1967.07-08 nr. 91

Levend Geloof 1967.07-08 nr. 91

De openbaring van Jezus Christus door Gert Jan Doornink

Lees Openbaring 1

Openbaring: Het boek van de eindtijd

De Openbaring van Johannes is het laatste Bijbelboek, naar zeker niet het minst belangrijk. Het is het boek van de eindtijd en juist daarom zeer belangrijk. Het gaat over de dingen die weldra moeten geschieden” (Openb. 01:01).

De scheiding der geesten, waarvan (Openb. 22:11) spreekt, zien wij in onze dagen in steeds sneller tempo in vervulling gaan. Aan de ene kant een wereld die hoe langer hoe neer wegzinkt in het moeras der zonde, aan de andere kracht de Gemeente van Christus die toeneemt in liefde en kracht. Ook binnen de Gemeente zien wij een scheiding van hen die vast willen houden aan zonden en dingen van de wereld, en aan de andere kant gelovigen die dwars door alles heen gehoorzaam willen zijn. Zij zullen spoedig de mannelijke rijpheid bereiken.

Degenen die niet mee willen “verder trekken” zullen de dingen uit Openbaring overdreven en onbegrijpelijk vinden. Maar de anderen zullen onder de leiding van de Heilige Geest meer en moor licht ontvangen over de ge­beurtenissen van de eindtijd.

(Openb. 01:03) zegt: “Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren hetgeen daar­in staat, want de tijd is nabij”. Er is dus een machti­ge belofte verbonden aan het bestuderen van het boek Openbaring. Maar- zoals iedere belofte in de Bijbel ver­bonden is aan een voorwaarde zo ook deze (Openb. 22:18-19) zegt n.l. “Ik betuig aan een ieder, die de woorden der profetie van dit boek hoort: Indien iemand hieraan toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek beschreven zijn; en indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn”.

Velen hebben in het verleden fout genaakt dat zij eigen theorieën hebben opgehangen aan dit boek, met het gevolg dat er talrijke geschriften over de Openba­ring bestaan die elkaar tegen spreken. (Openb. 01:03) zegt echter zeer duidelijk dat we slechts moeten “voorlezen” en “horen” uit dit boek en de dingen “bewaren” moeten. Dit betekent dat we voorzichtig moeten zijn net oi<-on gedachten te verbinden aan de gebeurtenissen die ons beschreven worden. Talrijke sekten en dwaalleraars hebben in het verleden allerlei “toegevoerd”, terwijl een verwaterd, krachteloos Naam-Christendom veel heeft afgenomen” van dit boek. Alleen de Heilige Geest kan ons wijsheid en inzicht geven. In deze tijd nu de “la­te legen” begint te vallen zal er neer en moer licht konen over de nu nog duistere gedeelten van dit boek dat zo uitermate belangrijk is.

Het boek is gericht aan de zeven gemeenten in Asia. Johannes aan de zeven gemeenten in Asia”, (Openb. 01:04). Let speciaal op het getal zeven, dat in de Bijbel steeds het getal der volheid is.(God schiep hemel en aarde in zeven dagen; Noach moest van alle reine dieren zeven paar in de ark verzamelen; Farao droomde van zeven vet­te on zeven magere jaren; In de tabernakel brandden ze­ven vlammen op de kandelaar; Er waren zeven Kruis­woorden van Jezus; Hebreeën 6 spreekt van een zevenvoudig fundament; Hebreeën 12 spreekt er over hoe de gelovigen tot zeven dingen genaderd zijn, enz.

Het boek is dus van veel groter betekenis dan alleen voor de zeven plaatselijke gemeenten in Klein-Azië die reeds lang verdwenen zijn. Het is voor de Gemeente van Christus van alle eeuwen, maar in het bijzonder voor, de Gemeente van de eindtijd.

De openbaringen werden gegeven aan Johannes die zichzelf in vers 9 noemt: a.broeder, b.deelgenoot in de verdrukking, c.in het koninkrijk, d. in de volharding.  

Johannes is dus onze broeder en wij zijn een broeder van Johannes. Dit betekent dat wij ook aan de andere drie voorwaarden zullen moeten voldoen. Bent u een deelgenoot in de verdrukking? Of hebt u zoveel compromissen met de wereld gesloten, dat we helemaal niet meer verdrukt worden? Bent u ook deelgenoot in het koninkrijk? Dat wil zeggen brengt u door woord en daad het volle evangelie in toepassing? Doet u dezelfde dingen die Jezus deed en bent u daarin volhardend.

De openbaring van Jezus Christus

De titel van het boek zoals deze in de Bijbel is vermeld (De Openbaring van Johannes) is enigszins misleidend. Het is n.l. de Openbaring van Jezus Christus.

Aan Johannes, en dus ook aan ons.

Als we nu zien wat ons in dit eerste hoofdstuk verteld wordt, lezen we in (Openb. 01:10) dat Johannes in vervoering des geestes kwam op de dag des Heren. Hij hoort achter zich een luide stem en hij keert zich om teneinde die stem te zien. (Openb. 01:12) Dan ziet Johannes iets geweldigs. Hij ziet zeven gouden kandelaren, voorstellende de Gemeente van Christus (Openb. 01:20). Temidden van deze kandelaren (de gemeente) ziet Johannes Jezus Christus, wat hij als volgt beschrijft: Ik zag “iemand als eens mensen zoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een gouden gordel; en zijn hoofd en  zijn haren waren wit als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam; en zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als een geluid van vele wateren. En Hij had zeven sterren in zijn rechterhand en uit zijn mond kwam een tweesnijdend zwaard; en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in zijn kracht (Openb. 01:13-16) Johannes ontvangt daar een geweldige openbaring van Jezus Christus! Het maakt zoveel indruk op hem dat vers 17 (Openb. 01:17) zegt: en toen ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten”. De reactie van Johannes behoort ook onze reactie te zijn! U zegt: ja, als ik ook maar eens zo’n visioen  kreeg.

