Mantel

 

Er was een mevrouw, die had zelf van een prachtig patroon een mantel gemaakt.

Op lange winteravonden had ze daar ijverig aan genaaid; prachtig afgezet met leer, en in hele mooie warme kleuren.

Ze had een naamlabel in de kraag genaaid, en ze droeg hem met gratie en zwier.

Maar na een hartstikke leuk feest wilde ze ’s avonds terug…, mantel weg! Helemaal weg, ze heeft zich suf gezocht; nergens te vinden. Maar haar naam stond er toch in? Waarom brengt iemand hem dan niet terug?

Enfin, een paar jaar later scharrelt ze door een stadje in de buurt; bij een Second Hand Shop blijft ze staan, ze kijkt eens in de etalage, en denkt: héé…, en nog eens kijken…., dat is toch niet waar? Ze kijkt nog eens, en gaat naar binnen.

Ze vraagt of ze die mantel uit de etalage eens mocht zien. ‘Natuurlijk mevrouw’.

Ze legt hem op de toonbank, bekijkt het en zegt: ‘ach, wat ziet ‘ie er uit, hij ziet er niét meer uit’. Zoveel slijtplekken, hier en daar wat uitgescheurd; vuil, verfletste kleuren. Het was nou niet bepaald met zorg en liefde behandeld. En het labeltje met haar naam was er uitgetornd.

Ze zegt: ‘dat is mijn mantel’. Ja, dat kan best wezen, zegt die man, ja, maar u moet hem wel kopen.

Hij noemt een prijs en zij betaalt, want het is háár mantel, en ze loopt er mee de winkel uit. En ze zègt tegen die mantel:

‘Je bent gekocht en betaald, je bent weer van mij!’

Ze laat hem weer helemaal restaureren tot het de originele mantel is. Háár eigen mantel, die helemaal bij haar karakter past. En het droeg haar naam weer!

 

Ik ga het dus over ‘mantel’ hebben.

Als kleine jongens, broertjes, moesten we altijd van dat hele grove ribfluweel, arbeidersfluweel, broeken dragen.

Je kon de Sikkens op mijlen afstand herkennen aan de broek en aan de bretels en vaak ook aan de klompen.

Als het koud was, hadden we een alpino-petje op, ken je die dingen? Nou, wij droegen ze zo idioot joh, op één oor als het koud was; het was echt geen gezicht, maar het interesseerde ons ook niet hoe we het droegen. Vaak droegen we ook afdankertjes van een ander, die werden vernaaid, of uit de broek van vader zat nog genoeg stof om er nog een broek uit te halen, en dat droeg je dan. De truien werden door tantes gebreid, die kreeg je dan, en daar was je dan wel blij mee. Zo gauw het nieuw was, was je blij. Wat was ik ook blij als ik ècht iets nieuws kreeg wat in de winkel was gekocht. Ik zie het me nog op de stoel leggen naast m’n bed, dan kon ik em zondagsmorgens voor het eerst aan, want dán mocht het.

M’n moeder had een keer nogal dikke witte stof, en toen heeft ze er voor m’n broer Jan en voor mij een regencapeje van gemaakt. Ik was 8 en hij was 7 jaar geloof ik, iets in die buurt.

‘Motten wij dat aan?’ ‘Ja, dat is goed tegen de regen’. ‘ja maar, het is zo wit’.

‘Trek aan, niet zeuren!’

En wij ermee naar school. Het regende. En aan dat capuchonnetje stak er zo’n

wit puntje omhoog. Wij stonden daar met ons tweeën op dat schoolplein als 2 envelopjes, en er werd gelachen jonge…, ze hebben geschreeuwd van het lachen om die 2 witte kaboutertjes.

Toen wij dus thuis kwamen, zeiden wij: ‘dit willen we niet meer aan’. Huilen…., ja maar, je moeder heeft er zo haar best op gedaan. ‘Ja, maar het hoort niet bij ons’.

Het was verschrikkelijk!

Het zegt ook wel iets over wat de ouders doorgaven aan de kinderen waar ze zich gééstelijk mee moesten kleden.

Je kreeg vaak de afdankertjes van een ander, of een stukje daarvan. Wat zij geloofden, dat nam je maar aan, want zij zeiden dat het wáár was. En dáár zit het hem natuurlijk in.

