allerlei onderwerpen in ‘Geestelijk licht’ worden geplaatst. Plotselinge gebeurtenissen zullen de indacht vragen, maar ook onder­werpen die velen al lange tijd bezig­houden, zoals in dit nummer de ver­houding christenen-moslims. Uiteraard steken wij daarbij onze mening niet onder stoelen en banken, maar anderzijds heeft datgene wat we in ons hart krijgen om door te geven, ook niet de pretentie in zich alsof alleen wij de wijsheid in pacht hebben. Het gaat er om dat we geza­menlijk onderzoeken waarom het werkelijk gaat zodat we als nieuwe scheppingin in Christus een duidelijk standpunt kunnen innemen. Belangrijk is dat we in de tijd waarin we leven, niet heen en weer geslingerd worden door allerlei wind van leer maar stabiele en standvastige christe­nen zullen zijn.

Het einde is nog niet gekomen

In de gehele wereld is met ontzet­ting gereageerd op de tsunami-ramp die tweede kerstdag verschillende landen rond de Aziatische oceaan heeft getroffen en die aan zeker 275.000 mensen het leven heeft gekost. Vooral de hevigheid en het plotselinge van deze aardbeving op de bodem van de oceaan (ten onrechte zeebeving genoemd) ver­oorzaakte veel rampspoed in de laag gelegen kustgebieden. Het optreden van aardbevingen blijft nog altijd door de wetenschap niet precies vast te stellen waar en wan­neer deze zullen plaatsvinden, al heeft men de verschillende breuklij­nen van de aardkost wel zoveel mogelijk in kaart kunnen brengen. Maar ook andere rampen zoals overstromingen en bosbranden zullen de mensheid soms plotseling blijven overvallen en zullen, zoals ook de afgelopen eeuwen is gebeurd, vele slachtoffers blijven eisen. Zal dit altijd blijven doorgaan? En komt er nooit een einde aan? Dat wel maar niet in de tijd waarin wij leven. De Bijbel laat daarover geen enkel misverstand bestaan. Denk daarbij ook aan één van de toespra­ken die Jezus vanaf de berg hield en waarvan Matteüs bijvoorbeeld ver­slag uitbrengt in het 24 ste hoofd­stuk van zijn evangelie. We citeren- uit de NBV-vertaling hoe hij tot zijn discipelen zei: “Jullie zullen berich­ten horen over oorlogen en oorlogs­dreiging. Laat je dan niet verontrus­ten, die dingen moeten namelijk gebeuren, al is daarmee het einde nog niet gekomen. Het ene volk zal tegen het andere ten strijde trekken en het ene koninkrijk tegen het andere, en overal zullen er hongers­noden uitbreken en zal de aarde beven: dat alles is het begin van de weeën”.

Nu we tweeduizend jaar verder zijn zien we nog dezelfde dingen gebeu­ren en sommigen hebben daar moeite mee. Hoe is het mogelijk dat God dit allemaal zomaar door laat gaan, wordt er soms opgemerkt, komt er dan nooit een einde aan? Dat laatste zal ongetwijfeld het geval zijn, alleen weten wij niet wanneer. We hoeven niet overal een antwoord op te hebben, maar wel behoren we als christenen realistisch zijn en bij­voorbeeld bedenken dat, zoals in de tweede brief van Petrus wordt opge­merkt, duizend jaar bij Hem zijn als één dag, en één dag als duizend jaar  2 Petrus 3 vers 8 (2 Petr. 03:08). Daarom zijn wij ook voorzichtig met het vaststellen van allerlei ‘eindtijdscenario’s’ zoals sommigen menen te moeten doen. Men weet dan precies in welke volg­orde zich alles zal voltrekken. Allerlei schema’s zijn vastgesteld maar alleen al het feit dat deze elkaar soms tegenspreken is een bewijs dat daarop nog niet het volle licht is gevallen.

Drie aandachtspunten

Laten we liever onze aandacht bepa­len bij enkele dingen die Jezus dui­delijk naar voren heeft gebracht en die vandaag nog van actuele beteke­nis zijn. We beperken ons nu maar even bij het eerder geciteerde 24ste hoofdstuk van Matteüs, waar Jezus onder andere opmerkt “niet veront­rust” te zijn. We kunnen zo gemak­kelijk ons in beslag laten nemen door angst, waarvan we toch weten dat de bron ervan de vorst der duis­ternis is. Jezus sprak: “Wees niet bang, geloof alleen!”. In de tweede plaats maakt Jezus de opmerking dat we “stand moeten houden tot het einde”. Volharding is een belangrijk onderdeel van ons christen-zijn, En ook als verdrukking en vervolging komt en bij “velen de liefde bekoeld zal zijn” wordt van ons gevraagd het niet op te geven waarbij wij mogen bedenken dat de kracht van Gods Geest in ons, altijd sterker is dan de vijand die ons met zijn twijfel, ongeloof en leugen uit de gemeenschap met de levende God wil halen.

Last but not least is het zeer belang­rijk dat Jezus zegt dat “pas als het goede nieuws over het Koninkrijk in de hele wereld verkondigd wordt als getuigenis voor alle volken, het einde zal zijn zijn gekomen”. Dat betekent dan het einde van de tijd zoals wij die meemaken en die begonnen is bij de komst van Jezus op aarde en de uitstorting van de heilige Geest.

En dit ‘einde’ betekent de voortzet­ting van Gods grote plan met Zijn schepping, die uiteindelijk vol van Gods heerlijkheid zal zijn en waarin wij als gelovigen die Hem dienen tenvolle mogen delen! Hoe we ons dat precies voor moet stellen weten we niet. Daarom heeft het ook wei­nig zin daarover een discussie te beginnen. Eén ding is zeker: het zal ons huidige voorstellings- en bevattingsvermogen ver te boven gaan. Het belangrijkste is dat wij, als volgelingen van Jezus in deze tijd, getrouw zijn en ‘het evangelie van het Koninkrijk’ door woord en daad tot openbaring brengen.

De vrijage tussen christenen en moslims

Komt er een soort verbond tot stand tussen christenen en moslims in Nederland? Als we het weekblad HP/De tijd mogen geloven is een dergelijk verbond in de maak. In een uitvoerig en goed gedocumenteerd artikel van Roelof Bouwman en Joost Niemöller onder de titel ‘Flirten met Allah’ schrijven zij over de moord op Theo van Gogh en de nasleep ervan. Vele dominees en pastoors hebben geïnspieerde tot opmerkelijke preken gehouden, waarvan verschillende voorbeelden worden aangehaald. Daarbij valt op dat men begrip heeft voor deze moord maar ook een handreiking doet richting moslims: “Een hand­reiking die al een tijd in stilte gaan­de is, getuigen ‘interreligieuze vie­ringen’, ‘bezinningsweekends’ in abdijen en en bijeenkomsten waar we ‘een deel van onszelf terugvin­den’ in de islam. Er zijn forumavon­den op volksuniversiteiten, ‘rondeta­felgesprekken’ in kerken en ontmoe­tingsweekenden in de bossen van Driebergen”.

Abrahamistische oecumene?

“Voor veel christenen gaat dat ‘geloofsgesprek niet ver genoeg. Ze bepleiten een ‘abrahamistische oecu­mene’, waarbij, door terug te keren naar de aartsvader Abraham, gezocht wordt naar de grote gemene deler tussen christendom, islam en jodendom: ‘Drie boeken, één ver­haal’. Dat is in lijn met de oproep van de Duitse bisschoppen, enkele jaren geleden, om te komen tot een nieuwe eenheid tussen christenen en moslims. Bisschop Muskens liet onlangs weten dat veel problemen met de moslims opgelost zouden worden als de christenen voortaan hun gebeden tot Allah zouden rich­ten…”

Gelukkig denkt ook binnen het ‘offi­ciële naam-christendom’ daar niet iedereen zo over. Dr. George Harinck, verbonden aan de Vrije Universiteit, zegt -en we citeren uit genoemd artikel-: “Op het punt van het publieke karakter van de religie hebben christendom en islam duide­lijk een gedeeld belang. Door de oprukkende aanwezigheid van de moslims zijn we ons sterker bewust geworden wat het betekent christen te zijn. Die problemen rond de mos­lims appeleren aan heel basale zaken binnen het christendom”. Verder vraagt het blad zegt af wat christenen toch zien in moslims: “Voor de meer verlichte Nederlandse christenen geldt dat ze hun eigen geloof in toenemende mate zijn gaan relativeren. Veel zekerheden (de bijbel als het geopenbaarde woord van God, de persoon van Christus als Gods zoon, diens kruis­dood als zoenoffer voor onze zonden) staan ter discussie of zijn reeds gesneuveld. Van de theologische noties die er nog zijn, wordt door kerkgangers verondersteld dat ze wel zo’n beetje zullen overeenkomen met de kernboodschappen van ande­re godsdiensten – zoals de islam”.

Paradoxale situatie

In het artikel wordt verder opge­merkt dat voor het orthodoxe deel van de Nederlandse christenheid geldt dat de theologische afstand met de islam nog altijd groot en onoverbrugbaar is, maar dat dit tot een – op het eerste gezicht – para­doxale situatie leidt: “Verlichte chris­tenen komen door het voortdurend

relativeren van hun geloofszekerheden dichter bij hun islamitische landgenoten te staan, en orthodoxe christenen juist door het vasthouden aan die zekerheden”. In het artikel wordt ook ingegaan op het verleden toen ‘diverse kruistoch­ten tussen christenen en moslims, die met zeer groot geweld gepaard gingen’, waarbij geconcludeerd kan worden dat de ‘historische vijand­schap tussen christenen en moslims voor een behoorlijk deel op het christelijke conto kan worden geschreven’.