Maar hebt u zich wel eens gerealiseerd dat het geschreven woord even belangrijk is als een visioen. Profetieën, openbaringen, dromen enzovoort. We zullen ze zelfs moeten toetsen aan het woord van God, en als ze daarmee tegenstrijdig zijn, terzijde moeten stellen. Maar Johannes beschrijft ons hier duidelijk wat hij zag. Kwam en hij laat ons meekijken. God, laat ons in Jezus Christus zien wie Hij is. Lees daarom veel in de evangeliën om een nauwkeurig beeld te krijgen. We moeten weten wie Jezus is en wat Hij deed toen Hij op aarde was, want wij zijn geroepen Zijn beeld te openbaren. We moeten dezelfde dingen doen die Hij deed. Wat Hij deed was de wil van God openbaren. Zijn hele optreden was enkel goedheid! Hij genas de zieken, Hij bevrijdde de gebondenen en Hij schonk de mensen het eeuwige leven. Ook wij mogen in Zijn Naam en onder de leiding van de Heilige Geest deze boodschap van volle verlossing uitdragen. “Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen”(Ef. 02:10).

Als we werkelijk met geheel ons hart Jezus willen volgen en we hebben uit zijn woord ontdekt wie Hij is’ en wat Hij deed, zal ook onze reactie, evenals die van Johannes, zijn dat we “als dood aan Zijn voeten liggen”. Dat wil zeggen, we zijn dan van ons zelf niets meer, maar Hij, de levende Heer, in ons, is alles!

Gehoorzaamheid

Johannes krijgt een taak, een opdracht. Hij moet op- schrijven wat weldra geschieden gaat. En hij is gehoor­zaam. Ook wij hebben gehoorzaam te zijn aan de grote op­dracht om een levend getuige van Jezus te zijn.

Er is geen tijd meer te verliezen. De wereld is in grote nood en Jezus komt spoedig weer. Nog is er volop gelegenheid on het evangelie van Jezus uit te dragen. Benutten wij ten volle de kansen die Hij ons geeft?. Openbaren wij door woord en daad Jezus Christus?

Wij behoeven niet bevreesd te zijn voor wie of wat ook. Want de Overwinnaar van Golgotha staat aan onze, zijde. Wat gebeurde er toen Johannes Jezus zag? “Hij legde zijn rechterhand op mij en zeide: Wees niet bevreesd……” Is dat niet machtig? Alvorens Johannes ook maar iets moest doen, klonk daar de liefelijke stem: “Wees niet bevreesd!”(Openb. 01:17).

De grote opdracht die Jezus gaf aan Zijn discipelen (en aan ons!) “Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb” werd omgeven door de machtige woorden: 1.”Mij is gegeven alle macht in he­mel en op aarde” en 2.”Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding dor wereld”(Matt. 28:18-20). Daarom kunnen wij onbevreesde Jezus Christus openbaren in een donkere, wegzinkende wereld.

De Gemeente van Jezus Christus zal spoedig de man­nelijke rijpheid bereiken. De Eindtijdgemeente zal een overwinnende gemeente zijn. Althans die gelovigen die oprecht en in gehoorzaamheid de Heer willen volgen. In Openbaring 2 en 3 eindigt datgene wat Johannes moet schrij­ven aan de zeven gemeenten steeds weer opnieuw met de woorden: “Wie overwint…..”

Wij hebben Jezus leren kennen, maar we zullen Hem voller, dieper moeten leren kennen. Hij wil geen 80 % naar 100 % van ons hart. Daarom zullen wij ons opnieuw moeten geven aan Hem en niets meer van ons zelf moeten zijn (“dood aan Zijn voeten”). Wij moeten overwinnen.

Alleen dan zullen wij Jezus ten volle openbaren en zal Zijn Naam op een machtige wijze in en door ons loven verheerlijkt worden. Dan zijn wij vruchtbaar in dienst van de Meester en zal Hij eens ook tot ons zeggen: “Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer”(Matt. 24:23).         

 

De verzoeking door J. Manschot, Amsterdam

Niemand wordt door God verzocht (Jak. 01:13). Neen, God verzoekt niet. Het is zelfs onmogelijk, dat God verzocht wordt. Daarom behoeven vrij ook nooit bang te zijn, dat God van Zijn plaats zal vallen. God is de eeu­wig onveranderlijke. Halleluja? De “expert” in het verzoeken is de duivel. De duivel zal altijd trachten ons met zijn mooie praatjes van God af te leiden, en als wij gehoor geven aan zijn stem, dan zal hij ons ver­leiden, ver bij God vandaan.

Hoe komt het toch, dat de duivel de kans heeft om ons te verleiden? (Jak. 01:14 zegt: zo vaak iemand ver­zocht wordt, komt dit voort uit de zuiging en de ver­lokking van zijn eigen begeerte. Er is in ons, in ons vlees, (in onze oude mens), een begeren, een ver­langen naar dat, wat de duivel ons aanbiedt. De duivel probeert ons te grijpen in ons verlangen, in ons bege­ren. Ik wil dit met een voorbeeld verduidelijken. Stel, u kunt best wat geld gebruiken, ja, eigenlijk zit u er om te springen. De kinderen moeten nieuwe schoenen hebben, het kolenhok is bijna leeg, en ja, de keuken moet nodig eens een verfje hebben, want je schaamt je naar als een ander die schunnige boel ziet. Maar alles is ook even duur. Het valt echt niet mee om de eindjes aan elkaar te knopen. Maar nu doet er zich onverwachts een prachtige gelegenheid aan u voor. Zo maar ergens ligt een briefje van honderd voor het grijpen. U kunt het nemen. Er zal geen haan naar kraaien on u bent tenminste uit de nood. Uw verlangen gaat uit naar dat briefje van honderd. Nu is de duivel er als de kippen bij. Hij zegt: “Neem het toch. Je hebt het immers nodig, niemand ziet het, niemand mist het. Steek je hand uit en stop het vlug in je zak, dan ben je tenminste uit de zorgen. Je kunt je kinderen toch niet langer met die schoenen laten lopen, on……. en je hebt er nog niet eens aan gedacht, dat je binnenkort ook nog een behoorlijk bedrag aan belasting moet betalen. Neen het nu vlug en je bent uit de nood. Toe nu, aarzel niet langer, pak het. Zo meteen is het te laat”.