En zèlf denken…., dat kom je in ontzaglijk veel kerken en kringen tegen, zèlf denken, hó maar! Altijd maar aannemen wat een ander zegt. ‘Als die zegt dat het waar is, dan is dat zo’. Dus het gezag zit ‘em niet in wát hij zegt, maar het zit ‘em in wié het zegt. En dat is jammer.

Jezus zegt: het is beter voor jullie dat ik weg ga, maar Mijn schapen horen het wel, of het van Mijn Vader is of niet.

Dus het zit niet aan de persoon gebonden, maar het zit ‘em aan de waarheid zèlf, en dan blijkt de waarheid ook iemand te zijn.

Zélf denken is zó belangrijk! Het zèlf over-wegen, de dingen toetsen.

Adam en Eva waren ongekleed; ze hadden niet eens kleren aan.

Deed het hen dan wat? Natuurlijk niet!

Het was pure onschuld; ze waren naakt. In het Hebreeuws staat het ook in de aktieve vorm, dat naakt zijn.

Ja, en dan gebeurt de ellende, en ineens zeggen ze: ‘we zijn naakt’. Dat wáren ze toch al? En nou verbergen ze zich tegen hun naaktheid! Hoe kan dat nou?

God zegt ook tegen Adam: wie heeft je bewust gemaakt dat je naakt bent?

Daar zit dus iemand achter, die op een ongezonde, onfrisse manier je ergens op heeft gewezen wat goed was, en dat heeft hij tot slecht verklaard, tot zondig.

Ook in het Hebreeuws staat daar het woordje ‘naakt’, maar wat blijkt? Daar staat het in de passieve vorm. Dat betekent dat je naakt gemaakt bènt!

Hun onschuld, waarin ze gekleed waren, dat was hun mantel, die was hen afgeroofd. Dát is verschrikkelijk!

Wie heeft je bewust gemaakt, beroofd van je onschuld.

En dan schaam je je, en je verbergt je.

Adam, waarom heb je je verborgen? Nou, zegt hij, ik ben bang. Dus het Godsbeeld was ook al verstoord.

Hoe kun je nou bang zijn voor een God die alleen liefde is? Dat bestaat niet, dat kán niet, daar ren je naar toe! Als je zonde hebt of iets dergelijks, dan ga je er juist naar toe! Ja, Hij is een goeie dokter.

Dus het Godsbeeld was ook al verstoord.

Maar ja, het denken van Adam werd onmiddellijk aangetast.

‘Wat is er gebeurd’, vraagt God.

Hij wist het wel, maar Hij wil het horen.

Dat is vaak heel belangrijk, dat je iets wel weet, maar het tóch wil horen.

Mariet weet best dat ik van haar hou, maar dacht je dat ze het nooit wilde horen?

En als je zonden graag vergeven wilt hebben, dan moet je het zeggen. Het is dan niet een onderonsje tussen God en jou, maar gewoon tegen iemand zeggen die door en door betrouwbaar is, maar dan heb je het gezègd. Uiten is zo belangrijk!

Maar ja, wat zegt Adam? Z’n denken is echt aangetast hoor. ‘Die vrouw’, daar gaat z’n vinger, die ik van U kreeg…

Alsjeblieft, wát een cadeau hè?

Ik heb een vrouw gekregen die mij verleid heeft tot zonden. Jaaa…., goedkoop hoor.

Maar ja, zo werkt dat nou eenmaal.

Schuld geven aan….., hoe is het met je? Nou, wie z’n schuld is dat? Ja, en daar gaan we…, het is de schuld van eh…m’n echtgenoot…., het is de schuld van m’n ouders…, ja, die waren niet zo best.

Of omstandigheden, ja, het is de schuld van de omstandigheden.

Of iemand in de gemeente, anders was ik allang geweldig gegroeid, maar ja, die houdt me altijd tegen…

En zo gaat dat maar door. Dat komt omdat je konstant met het begrip ‘schuld’ zit te werken.

Van Mariet heb ik geleerd dat als we onenigheid hebben, of er is iets, wat dan ook, maar laten we het woord ‘schuld’ niet noemen. We buigen ons samen over het probleem waar we mee zitten, en dat gaan we dan samen oplossen. Anders keert het zich steeds weer tegen elkaar.