Deze mening is onder andere de organisatie ‘Kerk en Vrede’ toege­daan, maar Bouwman en Niemöller merken hierbij op: “Het is een erkwaardige redenering. Want in werkelijkheid waren de kruistochten niet alleen gericht tegen moslims, maar ook tegen aanhangers van dis­sidente stromingen binnen het christendom, zoals de Albigenzen en de hussieten. Bovendien vertoon­de de houding van de christenen ten opzichte van de moslims toentertijd ‘een veel geschakeerder en genuan­ceerder beeld’ dan het wapengeklet­ter van de kruistochten zou kunnen doen vermoeden”. Schuld- en schaamtegevoel heeft binnen het christendom ook verlam­mend gewerkt. Onder andere door de holocaust heeft het een enorme knauw opgelopen. Zo bleek in 1939 uit een volkstelling in Duitsland dat 99 procent nog christen was.

Strategische move

In het slotdeel van het uitvoerige artikel worden onder andere nog de volgende opmerkingen gemaakt: “De huidige opstelling van christe­nen jegens de islam kan zo geïnter­preteerd worden: als een strategi­sche move, ingegeven door het besef dat alleen samenwerking met mos­lims nog kan worden voorkomen dat religie in Nederland een versnipperd randverschijnsel wordt”. “De islam is een plichtengodsdienst. De structuur van het christendom zit toch anders in elkaar. Het christe­lijke verhaal dat God geleden heeft, en een van ons is geworden in de persoon Jezus, gaat er bij de islam niet in. Allah blijft ver weg” (prof. Harinck). “Over die inhoudelijke aspecten lijken met name de christe­nen in hun recente verliefdheid op de islam nu wat al te gemakkelijk

 

heen te willen stappen”. “De islam, zo lijkt Harinck te willen zeggen, is nog helemaal niet rijp voor een liefdesrelatie met de chris­tenen. Achter de onwetendheid gaat ongetwijfeld ook onwil schuil. Zo komt het nooit goed. Als Harinck gelijk heeft, en niets wijst op het tegendeel, dan is dat voor de islam geen probleem, maar voor de chris­tenen is het een ramp. West-Europa, en zeker Nederland, is goeddeels geseculariseerd. De ontkerkelijking neemt met de dag toe. En de islam blijft maar groeien”

Enige optie?

De verwachting is dat in 2050 de meerderheid van de Europese bevolking uit moslims zal bestaan. “De christenen lijken nu aan te wil­len haken bij deze zegekar; ze zien het als hun enige optie, Maar ver­standig is dat niet. Er is toch bijna niets meer over van het christelijke zelfbewustzijn”.

Harinck merkt nog op: “Je zou je juist kunnen voorstellen dat er nu christenen opstaan die zeggen: ‘Wij zijn er ook nog’. Maar van die zelf­bewuste toon zie ik weinig, alleen nog bij de evangelische bewegingen. In feite is het het christendom in Europa allang een cultuurverschijnsel geworden. Het zijn eigenlijk liberalen met een christelijke naam”. Het artikel wordt afgesloten met de conclusie van Bouwman en Niemöller: “Het is duidelijk. Christenen zoeken toenadering, maar vanuit de kant van de moslims ontbreekt de ware liefde. Het kan dus alleen nog maar een verstands­huwelijk worden”. In de voorlaatste alinea hebben we een paar woorden uit een zin in hoofdletters afgedrukt, want hier raken we natuurlijk de kern. Alleen binnen de evangelische beweging zijn procentsgewijs de meeste chris­tenen aanwezig en dan bedoelen we uiteraard wedergeboren christenen.

Zij weten dat zij van een zondaar een kind van God zijn geworden, een nieuwe schepping in Christus.

Gezindheid van Christus

Maar ook binnen de evangelische beweging is nog veel verdeeldheid, met als gevolg soms liefdeloosheid en krachteloosheid. Denk alleen al aan het vasthouden aan natuurlijke, aardsgerichte lerin­gen.

Alleen wanneer men gaat ontdekken dat Jezus en de eerste apostelen het evangelie van het Koninkrijk Gods brachten en ons attenderen onze geestelijke plaats met Christus in te nemen, kunnen we ten volle bruik­baar zijn als levende getuigen van Hem.

Dat doen we niet op de wijze van: ‘Wij hebben de ware leer en dus is de ander fout’. Dat heeft alleen maar een averechtse uitwerking. Maar we leren meer en meer de gezindheid van Christus te openbaren ook in het gewone leven van elke dag. Als ‘echte christenen’ kunnen we dan atheïsten, naam-christenen, joden en moslims jaloers maken en het verlangen bij hen opwekken om ook de ene, ware God te leren ken­nen zoals deze ten volle tot openba­ring kwam in Zijn zoon, Jezus Christus.

De grote vraag naar de nieuwe bijbelvertaling

Zelden is er zoveel aandacht geschonken aan de verschijning van een nieuw boek dan bij de uitgave van de nieuwe bijbelvertaling. Hoewel het hier dus een ‘herziene herdruk’ betreft want de bijbel bestaat al vele eeuwen. En boven­dien betreft het niet één boek, maar 66 verschillende ‘boeken’. (Het woord bijbel is afgeleid van het Griekse ’ta biblia’ wat ‘de rollen’ of ‘de boeken’ betekent). Deze grote belangstelling werd zeker voor een deel veroorzaakt door de professioneel opgezette reclamecam­pagne van de bijbelgenootschappen. Al maanden van tevoren was aange­kondigd dat de bijbel pas vanaf 28 oktober verkrijgbaar zou zijn, nadat op 27 oktober de nieuwe vertaling ‘officieel’ aan de koningin als eerste zou worden aangeboden. In de eerste weken na verschijning stond de bijbel zelfs verschillende weken in de top-tien van meest ver­kochte boeken. Tot 1 januari werden bijna 400.000 exemplaren verkocht en ook in het nieuwe jaar blijft de belangstelling groot en moest druk­kerij Jongbloed in Heeerenveen, de grootste uitgever van bijbels in Nederland, een deel van het drukken zelfs uitbesteden aan drukkerijen in Duitsland en Frankrijk. Iedereen zal zich erover verheugen dat velen deze bijbel in de taal van deze tijd, die in allerlei uitvoeringen verkrijgbaar is, hebben aangeschaft of alsnog gaan kopen. Uiteraard ten dele uit nieuwsgierigheid, maar degenen die opgegroeid zijn met de bestaande vertalingen, geven over het algemeen toe dat deze vertaling goed overkomt. Natuurlijk is het even wennen en ook is het niet zo dat de ‘oude vertalingen’ ineens hun waarde hebben verloren, maar zeker voor de nu opgroeiende jonge gene­ratie is deze bijbel veel toegankelij­ker dan de vertalingen die in de vori­ge eeuwen zijn verschenen en die zeker voor hun tijd hun grote waar­de hebben bewezen. Laten we hopen en geloven dat velen, jongeren zowel als ouderen, in de komende tijd gaan ontdekken waarom het in de bijbel werkelijk gaat en het echte leven, zoals God dat voor ieder mens bedoeld heeft, leren kennen en beleven.

 

Onze Leidsman voor eeuwig door Roel Schipper

“Gaat rondom Sion en trekt erom­heen, telt haar torens, richt uw aan­dacht op haar voormuur, doorwan­delt haar paleizen, opdat gij het aan het volgende geslacht kunt vertellen: Waarlijk, zo is God, onze God, voor eeuwig en altoos” Psalm 48 vers 13 tot en met 15a (Ps. 048:013-015a).

De dichter van deze psalm is geen inwoner van Jeruzalem, dat blijkt uit vers 9. Hij heeft veel over deze stad horen vertellen, maar nu aan­schouwt hij met eigen ogen de schoonheid van Jeruzalem, schoon vanwege zijn verheven, imposante verschijning. Hij noemt deze plaats in zijn lied de stad Gods, de stad van de grote Koning, een (bron van) vreugde voor de ganse aarde. In het prijzen van de stad gaat het hem echter om God, aan wie Jeruzalem alleen zijn heerlijkheid ontleent. Begin en slot van de psalm zijn dan ook geen hymne op Jeruzalem, maar op God: “Want deze God is onze God, eeuwig en altoos”.

Een profetische verwijzing Profetisch wordt hier verwezen naar de eeuwige Godsstad. Het aardse Jeruzalem bestaat niet eeuwig (vers 9), en daarom moet hier dus het nieuwe Jeruzalem bedoeld zijn.

De heerlijkheid van deze geestelijke stad bestaat niet in gouden straten, enzovoort, maar in het feit dat haar inwoners de heerlijkheid van Jezus Christus hebben verkregen 2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (2 Thess. 02:14).

Onze Leidsman voor eeuwig

Deze psalm is waarschijnlijk gezon­gen door de pelgrims die op de grote feesten naar Jeruzalem trokken. De pelgrims begeven zich na aankomst naar de tempel. Alvorens weer te vertrekken, wordt eerst nog een rondgang gemaakt. Het is frappant dat de dichter de reizigers bij hun thuiskomst niet laat zeggen: ‘zo sterk is Jeruzalem’, maar: ‘zo is God, ónze God’.