O, u zou het best willen nemen, want u hebt hot ei­genlijk wel heel hard nodig. Wat doet u nu? Zegt u ja tegen de duivel?

Vers 15 van Jakobus 1 (Jak. 01:15) zegt: Daarna als die begeerte be­vrucht is, baart zij zonde; en als de zonde volgroeid is brengt zij de dood voort.

Bevruchting is het samensmelten van twee cellen. Na het samensmelten, de bevruchting, vindt er baring plaats. De duivel zegt tegen u: Ja, neem dat bankbiljet toch”. Wat is uw antwoord daarop? “Ja, ik doe het”? Laat u nu uw “ja” samensmelten met het “ja” van de dui­vel? Dan is daar dus de bevruchting, die zonde baart. En als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort.

Of, is uw antwoord “neen”? Als u “neen” durft te zeggen tegen satan, dan kan daar onmogelijk bevruch­ting plaats hebben, want, zegt het Woord van God: We­ersta de duivel vast in het geloof, en hij zal van u vlieden.

Uw “neen” en het “ja” van de duivel kunnen niet sa­mengaan, kunnen niet samensmelten, want zij staan lijn­recht tegenover elkaar, ja, nog sterker is het. Uw “neen” zal de duivel op de vlucht jagen. Weet u waarom? Omdat achter uw “neen” de autoriteit staat van Jezus, die de machten der duisternis overwonnen heeft op Golgotha. Daar is kracht in het bloed van het Lam.’ Halle­luja.’ Jezus overwon satans macht!

 

Hoe loopt u? Waar loopt u? door J. Th. Kuyck

“Misschien is het mogelijk ons in een serie korte ar­tikelen iets over uw geloofs en levenservaringen te schrijven met een praktische toepassing voor nu”, dat was de vraag.

Als je 75 jaar bent, heeft een mens levenservaringen genoeg. Als je van die 75 jaar ruim 50 jaar een kind van God bent kun je ook geloofservaringen genoeg hebben. Maar om een praktische toepassing voor onze tijd, zo vol van verwarring en overal opstand tegen de bestaande dingen, te vinden uit een leven dat zo heel anders was dan hel­leven van nu, dat is niet zo eenvoudig.

Zo heel anders. Is dat zo?

Ja naar, die jeugd van tegenwoordig dan?

Is die zo heel anders dan wij waren?

Ik geloof het niet, naar wat ik wel geloof is, dat zij het veel moeilijken hebben, dan dat ik het had toen ik zo 17-18 jaar was. Waarin was mijn jeugd dan gemakkelijker?

Wel, mijn kleinkinderen, kleinzoon 16 jaar, kleindoch­ters 14 en 11 jaar, gaven mij gisteravond, toen ze moe en warm even bij me uitpuften, het antwoord. Ze hadden alle drie meegelopen in een avondvierdaagse; de meisjes bij de middelmoot 20 km, Hij, vooral net een hoofdletter, met de volwassenen 5 km meer. De jongste verdween al gauw naar bed, de twee oudsten kibbelden even nog na. Zij: “Hou jij je mond naar”. Hij: “Hou ja, maar jullie liepen toch rot” waarop zij weer: “Jij kunt makkelijk praten, jij liep met de soldaten mee, Esther en ik liepen maar zo “in een groep”.

Wij liepen in onze jonge jaren met de soldaten mee in een gelijkmatige vaste pas, onze jonge mensen van nu kiezen zich zelf een groep en we verwachten van ze, dat ze in die groep zelfdiscipline genoeg zullen kunnen op­brengen, dat ze zonder dwang van buitenaf toch in de pas blijven. Achter de soldaten loop je makkelijker 25 km dan zomaar in een groep 20 km.

We namen de steun, die wij toch altijd nog hadden aan het “dat mag niet” weg en verwachten dat ze staande zullen blijven en als ze struikelen schudden we onze hoofden: “die jeugd van tegenwoordig toch. En dan die provo’s in Amsterdam, foei”.

Er zaten er vier in mijn kamer, nog niet zo lang ge­leden. Ze hadden zich netjes gewassen voordat ze bij me kwamen, want Oma, zoals men mij hier langzamerhand alle­maal gaat noemen, is al oud. Hun haren waren niet zo lang, hoogstens een beetje modern geknipt, maar provo­ceren deden ze wel.

“Ja maar, luistert u nou eens”.

Ik ben een en al gehoor, maar terwijl ik luister naar hun jonge, felle stemmen glijden mijn gedachten terug naar heel lang geleden. Ik ben nog maar zo’n heel klein ding, eerste klas van de grote school en iedereen om me heen is heftig. Zowel thuis als op school. Iedereen praat over oorlog, want de boeren uit Trans­vaal zijn een soort broeders van ons, een volk dat Hol­lands spreekt, net als wij. Ik ben niet gelovig opgevoed maar ik zei, dat hoorde nu eenmaal zo, s’ avonds wel een soort gebedje op, waar ik trouw achteraan zei: “En lie­ve Heer, slaat U alsjeblieft alle “rooineks” dood, dan zal ik altijd zoet zijn”. Hij heeft Belgen, zijn over onze grenzen gekomen en ik ben even vuur en vlam tegen die “rot moffen” als deze jonge mensen zich druk naken over Vietnam en het is in die onrustige tijd onrustig ook voor mijn ziel, totdat ik in aanraking kom net het Evangelie.