Dus het woord ‘schuld’…..kapot schieten!!

Wij zijn ónschuldig! En waardoor? Heel simpel, dat is een juridische term, door het bloed van het Lam. Als Hij zegt dat je onschuldig bent, dan bèn je dat!

Maar heel veel mensen, ook christenen, zijn gekleed in kledingstukken, in mantels die helemaal niet bij hen passen.

Denk alleen maar eens aan mensen die zich uniform kleden, zodat je kunt zien van welke kerk ze lid zijn. Of van die klooster-orde, dat kun je zien. Het uniforme.

Als er iets uniform is dan gaat je identiteit naar de knoppen. Anders kijk je maar naar de dictatuur in Noord-Korea bijvoorbeeld, of China, allemaal gelijk gekleed.

Ja, dan moet je ook gelijk denken, denk maar eens aan de kloosterorde.

Dat is wat hoor! Er zijn veel christenen die nóg in een habijt lopen, maar dan geestelijk. Habijt is kloosterkleding.

Die lopen bijvoorbeeld in het habijt van de dienstverlening; de dienstbaarheid; ‘ik moet mijn leven in dienst stellen van die ander, ik trek dus dat habijt aan, en de godganse dag sta je er ook om bekend.

Altijd die dienstbaarheid. Dat kan zó erg worden dat het zelfs gewilde nederigheid wordt, zegt Paulus. En gewilde nederig-heid is geforceerd. Extra nederig.

In Hattem stond eens een dame in een bakkerswinkel.

En zij was aan de beurt om geholpen te worden, en toen kwam er net een ander de winkel binnen. Nou, zegt ze, laat die maar even voor gaan. Toen ze weer aan de beurt was, kwam er weer iemand binnen, en weer iemand, en ze liet alsmaar iedereen voor gaan…, want….

ze was een christin……ja. Het is toch verschrikkelijk!! Dat is nou gewilde nederigheid.

En wat denk je dan nonnen die in het klooster intreden? Ze willen het!

Dan denk ik wel eens: ‘weet je wel wat je wil? Waar is je individualiteit? Je trekt iets aan, allemaal dezelfde kleur. En zijn non-nen waar je het gezicht nauwelijks van kan zien, zo’n soort koker voor het gezicht.

Hun eigen gezicht wordt haast onzichtbaar.

Ik doe helemaal niet mee met de discussies over hoofddoekjes, sluiers en boerka’s, dat kan me allemaal niks schelen; maar het zegt iets over die mens.

Maar hoeveel mensen lopen inderdaad nog geestelijk in een habijt, in sluiers.

Het kan best zijn dat hier iemand zit die nog gewoon geestelijk een boerka om zich heen heeft. Je kan de ogen haast niet eens meer zien.

Wáár ben je? Wié ben je? Ik kan het niet zien. Ik zie een vormeloze piramide die voorbij komt; is dat een mens?

Ze lopen zelfs soms gebogen. Alleen het gezicht is hier en daar wat zichtbaar.

Wat denk je van de volgende kleding?

Het camouflagepak van de dappere Dodo.

Heel dapper lopen doen.

‘Met de Heer kan ik alles….’, dát gedrag.

‘Ik sla iedere vijand neer….’ Nou, laat dat eens zien dan. Dat dapper lopen doen. Maar wie bèn je? Kom eens uit dat uniform, trek dat eens uit. Dat past je niet en dat hoort ook niet bij je.

Je kan ook gehuld zijn in de gehavende mantel van je ellendige ervaringen. Denk maar eens aan de mantel van die vrouw.

Je hebt zoveel ellendige ervaringen gehad, dat kan hoor, voorbeelden genoeg.

En je mantel ziet er niet meer uit!

De rottigheid die je allemaal is overkomen.

Ja, wat moet je er dan mee doen? Durf je hem uit te doen? Want dát is de kunst.

Durf je hem uit te doen.

Ik ken zelfs iemand die zich verbergt achter z’n ziekte. Die heeft zo’n interessante ziekte, het gesprek gaat binnen een minuut over dié ziekte.