De psalmist is diep onder de indruk van de beschutting die God zijn volk geeft en van zijn onwankelbare trouw: want Hij bevestigt Jeruzalem voor eeuwig. Haar onaantastbaar­heid is Gods werk. Zoals de zangers deze heerlijke dingen gehoord heb­ben van anderen, zo moeten zij ervoor zorgen dat hun nageslacht ook weet krijgt van de schoonheid van Jeruzalem, dus van de roemrijke heilsdaden van God. Het is Gods vurig verlangen dat deze informatie te zijner tijd zal resulte­ren in een bewuste geloofskeuze en in een persoonlijke geloofsbeleving. De verantwoordelijkheid van deze kennisoverdracht heeft God op de schouders van de ouders gelegd vergelijk Exodus 10 vers 2 en Psalm 78 vers 3 tot en met 7 en Joël 1 vers 3 (Ex. 10:02 en Ps. 078:003-007 en Joël 001:003). Prof. Ida Gerhardt vertaalt: Maakt een ommegang rondom Sion opdat gij moogt tellen haar torens, ziet met trots naar haar vestingmuur, laat uw oog langs haar bouwwerken gaan. En verhaalt dan het komend geslacht: ‘Zie, deze is God, ónze God, in tijd en in eeuwigheid, die tot over de dood ons zal leiden.’

Enkele opmerkingen hierbij

Wat doorverteld moet worden aan het volgende geslacht, is het per­soonlijke getuigenis van vader en moeder. Zij vertellen van de dingen die God in hun leven heeft gedaan en nog steeds doet. De kinderen op hun beurt vinden het fijn in de gemeente waartoe hun ouders beho­ren, en waar laatstgenoemden hun plaats hebben ingenomen. Dezen worden opgeroepen een rondgang te maken om Sion (de gemeente) en haar torens te tellen. Wie aan deze oproep gehoor heeft gegeven, is onder de indruk geko­men van het grote aantal. Een toren is in de bijbel het beeld van een vei­lige toevlucht vergelijk Richteren 9 vers 51 (Richt. 09:51): “Er stond echter een sterke toren mid­den in de stad, en alle mannen en vrouwen, alle burgers der stad, vluchtten daarheen; zij sloten de deur achter zich en klommen op het plat van de toren”. Vanuit de toren hield men ook de vijand in het vizier. Habakuk begeert een geestelijk vergezicht als hij zijn (wacht)toren gaat beklimmen en uit­ziet naar wat God tot hem spreken zal Habakuk 2 vers 1 (Hab. 02:01). Zij, de ouders, hebben eveneens hun oog laten gaan langs Jeruzalems bouwwerken, met het heerlijke gevolg dat zij zicht hebben gekregen op deze Godsstad, dat wil zeggen op het plan van God met de gemeente. Zij zijn erdoor gefasci­neerd. Van deze heerlijkheid is hun hart vol en stroomt hun mond over vergelijk Psalm 87 vers 3 (Ps. 087:003). En hierin willen ze hun kinderen graag laten delen. Hoe belangrijk is het volgens Gods woord, dat het volgende geslacht de Here leert kennen. Zie bovenstaande schriftplaatsen. In eerste instantie dient de basis hier­voor gelegd te worden door de ouders die een persoonlijke relatie met de Heer hebben. Let op het ver­band tussen het tellen van de torens in vers 13 en het vértellen aan het volgende geslacht in vers 14. Wie niet de wonderdaden van de Heer in eigen leven en in de gemeente geteld (ervaren) heeft, heeft in feite niets om te vertellen.

Een veilige beschutting

De schrijver van het boek Richteren geeft in Richteren 2 vers 10 (Richt. 02:10) de droe­ve mededeling: “Nadat ook dat gehe­le geslacht tot zijn vaderen verga­derd was, kwam na hen een ander geslacht op, dat de Here niet kende, noch het werk dat Hij voor Israël gedaan had”. Hoe is dit mogelijk? God had toch keer op keer zijn volk wonderbaar­lijk gered, toen het trok door ‘de grote en vreselijke woestijn’. Israël was echter nog maar nauwe­lijks in het beloofde land of velen assimileerden zich met de Kanaanieten en werden ontvankelijk voor hun verderfelijke invloeden. Ze maakten geen korte metten met alles wat in strijd was met Gods geboden, integendeel, de religieuze verering van hun zichtbare goden sprak hen juist aan. Dit negatieve proces voltrok zich niet van de ene dag op de andere, maar kwam geleidelijk op gang. Blijkbaar stagneerde toen ook de door God gewilde kennisoverdracht van zijn heilsdaden aan het nage­slacht, want veelzeggend zijn de woorden, dat er een ander geslacht opkwam dat de Here niet kende, noch het werk dat Hij voor Israël gedaan had. Onaantastbaar!?

Onze leidtekst spreekt over een onaantastbare stad. Veel heidense koningen hebben de rijkdommen van de tempel begeerd en getracht Jeruzalem in te nemen, maar zij ble­ken hiertoe niet in staat, want God was haar tot een veilige beschutting. Jesaja profeteert: “Daarom, zo zegt de Here van de koning van Assur: hij zal in deze stad niet komen; hij zal geen pijl daarin schieten, geen schild daartegen opheffen en geen wal daartegen opwerpen” Jesaja 37 vers 33 (Jes. 37:33). Ondanks deze beloften, is het voor de vijand toch mogelijk gebleken om de stad Jeruzalem (de gemeente) binnen te dringen. Enerzijds door het volk Gods tot zonde te brengen. Zondemachten beginnen met de geestelijke band met God te ontbin­den; zij maken scheiding tussen God en de (gelovige) mens. Door de zonde heeft er een verwijdering plaats en dientengevolge kan Gods bescherming niet meer functione­ren. Anderzijds probeert de tegen­stander zijn doel te bereiken door de indruk te doen ontstaan, dat de god­delijke voorschriften facultatief zijn, dit is: aan eigen verkiezing (cq. interpretatie) overgelaten. Dit laatste werd het struikelblok voor Israël in de tijd van de richters. Er was toen (nog) geen sprake van ‘door God gegeven leiding in het geloof’, want in die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in zijn ogen Richteren 21 vers 25 (Richt. 21:25).

Het gevolg van deze wantoe­stand was, dat de vijand niet werd verdreven, maar de overhand kreeg over Gods volk Richteren 6 vers 2 (Richt. 06:02).  

Van fundamenteel belang

Het is van fundamenteel belang dat onze kinderen al op jonge leeftijd vertrouwd raken met de boodschap van het Koninkrijk der hemelen. We zijn dan ook blij als gemeenteleden hun kindje in de gemeente laten opdragen. Dit wordt dan door de voorganger of oudste aan het Hoofd van de gemeente, Jezus Christus, voorgesteld.

In feite gebeurt dan hetzelfde als eens bij Maria en Jozef, toen ze de kleine Jezus in de tempel aan God voorstelden Lucas 2 vers 22 (Luc. 02:22). “Toen nam Simeon het kindje Jezus in zijn armen, sprak een profetie over Hem uit en zegende zijn ouders” Lucas 2 vers 34 (Luc. 02:34).

Bij deze handeling kunnen we ook denken aan het beeld van het oudtestamentische beweegoffer. De priesters des Heren brachten een gedeelte van het offer niet op het brandofferaltaar, maar hieven het als beweegoffer op voor het aangezicht des Heren.

De beweging van dit zogenaamde vredeoffer was een dubbele: een voorwaartse en een achterwaartse. De eerste beweging duidde de aan­bieding van het offer aan, de tweede teruggave van het offer door God aan ” de priester Leviticus 8 vers 27 NBV (Lev. 08:27): “Dat alles legde hij op de handpalmen van Aaron en zijn zonen om het ten overstaan van de Heer omhoog te heffen”).

Namens de gemeente wijdt de voor­ganger/oudste het kind aan de Heer,

opdat zijn heil en heerlijkheid in de kleine openbaar zal komen. Daarom zegent hij het onder handoplegging in de naam van Jezus. Vervolgens wordt het kind aan de ouders terug­geven (zoals het beweegoffer door God aan de priester), opdat zij het zullen opvoeden, beschermen en heiligen, totdat het zelf de beslissing neemt zich in te voegen in het lichaam van Christus. Als dat een­maal zijn beslag zal hebben gekre­gen, zal ook dit geslacht kunnen getuigen: waarlijk, zo is God, onze God, voor eeuwig en altoos.

 

 

Echte vrijheid door Tea Keuper

Twee bijbelgedeelten over vrijheid: 2 Korinthe 3 vers 1 tot en met 18 en jakobus 1 vers 19 tot en met 27 (2 Kor. 03:01-18 en Jak. 01:19-27).

Ieder jaar in mei wordt in ons land de bevrijding na de tweede wereld­oorlog herdacht. Vorig jaar hoorde ik onder meer op de tv een vraagstel­ling rechtstreeks aan mensen: “Wat betekent vrijheid voor u? Men wist daar vaak zo ineens geen antwoord op en ik moet u eerlijk zeggen dat ik die antwoorden ook exact vergeten ben, omdat ze vrij eenvoudig wer­den gegeven over vrij zijn van oorlog en andere nare dingen. Ik stelde mezelf ook de vraag: “Wat betekent vrijheid voor jou?” En ik stel mezelf de wedervraag: “Wanneer voel jij je niet vrij?” In de concordantie vond ik twee mooie bijbelgedeelten, waarin het over échte vrijheid gaat. Ik heb ze hierbo­ven aangegeven. Jacobus heeft het over de volmaakte wet, die der vrijheid.