Ik ga mee naar een samenkomst en daar spreekt iemand over (Jer. 29:05-07:”Bouwt huizen en woont daarin, legt tuinen aan en eet de vrucht daarvan”, enz. Dat zegt God tegen mensen in ballingschap. “Ik weet welke gedachten Ik over u koester, gedachten van vrede en niet van on­heil, on u een hoopvolle toekomst te geven” (Jer. 29:11) Die morgen boog ik voor deze God en als ik enkele dagen later me laat dopen, ben ik de enige vrouw daarbij. Met mij worden zes Belgische soldaten gedoopt. Zij waren, hier als krijgsgevangenen en vonden hier hun Heiland, God had gedachten des vredes over hen.

“Maar luistert u nu. Je kunt toch niet onverschillig blijven bij Vietnam”. Onverschillig? Nee natuurlijk niet, dan zou ik net als Kaïn zeggen: “Ben ik mijns broeders hoeder?”

Kaïn – Abel, wij zijn niet veranderd, nog altijd strijdt de ene mens net de ander, doodt de een de ander, vlese­lijk of geestelijk.

En ook: “Nog altijd is God dezelfde”.

Als Kaïn zijn zonde ziet en tot de Here zegt: “Mijn misdaad is te groot om de straf te dragen”, zegt God: “Geenszins”.

Zo groot als wij onze zonden zien, zo groot is ook Gods genade.

“Want indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven”(1 Joh. 01:09)

Teveel zonden? “Geenszins”. Uw zonde te groot? “Geenszins”. Hij vergeeft ons onze zonden niet alleen, Hij reinigt er ons ook van.

Wij zijn niet anders dan Kaïn en Abel waren, niet an­ders dan die oorlogvoerende broedervolken in Vietnam. En ik ben ook niet anders geweest in mijn jonge jaren, dan de jeugd van nu. Ik liep wat meer in het gelid van al die soldaatjes om me heen en niet in de moeilijk vol te houden pas van zomaar een groep, zomaar een gedachtegang. Voor mij werd de weg, de stap uitgestippeld, de jeugd van nu moet dit alles zelf zoeken. Zij hebben het zwaarder om de juiste weg te vinden, dan dat ik het had, maar ze zijn niet anders.

Niet anders dan Kaïn en Abel.

Maar God is ook niet anders geworden. Hij is nog altijd klaar om te troosten, te vergeven en te reinigen. Al on­ze tekortkomingen kunnen wij bij Hen brengen. Zijn het er teveel? Hij zegt nog altijd: “Geenszins” ‘

 

Gemeente zijn door Dirk A. Wols

Het gemeente van Jezus Christus zijn is een door de eeuwen heen moeilijk verstaanbare zaak geweest. Sommi­gen onderscheiden het lichaam van Christus en de gemeente, naar de Heilige Schrift kent dit onderscheid niet. Integendeel. “Gij nu zijt het Lichaam des Heren en elk voor zijn deel leden, elk afzonderlijk leden ten opzichte van elkander”, aldus Paulus aan de Romeinen en Korinthiërs. De Schrift laat dus gemeente en lichaam ineenvloeien.

Er is natuurlijk wel een reden voor dat men naast de gemeente nog een apart, onzichtbaar, mystiek lichaam van Christus heeft. Dat onzichtbare is dan het volmaakte, naar het zichtbare (de gemeente) vertoont dan nog allerlei gebreken die het Lichaam niet kent. Deze vlucht in het onzichtbare is echter naar een kwalijke zaak en een soort troost voor het onvolmaakte hier be­neden. Het onzichtbare verliest echter zijn waarde als er op aarde geen zichtbare projectie van gezien wordt. Immers, Jezus verbond het “in de hemel binden” met het “binden op aarde”, en het ontbinden in de hemelse ge­westen wordt op aarde gezien doordat “het” op aarde óók ontbonden is.

Iemand de zonden vergeven heeft dus dezelfde kracht als tot een lamme te zeggen: “Sta op en wandel”. Jezus heeft hiermee duidelijk aan willen tonen, dat er wat de uitwerking betreft, geen verschil is tussen het één of het ander. Het vluchten in het onzichtbare is niet aan de hand der Schrift aan te tonen of de normale gang van zaken te noemen.

Het onzichtbare is niet zonder schade en scheefhangen van het zichtbare te scheiden. Wie zegt: “Ik heb God lief”, doch zijn broeder haat, is een leugenaar. De apostel zegt dat dat niet kan. Zijn broeder heeft hij gezien en God niet. Hij moet niet dwaas vluchten in een onzichtbare liefde voor God en Verblijven in oen zicht­bare haat voor broeders of zusters.

Haat wil niet zeggen dat je iemand de ogen kan uitsteken van nijdigheid. Als Jezus zegt: “Wie vader of moe­der of vrouw of kinderen niet haat on Mij navolgt is Mijns niet waardig”, dan wil Hij hiermee niet zeggen dat wij on­ze familie onwel gevoegelijk zouden mogen bejegenen. Het wil alleen zeggen dat wij hen niet boven Jezus moeten stellen en Jezus altijd de eerste plaats moeten geven bo­ven hen. Afstand houden. Indien wij dus afstand houden van onze broeders in Jezus dan kunnen wij ook niet met recht God liefhebben.

Daarom is scheuring en scheiding tussen Christus gelovigen een dieptreurige zaak die ons allen ter harte moet gaan. Zalig de vredestichters.

Het gemeente-zijn is ook niet slaafs elkander navolgen Toen Petrus vroeg: “En wat zal deze wijzende op Johannes, zeide Jezus: “Wat gaat u dat aan”. Laat ieder zich dus met zijn eigen zaken bemoeien. De één is geen meester over de ander, Petrus wilde wat bemeesteren, maar kreeg de kous op de kop. “’t Gaat je niets aan, Petrus, wat er met de ander gebeurt”. Want wij zijn geen meesters ten opzichte van elkander. Want niemand zult gij op aarde uw Meester noemen, want één is uw Meester in de hemel, uw Vader.