‘Ja maar ik ben hier niet gekomen om over een ziekte te praten’. Achter die ziekte zit een mens.

Verberg je toch niet, Adam, Eva. Je kan je achter zoveel dingen verbergen.

Wat denk je bijvoorbeeld over de ambts-kleding, dat je aan de buitenkant kan zien wat iemand schijnt te zijn.

Er kwam eens iemand naar me toe, en hij stelde zich niet voor, maar zei: ‘ik ben arts’.  Tja, ‘ik ben Duurt’.

Ja, het is toch merkwaardig dat iemand dat zegt? Zo van: ‘weet je wel wie ik bèn?’

Soms kun je het aan de kleren zien.

Moet je die hele religieuze folklore  maar eens bekijken, wat daar rondloopt, die kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, ze zien er niét uit! De tranen springen me wel eens in de ogen hoor. Vroeger lachte ik er om. Wat is dit toch?!

En al die rangorden, net als een leger-opbouw.

Maar durf je hem uit te doen? Dát is het punt! Durf je dat, want anders val je steeds weer terug. Het kan zelfs zo erg worden dat je je verschanst in je ellendige ervaringen. ‘Ik heb tèveel meegemaakt, komt niet bij me met die praatjes, ik heb tèveel meegemaakt!

Dan ben je dus onbereikbaar geworden.

Je staat er ook om bekend, maar waar ben je zélf? Ik zoek jóu! Mens, het kan me niet schelen wat je allemaal hebt mee-gemaakt of doorgemaakt, maar mag Ik je nog bereiken? Durf je je te laten vinden?

Stel dat je bekend staat als een keurige christen; elke zondag ben je trouw aanwezig….., ach, achter al die keurigheid ben je toch eigenlijk een origineel mens. Wat moet ik met die keurigheid en die netheid? Dat is èrg hoor!

En wat denk je van mensen die zich overal aan irriteren. Binnen een minuut gaat het gesprek daarover, over hun irritatieladder.

Dan denk ik: je hebt een jas aan die vol zit met vlooien; je hebt altijd wel wát te krabben. Waarom doe je die bunker niet uit joh? Jij staat bekend als iemand die zich overal aan irriteert. Chagrijn, zegt een puber dan, en hij heeft nog gelijk ook.

Of oude mensen die van die mopper-konten worden: ‘Het is helemaal niks meer tegenwoordig…’.

Ach joh, hoe is het met jezelf? Wil je weer terug naar die ‘goeie’ ouwe tijd? Leverde dat zulke mensen op zoals jij? Ja, dat is wel hard, maar ik confronteer maar eens een keer.

Kijk eens in de spiegel man, het gaat niet goed met je. Waar is dat jochie gebleven, dat jochie binnen in je, dat is helemaal versteend.

Mariet en ik zeiden laatst tegen elkaar: ‘als ik niet meer het meisje zie waar ik indertijd verliefd op ben geworden, als ik dat niet meer in haar zie, dan is mijn huwelijk versteend. En andersom geldt dat natuurlijk ook.

Waar is het kind gebleven?

Toen ik een jaar of 20 was dacht ik: ‘dat kind in mij is dood’.

Wat denk je van het kleed van zorgen?

Dát is een loden mantel! Zorgen!

Och, wat heb ik vaak gehoord, gewoon in de geest: ‘Duurt, je hoeft je geen zorgen te maken’. ‘O nee, dat is waar ook’.

Dat heb ik heel vaak gehoord. Dus ik weet wel hoe zo’n mantel voelt. En die is zwaar hoor!

Aan zorgen wordt ook vaak schuld gekoppeld. ‘Wat had je niet allemaal kunnen doen, dan was het niet zo vervelend gegaan; je had je kind anders moeten opvoeden, sukkel dat je bent!’

En zo gaat dat maar door.

Schuld, schuld…., het jankt door de schepping heen.

Ze zijn er in het westerse denken ook altijd op uit: ‘hoe is dat gekomen, wie z’n schuld is dat?’

Jesaja profeteert over Jezus: ‘Als Hij zichzelf ten schuldoffer heeft gesteld, dán zal Hij nakomelingen zien’.