Ik raad u aan deze korte gedeelten over vrijheid te lezen, want dan bemerk je, dat er nog veel gebon­denheid kan zijn in een mensenle­ven, wat je belemmert écht vrij te zijn!

Paulus geeft heel mooi weer in de tweede brief aan de Korinthiërs, 2 Korinthe 3 vers 17 (2 Kor. 03:17), waar het écht om gaat! Hij schrijft: “De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid”. En verder: “En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiege­len (?!), veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijk­heid (!), immers door de Here, die Geest is”.

De heilige Geest is uitgestort. De belofte die de Heer Jezus gaf aan zijn volgelingen van die tijd maar óók voor alle eeuwen na Zijn opstanding! Het is voor ieder, die Hem héél bewust heeft aanvaard, zijn of haar leven heeft gegeven aan God de Vader! Hierdoor ben je dan een kind van God geworden en een broer of zus van Jezus Christus!

Heerlijke waarheid Wat is deze heerlijke waarheid toch vaak weggeëbd bij veel christenen of misschien niet geleerd. Wat zijn de twee dopen, (in water na je belijde­nis) en in de heilige Geest, (die je hiertoe bracht, opnieuw deed gebo­ren worden), toch vaak niet zo dui­delijk gemaakt, zodat een bewuste keuze en verder groeien als baby naar volwassene in Christus, achter­wege bleef. (Ik spreek uit ervaring!). In deze tijd kun je veel cursussen volgen op allerlei gebied. Vaak heel nuttige, om in de maatschappij ver­der te kunnen of je dienstbaar te maken in je leven. Maar – de belang­rijkste, kennis nemen van een geweldige Leraar, een Hoogleraar, rechtstreeks afkomstig van de énige ware God… wat wórdt dat vaak vergeten! Jezus zei niet voor niets tegen zijn discipelen, maar ook tegen allen, die Hem hebben leren kennen als hun Verlosser en Gelukkigmaker: “Gaat dan heen, maakt al de volken tot Mijn discipe­len en doopt hen in de Naam des Vaders en des Zoons en des heiligen Geestes en leert hen onderhouden, al wat Ik u bevolen heb”. En dan de heerlijke belofte in Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20): “En zie, Ik ben met met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld”.

Hieruit lees je, dat dit een bevel is voor alle tijden ! En gaat alles dan van een leien dakje? Waait het je zó aan? O néé ! Maar, je hebt een gewel­dige Gids op je levensweg, die je in de waarheid leidt op de juiste weg, in de vrijheid van de kinderen Gods. Die Gids bestaat uit het woord (de Bijbel) en de Heilige Geest! Dan beleef je, ook in strijd, echte vrijheid. “De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid”!

 

Een koninkrijk van priesters door Wim te Dorshorst

In Openbaring 1 vers 6 (Openb. 01:06) schrijft Johannes de bekende woorden: “En Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt”. Één van de werkzaamhe­den van de Heer Jezus is dus nu om de gemeente te vormen en te maken tot priesters voor God.

Priesterschap en priesterdienst zien we als een rode draad van Genesis tot Openbaring in de Bijbel. Het bekleden van Adam en Eva met dierenvellen heeft al te maken met priesterdienst. Plaatsvervangend zijn dieren geslacht om het eerste men­senpaar met verzoening te kunnen bekleden, al was het slechts een afschaduwing van de werkelijkheid in Christus, waardoor we bekleed kunnen worden met de klederen des heils en met de mantel der gerech­tigheid. In Genesis en ook in de Hebreeën-brief wordt gesproken van een eeuwig priesterschap van Melchizédek, een priester van de Allerhoogste God. Ook wordt er gesproken van het Lam, dat geslacht is sedert de grondlegging der wereld.

Hebreeën 13 vers 20 (Heb. 13:20) spreekt van “het bloed van een eeuwig verbond”, wat de vertaling van Prof. Brouwer ver­taalt met: “het bloed der eeuwige beschikking”.

Bij God is dus priesterschap van eeuwigheid. Het ligt besloten in Zijn eeuwige raad en het hoort bij Zijn grootse plan met mensen. Hij heeft het ontworpen en brengt het in Christus ook ten uitvoer Jesaja 46 vers 10 en 11 (Jes. 46:10-11).

Priesters voor God

Van Melchizédek wordt vermeld dat hij een beeld is van de werkelijke Hogepriester, Jezus Christus. Hij, Jezus, heeft het ware priesterschap geopenbaard en zal de gemeente maken tot priesters voor God. Wij weten dat God het volk Israël uit Egypte geleid heeft en dan krijgt Mozes de opdracht tot dit volk te spreken: “Nu dan, indien gij aan­dachtig naar Mij luistert en mijn ve bond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk” Exodus 19 vers 5 en 6 (Ex. 19:05-06).

De ganse aarde hoort aan God toe en Hij kiest Zich een eigen volk tot priesters voor Zijn Naam. Dat plan is van het begin af misge­gaan met dat volk want toen Mozes wat langer wegbleef op de berg dan verwacht, maakten ze zich onder lei­ding van Aaron een gouden kalf en zeiden: “Dit is uw god, Israël, die u uit het land Egypte heeft gevoerd” Exodus 32 vers 4b (Ex. 32:04b). Onbegrijpelijk, notabene de god die ze zichzelf gemaakt hadden na hun uitleiding door de God van hemel en aarde!

De keuze van de Levieten

Als Mozes dan terugkeert van de berg gebeurt er iets bijzonders. Nadat hij het kalf verbrand en vermaald had tot stof en uitgestrooid had op het drinkwater van de Israëlieten, gaat hij staan in de poort van de legerplaats en roept: “Wie is voor de Here? Die kome tot mij! En tot hem verzamelden zich al de Levieten” Exodus 32 vers 26 (Ex. 32:26). Waren de Levieten zoveel beter dan de rest van het volk? Nee, ze hadden onder dezelfde slavernij geleden evenals gehele volk en ze waren op dezelfde wonderlijk wijze uitgeleid, maar toen de oproep van Mozes, de man Gods, door het legerkamp klonk, maakten ze een keuze voor de Here en die keuze werd bepalend voor hun plaats en taak binnen het volk en hun hele verdere leven. Deze keuze van de Levieten is een heel belangrijk gegeven in dat ver­haal van het oude volk Israël, omdat het ons tot voorbeeld is. In plaats van een heel volk heeft God nu nog maar één stam als priestervolk voor Zijn naam, binnen het hele volk!

We lezen op enkele plaatsen van de geweldige dingen die deze stam ten deel vielen. Zo bijvoorbeeld in Deuteronomium 10 vers 8 en 9 (Deut. 10:08-09): “Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het ver­bond des Heren te dragen, voor de Here te staan om Hem te dienen, en in zijn naam te zegenen tot op deze dag. Daarom heeft Levi geen bezit of erfdeel met zijn broederen; de Here is zijn erfdeel, zoals de Here, uw God, tot hem gezegd heeft”. En in Deuteronomium 33 vers 9b tot en met 11 (Deut. 33:09b-11): “Want zij onderhouden Uw woord en bewaren Uw verbond; zij onderwijzen Jakob Uw verordenin­gen, Israël Uw wet; zij doen reuk­werk in Uw neus opstijgen en leggen het brandoffer op Uw altaar. Zegen Here, zijn kracht en zie het werk zijner handen met welgevallen aan. Verpletter de lendenen van zijn tegenstanders en van wie hem haten, zodat zij niet meer opstaan”. Onvoorstelbare heerlijke woorden die Mozes hier over de Levieten uit­spreekt. God verheft deze stam tot priesters voor Zijn naam. Zij mogen het meest heilige voorwerp uit de tabernakel, wat niemand zien mocht of aanraken, “de ark”, dragen. Zij mogen vóór Zijn Aangezicht staan om Hem te dienen en mogen in Zijn naam zegenen. God heiligt deze stam en maakt ze bekwaam om het volk te onderwijzen en om voor de offerdienst te zorgen. Ik zie het als een groot wonder Gods dat dat daar in de woestijn heeft kunnen functioneren temidden van een behoorlijk onwillig en murmurerend volk. De Levieten zouden zelfs in het land geen erfdeel hebben met hun broeders. Nee, zegt God, “Ik ben jul­lie erfdeel”!! En waar hadden ze het allemaal aan te danken? Aan hun keuze! Wie is voor de Here die kome tot mij, sprak Mozes, en zij kozen voor de Here!

Priesterschap

Nu kunnen we zeggen of misschien denken: ja, dat is het Oude Testament, dat was voor toen, wat moeten we daar nu mee? Er is geen tabernakel meer en er is geen offer- cultus meer, dus dat is voorbij! Ja, dat is waar, maar ook in het Nieuwe Testament is er priesterschap en is er een Hogepriester, Jezus Christus. De tabernakel met de hogepriester Aaron en de priesterstam der Levieten was slechts een schaduw of een afbeelding van de hemelse wer­kelijkheid voor de gemeente van Jezus Christus. In de Hebreeën-brief kunnen we daar heel wat over lezen.

Bovendien zijn al die zaken over het oude volk zo duidelijk opgeschreven tot vertroosting, tot onderricht, tot voorbeeld en ook tot waarschuwing voor de gemeente van Jezus Christus Romeinen 15 vers 4 en 1 Korinthe 10 vers 6 tot en met 11 (Rom. 15:04 en 1 Kor. 10:06-11).