Wij zijn leden van het lichaam ten opzichte van elkan­der. Leden, die onverbrekelijk (zo hoort het) aan elkan­der verbonden zijn, maar niets over elkander hebben te zeggen, maar de orders ontvangen vanuit het centrale hersenstolsel, namelijk ons Hoofd en dat is Christus. Daarom staat ieder in levend contact met dat Hoofd en de bedieningen (apostel, profeet, evangelist, herder, le­raar) zijn er slechts om ieder der leden te verbinden aan één Man, namelijk Christus en niet om er voogdij over uit te oefenen.

Wij zijn leden ten opzichte van elkander, maar ook weer niet om elkander na te apen. Toen ieder zijn bezit ver­kocht wilden Ananias en Sapphira met de “mode” meedoen. Zij verkochten een eigendom maar hielden iets van de op­brengst achter. Zij wekten evenwel de schijn dat zij alles aan de voeten der apostelen brachten. En dit vertoon van schijn ophouden bracht over hen het zware oordeel des doods. Pe­trus zegt: “Als het onverkocht gebleven was bleef het dan niet van u, en was, na de verkoop, de opbrengst niet ter uwer beschikking?” Zij waren vrij te handelen met het hunne naar believen, maar het mee willen doen, het doen alsof dracht hen ten val.

De gemeenteleden behoren niet te fungeren als dier­bare jaknikkers en na-aperij is rechtstreeks uit de hel. Men moet beslist de 10e niet geven omdat de ander het ook doet, en als men iets verder is moet men zijn goed niet delen om de mode, naar omdat het hart in vlam staat voor God on Zijn Gemeente en als logisch “natuurlijk” gevolg daarvan ook voor zijn naaste.

Het gemeenteleven is niet eenvormig. Integendeel. Het zich scharen om één persoon, on één visie, anders dan het zevendelig fundament is tenslotte ten dode ge­doemd. Men zoekt dan voor zichzelf volgelingen in­ plaats van anderen aan Hen te verbinden.

Het gemeenteleven doodt in geen enkel opzicht (als het goed is) de werking der afzonderlijke leden. Ieder die tot welzijn van allen wil werken als dool van Zijn lichaam behoort daartoe gelegenheid te hebben, on niet onderdrukt te worden door bekrompen éénvormigheid.

Al met al zien we, dat voor het vlees het gemeente – zijn een zeer moeilijke zaak is. Als er jonge kinderen geboren worden in Christus zijn zij nog vleselijk en als vleselijke kinderen zoeken zij ruzie onder elkander, om eer, om geld, om de meeste aanhang van hun visie. De apostel vraagt: “Als er nog twist en nijd is onder u, zijt gij dan niet vleselijk en wandelt ge niet naar de mens?”

Geestelijke Christenen zoeken de eer van hun Mees­ter. Van vleselijk moeten we dus geestelijk worden. Op­wassen. Als we dat zijn is de vlucht in het onzichtbare niet meer nodig. De één zegt: “Ik ben van Paulus”, de ander zegt: “Ik van Petrus”, een derde zegt: “En ik van Christus. De apostel wil van deze partijschappen ech­ter niets weten. “Alles is het uwe, en gij zijt van Christus”. Weg met de partijschappen.

Er is trouwens werk voldoende on positief te werken in plaats van negatief zich tegen elkander af te zet­ten. Wij hebben werk der liefde voor u als iets posi­tiefs wilt doen om het rijk der hel te verdelgen. De Heer verheffe u boven de twisten van het volk, want gij zijt geroepen tot dienstbetoon. Als de Heer vertoefde gingen de dienstknechten elkander on de oren slaan met allerlei dierbare of minder dierbare waarheden. Maar welgelukzalig de slaaf, die daar niet aan meedoet, maar energie alleen verbruikt in dienst aan God on de naaste. Want het eerste gebod is God liefhebben bovenal en de naaste als zichzelf’.

Als we naar deze norm leven hebben we geen tijd meer voor haarkloverijen naar jagen we voort naar het open­baar worden der zonen Gods nu en niet in een verre nog ongrijpbare toekomst.

Werk naar het vasten dat de Heer verkiest en wel:

De boeien der goddeloosheid losmaken.

De banden van het juk ontbinden.

Verdrukten vrijlaten.

Elk juk verbreken.

Voor de hongerigen uw brood breken.

De arme zwerveling in uw huis brengen.

De naakten bekleden.

U niet onttrekken aan uw familie en landgenoot.

Glorie voor Jezus! Strijd de goede strijd des geloofs!

 

Wankelbaar of onwankelbaar door J. Noë

”Want een ander fundament, dan dat er ligt, name­lijk Jezus Christus, kan niemand leggen. Is er ie­mand, die op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi of stro, ieders werk zal aan het licht komen.: Want de dag zal doen blijken, omdat Hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is dat zal het vuur uitmaken. Indien het werk, dat hij er op gebouwd heeft, stand houdt, zal hij loon ontvangen, maar indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, doch hijzelf zal gered worden, maar als door vuur heen” (1 Kor. 03:11-15).

Naar aanleiding van de gebeurtenissen in het Midden-Oosten, waar Israël weer voor zijn bestaan moest vechten en wat had kunnen leiden tot een derde wereldoorlog, leek het mij gewenst, aangezien we leven in de laatste der dagen, onze aandacht te bepalen op, de verschrikkelijke dingen die komen zullen en of wij dan waarlijk als getuigen van Christus optreden en als lichten in de duisternis zullen zijn.

Bovenstaande tekst geeft duidelijk aan wat voor maaksel wij moeten zijn om te kunnen stand houden in de grote verdrukkingen. In verband hiermee zou ik u te­vens willen verwijzen naar hetgeen Jezus zegt in (Matt. 07:24-27 en Luc. 06:46-49) over “Tweeërlei Fundament”. Ik noem het gedeelte uit Lucas;

“Wat noemt gij Mij Here, Here, en doet niet wat Ik zeg? Een ieder, die tot Mij komt en Mijn woorden hoort en ze doet, Ik zal u tonen wie hij gelijk is. Hij is gelijk aan iemand, die bij het “bouwen van een huis diep gegraven en het fundament op de rots gelegd heeft. Toen een watervloed kwam en de stroom tegen dat huis aansloeg, kon hij het niet aan het wankelen brengen, omdat het goed gebouwd was. Doch wie hoort en het niet doet, is gelijk aan iemand, die een huis op de grond bouwt zonder fundament. Toen de stroom daar tegenaan sloeg, stortte het terstond, in en het huis werd een grote bouwval”.