En wat zijn dat dan voor nakomelingen, als Hij Zichzelf ten schuldoffer gesteld heeft? De onschuldigen! Dát zijn de nakomelingen.

Je kan er depressief van worden hoor.

Dat is een vaal pak, haast een zwart pak.

En je incasseringsvermogen is ook nul geworden. Maar depressiviteit vind ik wel één van de ergste dingen van tegen-woordig. Het woord ‘depressief’ zegt dat er druk achter zit van bovenaf; je wordt neer-gedrukt door één of andere oorzaak.

Het kan van binnenuit zijn, want je vader was het ook altijd…., het kan ook van buiten door een traumatische gebeurtenis.

Maar hoe dan ook, je zit diep in de put, en hoe kom er daar uit?

Ik ben blij met ontzaglijk veel medicijnen hoor, die het leed verzachten; maar ik heb er geestelijk nog te weinig kijk op hoe dat zit, alsof iemand onder een spanlaken wordt gezet en dat hele spanlaken wordt nog tegen de grond genageld ook.

Zo gauw je overeind komt, wordt de weerstand nog groter. Ik heb hierover één keer een beeld gehad.

Kruip ook niet weg in dit kledingstuk van: ‘niemand begrijpt me’. Wat blokkeer je dan? Je blokkeert de hulp.

Niemand begrijpt me; ik heb het er wel eens over gehad met een psychiater.

Ik zei: ‘als ze dat nou zeggen, en ze vallen in herhaling….’. Nou, hoe oud is ze? Een jaar of 35. Nou, zei hij, dan helpt niets meer. Dan willen ze niet meer. Dat heet uitbehandeld.

Het is moeilijk om zulke mensen echt te bereiken. En kom ook niet met teksten aan hoor, dan kun je een bord naar je hoofd krijgen.  En het is ook niet eerlijk om uitspraken van een ander te gebruiken.

Ben jij begaan met iemand, en soms kun je helemaal niks, dan kun je er nog altijd bij blijven.

Het valt mij ook op dat heel veel jongere mensen, die iets op hun geweten hebben, vaak een kledingstuk aanhebben waar een capuchon aan vast zit. Die trekken ze over hun hoofd.

Ja, er zijn overal video-camera’s.

Ik denk dan: ‘ach jongens, jullie hebben waarschijnlijk wat op je geweten, want anders deed je dat niet; maar je wilt niet herkend worden, want dan word je betrapt.

Het kan ook nog dieper zitten, je wilt niet eens gèkend worden.

Hoeveel mensen hier hebben de capuchon over hun hoofd en over hun ogen getrokken omdat ze niet gekènd willen worden. Dat kan!

Verschans je niet in je godsdienstige principes; in je opvattingen over kerk en wereld en zo….

Een atheïst zei eens: ‘God bestaat niet en de wereld is een zooitje’. Dan kijk ik hem eens aan en zeg: ‘ja, maar wij zijn er ook nog’. Dat is niet grappig bedoeld hoor.

Ik denk dan: ‘tjonge jonge, jij bent de vleesgeworden teleurstelling; wij zijn er ook nog!’ Niet iedereen is slecht!

En ik hoef niet te schreeuwen: ‘God bestaat wèl!’ Daar mag hij via mij achter komen.

Of je verstopt je achter een carnavalspak. Dat kan ook nog, dan ben je onherken-baar. Vind je dát niet erg? Onherkenbaar.

Ik heb het wel eens met school gevierd; in de polonaise en een lol dat we hadden, echt wel. Ach, je kan maskers voordoen, je kan leuk lopen doen en lachen met z’n allen, en een feestje is nooit weg….

Maar als je daarover doordenkt, en dat gaat al eeuwenlang door….., je kan je zelfs verschuilen achter je lol.

Of achter je ambt.

Mariet en ik moesten eens naar een begrafenis in het noorden van Friesland. Het regende en het woei, we stonden scheef op dat kerkhof onder de paraplu’s, het was verschrikkelijk. Het was mijn laatste oom.

En in de dienst daarvoor werd ongeveer een half uur verteld wat hij allemaal voor de gemeenschap had betekend.

Ik hoorde niets over hèm, maar wel over al z’n daden. Voorzitter van dit, en secretaris van dat, en hij kon mooi timmeren…..