De apostel Petrus schrijft in zijn brief over het nieuwtestamentisch priesterschap. Wij lezen in 1 Petrus 2 vers 4 en 5 en in 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:04-05, en in 1 Petr. 02:09-10): “En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebrui­ken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geeste­lijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus. Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”.

Komt tot Hem

Wij zagen dat Mozes roept: Wie is voor de Here? Die kome tot mij! Ook de Heer Jezus roept staande temidden van het volk: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij”! En ook Petrus begint met een oproep: “Komt tot Hem”. Hij schrijft deze brief aan gelovigen, wedergeborenen 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23), die dus allen gedoopt waren en de heilige Geest ontvangen hadden, zoals dat in de eerste gemeenten naar de opdracht van de Heer Jezus geschiedde. Waarom dan die oproep? Ze waren toch al tot Hem gekomen en het priesterschap geldt toch de hele gemeente? Ja dat is wel waar, dat was ook de bedoeling van God met het hele volk Israël, zoals we zagen, maar het blijkt altijd weer hoe de duivel kans ziet om christenen van de eenvoudige en loutere toewijding aan Christus af te trekken en op ver­keerde wegen te leiden. Zo spreekt de Heer Jezus in Openbaring van christenen die van hun hoogte gevallen zijn omdat ze de eerste liefde verzaakt hebben, die verkeerde leringen in de gemeente binnen brengen, die vermenging prediken, zoals Bileam, die afgoderij en geestelijke hoererij tolereren, zoals Izébel, die de naam hebben dat ze leven, maar dood zijn, en christenen die ongeïnteresseerd en lauw zijn.

Verder lezen we in Gods Woord over vleselijke christenen, onveranderde christenen, aartsgezinde christenen, en zelfs van christenen die wandelen als vijanden van het kruis van Christus, enz. enz. Heel veel variaties in christenen zoals je ziet, maar je kunt maar op één mannier priester zijn en dat is als bij de Levieten, door er radicaal voor te kiezen.

Ik geloof dat de keuze die christenen nu moeten maken, om door Hem tot priester gemaakt te worden, heel wat moeilijker is dan bij de Levieten in de woestijn. Er was daar in de woestijn weinig wat hun keuze in de weg kon staan. Hoe anders is dat in onze welvaartmaatschappij waar, bij veel christenen door de zorg voor het luxe leven, het Koninkrijk Gods niet meer op de eerste plaats komt. Hoeveel moeilijker is het in een zon­dige tolerante wereld je leven heilig en onbesmet van de wereld te bewa­ren? Maar het is de heilige Geest, Die in deze tijd een sterke roep in de harten van gelovigen werkt, om tot een diepe innerlijke keuze te komen om de roeping en verkiezing vast te maken.

‘Komt tot Hem’, de levende steen, en laat je vormen en maken tot levende stenen en laat je invoe­gen in dat geestelijke huis, waar de Heer nu mee aan het bouwen is. “Om een heilig priesterschap te vor­men, een volk Gode ten eigendom”, zegt Petrus.

Een heilig priesterschap

Wij weten dat de schepping zucht en kreunt als een barende en uitziet naar de openbaring van de zonen Gods. En die zonen Gods vormen het heilige priesterschap als speciaal volk wat Gods eigendom is. Daar wacht God ook op als de geduldige Landman, Hij ziet daar even verlan­gend naar uit als de zuchtende schepping want Hij heeft de mens­heid lief en lijdt met hen mee. En die zonen Gods tovert de Heer niet uit de hoge hoed, maar “Hij ‘maakt’ een volk tot priesters voor God”! Daar is de Heer voortdurend mee bezig.

Maar dat kan alleen maar in een gewillig volk, in geheel overgegeven levens. Dat kan de Heer alleen maar in waarachtige discipelen van Hem, die net als de stam der Levieten radi­caal kiezen voor de Here. Die alles, maar dan ook alles minder willen achten dan Hem en het Koninkrijk Gods. Die willen breken met alle vormen van ongerechtigheid en wereld-gelijkvormigheid, en wat kan dat diep ingeslepen zitten in denken en handelen!

De apostel spreekt van een ‘Heilig priesterschap’ en van een ‘Heilige natie’. Het hier gebruikte Griekse woord voor ‘heilig’ is: ‘Hagios’, en dat bete­kent niet ‘heilig’ in de zin van ‘afge­zonderd’, maar dit woord heeft de betekenis van: ‘Het heilig zijn als een eigenschap van personen en zaken die bij God horen en daarmee apart staan van de profane, zondige wereld’.

Dit staat Petrus voor ogen als hij over een heilig priesterschap schrijft. Daarom schrijft hij in 1 Petrus 1 vers 15 en 16 (1 Petr. 01:15-16): “Maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt zo ook gijzelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: weest heilig, want Ik ben heilig”. Hij schrijft hier: “in al uw wandel”, en daar begint hij hoofdstuk twee dan ook mee: “Leg dan af alle kwaadwilligheid, alle bedrog, (alle) huichelarij, (alle) afgunst en alle kwaadsprekerij”. Allemaal zaken die in de wereld heel gewoon gevonden worden en gehanteerd worden. Het verdraagt zich echter niet met een heilig priesterschap.

Het ware model

Het gaat om een volk wat zichzelf wil verloochenen zoals de Heer dat ook totaal en volledig gedaan heeft. Hij heeft iedere dag Zijn kruis opge­nomen en Hij vraagt dat ook van een ieder die Zijn discipel wil zijn. De Heer zelf is de kostbare Hoeksteen waar dat geestelijke bouwwerk op rust en Hij is bepa­lend voor dat hele gebouw van leven­de stenen. Hij is als Hogepriester het enige ware model voor de pries­ters. Hij zoekt voor de bouw stenen die van Zijn soort willen zijn. Die Zijn gezindheid en karakter lief­hebben en door Woord en Geest deze metamorfose willen ondergaan. Van Jezus staat geschreven, dat Hij de afstraling is van Gods heerlijk­heid en de afdruk van Zijn wezen Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a). Evenzo zullen de pries­ters de afdruk mogen worden van de Hogepriester en de afstraling van Zijn heerlijkheid.

Zo ontstaat er een volk wat met niets op deze wereld vergeleken kan wor­den omdat het met het hart niet meer van deze wereld is en mede daardoor geheel met Christus bekleed zal zijn.

Wakker zijn

Ik geloof dat het belangrijk is dat gemeenten zich bewust zijn of bewust worden van dit werk van de Heer en dat dat Zijn prioriteit heeft. Juist in deze laatste fase zal de dui­vel alles op alles zetten om gelovigen af te leiden van het doel van de Heer met de gemeente. In de E.O-gids las ik een korte gedachte van Aldwin Geluk, redac­teur van het Nederlands Dagblad, die een artikel schreef: “Verlos ons van de hypes”. Hij stelt: ‘De ene na de andere christelijke hype teistert de Nederlandse kerken. De waan van de dag neemt steeds vaker de plaats in van een gedegen visie voor de langere termijn’. Hij constateert verder dat de christenen aangesto­ken zijn door het virus van de ver­vlakking. Dat het steeds moeilijker wordt werkers te vinden voor het gemeentewerk en dat de kennis van de Bijbel zienderogen afneemt.

Paulus schrijft in Romeinen 13 vers 11 (Rom. 13:11) dat het thans de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen we tot geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Een woord wat meer dan ooit actueel is, denk ik!

 

Notities die om aandacht vragen door Gert Jan Doornink

Angst, een slechte raadgever-

Het is een algemeen aanvaard gegeven, dat angst een slechte raadgever is. Daar hoeft ook niet aan getwijfeld te worden, want door angst kan een mens innerlijk verlamd geraken. Wanneer ang­sten iemand in hun greep hebben, kan zo’n persoon in inacti­viteit verzanden of tot wanhoopsdaden komen. Dat is zowel het geval bij gewelddadigheden in de natuurlijke wereld als op het geestelijke erf. Wie vrij van angst is, kan zich een gelukkig mens voelen. Maar toch kan ook daar een addertje onder het gras zitten. Wanneer iemand angstpatronen geen kans geeft door een onbeperkt godsvertrouwen, is dat een goede zaak. Maar er kan ook sprake zijn van een grote mate van naïviteit, van een in het leven nergens gevaren zien, en dat kan er toe leiden dat de betrokken mens onbekommerd voortgaat in een risicovol bestaan. De bedenkelijke kanten van het bestaan onderkennen, leidt ertoe dat men tijdig kan anticiperen op gevaren van buitenaf. Een in gezelschap van Jezus vrij en onbezorgd leven leiden, houdt niet het dragen van oogkleppen in. Zie de gevaren onder ogen, maar leef in vertrouwen op de Heer. (Cees Maliepaard)

De kracht Gods

Het evangelie is “Gods reddende kracht voor allen die geloven”, schrijft Paulus in zijn brief aan de gemeente te Rome. Deze opmerking heeft ook vandaag, 2000 jaar later, nog 100% rechtsgeldigheid. Het woord ‘evan­gelie’ betekent ‘goed nieuws’ of ‘vreugdevol bericht’. En wat maakt meer blij dan dit geweldige nieuws dat bestemd is voor iedereen. Maar die dit heeft ontdekt is wel geroepen het verder bekend te maken! Het is niet vanzelfsprekend dat hpt automatisch bij anderen terecht komt. Zelfs in deze dagen, nu de massacommunicatiemiddelen zo ruimschoots voorhanden zijn, is het nodig om persoonlijk aktief te blijven. Een eenvoudig gesprek zet soms anderen al aan het denken en vooral ook uit ons ten goede veranderde leven zal blijken wat het evangelie voor ons betekent. We krijgen daarbij natuurlijk ook met tegenstand te maken. De vijand haat nu eenmaal iedereen die zich positief gaat opstellen ten aanzien van het Koninkrijk Gods. Dan is het nodig dat we ons, zoals Paulus in dezelfde regel schrijft, ons niet te schamen. We hoeven nergens bang voor te zijn want het is immers de kracht van God die in ons is en die nog ver­der gestimuleerd wordt als we vervuld zijn met Gods Geest.