Jezus legt de nadruk op dat bij het bouwen van een huis het fundament onmisbaar is en dan gelegd op goede bodem. Paulus heeft het er over, dat, het bouwwerk op dat fundament, dat dus Jezus is, tegen alle stomen be­stand moet zijn. Het komt dus in feite hierop neer: Is ons geloof zo krachtig, dat wij staan als een rots in de branding, als de duistere nachten op ons af stomen in wat voor vorm ook?

Gods Woord zegt dat wij in de eindtijd heel wat te verduren zullen krijgen en dat vrij die tijd ingaan nu en niet over duizend jaar, staat als een paal boven water.
Verschillende openbaringen en profetieën dienaangaande zijn er geweest. Lees in verband hiermee (Joël 02:28-32)
De tijd van Jezus wederkomst is nabij’! Als u eens nauwkeurig aandacht schenkt aan hetgeen om u heen in andere landen en in de gehele wereld gebeurt; tuchteloosheid, wetteloosheid, aardbevingen, hongersnood, oor­logen, enz. en u zoekt eens op in uw Bijbel de rede van Jezus over de laatste dingen in Matthéüs, Marcus en Lu­cas, dan kan het niet anders of u zult tot nadenken ge­bracht worden.

Misschien oppert u zoals vele anderen: Oh, dat was vroeger ook zo, zolang als de wereld bestaat, dat is niets bijzonders. Maar u moet toch wel ziende blind zijn om niet te kunnen constateren, dat de gebeurtenissen, van welke aard ook, die in de laatste jaren hebben plaats ge­vonden en nu plaats vinden, zodanige omvang hebben aan­genomen, dat ze duidelijk een bevestiging zijn van datgene, wat God in Zijn Woord heeft gezegd.

Nadat Jezus in Zijn rede gezegd heeft, dat Zijn uitver­korenen verzameld zullen worden, voegde Hij er aan toe: “Leert dan van de vijgenboom deze les: Wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan, dat de zomer nabij is. Zo moet ook gij, wan­neer gij dit alles ziet, weten, dat het nabij is, voor de deur”. Alleen de dag en het uur is verborgen bij God. : “En”, zo gaat Hij verder, “het zal zijn als in de dagen van Noach. Want zoals zij in de dagen voor de zondvloed waren, etende en drinkende, huwende en ten huwelijk ge­vende, tot op de dag, waarop Noach in de ark ging en zij niets bemerkten, eer de zondvloed kwam en hen allen weg­nam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn” .

En zo geschiedt het heden ten dage. Voor wat de wereld betreft is dit volkomen te begrijpen, want ze trekt zich van God en Zijn gebod niets aan, naar helaas is dit ook van toepassing op de kerken. Velen zijn geestelijk dood en dwalen steeds neer af. Openbaring 17 en 18 geeft duidelijk aan, wat er met een kerk, die verworden is tot een zuiver menselijke instelling, die de wereld gelijkvormig is geworden, met uiterlijk vertoon optreedt, Gods Woord verkracht en zich volkomen onttrekt aan de leiding van de Heilige Geest gaat gebeuren. Dit is de valse kerk, de hoer van Babel, een werk van satan. Deze valse kerk vervolgt de -ware Kerk (ga de geschiedenis naar na) en zo staat er: “Ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus”. Haar einde is verschrikkelijk, want, zo vermeldt de Schrift, (de wereld, de antichrist) zullen de hoer haten, ze zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden”. Ze wordt in de poel des vuurs geworpen, het eeuwige dodenrijk.

Voor hen, wier ogen zijn opengegaan en Jezus niet willen verloochenen, zegt God; Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. Dit is dus een zeer ernstige waarschuwing

En nu komen we weer terug op het Schriftgedeelte, waarmee we dit artikel geopend hebben, en dat betrek­king heeft op hen, die Jezus als fundament in hun hart hebben. Door de Heilige Geest wordt de ware Kerk (Ge­meente), het lichaam van Christus, openbaar en satan zal alles in het werk stellen on haar te vernietigen. De Openbaring windt daar geen doekjes om. Deze grote strijd is een zuiver geestelijke strijd, speelt zich af in de hemelse gewesten, in de onzichtbare wereld, maar op aarde zal het verloop en de gevolgen van deze strijd in en door de mens zichtbaar worden. Alleen door de Heilige Geest kunnen wij satan weerstaan en daartoe moeten wij gedoopt worden in Zijn Geest. Jezus zegt: “Gij zult kracht ontvangen als de Heilige Geest over u komt en gij zult Mijn getuigen zijn”. Dat is zowel in de zicht­bare als in de onzichtbare wereld. Getuige van Chris­tus zijn wil zeggen, dat zowel de gaven als de vruchten van Zijn Geest aan het licht treden en wij als overwin­naars staan tegenover alle duistere machten. In het uur van de grote beproeving zal blijken, dat op het fundament Jezus, een bouwwerk is verrezen opgetrokken uit goud, zilver en kostbaar gesteente, onverwoest­baar, onwankelbaar. Halleluja!

Hiermede is feitelijk het andere gedeelte van de in hoofde genoemde tekst beantwoord. Als wij Jezus aange­nomen hebben, maar zijn niet tot verdere geestelijke ontwikkeling gekomen, hetzij door gebrek aan kennis, door ongehoorzaamheid of ongeloof en daardoor de overweldigende rijkdom, die Hij in Zijn Woord ons schenkt, niet hebben ontvangen (u geschiede naar uw geloof),dan zijn we wankelbaar en zullen wij schade lijden in de ure der beproeving. Ons bouwwerk opgetrokken uit hout, hooi en stro zal door het vuur (de vijand, de duistere machten) volkomen worden verbrand, maar het vuur kan het fundament niet aantasten, want dat is Jezus. “Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, doch hijzelf zal gered worden, naar als door vuur heen”.