Daarna kwam er een gebed van 10 minuten waarin alles ook nog eens werd opgesomd. Je weet niet wat je hoort.

Als of er een CV-tje werd samengesteld voor God om hem maar naar binnen te halen….. Het was echt treurig.

We stonden daar naast elkaar in de wind en in de regen; en Mariet zei: ‘ik ga hier weg’. ‘Nou, blijf voor het fatsoen maar even staan’, zei ik.

Ach, ach ach, waarom worden mensen dan ineens zo aangekleed?

Durf jij je te laten zien zoals je bènt.

Kom eens uit je godsdienstige principes.

Wat is jouw kleding?

Ken je die beroemde Deense dominee Kirkegârd? Hij heeft eens een verhaal geschreven over een man, die z’n héle leven sliep, en hij werd wakker op de dag dat hij zou sterven. Typisch Kirkegârd, maar wat bedoelde hij daarmee?

Nou, zei hij, ‘hij werd zich pas bewust van zichzelf toen hij met dat inzicht niks meer kon doen.

Als je achterom kijkt in je leven zeg je dan: ‘ben ik bewust bezig geweest, of bewusteloos’. ‘Heb ik me láten leven, of heb ik zèlf geleefd?’

Dat zijn zulke wezenlijke dingen!

Dat is wat, op je sterfdag bewust worden wie je bent! En met dat inzicht niets is kunnen gebeuren, altijd bewusteloos bezig geweest.  En vergeten om zichzelf en anderen te laten merken wat er in hem leefde. Ook niet aan God laten merken, aan niemand laten merken.

Nooit iemand deelgenoot gemaakt van jouw leven.

Dus de oervraag blijft klinken, zelfs al woon je in het paradijs, wat wij theoretisch dus geloven, heb je je verborgen in het gebladerte, tussen de struiken, in je bezigheden, of: hoe je bekend staat om al je aktiviteiten….

Schuif al dat struikgewas eens weg; mens, wie bèn je? Wáár ben je, waar zit je?

Waar zit je toch met je gedachten?

Nou, sommigen zeggen: ‘ik had echt een oude religieuze mantel, hij zat wat krap, maar ik heb dit evangelie gehoord, nou, er waren wel een paar stukken die me wel wat aanspraken…, ja, ik kan er wel wat van gebruiken….

Nou, wat schiet je dan te binnen? Dan zet je een nieuwe lap op een oude jas. En wat gebeurt er dan? Ja, we weten het allemaal wel, de boel gaat scheuren.

Maar er staat iets aardigs, die ouwe lap past niet bij het nieuwe, of het nieuwe past niet bij het oude, er is echter nooit een totale ommekeer gekomen in je denken.

En wat gebeurt er? Er staat, zegt Jezus:

Het nieuwe zal niet passen bij het oude.

Niet passen. In het Grieks staat er een woord: ‘het komt niet overeen’, het vloekt; er staat symfonio, en dat betekent: het harmonieert niet, het klinkt niet samen, er is geen overeenstemming. Er klopt iets niet.

We hebben eens iemand gehad die fel lid was van een Pinksterclub, joepie en overal zending….; en ineens zei die vrouw: ‘maar ja, we zijn toch allemaal zondaren’.

Zij had dus nog niets van het evangelie begrepen. Dus dat ouwe hield ze vast.

Dat is ook een leuke voor een gesprek, dan kan nooit iemand iets van je zeggen, want je bent tóch een zondaar….., dát is makkelijk!

Spurgeon, een beroemde prediker in Londen, komt bij een oud dametje en tijdens een gesprek zegt ze: nou, we zijn toch allemaal grote zondaren.

Spurgeon keek die vrouw eens aan en zei, ‘dat hoef je mij niet te vertellen, dat had ik in de buurt al gehoord’. Wat werd ze toen boos! Zie je wat een vroom masker dat is?

Het harmonieert dus niet. Dat ouwe denken en een stukje van het nieuwe denken; dat past niet bij elkaar, dat wordt een zooitje.

Durf je jezelf te laten ontmantelen. Hoe vind je dát woord? Toen ik het vond, was ik daar blij mee. Want het kan een vesting worden waarin je je verschanst. Durf je je zwakheid aan het licht te laten komen? Want je denkt: ‘ik ben nou wel héél kwetsbaar’. Maar je kan toch aan het licht komen? Aan een God die enkel liefde is!

