1937.05       

“Kracht van Omhoog”.

Indien de Geest van God, die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij, die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zij­n Geest, die in u woont”, schrijft de apostel Paulus aan de christenen van zijn tijd. Hij stelt hier de inwoning van de Heilige Geest voor als de genezing aanbrengende kracht. Een kracht, die opereert in het lichaam van de Christen, wat een tempel van de Heilige Geest is. (Rom. 08:11; 1 Kor. 06:19).

Veel wordt in onze tijd gesproken en geschre­ven over genezing zonder medische interventie. De een noemt dat “geloofsgenezing”, en een an­der noemt het “gebedsgenezing.”. Beide uitdruk­kingen zijn fout. Geloof geneest niet en gebed geneest niet. Geloof en gebed zijn slechts mid­delen, waardoor wij ons met God in verbinding stellen, en waardoor wij die zegen kunnen deelachtig worden. Dit zegt ook het Woord: “Wie tot God komt moet geloven dat Hij is, en een beloner is van hen, die Hem zoeken.” (Heb. 11:06.) Het is Goddelijke genezing, want zij wordt door God gewerkt.

Hoe vaak gebeurt het niet, dat iemand gene­zing zoekt zonder medische hulp, en niet dade­lijk die genezing ervaart, te horen krijgt: “U gelooft niet genoeg”, terwijl Gods Woord zegt, dat een geloof zo klein als een mosterdzaadje reeds voldoende is, om bergen te verzetten. Het gebeurt ook wel, dat men hem toevoegt: “U moet meer bidden” of “U bidt niet genoeg”. Men zou zo de indruk krijgen, dat de vermeerdering van de gebeden het gewenste doel zal doen bereiken. De Here Jezus zegt: ‘Als jullie bidden, gebruik dan geen ijdel verhaal van woorden, zoals de heide­nen, want zij menen dat zij door heel veel te zeggen in een gebed verhoord zullen worden.”

Neen, Goddelijke genezing is niet afhankelijk van een “groter” geloof of van “meer” gebeden, doch van de werking van Gods Heilige Geest. Hij opereert in en door de christen. Het is daarom de essentiële behoefte van de christen, vervuld te worden met de Heilige Geest. Dit nu kan alleen maar plaats vinden dooreen algehele innerlijke overgave en een vrijwillige toe­wijding aan God

 

U behoort geheel mijn leven,

U te dienen is mijn eer,

U te volgen is mijn roeping.

Ja, mijn hoogste vreugd, o Heer.

 

Als de Geest van Hem, die Jezus uit de do­den opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij ook uw sterfelijke lichamen levend maken. Om dit te kunnen doen, moet Hij in ons en door ons vrij kunnen werken, en behoren wij ons dus te stellen onder Zijn tucht en leiding. “Want”, zo schrijft de apostel: “De wet van de  Geest des levens, in Christus Jezus, heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde des doods”.

De apostel sprak uit ervaring. Lukas de schrij­ver der Handelingen, verhaalt, hoe Paulus op zijn eerste zendingsreis te Lystre, door overreding der Joden, door de schare gestenigd en buiten de stad gesleept werd. Handelingen 14. Doch toen de discipelen hem omringden, stond hij op en kwam in de stad, en de volgende dag ging hij uit naar Derbe. Zijn lichaam was verkwikt, levend gemaakt geworden. De Heilige Geest, die een woning gevonden had in het hart van Paulus, had een machtig restaurerend werk verricht in dit gewonde lichaam.

“Als de Geest van Hem, die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij ook uw sterfelijke lichamen levend maken.” De doop in de Geest is dus niet alleen nodig voor heiligmaking en bekwaming tot de dienst van God, maar ook tot genezing en restauratie van ons lichaam.

“Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.”

N.V.

 

De grote verdrukking.

“Want zoals in die tijd zal er verdrukking wezen, zo erg is er niet geweest van het begin van de wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal.” (Matt. 24:21).