 

Christus alles in allen door Jan W. Companjen

“Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft opdat vrij in dezelfde zouden wandelen”(Ef. 02:10).

Geloofd zij de Naam van onze Heer en Heiland Jezus Christus die ons geschapen heeft tot een nieuwe schep­ping waarin Hij Zich verheerlijken wil. Is dat niet een machtige boodschap en is dat niet een machtig verge­zicht? Is het niet grandioos dat de mens tot zijn doel kan komen? En dat allemaal door het geloof in Hem.

Het is een gloeiende en gistende massa waarin zich momenteel de geloofswereld bevindt. De scheiding der geesten is in volle gang. Klaar en duidelijk tekenen zich de nieuwe grenzen reeds af. Aan de ene kant de massa die steeds verder afdwaalt van het machtige geloof dat bergen kan verzetten en de wereld overwinnen zal. Dat steeds meer gaat trekken aan Gods Woord en steeds meer en duidelijker gaat belijden dat Gods Woord, de Bijbel, met een korreltje zout genomen moet worden, dat Adam als Gods Zoon nooit bestaan heeft, dat zo ongeveer alles uit de eerste hoofdstukken van Genesis als een mythe moet worden beschouwd, omdat de mens nooit goed is geweest. De mens is steeds een zondig en natuurlijks schepsel ge­weest en de zogenaamde zondeval moet dan ook naar het land der fabelen ‘worden verwezen. Predikanten uit onze vaderlandse kerken krijgen deze theorieën reeds lange

tijd voorgeschoteld op de universiteiten en velen van hen menen dat thans de tijd rijp is om ook het kerkvolk op deze wijze voor te lichten. Door deze dingen hebben zij, die dit doen, het godsdienstige leven tot een ge­wone natuurlijke zaak gedegradeerd. Hot Goddelijke, het bovennatuurlijke, dat de Schepper van hemel en aarde een mens formeerde en daarin Zijn eigen Geest blies, wordt zonder meer van de baan geveegd en teruggebracht naar het natuurlijke vlak dat de mens door een bepaal­de evolutie is ontstaan. Deze ontwikkeling, zeggen de­ze theologen, was ten tijde van Abraham zo ver gevor­derd dat God in Abraham een mens gevonden had waarme­de Hij spreken kon.

Door het stellen van de zaken zoals hiervoor omschreven blijft er niets over van de verlossende kracht die er is in Jezus’ bloed, blijft er niets over van de Bijbelse boodschap dat Jezus Christus als laatste Adam de zonde van de wereld wegdroeg, dat Hij de Boom des levens is uit het paradijs en dat een ieder die van Hem eet, het eeuwige leven heeft. Dat Hij het grote of­ferlam is waardoor de mens die door de zonde van één mens viel, weer een nieuw maaksel kan zijn zoals in ons boven aangehaald tekstwoord is omschreven.

Wij mogen blij zijn dat de Geestelijke zaken eens een keer duidelijk gesteld zullen gaan worden. Eeuwenlang is het gehele Godsdienstige leven op de mens persoon­lijk gericht geweest. Jezus stierf voor onze zonden en dat hield ongeveer in dat de mens die dit geloofde kon doorleven met deze troost en dat al de andere be­loften die ons in Gods Woord, geschonken werden en waar o.a. Paulus naar jaagde, verwezen werden naar het hiernamaals. De mens was en bleef hier een arme zon­daar, een grote nul, die voor niets anders deugde dan een kwijnend bestaan tussen hoop en vrees. Prijs de Heer dat al deze valse leringen thans doorbroken gaan worden en dat Jezus Zich zal gaan verheerlijken in hen die Hem toebehoren. De mens zal weer antwoord kunnen geven op de vraag of hij de Heilige Geest ontvangen heeft en hij zal weer weten dat zijn lichaam een tempel van deze Geest is.

Het huis Gods is niet een stenen gebouw doch is het volk Gods. Zij zijn persoonlijk stuk voor stuk levende stenen waarvan Hij Zijn Huis bouwen zal. Jezus leeft en de Zijnen zul hem weer zien. Zij zullen Johannes 14 – 17 begrijpen. Het werk van de Trooster is allesomvattend. Die trooster zal bij hen zijn als Jezus Zelf. De wereld, dat zijn zij die vleselijk zien, ziet Hem niet meer, doch zij die geestelijk geworden zijn door Zijn Geest die in hen woont, zullen Hem inniger en heerlijker ervaren als ooit tevoren. Die vrede (Mijn vrede geef Ik u) zal door nie­mand geroofd kunnen worden. Die Geest zal een band sme­den die onverwoestbaar is. Wij zullen daartoe, echter rechtsomkeert moeten maken en afscheid moeten nemen van al ons vleselijke gedoe en onze vleselijke overleveringen die een mengelmoes van gedachten heeft teweeggebracht. Indien wij ons niet alleen richten op Hem als onze enige Heer, zullen wij nooit uit deze verwrongen gedachtewe­reld verlost worden.