Als je je bedenksels nou eens helemaal laat varen en je overgeeft aan Iemand die alleen maar liefde is.

Dan kun je zeggen: ‘ja, Hij ziet me aan-komen….’. Precies, Hij ziet je aankomen en staat met z’n armen wijd op je te wachten. ‘Ben je weer terug?’ ‘Maar ik zie er niet uit!’ ‘Nee, dat is logisch, dat vind Ik ook helemaal niet erg’, accepteer het maar, al je gebreken en lekken en zo….

Dan kun je je ook nog verstoppen achter de gedachte: ‘ja, maar wij zijn op weg naar de volmaaktheid…’.

Ach, stumper, moet je dáármee leven? Met dié idiote gedachte? Er staat in het Grieks alleen maar dat je volwassen wordt. Hoe wil jij volwassen worden als je zo zwaar gehandicapt bent?

Zullen we eerst eens wat aan die handicap doen? Hoe wil je ooit volwassen worden als je nooit kind bent geweest?

Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, handelde ik als een kind en … dan komt er weer een tekst, en nu ik een man geworden ben….

Je bent nog helemaal niet volwassen geworden, want je bent nooit kind geweest.

Durf je tevoorschijn te komen met je zwak-heden; durf te capituleren.

Dan moet je niet aan een oorlog denken. Maar het Latijnse woord voor capituleren is ‘hoofd’, dus dan leg je dat hoofd in de schoot van je Vader. En wat voel je dan? Zijn handen op jouw hoofd. Dáár heb je je Vader. Je bent zo zwak als wat, en er is je ook van alles overkomen.

En wie z’n schuld is dat? Het zal allemaal wel, het interesseert een huisarts ook niet zoveel; en een arts zonder grenzen al helemaal niet. Ik weet geen betere plek waar jij je zwakheid kan neerleggen.

Jouw beschadigde persoonlijkheid. En ik wil geen andere kleding aanhebben dan die bij mij past! Die bij mij harmonieert.

Dát is nou een gezonde vernedering.

Ik hou niet van dat woord ‘vernedering’, het is een verootmoediging, maar dat is zo ouderwets. Maar gewoon erkennen dat je hartstikke zwak bent. Durf je dat?

Nou, zegt God, nou kan Ik je verhogen. Want wie zichzelf vernedert, kan verhoogd worden door Mij.

Maar ja, als je jezelf sterk, moedig en groot houdt, dan verhoog jij jezèlf.

Op een goeie dag zit de duvel wel klaar om je te vernederen.

En wat zegt de geliefde in Hooglied?

Daar vraagt de ene aan de ander: laat mij uw gedaante zien. Hoe vind je die vraag? Die mag alleen een geliefde stellen en die mag ook alleen een geliefde beant-woorden. Dát is de verborgenheid van het samenzijn.

Maar ‘laat mij uw gedaante zien’ gaat natuurlijk veel verder dan je verschijnings-vorm; het gaat om: ‘mag ik je wézen zien, Ik ben zo nieuwsgierig naar jouw karakter’.

Dáár heb je God! Hou op met al je aange-past gedrag, en dat je denkt dat Ik jou zo wil hebben…

Ik zal jouw krachtsinspanningen nooit bevestigen. Hou op met die rare kleding, je ziet er niet uit! Ik  hou van je om wie jij bènt! Jij interesseert me, jouw karakter. Je zult eens zien wat ik voor moois daarvan kan maken. Je Geliefde. En onze geliefde is Jezus; Hij is getrouwd met Zijn geliefde. En dáárvoor is er de gemeenschap met de heilige Geest.

Paulus zegt ergens: De vrouw is de heerlijkheid van de man. Dat moet je niet op aarde uitleggen…, begin maar eens in de hemel.

Heer, wat is Uw heerlijkheid? Dan lacht Hij eens wat, dan kijkt Hij je eens aan, en wat zegt Hij? Dat ben jij, en jij, en jij!

Als jullie links en rechts van je kijkt, dan zie je elkaar, we delen die heerlijkheid van Christus. Dat is mooi dat je dat geheim in elkaar ziet en weet.

