Het gammele autootje

Een verhaaltje (gelijkenis) voor de ‘doe-het-zelvers’ onder ons, voor dege­nen die vaak zeggen: “Laat mij maar, ik red me wel”, of “Daar ga ik mee aan het werk”, of “Daar moet ik nog aan werken”, waarbij de woorden ‘geloven’ en ‘vertrouwen’ in God en Zijn mensen haast geen rol van betekenis meer spelen.

Daar stond ze dan, met haar gamme­le autootje, op de vluchtstrook van de snelweg waarover het verkeer raasde. Ze pakte haar gereedschapskist uit de kofferbak, liep naar voren en opende de motorkap. Ze had zó vaak de boel gerepareerd, dit kon er ook nog wel bij. Hoewel… het laatste jaar had ze weleens vreemde geluiden gesignaleerd, maar zolang haar ver­trouwde karretje nog liep, had ze er nauwelijks aandacht aan geschon­ken. Dat-ie steeds moeilijker startte en na een lange rit soms bijna de geest gaf, had haar amper veront­rust.

Met haar kennis en inzicht die ze zich had eigen gemaakt op een cur­sus ‘Pech-onderweg’, had ze haar auto toch maar al die tijd mooi aan de praat weten te houden. En gara­ges waren duur. Ze kon zelf die klus­sen wel klaren, al had bij de laatste Apk-keuring de garagemonteur wat bedenkelijk gekeken en er haar op gewezen dat het niet meer lang zou duren of ze kon haar doe-het-zelvertje naar de sloop brengen. Ze had een wegwuif-gebaar gemaakt en was weggereden.

Gewapend met een sleutel en een schroevendraaier boog ze zich over het inwendige. Zo op het oog was er niks mis mee. Maar waarom deed-ie dan niks! Ze morrelde wat aan een verdeelkap, trok aan een paar kabel­tjes, doch hoe ze ook probeerde te starten, er gebeurde niets.

Uit het langs haar voorbij stuivende verkeer maakte zich een auto los, reed over de vluchtstrook en kwam vlak achter de hare tot stilstand.

Een man stapte uit. Vriendelijk vroeg hij: “Dag mevrouw. En… doet-ie het niet meer?”

Met een wanhoopsgebaar hief ze haar handen op en zei: “Nee, ik snap er niks van, d’r is geen beweging meer in te krijgen”. Ze schoof een lok opzij van haar bezwete voor­hoofd.

De man liep naar voren, sloeg een blik onder de motorkap, schudde zijn hoofd een beetje en zei: “Voor zover ik het kan bekijken valt er hier niet veel meer aan te doen. Uiterlijk ziet-ie er nog aardig uit, maar die motor… Ik denk dat-ie haast naar z’n grootje is!” “Hebt u verstand van auto’s, meneer?”, vroeg ze.

“Een beetje”, glimlachte hij.

“Denkt u dat-ie nog te herstellen is?” “’k Weet het niet mevrouw”, zei hij, “Ik vrees het ergste”.

Ze keek wat beteuterd naar ‘t haar zo dierbare wagentje. Ze kon eigenlijk niet zonder hem in haar druk bezette leventje.

Opeens vroeg de onbekende: “Waar is uw garage?”.

“Die heb ik eigenlijk niet”, mompel­de ze. “Ziet u, ik klus zelf nogal veel en garages vragen nogal wat”. Ze aarzelde… “En bovendien, ik schaam me wezenloos voor m’n karretje. Ze zullen me zien aankomen!”.

Hij lachte en zei: “Dus u wordt niet gehinderd door deskundigheid?”. Ze lachte ook, een beetje als de bekende boer met kiespijn, onderwijl een beetje nijdig, denkend: ‘Waar bemoeit die kerel zich eigenlijk mee…’.

De man zei: “Weet u wat? Ik neem u even op sleeptouw. Zo’n tien kilome­ter verderop ligt een stadje waar ze een prima garage hebben. Daar zul­len ze u vast kunnen en willen hel­pen”.

Ze loosde een diepe zucht, maar zag geen andere uitweg. Hier kon ze niet blijven staan en, goed beschouwd was het toch prachtig dat ze zomaar werd geholpen door een volslagen onbekende, ’t Kon niet mooier, toch? Vijf minuten later kachelden ze over de snelweg, namen de eerste de beste afslag en een kwartiertje laten stonden ze voor een garage.

Haar gids stapte uit, beduidde haar even te wachten en liep naar binnen en zei: “Je bóft! Ze kennen mij wel een beetje en ze kunnen je direct helpen”.