In Gods Woord wordt duidelijk gesproken over een tijdperk, waarin grote verdrukking zal we­zen. Christus zegt in deze profetische rede, dat het een “grote verdrukking zal zijn”, die groter zijn zal dan ooit geweest is. Zeer veel wordt in de Bijbel gesproken over dat tijdperk. Het is ondoenlijk om in een klein stukje als dit, dat onderwerp uitvoerig te behandelen. Keer op keer lezen wij daarvan in de boeken van het Oude Testament; Christus sprak er over, net als de apostelen, inzonderheid Paulus in zijn brieven. Ook in het laatste Bijbelboek vinden wij vele teksten, die daar over handelen.

Betrekkelijk kort zal de tijd van de grote ver­drukking zijn; ongeveer 7 jaren, naar het woord van Johannes en toch zegt Jezus: “zo die da­gen niet verkort werden, geen vlees zou be­houden worden.”

In betrekking tot dit onderwerp komt vaak een vraag naar voren en die willen we even bezien in het licht van Gods Woord, en wel deze vraag, die in het bijzonder Gods kinderen aangaat: “Gaan de kinderen Gods door de grote verdrukking?” Het is juist deze vraag, die dan ook het doel van dit schrijven was.

Dat er een grote verdrukking komt, geloven wij, maar gaan wij, kinderen Gods, door deze grote verdrukking, of mogen wij vertrouwen, rus­tende op Gods Woord, dat wij er niet doorheen behoeven te gaan. De eerste grote gebeurtenis, die te wachten staat is de opname der Gemeen­te. (1 Thess. 04:16-17). Er is niets, wat nog ge­beuren moet, volgens Gods Woord, wat deze gebeurtenis nog zou kunnen ophouden. Die kan elk ogenblik gebeuren. Voor dat moment moeten wij klaar zijn, met olie in de lampen en de vaten wel gevuld. Er zal een groep gelovigen zijn, die niet behoeft te sterven, maar die, als Christus komt voor Zijn gemeente, in één punt des tijds veranderd zal worden.

(1 Kor. 15:15). Dat was het. waarin de eerste christenen leefden, en ik ge­loof dat het niet teveel gezegd is, dat dit ook ons zalig verlangen is om tot die schare te behoren, waarvan Paulus spreekt, als hij zegt: “Aangezien wij niet willen ontkleed (sterven), maar overkleed (opname) worden.” (2 Kor. 05:04.)

De gemeente te Thessalonika dacht, dat zij achtergebleven was en dus door de grote ver­drukking heen moest. Vandaar hun droefheid; en Paulus moet hen terechtwijzen (2 Thess. 02:01-08). Duidelijk laat Paulus weten, dat deze opname nog niet geschied is, en dat deze verdrukking plaats zal vinden als de gemeente is opgenomen; dus na de opname en niet vóór die tijd. We behoeven niet uit te zien naar de dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisternis. We worden, als kinderen Gods, toch niet vermaand daarna uit te zien. Christus zegt wel: “zo ziet omhoog, en hef uw hoof­den opwaarts, omdat uw verlossing nabij is”. (Luc. 21:28.)

Neen, het is nu een waken en bidden, een voorzichtig wandelen met God, “dat u moogt waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen die geschieden zullen en te staan voor de Zoon des mensen”. (Luc. 21:36.)

Dank God, daar is een mogelijkheid om te ontvlieden, waardig gekeurd te worden, om deel te hebben aan de eerste opstanding (opname). Daarvoor is nu nodig een volkomen leven met God; een leven van overwinning. Geen vormendienst, geen uiterlijk naam-leven, maar een zich één maken met de wel gekruisigde, maar nu in eeuwigheid levende Christus, ver­wachtende “de openbaring (tevoorschijn treden) van onze Here Jezus Christus”.