Maar durf je je met al je wonden, je kwets-baarheden, je schaafwonden, de breuken

in je bestaan; geestelijk invalide geslagen;

je verdriet; durf je dat te tonen? Of zeg je, net als Rachel, ‘ik wil geen troost meer, het leed is tè groot’. Ze weigert zich te laten troosten. Dat betekent: ‘weigert zich te laten helpen’.

Wat denk je van de mantelzorg van God?

Er staat in de Psalmen dat Hij is gehuld in een mantel van Licht! Hij heeft mantels zat, dus de ene na de andere slaat Hij om diegene heen die er om vragen; die zeggen: ‘ik ben naakt, ik ben weerloos’.

Een mantel van liefde om je heen, hij is warm, hij past je goed. Verzin de kleuren zelf maar; want wie goed kijkt, ziet in de mantel van licht alle kleuren van de regenboog, en daarvan is de liefde, die jij dan uitstraalt, zo rijk geschakeerd, zóveel vormen.

Je moet er toch niet aan denken, zoals dat in de Openbaring staat, dat je dan in een witte jurk op een paard….., ik kan niet eens paard rijden..; maar het zijn beelden, en het gaat erom dat je die béélden door- krijgt, wat daarachter zit, wat de diepere bedoeling is.

Je moet er toch niet aan denken, in een witte jurk met een palmtakje, plukkend aan een gitaar….., is dát nou mijn toekomst?

Nou, dan blijf ik liever hier.

Dus wie die beelden niet doorheeft, heeft ook geen voorstelling van de Vader, noch van de Zoon en noch van de heiligen.

Maar durf je je te laten troosten?

Of verschans je je met de overtuiging: ‘mijn verdriet is tè groot’.

Durf je uit te huilen.

‘Ik zal alle tranen van je ogen afwissen’, hoe doet God dat? Daar gebruikt Hij mensen voor.

Als er iemand verdriet heeft, kun jij er naar toe; als jij verdriet hebt, komt er iemand naar je toe.

Er staat niet: ‘alle tranen’, er staat in het Grieks: ‘traan voor traan’. Vind je dát niet lief?

Voor elk verdriet een traan; voor elk verdriet is er iets.

En dan de mantel van liefde om je heen.

En weet je waar die mantel tegen bestand is? Want de rest gaat eraan, wáár je je ook mee kleedt, het gaat kapot, het houdt op, het slijt.

Jullie kennen de verhalen van Sadrach, Mesach en Abednego? Ze werden in de vurige oven gegooid, en er staat iets heel typisch: Toen werden de mannen gebonden – want ze deden niet mee met die religieuze opwekking – met hun mantels, broeken, mutsen en overige kleding.

Is je dat wel eens opgevallen? Ja, ze zagen er heel gewoon uit. En ze werden in de vuuroven geworpen.

De oven wordt flink in de fik gezet; ze vielen in die brandende oven, en wat staat er? Dat iemand zegt: ‘ik zie die kerels daar wandelen, ze hebben geen letsel’.

En aan het eind staat: Hun mantels zijn ongeschonden gebleven. Zelfs geen brandlucht.

Hoe vind je dat? Wat voor kleding is dát?

Dat is de mantel van het Licht!

Ik durf het volgende wel te zeggen: ‘wie liefheeft zoals de Vader liefheeft, wie liefheeft met de liefde waarmee de Vader jou liefheeft, wat Hij voor je voelt, is on-kwetsbaar’. Dát wordt bedoeld met: ‘de liefde verdraagt alles’.

Zo lang je liefhebt, vlieg jij niet in de brand; loop je ook geen brandwonden op.

En er komen allemaal teleurstellingen naar je toe; zolang je liefhebt, blijf je daarvan gevrijwaard.

Ik durf wel wat te zeggen, maar volgens mij is dát het! Want er staat: de liefde vergaat niet. Wat denk je van het werk-woord ‘vergaan’?

Het vergaat niet, het vliegt niet in de fik, het gaat nooit dood.

Vul het zelf allemaal maar in, ik doe het ook voor mezelf.

Amen.

 

Duurt Sikkens d.d. 18-02-2007