Een grote roldeur zoefde open en binnen de kortste keren hadden ze haar autootje op de brug. Een mooie grage, zag ze, met overal reparatie- materiaal, reserve-onderdelen en meetapparatuur. Bewonderend keek ze rond. Wel wat anders dan haar reparatiekistje. Ook het personeel knikte haar vriendelijk toe en nie­mand stond afkeurende geluiden te maken bij het zien van haar aftandse karretje. Zo te zien vertoonde hij meer gebreken dan ze voor mogelijk had gehouden.

Na een bedenkelijk korte inspectie kwam de hoofdmonteur op haar toe en zei: “Dag mevrouw. Nou, eerlijk gezegd wordt het een flinke ingreep. Eigenlijk moet de hele motor ver­nieuwd worden”.

“Verdikke”, zei ze, “kan ie niet gere­pareerd worden? Het wordt wel een dure grap zo”.

“Dat kan wel”, sprak de monteur, “maar dan staat u over een jaartje hier weer. Trouwens, als u zo door­gaat bent u wel een beetje een gevaar op de weg. Hij is altijd provisorisch gerepareerd. Zo schiet u er niet hard mee op. Zegt u het maar, wat doen we?”

Ze het zijn woorden bezinken, dacht aan haar spaarcentjes. Ook haar doe- het-zelf-instelling had een gevoelige knauw opgelopen.

Ze zuchtte en zei: “Okay, u hebt dus de deskundigheid in huis; doet u maar wat u vindt dat er aan gebeu­ren moet”.

De hoofdmonteur gaf een seintje en iedereen begon aan z’n taak. Hij draaide zich naar haar om en vroeg: “Woont u hier in de buurt?” “Nou, nee”, zei ze. “Ik ben nogal ver van huis, eigenlijk”

“Dat zou je wel kunnen zeggen”, mompelde hij, “maar morgen is-t-ie klaar en kunt u uw wagen halen”. Ze besloot in arren moede een hotel­letje op te zoeken. Eén van de mon­teurs bracht haar erheen.

Toen ze zich de volgende ochtend bij de garage meldde ging de grote deur prompt open en… voor haar verbaas­de ogen rolde haar karretje, glanzend gepoetst, naar buiten. Ze herkende haar afdankertje haast niet meer.

Een medewerker stapte uit en zie: “Probeer ‘m es?!”

Ze stapte in haar vertrouwde karretje en hoorde de motor nauwelijks. Wat draaide hij regelmatig! Geluidje hoor! Ze reed een paar blokjes rond en haar verbazing steeg met de minuut, ‘t Leek wel een fonkelnieu­we auto. Toen ze het parkeerterrein weer opdraaide zag ze de vrolijke gezichten van het garagepersoneel. Ze stapte uit en zei: “Het is fantas­tisch! Wat hebben jullie eigenlijk allemaal gedaan!?”.

De hoofdmonteur zei: “Hij is totaal vernieuwd, mevrouw”.

“Ik kan het haast niet geloven”, stot­terde ze.

“Maar”, zei hij verder, “als ik u een raad mag geven… eh… wilt u er zelf niet meer aan zitten prutsen, maar bij mankementen direct een betrouwbare garage opzoeken?”.

Ze bloosde wat en knikte bedremmeld.

Toen vroeg ze: “Maar wat kost me dit wel niet!”.

Hij lachte wat en zei toen: “Niets, mevrouw. Dit was gratis, voor u. Het kost u geen cent”.

“G-gratis?!”, stamelde ze.

“Ja ,want de rekening is al van te voren betaald”.

“Al betaald?”, herhaalde ze stomver­baasd.

“Maar hoe… wat… wie dan?”

“Door de man die gisteren hierheen heeft gesleept”.

Met wijd open ogen staarde ze de hoofdmonteur aan. Toen riep ze uit: “Dit kan toch niet waar zijn! Dit heb ik nog nooit beleefd! Wie was dat dan?”.

De personeelschef keek haar vriende­lijk aan en zei: “Dat was de eigenaar zelf mevrouw. Ja… zo is-t-ie nou een­maal”. En hij vervolgde: “Dus, als u nog es een goeie garage zoekt, kom rustig langs”.

Hij gaf haar een hand en zei: “Dag mevrouw, tot ziens zullen we maar zeggen en een goeie reis!”.

Fluitend liep hij de garage weer in. Toen ze van verbazing was bekomen, stapte ze in haar vertrouwde karretje en reed zingend weg.