Bidden…

Als je bidt zal Hij je geven, Als je klopt aan de deur zal Hij opendoen, Als je zoekt dan zul je ’t vinden… Bidden is, in het kort gezegd, praten met Jezus, praten met God. Je maakt je los van de dingen waar je op aarde mee bezig bent en stelt je actief op in de geestelijke wereld. Bidden is een bewuste activiteit. Het is meer dan je verlan­gens (verlanglijstje) bij Jezus bekend maken en dan weer snel teruggaan naar alle andere bezigheden. Bidden is meer, het is dieper, intenser! Als je bidt, heb je contact met Jezus. Je bouwt aan je relatie met Hem, Hij geeft je antwoorden op je vragen, Hij geeft je kracht, Hij is er voor jou. “Geliefden, als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden, daar wij zijn geboden bewaren en doen wat welgevallig is voor zijn aangezicht” 1 Johannes 3 vers 21 en 22 (1 Joh. 03:21-22). (Yvonne Sulman)

Toegankelijk zijn – Tot nieuwe ‘Dichter des Vaderlands’ werd onlangs de 61-jarige Driek van Wissen gekozen. De Nederlandse dichters kiezen om de vier jaar één uit hun mid­den die dan deze zelf bedachte titel ontvangt. Hij is de opvol­ger van Gerrit Komrij. Met name het elitaire deel van de dich­ters was het met deze keuze niet eens omdat zijn gedichten te simpel zouden zijn. Van Wissen die wekelijks een bijdrage levert aan het Nieuwsblad van het Noorden, terwijl zijn gele­genheidsgedichten binnenkort ook in NRC/Handelsblad en wellicht andere kranten zullen verschijnen, schrijft voorname­lijk luchtige pleziergedichten waarbij vormvastheid een ken­merk is. Hij bedient zich graag van het sonnet, de limerick of het rondeel om zijn vaak actuele beschouwingen de wereld in te sturen. Van Wissen is zich bewust dat bepaalde groepen vinden dat poëzie elitair moet zijn, maar hij vindt van niet. ‘Toegankelijkheid, dat gaat het om’, is zijn mening. En op dit laatste willen we graag even inhaken, want behoort dat ook niet het principe te zijn van ons, nieuwe scheppingen in Christus?

In hoeverre sluiten wij ons af voor anderen of stellen wij ons juist open voor de ander? Dat laatste is natuurlijk de bedoe­ling. De ander behoort met zijn nood, zijn problemen, kort­om met alles een open oor en hart bij ons te vinden. Of heb­ben we ons zo ‘opgesloten’ in onze eigen mening over hoe de ander zijn geloof behoort te beleven, dat wij bang zijn dat we dan compromissen sluiten? Natuurlijk hoeven wij datgene ‘wat wij geloven en leren’ niet onder stoelen of banken te steken, maar wij zouden geen goede getuigen van Christus zijn als we dan niets met hen te maken willen hebben. Het gaat juist om de praktische toepassing van ons geloof wat de ander jaloers kan maken om ook een christen te worden. Laten we daarom het woord ’toegankelijkheid’, als kenmerk van ons christen-zijn, hoog in het vaandel hebben geschre­ven. (Gert-Jan Doornink)

 

De weg van Kaïn of de weg van Abel? Door Paul de Groes

Het verhaal van Kaïn en Abel kun­nen we lezen in Genesis 4 vers 1 tot en met 16 (Gen. 04:01-16. De oplettende gelovige lezer merkt al gauw op dat dit een lering van Mozes moet zijn. Door de Geest Gods reikt hij ons iets aan dat voor ieder gelovig mens van belang is. Historisch gezien kunnen we het verhaal niet plaatsen. Neem bijvoor­beeld het gegeven dat Kaïn een vrouw nam. Waar komt deze vrouw vandaan? We moeten dus in de eer­ste plaats de lering uit dit verhaal onderzoeken en niet beginnen met het nagaan of dit verhaal al dan niet echt gebeurd is.

Wat gebeurde er?

Kaïn wordt afgebeeld als landbouwer en zijn nakomelingen werden stedenbouwers en muzikanten en sme­den. Kortom het verhaal leert dat Kaïn en zijn nakomelingen cultuur­bouwers worden. Omdat Kaïn zo met de wereld bezig was had hij geen voortdurend contact met God. Abel de schaapherder moet dat wel gehad hebben want zijn offer werd aangenomen en dat van Kaïn niet. Kaïns offer werd niet in dank af genomen. Zijn offer had veel meer te maken met het kopen van de goedgunstigheid van God. Het leek en was veel meer te vergelijken met de offers van de religies rond om Israël.

Net zoals in het verhaal van Jezus over de barmhartige Samaritaan, waarin de schriftgeleerde voorbij ging aan de beroofde mens, geeft Jezus aan dat deze Samaritaan de wet meer naleefde dan de godgeleer­de. En zoals Abel, Kaïn irriteerde zo irriteerde Jezus de schriftgeleerden van Zijn tijd op aarde. Deze ergernis leidde beide keren tot moord. Na de uitbarsting van woede en d^» gewelddadige mokerslag op het lichaam van Abel, kreeg Kaïn spijt. Verder werd Kaïn angstig. Hij zei immers: “Een ieder die mij aantreft zal mij doden”.

Tot onze grote verbazing zien we dat God hem daarom beschermd met een teken. In dit teken zien de Joden de eerste instelling van de besnijde­nis. Kerkchristenen kunnen er een beeld in vinden van de kinderdoop. God is ondanks de misstap van Kaïn barmhartig. Maar Kaïn moet echter wel de gevolgen van zijn misstap dragen en hij mag niet meer in de nabijheid van het door God gegeven land blijven. 

Gods eerste vragen

In Genesis 3 vers 9 (Gen. 03:09) vraagt God aan Adam en Eva “Waar zijt Gij?” want God miste hun nabijheid, en dus hun liefde voor Hem. Hier in Genesis 4 vraagt God aan de mens Kaïn “Waar is uw broeder?” Kaïn antwoordt: “Ben ik mijn broeders hoeder?” Hier blijkt het egoïstische karakter van de cultuurbouwer Kaïn. Deze twee eerste vragen van God aan de mens zijn een verwijzing naar wat volgens Jezus het meest belangrijke van de Wet van God is: God liefhebben en je naaste als jezelf liefhebben Lucas 10 vers 27 (Luc. 10:27). Dus wel degelijk je broeders hoeder wil­len zijn.

In dit verhaal staat Kaïn als pars pro toto voor de mens als cultuurdrager. (Pars pro toto = de éne staat voor­beeld voor een grote groep). Alle cultuur ontstaat en komt tot stand door de ontmoeting van de mens met de aardbodem. In contact met de materie… de schepping ontdekt de mens zijn eigen vermogen om:

a.te scheppen,

b.uit te vinden,

c.te bedenken,

d.instrumenten te maken, zodat hij

e.huizen, steden kan bouwen. Dit is wel degelijk in de lijn van Genesis 3, namelijk de opdracht om de aarde te bouwen en te bewaren. In deze taakstelling zal de mens zich tot een persoonlijkheid moeten ont­wikkelen. (Denk aan mijn vorige artikel). Bij het bewerken van die opdracht, zal hij ook de verantwoor­delijkheid voor zijn naaste een plaats moet geven in zijn bestaan.

Wat Kaïn moest leren

Kaïn liet zien dat hij vooral bezig was met zijn eigen belang. Pas toen hij in confrontatie met de Schepper kwam werd hij zich deerlijk bewust dat een mens alleen (!) een prooi voor de kwaadwillende is. Kaïn (de mens dus) moest leren dat de samenhang der dingen een zeer belangrijke plaats in zijn bestaan moest geven. Dat wil zeg­gen: de samenhang tussen ouders en kinderen, tussen dorps- en stads­genoten, tussen de leden van één generatie, tussen een arbeidsge­meenschap, lussen gemeenteleden van een kerk. Daar ligt een, of liever, dé beperking van onze vrijheid. De geest van Kaïn is in dit verhaal de geest van afzondering, ieder mens voor zich én de maatschappij als geheel, staat steeds weer voor de beslissing of zij in deze mentaliteit wil leven.

De weg die Kaïn koos brengt hem verder van de warme liefde van God en hij komt in de kilte van angst en éénzaamheid. Dit geldt ook voor ons als wij ons niets gelegen laten liggen aan het lot van onze medemens. In 1 Johannes 3 vers 12 (1 Joh. 03:12) lezen we “Waarom vermoorde hij (Kaïn) hem (Abel)?”. Het antwoord is duidelijk: “Omdat zijn werken boos waren en die van zijn broeder rechtvaardig.