Welk een troostwoord vinden wij in (Openb. 03:10), waar Christus zegt: “Ik zal u bewaren uit de ure van de verzoeking die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken die op de aarde wonen”. En wanneer dan Christus zulk een gezegende belofte geeft, dan plaatst Hij ons ook eerst voor de voorwaarde, waarop en waar­door deze belofte in vervulling kan komen: “om­dat gij het woord van Mijn lijdzaamheid bewaard hebt”. Willen wij aan deze voorwaarde Gods voldoen, zeer zeker zal Hij getrouw zijn om te volbrengen wat Hij beloofd heeft.

Daarom is de grote verdrukking niet voor Gods kinderen, want Paulus zegt “maar u broe­ders, u bent niet in duisternis, dat u die Dag als een dief zou overkomen.

U bent allemaal kinderen van het licht, en kinderen van de dag, wij zijn niet van de nacht, noch van de duisternis”. (1 Thess. 05:04-05.)

Laat ons daarom wandelen als kinderen van het licht en we zullen door Gods genade bewaard worden van de grote verdrukking, die weldra over de gehele wereld komen zal.    

P.K.

 

De rust des geloofs.

Gods Woord zegt: “Er blijft dan een rust over voor Gods volk.” (Heb. 04:10). Er is een valse rust, die naar het vlees is, maar er is ook een Goddelijke rust, door het volbrachte werk van Christus. Deze rust komt in ons leven, als wij door Gods Woord de zekerheid hebben, dat Hij het willen en ook het volbrengen in ons leven zal bewerkstelligen. Deze Goddelijke rust heeft twee kanten: een menselijke en een Goddelij­ke. Van onze zijde stellen wij ons leven in Zijn handen. Hij mag over ons beschikken, en ons leven leiden zo als Hij dat wil. Al onze be­geerten, wensen en onze inzichten geven wij over aan Hem. Zelfs de goede dingen, die ons van nature zo eigen zijn, geven wij over en leggen die op het altaar. Men wil niets meer, men weet niets meer, en men kan niets meer. Men doet alleen wat God ons zegt. Als wij dat doen met een volkomen hart, dan komt God, en geeft ons Zijn belofte, dat Hij ons aange­nomen heeft en dat Hij nu voor alle dingen zal zorg dragen, zowel voor het uiterlijke als voor het innerlijke, en alleen door de zekerheid des geloofs weten wij, dat Hij nu de teugels van ons leven in Zijn handen heeft genomen, zodat er rust komt in onze ziel. Dan rusten wij van onze eigen werken, d.w.z. men behoeft nu niets meer te worden, omdat men in Hem alles geworden is. Men is met Hem begraven en op­gestaan, en wij zien onszelf, door het geloof in Christus, zonder vlek of rimpel voor de troon van God. Alleen op deze voorwaarde worden wij geheiligd en volmaakt, en sterven wij alle da­gen. Dan komt (1 Kor. 01:30) maar uit Hem bent u in Christus Jezus, die ons geworden is, wijs­heid van God, en rechtvaardigheid en heiligma­king en verlossing,” Dus niet meer zal worden, maar geworden is.

Geloof, dat Jezus Christus, toen Hij aan het kruis uitriep “het is volbracht”, u daar heeft ge­bracht, waar God u hebben wilde. Met al onze strijd, nood en behoeften kunnen wij rusten aan Gods vaderhart, wetende: “ Hij, die een goed werk in ons begonnen is, zal het ook voleindigen.

  1. W. v. H.

 

Uit de arbeid.

Wanneer u dit stukje leest, is Br, G. Starr, zendeling voor China, op reis naar dat land. We bidden, dat God hem een voorspoedige en vei­lige reis zal schenken en straks een behouden aankomst bij onze geliefde zendelingen in Likiang.

Zr. G. Roos, Br. v. Hugten en schrijver dezes hadden het voorrecht enkele dagen in Velbert (Duitsland) tegenwoordig te mogen zijn, toen onze zendeling daar afscheid nam, Tevens was er gelegenheid om met elkander de belangen van de zending te bespreken en Gods aangezicht te zoe­ken voor leiding in deze ernstige tijd.