Jezus beloofde Zijn volgelingen een nieuw leven, een leven in gemeenschap met Hem. Hij zou Zijn volk leiden zo­als een hoofd het ganse lichaam bestuurt. De eerste dis­cipelen hebben dit goed en duidelijk begrepen. Zij baden alsof Jezus Zelf persoonlijk vervolgd werd. Zie o.a. (Hand. 04:26) v.v. Zij baden daar eendrachtig en baden daar God de Vader dat in Jeruzalem vergaderd waren de koningen der aarde tegen de Heer en Zijn Gezalfde on het werk voortgang te laten vinden waartoe zij als Zijn dienst­knechten geroepen waren. Zij doen een beroep op de Naam van het Heilig Kind Jezus wiens vertegenwoordigers zij zijn. Let eens op vers 27 (Hand. 04:27) waar staat: Want inderdaad zijn vergaderd tegen uw heilig Kind Jezus, welke Gij ge­zalfd hebt, beide Herodes zowel als Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken van Israël. Zij bidden tot God de Vader, als uit Jezus’ eigen mond dat tegen Hem verga­derd zijn alle volken zowel heidenen als Joden. Dit is heus geen vergissing, ook de Here Jezus Zelf spreekt als uit éen mond. Op de weg naar Damascus wordt Saul toege­sproken net de woorden: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij. De Here Jezus zegt niet: Wat vervolgt gij Mijn volgeling­en, neen, Hij zegt: Wat vervolgt gij Mij.

Geliefden in onze Heer. Naar deze gemeenschap worden wij weer terug geleid. Wij worden verlost van al het val­se spel der mensen dat tot dwaling verleidt, bewust en onbewust. Het menselijke bouwsel, de menselijke tempel, zoals die tot op heden hoogtij heeft gevierd, wordt af­gebroken. Deze afbraak zal zeer snel plaats vinden. In de Rooms-Katholieke kerk is men reeds zover dat men homoseksuele huwelijken sluit en ik verzeker u dat binnen enkele jaren deze huwelijken ook in de zogenaam­de Protestantse kerken bevestigd kunnen worden. Stemmen in deze richting zijn reeds lang opgegaan. Al deze ding­en zullen er echter toe bijdragen dat de ogen van hen die het eeuwige leven zoeken zullen open gaan en zij zich zullen bekeren tot Hem die dé Weg, de Waarheid en hét Leven is.

De wereld, ook de Godsdienstige, wil van Jeruzalem een internationale stad maken waar alle godsdiensten hun eigen heiligdommen kunnen handhaven. Er zal dan plaats zijn voor de Joodse godsdienst, voor de Christe­lijke godsdienst en ook voor de Mohammedaanse godsdienst. Alle grote godsdiensten zijn dan in die stad bijeen ge­bracht. Dit is het menselijke streven. Elkaar in lief­de verdragen en erkennen en er zal vrede zijn, zo denkt men. Nimmer is echter de verwarring groter geweest en het zal er op uit lopen  dat er weer een biddend volk opstaat dat tot de ontdekking komt dat Jezus nog steeds afgewezen wordt. In het gehele godsdienstige plan rond Jeruzalem, rond de Wereldraad van Kerken en de Rooms Katholieke plannenmakerij is er geen plaats voor Hem die de Koning der wereld zal zijn. Eens buigt zich ook alles voor Jezus in ’t stof. Eens zullen Jood en heiden ontdekken wie zij nog steeds doorsteken en afwijzen als hun Heer en Heiland, die hun verlossen wil van alle zonden maar hen ook leiden wil door Zijn Geest. De Vader heeft Hem daartoe aangesteld (zie Hand. 02:36), De Vader heeft Hem aangesteld en Hij geeft een ieder die Hem gehoorzamen wil Zijn Geest der belofte.

Ik wil u oproepen on deze dingen te onderzoeken. On­derzoek Gods Woord en u zult’ ervaren dat Hij ook u roept om te overwinnen. Ontworstel u, overwin hot vlees en kom tot een Geestelijk leven. U zult gaan ervaren dat dit loven, dit Geestelijke leven, het leven is. Voor God de Vader zijn wij dood zolang wij nog niet opgestaan zijn tot Geestelijk leven.

Wij leven in een overgangstijd. Er zijn nog veel vra­gen en er zijn nog veel tegenwerkende krachten die alles bij het oude willen laten of die nog steeds zelf aan het bouwen zijn. In Christus zijn wij één lichaam, door die Geest van Hen zijn wij tot één lichaam gedoopt, dat lichaam hoeven wij niet te vormen, dat is er en het zal openbaar worden. Het verlangen naar een goed functionerend lichaam is allerwegen reeds zo groot, dat wij ook zeer zeker spoedig zullen gaan ontdekken dat wij elkaar in en door alles hard nodig hebben. Dit is Zijn werk en Hij zal het ook doen. Amen.

 

Uit brieven van lezers

Broeder H. Spaan te Harderwijk schrijft:

Prijst de Naam van Jezus voor de stijgende lijn waarin de boodschap van uw maandblad “Levend Geloof” zich bevind. Wij vinden het altijd weer fijn het te ont­vangen temeer omdat het een zo breed front van het vol­le evangelie beslaat. We moeten (zegt de Bijbel) niet te eng worden in ons binnenste (geen clubjes vormen) maar een wereldwijde visie hebben. Laten wij er daarom ook diep van doordrongen zijn dat Hij (Jezus Christus) onze Leidsman is. Dan gaan we ons niet afzetten tegen broe­ders of zusters, want wij zijn geroepen om te zegenen. Glorie voor Jezus! Wat een bediening. Als we onze vij­anden gaan zegenen worden de plannen die de duivel in en door hen uitbroedt vernietigd. De Heer zegene u verder in Zijn dienst.

Zuster A. Kort-van Keken te Amsterdam schrijft:

Door mij wordt “Levend Geloof” altijd met veel ge­noegen gelezen en ik ontvang er een rijke zegen door. De strijd zal niet gemakkelijk zijn in de tijd die voor ons ligt, maar wij weten dat wij Hem volgen die alle macht heeft in hemel on op aarde, Jezus Christus onze Heer. Elke macht van satan is door Hem overwonnen. Daarom laat ons oog gericht zijn op Jezus alleen en la­ten wij werken zolang het dag is.

Zuster B. Westerouen van Meeteren te Zeist schrijft:

Ik heb erg veel zegen van “Levend Geloof” en lees het achter elkaar uit, daarna geef ik het door. Ik bid ook voor uw werk en hoop dat het uitbreidt en neer men­sen het’ volle evangelie zullen horen en aannemen en de Bijbel zullen lezen zoals God dat bedoelt.