Geloven en (niet) kunnen bewijzen

 

Tegenover deze heilloze weg van Kain staat de weg van Abel die een voorafschaduwing is van de Christus, de weg van heilige Geest. Jezus leert wie zijn broeder (medemens) haat, is in de duisternis, maar wie zijn broeder liefheeft blijft in het licht. 1 Johannes 2 vers 10 en 11 (1 Joh. 02:10-11)

 

 

De keuze voor het leven door Yvonne Sulman

leder moment van de dag, bij iedere gedachte, hebben we een keus te maken. Een keus tussen levende gedachten en ‘doodse’ gedachten; tussen het zege­nen of verwensen van de mensen om je heen.

Gedachten hebben hun oorsprong in de geestelijke wereld. Ze komen uit het koninkrijk van God of uit het rijk der duisternis. Dus wanneer je met je eigen verstand ingaat op een gedachte uit het koninkrijk van God, kom je en blijf je in het klimaat van Gods koninkrijk. Andersom net zo. Ga je in op een gedachte uit het rijk der duisternis, dan kom je onder dat klimaat. En je blijft daar ook onder net zo lang tot jij zelf die stap weer zet naar het koninkrijk en het kli­maat van God.

Gelukkig mogen wij, door de kruisdood én de opstanding van Jezus, op grond van ons geloof vergeving vragen (en ontvangen!) voor de dingen waarin we nog te kort schieten.

die van zijn broeder rechtvaardig”. Tegenover deze heilloze weg van Kaïn staat de weg van Abel die een voorafschaduwing is van de Christus, de weg van de heilige Geest. Jezus leert wie zijn broeder (medemens!) haat, is in de duister­nis, maar wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht 1 Johannes 2 vers 10 en 11 (1 Joh. 02:10-11).

 

Geloven en (niet) kunnen bewijzen door Gert-Jan Doornink

‘Wat we geloven, maar niet kunnen bewijzen’ was de kop van een pagi­nagroot artikel in NRC/ Handelsblad. Het artikel opent met de vraag: ‘Wat gelooft u dat waar is, hoewel u het niet kunt bewijzen?’ en schrijft: ‘Deze vraag stelde de New Yorkse literaire agent John Broek­man op zijn originele internetsite edge.org aan 120 hoofzakelijk Amerikaanse wetenschappers en intellectuelen’.

De krant stelde dezelfde vraag aan acht Nederlandse denkers. Er komen allerlei interessante antwoorden uit de bus. Zo merkt Marita Mathijsen, hoogleraar moderne letterkunde aan de UvA, op: “Alleen boodschappenbriefjes schrijf ik nog met de pen. De rest gaat allemaal op de compu­ter. Ik produceer slechts digitaal. En toch blijf ik er heilig van overtuigd dat het papieren boek de toekomst houdt. Ik beleef geen leesgenot aan het beeldscherm. Het materiële van de letter bepaalt letterlijk en figuur­lijk het gewicht van een boek. Een publicatie die je leest vanaf een scherm glijdt even gemak­kelijk uit je geheugen als de letters van het beeld wegglijden”.

Het gedrukte woord

Het is een bewezen feit dat, in tegenstelling met de verwachting van sommigen, het op papier gedrukte woord nooit zal verdwij­nen. Natuurlijk is de computer een zeer belangrijk hulpmiddel en zul­len talrijke toepassingen uitsluitend nog via het beeldscherm verwerkt worden. Maar het op papier gedruk­te woord zal nooit verdwijnen. Dat wordt wel bewezen doordat er nog nooit zoveel papier wordt gebruikt als thans. Natuurlijk zijn er verschuivingen in het gebruik en loopt bijvoorbeeld het lezen van kranten terug, maar vooral doelgroep-gerich­te tijdschriften zien hun oplage stij­gen. Louise J. Gunning-Schepers, voorzitter van de raad van bestuur van het AMC, komt in tegenstelling met de algemene verwachting tot de conclusie dat de mens niet ouder zal worden dan 100 jaar. Zij kan het niet bewijzen “maar het heeft wel de charme van een wetenschappelijke hypothese die in de toekomst door de empirie weerlegd kan worden. Ondanks die beperkte levensduur­verlenging denk ik dat het aantal jaren dat Nederlanders in goede gezondheid leven nog flink zal toenemen”.

Laatste levensfase

Gunning-Schepers pleit voor een ‘herinrichting’ van onze laatste levensfase: “Het is van essentieel belang dat de inrichting van de twee­de helft van onze 100 jaar met meer creativiteit ter hand wordt wordt genomen. Je zou bijvoorbeeld een samenleving kunnen inrichten waar­bij iedereen met zijn vijftigste met pensioen gaat uit zijn eerste carrière. Iedereen tussen 50 en 60 krijgt een lage uitkering, tussen 60 en 70 loopt de uitkering langzaam op tot het uiteindelijke pensioenbedrag. In 2020 jaar wordt iedereen geacht een tweede carrière te maken. Je zou alsnog leraar kunnen worden of je diensten kunnen aanbieden in ont­wikkelingslanden”. Een heel ander geluid laat de viroloog Ab Osterhaus horen. Hij schrijft: “Hoewel ik het niet kan bewijzen, ben ik er van overtuigd dat we ook in de toekomst meer geconfronteerd worden met wereldwijde uitbraken van influenza (pandemieën) die miljoenen men­sen het leven zullen kosten. In de afgelopen eeuw is de wereld driem­aal geteisterd door zo’n pandemie: de Spaanse griep (1918-1919), de Aziatische griep (1957) en de Hongkonggriep (1968). De Spaanse griep alleen kostte ongeveer 2 procent van de wereldbevolking (onge­veer 40 miljoen mensen) het leven. Aan de basis van het ontstaan van een influenzapandemie ligt de trans­missie van een vogelinfluenzavirus naar de mens”.

Geloof zonder bewijs

Robbert Dijkgraaf, hoogleraar mathematische fysica aan de UvA, tenslotte is van mening dat er een logische reden is voor het voortbe­staan van het universum. Hij gelooft “maar kan niet bewijzen, dat er een logische, wiskundige reden daarvoor is en waarom het de eigenschappen heeft die het heeft. Alle patronen in de natuur, van de elementaire deel­tjes en hun onderlinge krachten tot aan het leven op aarde, zijn het gevolg van een aantal fundamentele principes.

Dat betekent in het bijzonder dat alle natuurconstanten, zoals de massa van het elektron, geen wille­keurige waarden hebben, maar in principe kunnen worden berekend. Ik geloof ook dat wij mensen, met onze beperkte hersencapaciteit, in staat zullen zijn deze diepere princi­pes te doorgronden. Als we dit inzicht uiteindelijk hebben bereikt, zal het universum vanzelfsprekend en onontkoombaar blijkbaar te zijn. Kortom, ik geloof dat de schepper geen keuze had: het heelal werkt zoals het werkt, omdat er simpelweg geen andere mogelijkheid is om het te laten werken”.

Werkelijke waarde

Dijkgraaf is ook de enige die het woord ‘schepper’ aanhaalt, wat hij daaronder dan ook mag verstaan. Wij die geloven in God, de Schepper van hemel en aarde, hebben geluk­kig een andere dimensie van leven en verwachting in ons, zonder alle wetenschappelijke verwachtingen daarbij meteen in de prullebak te gooien. De werkelijke waarde van ons leven schuilt namelijk juist in het geloof, zoals in de Hebreeënbrief omschreven wordt: “Het geloof legt de grondslag voor alles waarop we hopen, het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien”, zegt de NBV vertaling.

Het NBG vertaalt dat het “de zeker­heid is der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet” Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01). Het woord ‘geloof’ is in de loop der jaren in het gewone spraakgebruik sterk gedevalueerd. Als we nu zeg­gen: ‘Ik geloof het wel’, bedoelen we daarmee vaak dat we het niet zeker weten. Of het andere gezegde: ‘Geloven doe je in de kerk, hier moet je het zeker weten…’ Wie echter wedergeboren is, van een zondaar een kind van God geworden en daarmee een nieuwe schepping in Christus is, weet heel zeker waar­om het bij ‘geloven’ werkelijk gaat. Het geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus neemt elke onze­kerheid weg en maakt ons bewust dat we niet alleen te maken hebben met de natuurlijke wereld en het tij­delijke, natuurlijke leven, maar ook een plaats hebben in de geestelijke wereld die eeuwig standhoudt.

Als een kind aanvaarden…

Voor velen is dat ‘verborgen’, helaas ook vele wetenschappers horen daar­bij. Dat was in de dagen van Jezus ook al zo, toen Jezus twee-en-zeven­tig leerlingen twee aan twee had uit­gezonden om in praktijk te brengen wat hij hen had geleerd. Toen ze vol vreugde waren teruggekeerd, omdat ze hadden ervaren hoeveel impact de woorden van Jezus bij practische toepassing hadden gehad, dankte Jezus zijn Vader daarvoor met de woorden: “Ik loof u, Vader, Heer van hemel en van aarde, omdat u deze dingen voor wijzen en verstandigen hebt verborgen, maar ze aan eenvou­dige mensen hebt onthuld” Lucas 10 vers 21 NBV (Luc. 10:21). Bij ‘wijzen en verstan­digen’ behoren we niet uitsluitend aan wetenschapsmensen te denken, maar het gaat erom dat we het evan­gelie eenvoudig als een kind dienen te aanvaarden. Lees ook wat Jezus hierover zegt in bijvoorbeeld Matteüs 18 vers 1 tot en met 3 (Matt. 18:01-03). Het evangelie zoals Jezus dat bracht is er voor iedereen. Jezus in het geloof aanvaarden als Heer en Heiland brengt ons in een nieuwe wereld, de wereld van het Koninkrijk Gods. Dat raakt diep verankerd in ons hart en leven en kan niemand ons afnemen. NRC/Handelsblad schreef over geloof en verwachting die niet te bewijzen valt, en dus afgewacht moet worden of het zo gebeurt als men denkt. Het andere geloof heeft als grote bewijs de Geest van de levende God die, zoals Paulus schrijft in Romeinen 8 vers 16 (Rom. 08:16), “met onze geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn”.