De twee afscheidssamenkomsten, die Zondag 3 Okt. werden gehouden, waren zeer gezegend; ’s morgens was de zaal flink gevuld en spraken enige broeders een kort woord, waaronder ook wij als Hollanders. De gedachte, die deze morgen door Gods Geest bijzonder naar voren werd ge­bracht was deze: “Gods heerlijkheid wil zich openbaren aan het hart van de kinderen van God, maar daarvoor is nodig dat wij stil worden en dat we zwijgen voor Zijn aangezicht.”

’s Middags was de grote afscheidssamenkomst; van 3-7 uur waren wij tezamen en toch duurde de tijd ons niet lang, daar Gods tegenwoordig­heid onder ons was. De beide zalen waren nu geheel gevuld en het was heerlijk het grote aantal jonge mensen dat er was, waar te nemen.

Vanuit de verschillende gemeenten, aangesloten bij “De Verenigde Zendingsvrienden”, waren enkele vertegenwoordigers gekomen en deze werden in de gelegenheid gesteld, onze broeder een woord mee te geven. Het woord van Br. Kohler, leraar van de Bijbelschool te Wiedeness, waar on­ze broeder in opleiding was, zal lang in ons ge­heugen blijven. Met klaarheid en kracht werd dit woord gebracht uit (2 Tim. 01:07): “Maar God heeft ons niet gegeven een geest der vreesach­tigheid, maar der kracht, en der liefde en der matig­heid.” Onze broeder werd vermaand dit te zoeken.

Het getuigenis, dat onze jonge zendeling gaf, deed ons aller hart goed en we mochten ook de weg van God in zijn leven beluisteren.

Hoe heerlijk, dat God zich wil openbaren in nietige mensenkinderen en ons wil maken ka­nalen, ten zegen voor anderen. Het zou te ver voeren om u te vertellen van al het goede wat we ook die middag mochten ontvangen.

God alleen komt alle eer toe!

We kunnen niet anders dan God danken, dat zelfs in deze moeilijke tijd, in het bijzonder voor onze Duitse broeders en zusters, juist uit hun midden weer één geroepen is, om uit te gaan om het Evangelie Gods in China uit te dra­gen. Heerlijk is het op te merken, de warme liefde die er is voor de zending. Terwijl er één uitgezonden wordt, zijn er al weer anderen, die de roeping van God ontvangen voor China. Ook deze bede komt uit mijn hart: “Here, stootar­beiders uit, ook uit Holland.”

Zo danken wij God voor deze dagen. God geve onze broeders en zusters in Duitsland bij­zondere wijsheid en genade in deze tijd. Laat ons voor hen bidden.

Amersfoort.

De Here heeft ook in deze plaats mannen en vrouwen te samen gebracht, welke zich uit­strekken naar dat overvloedige leven, wat te vinden is in Christus, en verlangen om hun medemensen te leiden tot Hem, die volkomen kan zalig maken.

Ongetwijfeld zal de Here hunne gebeden en po­gingen zegenen, tot verheerlijking van Zijn Naam.

Hilversum.

Na een tijd van gestadige groei in aantal, is de Heer nu begonnen een werk van loute­ring en verdieping van ons geestelijk leven. Wij zijn indachtig de woorden van den Apostel Pe­trus “opdat de beproeving van uw geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud en door het vuur beproefd wordt, bevonden wordt te zijn tot lof en eer en heerlijkheid in de openbaring van Jezus Christus”.

Enkelen hebben na weken van strijd en moei­te, op een bijzondere wijze ervaren, dat de blijdschap des Heren hun sterkte is.

Haarlem.

Onze harten lopen over van lof en prijs voor de wijze, waarop de Here in ons midden werkt. Zielen zijn verlost en gered geworden en anderen zijn gedoopt met Gods Geest. En nu mochten wij op Zondag 17 Okt. onze eerste doopdienst hebben. Acht zielen daalden af in het watergraf, om door de doop in de dood met Christus te gaan, en voortaan met Hem in nieuwheid des levens te wandelen. De tegen­woordigheid des Heren werd machtig ervaren, en onze zielen werden rijkelijk gezegend.