 

Vernieuwing van ons innerlijk door Gert Jan Doornink

“Ook al gaat ons uiterlijk bestaan ver­loren, ons innerlijk bestaan wordt van dag tot dag vernieuwd” 2 Korinthe 4 vers 16 NBV (2 Kor. 04:16).

Deze oorspronkelijk aan de gemeente van Korinte geschreven woorden hebben ook vandaag nog een belangrijke betekenis. Omdat ze eigenlijk precies aangeven waarom het in ons leven gaat. Eerst zegt Paulus dat ‘ons uiterlijk bestaan verloren gaat’. Dat is iets wat iedereen ervaart in zijn leven. Naarmate we ouder worden hebben we veelal een bril nodig, ons haar wordt grijs of we worden geheel of gedeeltelijk kaal, rimpels ontstaan, ledematen worden stijver. Verdere voorbeelden hoeven we niet aan te halen. Iedereen heeft er mee te maken en we proberen er ook alles aan te doen dit verouderingsproces af te remmen. Op zich is dat niet verkeerd, want het is natuurlijk wel belangrijk dat we ook lichamelijk zo lang mogelijk vitaal blijven. In onze dagen zien we zelfs bij een deel van de mensen een wanhopig gevecht tegen dit verouderingspro­ces. Allerlei instituten haken daarop in en de bladen staan vaak vol adver­tenties en artikelen er iets aan te doen. Ook dat hoeft niet altijd ver­keerd te zijn, iemand die een bril nodig heeft of een gebit zal het vanzelfsperkend in orde laten maken, maar als het een obsessie wordt die ons dag en nacht bezighoudt, is het natuurlijk een verkeerde aangelegen­heid, zeker als we een nieuwe schep­ping in Christus zijn. Paulus gaat over dit verval van ons uiterlijk bestaan niet verder in. Hij konstateert eenvoudig het feit, maar hij maakt wel een zeer belangrijke vergelijking als hij ook nóg een onderdeel van ons mens-zijn daarbij betrekt, namelijk ons innerlijk bestaan. Ook met dit innerlijk bestaan gebeurt tegelijkertijd iets, namelijk het vernieuwt zich!

Een groot verschil

Nu zijn ‘verloren gaan’ en ‘vernieu­wen’ woorden die wel radicale tegen­polen zijn. Het één gaat verder ach­teruit, tot er niets van overblijft; het ander gaat verder vooruit tot de voltooing en volmaaktheid is bereikt. Een wereld van verschil! Paulus wil met zijn opmerking ook duidelijk aangeven dat ons innerlijk bestaan het belangrijkste is. Ons uiterlijk bestaan is tijdelijk, maar innerlijk blijven we eeuwig bestaan. Maar zolang we nog te maken heb­ben met ons uiterlijk bestaan, ont­wikkelt ons innerlijk bestaan zich ‘binnen’ dat uiterlijk. Iets om over na te denken!

Het is dus niet zo dat ons uiterlijk bestaan onbelangrijk is. Daarom schrijft Paulus er ook bij dat de ver­nieuwing van ons innerlijk bestaan, van dag tot dag plaatsvindt.

De geestelijke groei houdt bij het ouder worden niet op. Iemand kan bijvoorbeeld op 80-jarige leeftijd geestelijk nog zeer aktief zijn en soms van veel groter betekenis zijn, dat een jongere van 20 die nog aan het begin van zijn geestelijke groei staat.

Maar hoe het ook zij -jong of oud- iedereen heeft met het proces van het ouder worden en de vernieuwing van ons innerlijk te maken. En wat dat laatste betreft: laten we ons van dag tot dag volledig open­stellen voor deze vernieuwing zodat afremming geen kans krijgt roet in het eten te gooien. Want ‘openstel­len’ betekent niet een afwachtende houding aannemen, maar blijkt dat men zichzelf aktief betrokken weet bij alles wat de geestelijke vernieu­wing betreft. Innerlijke vernieuwing is een zaak van geloof, gehoorzaam­heid, bereidwilligheid, dienstbaar­heid en wat men verder nog kan opmerken ten aanzien van de ontwikkeling van de nieuwe mens die meer en meer één wordt met de leef- en denkwereld van de levende God!

 

Behoeften en verlangens door Tine ‘tHart

We hebben allemaal natuurlijke behoeften, denk aan: drinken, eten, slapen/rust, liefde, licht,voortplan­ting, etc.

Wat zo bijzonder is: alle behoeften die we vervullen zijn ook prettig. Denk maar eens aan dorst. Hoe heerlijk is het om dan te drinken. En honger: je schuift niet een laatje open en doet er voeding in en doet het laatje weer dicht zodat je voldoende voedingsstoffen hebt om te blijven leven. Nee. het gaat via je reukvermogen, je smaakpapillen en (als het koken goed gelukt is en je vindt het lekker) je geniet ervan. En meestal is het samen eten ook heel gezellig: een ontmoetingstijd. Wanneer je moe bent en je kunt lek­ker in je bed kruipen. Heerlijk! En wanneer het zonnetje schijnt en je kunt buiten wandelen en je koes­teren in de warmte: dat maakt je blij!

Liefde, hoe kan je daarvan genieten om over en weer liefde te geven en krijgen.

En ook de voortplanting is zodanig geschapen dat (wanneer het op een goede manier gebruikt wordt) het heel plezierig is om een kind te ver­wekken. (Het baren van een kind is niet zo leuk, maar dat komt door de zondeval).

Ook in de hele schepping is het zo mooi: appels komen niet zomaar aan de boom, nee: er komen eerst prachtige bloesems en daarna de appel (die ook prachtig is). En zo is het met alles, we mogen er met al onze zintuigen en gevoelens van genieten.

We hebben dus behoeften en God heeft het zó gemaakt dat we er van genieten wanneer we die behoeften bevredigen.

Geestelijke behoeften

Jezus haakt hier ook op in. Eerst bevredigt hij de lichamelijke honger door de wonderbare spijziging. Daarna zegt Hij: “Ik ben het brood des levens” 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16). Hij zegt verder: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke” Johannes 7 vers 37 (Joh. 07:37).

En Hij geeft ook rust! “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven” Matteüs 11 vers 28 (Matt. 11:28). Ook onze behoefte aan licht vervult Hij: “Ik ben het Licht der wereld” Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12).

En natuurlijk ook onze behoefte aan liefde vervult Hij: “Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad” Johannes 15 vers 9 (Joh. 15:09). Hiermee leert Jezus ons dat we gees­telijk dezelfde behoeften hebben als het lichamelijke. Die behoeften uiten zich in een diep innerlijk ver­langen. Jezus bevredigt al die behoeften en verlangens. En daar kunnen we ontzettend van genieten! Denk ook maar eens terug aan je bekering, je wedergeboorte. Daar heb je toch ontzettend heerlijke her­inneringen aan. Alles stond in vuur en vlam! En dan de doop in de Heilige Geest, als het ware je bevruchting.

Ieder mens heeft die behoeften, en wanneer men niet gelooft in Jezus en door Hem die behoeften doet ver­vullen, zoeken ze die vervulling ergens anders, waarvan we het resul­taat om ons heen zien.

Nog een behoefte

Toch is er nóg een behoefte die we hebben. Een diep innerlijk verlan­gen die we misschien nog niet boven water hebben, maar er toch is. Dat is ons levensdoel.

Wat is ons levensdoel? Om dat te beantwoorden kunnen we ons afvragen: Waarom zijn wij er? Het boek Doelgericht leven, gaat er ook over. Maar formuleer het zelf eens? Waarom ben ik er? Dit weten wij:

God schiep ons naar Zijn beeld Genesis 1 vers 27 (Gen. 01:27).

God wil gemeenschap met ons  1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09).

Hij wil dat we groeien en ontwikke­len en volwassen worden en dat we op Jezus lijken! Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29).

En Hij wil ons gebruiken voor zijn doel. Hij wil jou gebruiken! Niet af en toe, of als je even tijd of zin hebt: nee, Hij wil je altijd gebruiken! Ook niet pas wanneer je volwassen bént, maar in elke ontwikkelings­fase. Want God zoekt kanalen waar­door Hij heen kan werken. Heb je wel eens ervaren dat God door je heen werkte? Dat je net dat­gene zei, waardoor die ander geraakt wordt en op het goede spoor kwam? Of wanneer je een mens in nood kon helpen?

Hoe voelde je je dan daarna? Bij mij geeft dat een gevoel van ver­wondering (dat God mij gebruikt heeft!) en blijdschap en diepe vol­doening.

Ik geloof dat er dan een stuk inner­lijke levensbehoefte bevredigd is. Leven voor Gods doel is een levens­behoefte van jezelf, en werkt gewel­dig uit naar de mensen om je heen. Geef jezelf over aan God! Romeinen 12 vers 1 en 2 (Rom. 12:01-02).

Laat Hem je vormen en vullen en gebruiken. De schepping hunkert ernaar! Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). En je zult er van genieten, want het bevredigt je allerdiepste behoefte!